direct naar inhoud van Toelichting
Plan: BG Noord Hoogeveen, deelplan Hoogeveensche Vaart 57, 2018
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0118.2018BP9006004-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aanleiding voor dit bestemmingsplan is het verzoek van 13 februari 2018 die zich richt tot een wijziging van het bestemmingsplan in het kader van deelname aan de Regeling Omgevingskwaliteit. Het initiatief betreft de omschakeling van het agrarisch intensief bedrijf op het perceel Hoogeveensche Vaart 57 te Nieuweroord, naar een grondgebonden agrarisch bedrijf (het houden van schapen en het uitvoeren van akkerbouwactiviteiten). Hoewel deze werkzaamheden op basis van het bestemmingsplan zijn toegestaan dient voor de Regeling Omgevingskwaliteit de intensieve veehouderij definitief uitgesloten te worden.

1.2 Opgave bestemmingsplan

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het schrappen van de intensieve veehouderij op het perceel Hoogeveensche Vaart 57 te Nieuweroord en het in stand houden van een grondgebonden agrarisch bedrijf.

1.3 Opbouw toelichting

Achtereenvolgens komen na deze inleiding (hoofdstuk 1) de volgende onderwerpen aan bod:

  • hoofdstuk 2 beschrijft de bestaande situatie en benoemt de huidige planologische regels;
  • hoofdstuk 3 bevat het beleidskader met relevant rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid;
  • hoofdstuk 4 geeft de gewenste ontwikkeling en de uitgangspunten van het plan weer;
  • hoofdstuk 5 gaat in op de randvoorwaarden en belemmeringen vanuit omgevings- en milieu aspecten, zoals bodem, geluid, luchtkwaliteit, water aspecten, etc.;
  • hoofdstuk 6 gaat in op de planologische regels en de daarbij behorende verbeelding;
  • hoofdstuk 7 gaat in op de handhaafbaarheid van het bestemmingsplan;
  • hoofdstuk 8 gaat in op de maatschappelijke en financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Plangebied

Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente Hoogeveen, ten oosten van de kern Nieuweroord en aan de Hoogeveensche Vaart. In de omgeving van het plangebied bevinden zich enkele (agrarische) woonpercelen en agrarische gronden. Ten noorden van het plangebied is een bosperceel gelegen. Het kanaal bevindt zich ten zuiden van het plangebied. In figuur 2.1 is de globale ligging van het plangebied opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2018BP9006004-VG01_0001.png"

Figuur 2.1: Ligging plangebied (globaal met rood omlijnd)

2.2 Vigerend recht

Voor het plangebied geldt de beheersverordening 'Buitengebied Noord Hoogeveen, 2017' wat is vastgesteld op 28 juni 2018. Daarin is voor het plangebied de bestemming 'Agrarisch - 2' met de aanduiding 'agrarisch bedrijf' van toepassing. Met de aanduiding wordt onder andere een intensieve veehouderij mogelijk gemaakt. In figuur 2.2 is een uitsnede van het bestemmingsplan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2018BP9006004-VG01_0002.png"

Figuur 2.2: Uitsnede geldende beheersverordening Buitengebied Noord Hoogeveen, 2017

2.3 Ruimtelijke structuur plangebied

Het plangebied grenst aan de bebouwde kom van Nieuweroord, wat is gelegen tegen de oostgrens van de gemeente Hoogeveen. Het dorp kan gekarakteriseerd worden als een kanaaldorp. Het ontstaan en de ontwikkeling van deze dorpen is grotendeels bepaald door de wijze van ontginning van het veen. Langs het voor de afvoer van de turf gegraven kanaal ontstonden de arbeidershuizen. Ook rustende boeren bouwden hier hun woning. Zo ontstond hier lintbebouwing. Aan de overzijde van het kanaal werden op regelmatige afstanden de boerderijen gebouwd. De eerste wegen die dienden voor bestemmings- en doorgaand verkeer, liepen evenwijdig aan het water of aan de loodrecht op de Middenraai staande wijken. De weg werd van het water gescheiden door middel van een groenstrook. Het oorspronkelijke, langgerekte en regelmatige bebouwingspatroon, waarin (half)vrijstaande woningen en boerderijen met erfbeplanting in een strakke, rechte rooilijn evenwijdig aan onder andere de Hoogeveensche Vaart zijn gesitueerd, is nog steeds herkenbaar. Ook de opgaande beplanting langs de hoofdwegen worden als karakteristiek gezien. De percelen zijn vrijwel altijd loodrecht op de hoofdontsluiting gericht en hebben een regelmatig karakter, waarbij de bebouwing doorgaans evenwijdig aan de perceelgrenzen is gesitueerd.

De bebouwing langs de Hoogeveensche Vaart is gesitueerd op kavels van circa 30 meter diepte. De meeste gebouwen bestaan uit één bouwlaag en zijn afgedekt met een kap.

De groenstrook langs de Hoogeveensche Vaart is aangewezen als een belangrijk boomstructuur.

Het plangebied betreft een intensieve veehouderij die gesitueerd is tussen woongebieden. Aan de westelijke zijde grenst het plangebied tegen de bebouwde kom van Nieuweroord met op korte afstand de aanwezigheid van woningen. Aan de oostelijke zijde is de lintbebouwing van arbeidershuizen gelegen.

Het plangebied wordt aan de zuidelijke zijde begrensd door de Hoogeveensche Vaart, die tevens de ontsluiting van het plangebied vormt. Aan de noordelijke zijde loopt het plangebied over in het buitengebied van Nieuweroord met de aanwezigheid van een bosstrook.

In figuur 2.3 is een luchtfoto opgenomen van de huidige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2018BP9006004-VG01_0003.png"

Figuur 2.3: Luchtfoto huidige situatie plangebied (2018)

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Het beleid van Europa en de rijksoverheid is van invloed op het te voeren Drentse omgevingsbeleid. Zo is er op Europees niveau veel aandacht voor het verbinden van economische kerngebieden door vervoersnetwerken, de aansluiting van relatief zwak ontwikkelde regio’s, landsoverschrijdende samenwerking, stroomgebieden, ecologische relaties en duurzame ontwikkeling.

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), vastgesteld. De SVIR heeft een horizon tot het jaar 2040 en vervangt onder andere de Nota Ruimte. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vormt de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

Het rijk kiest met de structuurvisie voor een selectievere inzet van de onderstaande 13 rijksbelangen:

  • 1. een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
  • 2. ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en energietransitie;
  • 3. ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • 4. efficiënt gebruik van de ondergrond;
  • 5. een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
  • 6. betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
  • 7. het instandhouden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen;
  • 8. verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  • 9. ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
  • 10. ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • 11. ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
  • 12. ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
  • 13. zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt dieper ingegaan op deze 13 rijksbelangen. Het rijk blijft verantwoordelijk voor het systeem van ruimtelijke ordening. Daarnaast kan een rijksverantwoordelijkheid aan de orde zijn indien:

  • een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt. Bijvoorbeeld ruimte voor militaire activiteiten en opgaven in de stedelijke regio's rondom de mainports, brainports, greenports en de valleys;
  • over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan. Bijvoorbeeld voor biodiversiteit, duurzame energie, watersysteemherstel of werelderfgoed;
  • een onderwerp provincie- of landsgrensoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het rijk is. Bijvoorbeeld de hoofdnetten van weg, spoor, water en energie, maar ook de bescherming van gezondheid van inwoners.

Geconstateerd wordt dat het voorliggende bestemmingsplan geen rijksbelangen schaadt. Derhalve wordt geconcludeerd dat voldaan wordt aan de uitgangspunten zoals verwoord in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het kabinet heeft in de SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen moet worden ingezet. De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze zijn bedoeld om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. In het Barro zijn geen specifieke regels opgenomen voor het onderhavig plangebied.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

De ladder voor duurzame verstedelijking is per 1 oktober 2012 ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Daarin is in artikel 3.1.6 een lid 2 ingevoegd waarin een motiveringsplicht is opgenomen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen (inclusief detailhandel) in bestemmingsplannen. De ladder ondersteunt gemeenten en provincies in vraaggerichte programmering van hun grondgebied, het voorkomen van overprogrammering en de keuzes die daaruit volgen.

In het gewijzigde Bro, van kracht sinds 1 juli 2017, is artikel 3.1.6, lid 2 gewijzigd in:

"De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied".

Nieuwe stedelijke ontwikkeling

De eerste vraag die beantwoord moet worden is of de ontwikkeling waarvoor dit bestemmingsplan opgesteld is aan te merken is als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Dit bestemmingsplan voorziet echter in het schrappen van de intensieve agrarische mogelijkheden op het perceel. Om dit feitelijk uit te sluiten wordt het bestemmingsplan herzien en blijven alleen de grondgebonden agrarische mogelijkheden gehandhaafd. Een toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking kan dan ook achterwege blijven .

3.2 Provinciaal beleid

Provinciale Staten hebben op 2 juli 2014 ingestemd met de Actualisatie Omgevingsvisie Drenthe 2014. De visie is vervolgens in werking getreden. De Omgevingsvisie Drenthe is voor Drenthe een centraal visiedocument. Deze Omgevingsvisie is het strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe. De ambitie is de ruimtelijke identiteit van Drenthe te versterken. Dit wordt gedaan door nieuwe ontwikkelingen te bezien in samenhang met de kernkwaliteiten: rust, ruimte, natuur, landschap, oorspronkelijkheid, kleinschaligheid, noaberschap, menselijke maat en veiligheid.

Het plangebied is op de visiekaart 2020 aangeduid als 'bestaand stedelijk gebied' en 'bouwvlak grondgebonden agrarisch bedrijf'. Binnen bestaand stedelijk gebied is woningbouw mogelijk, met de opmerking dat de Ladder voor duurzame verstedelijking in acht genomen moet worden. Binnen het bouwvlak grondgebonden agrarisch bedrijf is een bouwvlak van 1,5 hectare van toepassing waarbij het opstarten van een nieuwe intensieve neventak niet mogelijk is. Uitbreiding van een bestaande intensieve neventak is wel mogelijk.

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in het schrappen van de intensieve agrarische mogelijkheden op het perceel. Om dit feitelijk uit te sluiten wordt het geldende plan herzien en blijven alleen de grondgebonden agrarische mogelijkheden gehandhaafd. Deze ontwikkeling is dan ook in lijn met het gestelde vanuit het provinciaal beleid en vormt daardoor geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Waterschapsbeleid

Het beleid van het waterschap Drents Overijsselse Delta staat beschreven in het waterbeheerplan 2016-2021. Specifiek voor het stedelijke gebied heeft het waterschap het beleid geformuleerd in Water Raakt!. Daarnaast is de Keur een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.

Afweging

De voorgenomen ontwikkeling betreft het schrappen van de intensieve veehouderij in het plangebied, waarmee geen verdere ontwikkelingen gepaard gaan. Er vindt dan ook geen toename plaats van het verharde oppervlak.

Voor dit plan is een watertoets uitgevoerd waarvan de resultaten in paragraaf 5.3 zijn weergegeven. Op basis daarvan blijkt dat met dit plan geen waterschapsbelangen worden geraakt en de korte procedure doorlopen kan worden (zie ook hiervoor paragraaf 5.3).

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Toekomstvisie 2030

In juni 2000 is de Toekomstvisie voor Hoogeveen vastgesteld door de gemeenteraad. De Toekomstvisie strekt zich uit tot 2030 en gaat over de ontwikkeling van Hoogeveen in brede zin. Voor de dorpen van Hoogeveen ligt de nadruk op wonen in het groene Drenthe dichtbij alle voorzieningen van de stad. De Toekomstvisie verkiest kwaliteit boven kwantiteit en het versterken van het bestaande boven groei. In de Toekomstvisie wordt ingezet op beheerste groei om in de toekomst de aanwezige voorzieningen in stand te kunnen houden. Deze doelstelling kan alleen worden gehaald, indien een kwaliteitsimpuls wordt bewerkstelligd. Deze kwaliteitsimpuls heeft vooral betrekking op het wonen, de voorzieningen en het landschap. Dit betekent het aanbieden van hoogwaardiger woonmilieus, verbeteren van de kwaliteit van de winkels en sportaccommodaties en het behoud en versterken van de cultuurlandschappen.

3.4.2 Structuurvisie Hoogeveen

Als vervolg op de Toekomstvisie is op 23 december 2004 door de gemeenteraad de Structuurvisie Hoogeveen 2015–2030 vastgesteld. Deze Structuurvisie is eigenlijk de ruimtelijke vertaling van de Toekomstvisie. De Structuurvisie uit 2004 is nog steeds een inspirerende, ambitieuze, integrale ruimtelijke visie, die in stand blijft en op onderdelen word bijgesteld middels de 'Structuurvisie Hoogeveen 2.0'. De visie geeft aan hoe Hoogeveen tot 2030 omgaat met thema's als wonen, voorzieningen, bedrijvigheid, bereikbaarheid, landschap en duurzaamheid. Duurzame kwaliteit is en blijft daarbij de rode draad.

De geactualiseerde structuurvisie is op 13 december 2012 door de gemeenteraad vastgesteld. In de visie kiest Hoogeveen voor beheerste groei waarbij de focus van woningbouw ligt op inbreiding in de stad. Daarnaast wordt gekozen voor geconcentreerde groei bij de dorpen en het landelijke gebied, passend bij de vraag. Voor het landelijk wonen zijn er kansen in de landgoederenzone en de kanalenzone.

In de geactualiseerde structuurvisie is de visie op de bedrijvigheid op de volgende punten aangevuld en bijgesteld: Hoogeveen beschikt over voldoende bedrijven- en kantorenterreinen. In de stadsrandzone is geen behoefte meer aan een extra bedrijventerrein middels de Hellende Velden. Dit komt te vervallen. Ruimte om te ondernemen wordt ook geboden door verruiming van functies in vrijkomende agrarische bebouwing en via werken aan huis. Bij bedrijvigheid wordt rekening gehouden met landelijke normen wat betreft regionale afstemming en hergebruik van bestaande bebouwing. Of er behoefte zal zijn aan woon-werklocaties in de Groene Ketting van de
stadsrandzone is nog niet te voorzien. Afhankelijk van de behoefte wordt dit in een gebiedsontwikkeling opgepakt.

Het initiatief voldoet aan het gestelde in de Structuurvisie 2.0. In de structuurvisie is betreffende bedrijvigheid aangegeven de grote kracht van Hoogeveen is gelegen bij midden- en kleinbedrijven. De inititatieven en de betreokkenheid van lokale ondernemers wordt aangezien als ene belangrijk onderdeel voor de ontwikkeling en leefbaarheid van onder andere het buitengebied. Hierdoor kiest de gemeente Hoogeveen ervoor om samen met midden- en kleinbedrijven te zoeken naar ruimtelijke kansen en mogelijkheden om de bedrijvigheid in Hoogeveen te stimuleren.

De ontwikkeling in het plangebied betreft een lokaal initiatief. De aanleiding is ontstaan door de Regeling Omgevingskwaliteit waarna vervolgens tussen de initiatiefnemer en gemeente een afstemming heeft plaatsgevonden over het voorgenomen initiatief. Dit is dan ook in lijn met de gemeentelijke structuurvisie. Daarop aanvullend doet de voorgenomen ontwikkeling geen afbreuk aan de bestaande ruimtelijke structuur van het dorp.

3.4.3 Nota Ruimtelijke Kwaliteit

De Nota Ruimtelijke Kwaliteit vervangt de gemeentelijke Welstandsnota uit 2007 met de oplegnotitie van de pilot 'welstandsvrij bouwen'. De pilot welstandsvrij bouwen is succesvol verlopen en heeft een vervolg gekregen in de Nota Ruimtelijke Kwaliteit.

De Nota geeft uitdrukking aan de huidige wens van de samenleving om anders om te gaan met ruimtelijke kwaliteit. Uitgangspunt is minder regelgeving en meer ruimte beiden daar waar het kan. In de Nota wenst de gemeente Hoogeveen alleen die gebieden en gebouwen te beschermen die echt waardevol zijn, namelijk (cultuurhistorisch) waardevolle gebieden en gebouwen.

Voor de achterzijde van het plangebied gelden geen eisen op basis van de Nota Ruimtelijke Kwaliteit. Daarentegen is de voorzijde van het plangebied, daar waar de bedrijfswoning is gesitueerd, gelegen binnen het gebied wat aangeduid is als ‘lintbebouwing’. Dit gebied wordt gekenmerkt door een rechthoekige (orthogonale) structuur van kanalen en wijken die ook nu nog goed herkenbaar zijn in het landelijk gebied van Hoogeveen. Nabij de (achter)grenzen tussen de diverse vervenings compagnieën werden verhoogde paden dijken en greppels voor de waterbeheersing aangelegd.

Daar waar het kanaal met bebouwing nog aanwezig is, is de oorspronkelijke sfeer nog het best beleefbaar. Aan weerszijden van de weg ligt de bebouwing in een gevarieerde rooilijn met de nok meestal haaks op de weg. De bebouwing in de linten bestond oorspronkelijk uit sobere bebouwing bestaande uit kleine boerderijen, keuterijen en arbeiderswoningen.

De toetsingscriteria is dan ook als volgt:

      • Ligging: nokrichting haaks op de weg, breedtes van de oorspronkelijke percelen respecteren en bij nieuwbouw de huidige rooilijn respecteren;
      • Massa en vorm: eenvoudige rechthoekige plattegrond, hoofdgebouw dient afgedekt te worden met een zadeldak en aanbouwen dienen een zelfstandig herkenbaar deel te vormen;
      • Gevelopbouw: gelosten baksteen architectuur, gevelopeningen vooral verticaal, respect voor de oorspronkelijke gevelopbouw, eenheid in architectuur, detaillering bij aanpassing of verbouw krijgt eenzelfde mate van aandacht als die bij de bestaande architectuur;
      • Materiaal- en kleurgebruik: gevels hoofdgebouw bestaan uit lichtbruine tot bruinrode baksteen met eventueel vullingen van hout, dakbedekking bestaat uit oranje/rode of donkere pannen al dan niet i.c.m. rietbedekking, bij aanpassing of verbouw het oorspronkelijke als uitgangspunt en bij nieuwbouw is de omgeving het uitgangspunt.

Met de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied gaan geen bouwwerkzaamheden gepaard. Dit plan voorziet enkel in het schrappen van de intensieve agrarische mogelijkheden op het perceel waarbij de grondgebonden mogelijkheden gehandhaafd blijven. Hiervoor biedt de Nota Ruimtelijke Kwaliteit geen relevante uitgangspunten en is een welstandstoets niet aan de orde.

Hoofdstuk 4 Gewenste ontwikkeling en uitgangspunten

Aan de Hoogeveensche Vaart 57 te Nieuweroord is een intensieve veehouderij aanwezig waarvan de werkzaamheden worden beëindigd door het aanbod inzake de Reling Omgevingskwaliteit te accepteren. De grondgebonden agrarische mogelijkheden ter plaatse worden in stand gehouden.

Beschrijving Regeling Omgevingskwaliteit

Revitalisering van de varkenshouderij vindt plaats via een herstructurering van de varkenshouderij door gelijktijdig blijvers te ondersteunen bij hun ontwikkeling, locaties met beperkt of geen toekomstperspectief te beëindigen en het maatschappelijk imago van de sector te verbeteren.

De herstructurering beoogt het versterken van de infrastructuur van de Nederlandse varkenshouderij op het gebied van bedrijfseconomie (kosten), ruimtelijke ordening (inpassing, behouden van goede locaties voor bedrijfsontwikkeling, beperken overlast situaties) en markt (rendement). Het beoogde resultaat is een verbetering van de varkenshouderij, maar ook van het landelijk gebied en het draagvlak voor de varkenshouderij in dat landelijke gebied.

In het kader van ‘tijdelijke Europese steunmaatregelen voor veehouderijsectoren’ is voor het werkspoor Herstructurering en Vitalisering (regeling omgevingskwaliteit) een vergoeding toegekend.

De regeling beoogt varkenshouders financieel te faciliteren hun locatie te beëindigen én deze productiecapaciteit vervolgens te verplaatsen naar varkenshouders die hun bedrijf op een passende locatie, waar op een toekomstbestendige wijze wordt geproduceerd, willen uitbreiden.

Op deze manier worden ondernemers in staat gesteld om op een eventueel sociaal verantwoorde wijze hun locatie te beëindigen, en ondernemers om hun locatie verder te ontwikkelen. Deze regeling levert een bijdrage aan de kwaliteit van de ruimtelijke omgeving en versterkt de structuur van de sector.

Gewenste ontwikkeling

De initiatiefnemer en tevens eigenaar van de (voormalig) intensieve veehouderij heeft op 13 februari 2018 de gemeente geïnformeerd over het voornemen om de intensieve veehouderijbedrijf te beëindigen en de agrarische functie te willen behouden. Dit voor de bestaande akkerbouw werkzaamheden en de op te starten schapenhouderij met de volgende dierenaantallen:

Stal   Aantal dieren   Diersoort   RAV-code   Stalsysteem  
3   40   Schapen   B1.100   Traditioneel  
4   60   Schapen   B1.100   Traditioneel  
5   300   Schapen   B1.100   Traditioneel  

Voor dit beoogde gebruik zal een nieuwe milieumelding worden gedaan en zullen de bestaande agrarische bedrijfsgebouwen ingebruik worden genomen zoals opgenomen in figuur 4.1

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2018BP9006004-VG01_0004.png"

Figuur 4.1: Toekomstige situatie akkerbouw met schapenhouderij

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

In dit hoofdstuk wordt gekeken naar de relevante omgevingsaspecten voor het voorliggende plan. Per aspect wordt de invloed op het plan toegelicht.

5.1 Bodem

5.1.1 Wettelijke kader

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

5.1.2 Onderzoek en conclusie

In het plangebied is een intensieve veehouderij aanwezig wat met dit plan wordt omgeschakeld tot enkel een grondgebonden agrarisch bedrijf. Dit plan ziet dan ook enkel toe op het schrappen van de intensieve mogelijkheden en het handhaven van de grondgebonden agrarische mogelijkheden. Met dit plan wordt geen functiewijziging naar een gevoelige functie mogelijk gemaakt, waardoor aanvullend onderzoek voor dit aspect niet noodzakelijk is.

Er wordt geconcludeerd dat het aspect bodem de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat.

5.2 Archeologie en Cultuurhistorie

5.2.1 Archeologie

Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Erfgoedwet (voorheen Monumentenwet) die op 1 juli 2016 in werking is getreden. Deze wet verplicht de gemeente bij het vaststellen van een bestemmingsplan rekening te houden met de in de grond aanwezige monumenten. Toetsing vindt plaats aan de archeologische monumenten kaart en de gemeentelijke cultuurhistorische beleidskaarten.

De Archeologische Monumenten Kaart (AMK) bevat een overzicht van belangrijke archeologische terreinen in Nederland. In het plangebied zijn geen archeologische monumenten aanwezig waarmee rekening gehouden dient te worden.

Op basis van de gemeentelijke cultuurhistorische beleidskaarten, vastgesteld op 24 november 2016, ligt het plangebied in een gebied met archeologische waarde 5, lage archeologische verwachting, waarvoor geen archeologische vooronderzoek nodig is.

Op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet blijft voor bodemverstoringen wel de meldplicht van kracht. Als tijdens graafwerkzaamheden alsnog archeologische vondsten of indicatoren worden aangetroffen dan dient het werk onmiddellijk te worden stilgelegd en moet dit gemeld worden bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en wetenschap, dan wel bij de provinciaal archeoloog en de gemeente.

Er wordt geconcludeerd dat het aspect archeologie de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat.

5.2.2 Cultuurhistorie

Op basis van de Cultuurhistorische Beleidskaarten Hoogeveen (24 november 2016) zijn een aantal panden in Nieuweroord aangeduid als 'karakteristiek'. Hiermee wordt het behoud van deze cultuurhistorisch waardevolle panden geregeld, door middel van een sloopvergunningplicht. Onderhavig plangebied is niet aangeduid en de aanwezige bebouwing kent geen cultuurhistorische waarde.

De Hoogeveensche kaart is aangemerkt als een waardevolle ensemble ('hoog) waarin historische geografie en historische bouwkunst gecombineerd zijn. De ensemble heeft betrekking tot de vaart, jaagpad, Roelof van Echtensluis en de daarbij behorende bebouwing (sluiswachtershuis, scheepsjagerswoning en oude keuterij).

Niet alle bebouwing en ensembles zijn even waardevol. Dat is ook gebleken in de waarderingsfase. Dat betekent ook dat de beleidsinzet van de gemeente verschilt. Net als dat de waardering uiteenvalt in drie categorieën is dat ook voor de gemeentelijke beleidsinzet het geval. Waar de cultuurhistorische waarden hoog zijn, kiest de gemeente voor een proactieve rol met de sturingscategorie ‘cultuurhistorie is leidend’. Daar waar de waarden middelhoog zijn geldt een participerende rol met de sturingscategorie ‘cultuurhistorie geeft richting’. Waar een basiswaarde is, kiest de gemeente voor een passieve rol met de sturingscategorie ‘cultuurhistorie is volgend’.

Als de cultuurhistorische waarden hoog zijn, staat het veilig stellen, behouden en zo nodig herstellen van de eigenstandige cultuurhistorische waarden en hun onderlinge samenhang centraal. Daarnaast wil de gemeente dat nieuwe ontwikkelingen voortbouwen op deze aanwezige waarden en er een nieuwe laag of dimensie aan toevoegen. Het cultuurhistorisch belang staat voorop. De gemeente neemt in het proces een proactieve rol in en zit al in het begin van het planvormingsproces aan tafel. Vanuit die verantwoordelijkheid kan de gemeente het belang van de cultuurhistorische waarden op tafel leggen en (mede) leidend laten zijn voor de te verwachten ontwikkelingen. Van initiatiefnemers wordt verwacht in te spelen op deze cultuurhistorische waarden en hun samenhang en met de plannen voort te bouwen op en met respect voor de cultuurhistorische context.

In het plangebied gelden op basis van de Cultuurhistorische Beleidskaarten geen cultuurhistorische waarden. De gronden om het plangebied heen kennen wel een hoge waarden. Echter worden deze waarden met de voorgenomen ontwikkeling gerespecteerd waardoor geconcludeerd wordt dat het aspect cultuurhistorie de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat.

5.3 Water

5.3.1 Algemeen

In dit bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Deze waterparagraaf is erop gericht om de actuele watersituatie en het actuele waterbeleid in beeld te brengen. Daarnaast is de waterparagraaf vooral bedoeld om een brug te slaan naar de procedures en toetsingsinstrumenten van de waterbeheerder. De gemeente Hoogeveen is gelegen in het beheersgebied van het waterschap Drents Overijsselse Delta en het waterschap Vechtstromen, welke beiden verantwoordelijk zijn voor het waterkwantiteit- en waterkwaliteitsbeheer.

5.3.2 beleid en regelgeving

Beleidskader

De waterschappen Drents Overijsselse Delta en Vechtstromen vormen samen met waterschap Rijn en IJssel het waterschapsgebied Rijn-Oost. De waterschappen hebben hun beleid voor stedelijk waterbeheer vastgelegd in de gezamenlijke beleidsnotitie 'Water Raakt'. Deze notitie vormt op hoofdlijnen het beleid voor de wijze waarop de waterschappen in stedelijk gebied invulling geven aan het waterbeheer. Het waterbeheer richt zich op de volgende drie beleidsthema's:

  • 1. Voor het dagelijkse waterbeheer is dat het Gewenste Grond- en Oppervlaktewater Regime (GGOR). Doel daarvan is gedurende een heel groot deel van het jaar die wateromstandigheden te realiseren die het beste passen bij de functie zoals de provincies die hebben vastgesteld;
  • 2. Om in extreem natte en extreem droge omstandigheden de schade als gevolg van wateroverlast of watertekort te beperken is het WB21 opgesteld. Hierin zit de trits vasthouden-bergen-afvoeren als voorkeursvolgorde en afwegingskader en het principe van niet afwentelen. Het stedelijk gebied dient dus waterneutraal te zijn. Mocht dit door enige goede redenen - de veiligheid is ernstig in het geding, de kosten zijn te hoog, er spelen nijpende ruimtevraagstukken - niet kunnen, dan komen het waterschap en de gemeente passende afspraken overeen. Doel is het watersysteem zo in te richten dat het in extreme omstandigheden en in de toekomst goed functioneert;
  • 3. Voor het bereiken van de goede ecologische toestand van het water zijn er de Europese richtlijnen voor ecologie en waterkwaliteit. Dit thema bestaat uit de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) en de Vogel- en Habitatrichtlijnen (vertaald in de Wet natuurbescherming). Doel daarvan is dat alle Europese wateren, zowel oppervlaktewater als grondwater, zich in 2015 in een goede ecologische en goede chemische toestand bevinden. Met goede argumenten is uitstel mogelijk tot uiterlijk 2027. Voor de Natura 2000-gebieden is geen uitstel mogelijk.

Deze drie thema's hangen zo met elkaar samen dat het niet mogelijk is ze afzonderlijk van elkaar te realiseren. Er wordt gezorgd dat het watersysteem tijdig op orde is, duurzaam is ingericht, voldoet aan de landelijke normen voor het voorkomen van wateroverlast, bijdraagt aan het bereiken van grond- en oppervlaktewaterpeilen in relatie tot de functies van die wateren en gebieden, verdroging tegengaat en rekening houdt met de eisen vanuit de KRW. Om aan deze punten te voldoen is in december 2009 de Waterwet in werking getreden. De Waterwet vervangt acht bestaande wetten voor het waterbeheer in Nederland. Deze wet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater. Ook verbetert deze wet de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Hierdoor zijn waterschappen, gemeenten en provincies beter in staat wateroverlast, waterschaarste en watervervuiling tegen te gaan. Ook voorziet de Waterwet in het toekennen van functies voor het gebruik van water zoals scheepvaart, drinkwatervoorziening, natuur, landbouw, industrie en recreatie. Op basis van deze functies worden eisen gesteld aan de kwaliteit en de inrichting van het water. De instrumenten vanuit de Waterwet zijn Waterplannen (rijk en provincie), waterbeheer-plannen (waterbeheerder) en vergunningen.

Watertoetsproces

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht de Watertoets uit te voeren. De Watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten. Het Waterschap Drents Overijsselse Delta is op 18 juli 2018 geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets (zie bijlage 1). Op basis daarvan kan de korte procedure gevolgd worden. Dit omdat de bestemming en de grootte van het plan een geringe invloed hebben op de waterhuishouding in ruimtelijke zin. Dit houdt in dat het waterschap akkoord gaat met dit plan, mits voldaan wordt aan onderstaande uitgangspunten.

Invloed op de waterhuishouding

Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. Binnen het bestemmingsplan worden niet meer dan tien wooneenheden gerealiseerd en de toename van het verharde oppervlak bedraagt niet meer dan 1500 m2. Binnen het plangebied is geen sprake van (grond)wateroverlast.

Voor de aanleghoogte wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter. Dit is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en onderzijde bouwvloer. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een kleinere ontwateringsdiepte. Om wateroverlast binnen woningen en bedrijven te voorkomen adviseren wij om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren (as van de weg). Voor lager gelegen ruimtes, zoals kelders en parkeergarages, wordt aandacht besteed aan het voorkomen van wateroverlast door bijvoorbeeld instromend hemelwater.

Voorkeursbeleid hemelwater

Bij de afvoer van overtollig hemelwater moet het afstromend hemelwater ter plaatse in de bodem dan wel op het oppervlaktewater worden teruggebracht. Het waterschap heeft de voorkeur om het hemelwater, daar waar mogelijk, te infiltreren in de bodem. Oppervlakkige afvoer

naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's heeft daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) of infiltratiekratten een mogelijkheid. Als infiltratie niet mogelijk is dan kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. De afvoer van overtollig hemelwater uit het plangebied mag, ongeacht de toegepaste methode, niet tot wateroverlast leiden op aangrenzende percelen of het omliggende watersysteem. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater.

Met de voorgenomen ontwikkeling vindt echter geen bouwwerkzaamheden plaatst en zal afvoer van hemelwater plaatsvinden zoals die in de huidige situatie afgevoerd wordt.

Watervergunning (of melding) op grond van de Keur

Het wateradvies dat is afgegeven in het kader van de watertoets is geen watervergunning of melding. indien werkzaamheden verricht gaan worden in de beschermingszone van een waterstaatswerk, hemelwater afgevoerd wordt op oppervlaktewater of er grondwater onttrokken gaat worden, dan moet een watervergunning aangevraagd worden.

5.4 Natuur en Ecologie

5.4.1 Wettelijk kader

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet vervangen. De bescherming van Natura 2000 gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen (houtopstanden) wordt nu via deze wet geregeld. De provincie is per 1 januari 2017 het bevoegde gezag voor soortenbescherming en houtopstanden. Deze bevoegdheden lagen voorheen bij het Rijk. Daarnaast is de provincie bevoegd gezag gebleven voor Natura 2000 bescherming en faunabeheer. De provincie is verantwoordelijk voor het afgeven van vergunningen en ontheffingen voor al deze gebieden. Hierop geldt alleen een uitzondering als het rijksaangelegenheden betreft.

Provinciale Staten hebben op 14 december 2016 regels gesteld en vrijstelling gegeven over de soortenbescherming, faunabeheer en houtopstanden in de Provinciale omgevingsverordening Drenthe. In deze verordening zijn de vrijstelling voor beweiden en bemesten en de soortenvrijstellingen van het rijk overgenomen. Verder zijn er regels gesteld om faunabeheer mogelijk te maken. Ten slotte zijn de spelregels voor houtopstanden (voorheen Boswet) vastgelegd. Zo is bepaald aan welke eisen een compensatieverzoek moet voldoen en is de mogelijkheid voor het aanleggen van tijdelijk bos geregeld. Daarnaast hebben Gedeputeerde Staten op 20 december 2016 de beleidsregels Wet natuurbescherming Drenthe vastgesteld. Deze beleidsregels gaan over het toedelen van ontwikkelingsruimte in relatie tot de PAS (Natura 2000), soortenbescherming en houtopstanden. De provincie Drenthe zet zich ook in voor actieve soortenbescherming.

5.4.2 Onderzoek

Het is noodzakelijk om op basis van de Wet natuurbescherming vooraf te toetsen of ruimtelijke ingrepen en andere plannen en activiteiten niet conflicteren met aanwezige beschermde plant- en diersoorten en habitats. Omdat met de voorgenomen ontwikkeling geen bouw- en/of sloopwerkzaamheden gepaard gaan zijn hiervoor de gegevens uit de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF) geraadpleegd.

Gebiedsbescherming

In of in de nabijheid van het plangebied liggen geen gebieden die zijn aangewezen als Natura 2000-gebied. Er zijn dan ook geen significant negatieve effecten van het plan op deze gebieden te verwachten en een vervolgtraject in het kader van de Wet natuurbescherming is dus niet noodzakelijk. Het onderliggende plan voorziet niet in nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Het voorliggend plan heeft dan ook geen negatieve effecten op de natuurdoelen van het Nationaal Natuurnetwerk.

Voor de beoogde ontwikkeling is in het kader van de Wet natuurbescherming door de provincie Drenthe een verklaring van geen bedenkingen (VVGB) afgegeven. De VVGB ziet toe op de volgende onderdelen:

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2018BP9006004-VG01_0005.png"

 

Soortenbescherming

Bij de soortenbescherming is de Wet natuurbescherming van belang en eventueel het provinciaal soortenbeleid. In de wet is bepaald dat beschermde dieren die in de wet zijn of worden aanwezen, niet gedood, gevangen of opzettelijk verontrust mogen worden. Planten mogen niet geplukt of verzameld worden. Verder is het niet toegestaan om nesten, holen of andere vaste rust- of verblijfplaatsen van dieren te beschadigen, vernietigen of te verstoren. Het bevoegd gezag kan onder voorwaarden een ontheffing van de verbodsbepalingen verlenen.

Voor het schrappen van de intensieve veehouderij is het niet nodig om een aanvullende quicscan naar mogelijke verblijfplaatsen uit te voeren. Op basis van de Nationale databank flora en fauna (NDFF) zijn geen waarnemingen bekend in het plangebied van middelzwaar tot zwaar beschermde soorten (tabel 2 of 3-soorten) uit de Wet.

5.4.3 Conclusie

Dit bestemmingsplan voorziet in het schrappen van de intensieve veehouderij ter plaatse waarmee geen sloop en/of bouwwerkzaamheden gepaard gaan. Het plan heeft vooralsnog geen effecten op de beschermde natuurgebieden of op de flora en fauna in het plangebied. Er kan geconcludeerd worden dat er ten aanzien van natuur geen belemmeringen zijn voor de uitvoering van het bestemmingsplan. Op basis hiervan wordt het bestemmingsplan uitvoerbaar geacht.

5.5 Geluid

5.5.1 Algemeen

Voor het aspect geluid zijn vier verschillende bronnen van belang:

  • 1. Wegverkeerslawaai;
  • 2. Industrielawaai;
  • 3. Luchtvaartverkeerlawaai;
  • 4. Spoorwegverkeerlawaai.

In het kader van de Wet geluidhinder is bij vaststelling of wijziging van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek vereist naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen vanwege industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai en luchtvaartlawaai. Dit bestemmingsplan heeft geen invloed op geluidsbronnen. Er worden geen nieuwe wegen, spoorwegen of industrielocaties mogelijk gemaakt. Bovendien vindt geen wijziging van het luchtvaartverkeer plaats op basis van het bestemmingsplan. In dat kader is dan ook geen onderzoek noodzakelijk.

5.5.2 Wettelijk kader

De Wet geluidhinder beschermt de volgende objecten:

  • woningen;
  • andere geluidsgevoelige gebouwen;
  • geluidsgevoelige terreinen.

Deze bescherming geldt als het gebruik van deze objecten is toegestaan volgens het bestemmingsplan, de beheersverordening, omgevingsvergunning afwijken bestemmingsplan of beheersverordening. Op tijdelijk afwijken van het bestemmingsplan met een periode van maximaal 10 jaar is de Wet geluidhinder niet van toepassing.

Onder "woning" wordt verstaan (artikel 1 Wet geluidhinder): gebouw of gedeelte van een gebouw waar bewoning is toegestaan op grond van de geldende planologische status (bestemmingsplan, de beheersverordening, omgevingsvergunning afwijken bestemmingsplan of beheersverordening). De Wet geluidhinder kent het begrip bedrijfswoning niet. Een bedrijfswoning is gewoon een woning, waarvoor het mogelijk is een hogere waarde (als nodig) te verlenen. Dit geldt natuurlijk alleen voor bedrijfswoningen die zijn gelegen in een geluidzone. Hotels, recreatiewoningen en kantoren zijn niet geluidgevoelig in het kader van de Wet geluidhinder.

In het Activiteitenbesluit zijn voorschriften opgenomen die bescherming bieden tegen geluidhinder van inrichtingen die onder het Besluit vallen. Deze bescherming wordt geboden aan gevoelige objecten (gevoelige gebouwen en gevoelige terreinen (artikel 1.1)). In artikel 1.1 is in de definitie van gevoelige gebouwen aangegeven dat gebouwen die bij de inrichting horen (dienst- of bedrijfswoningen) geen geluidsgevoelig object zijn waarvoor de grenswaarden uit het besluit gelden. Dienst- of bedrijfswoningen die niet tot de inrichting behoren zijn gewoon woningen van derden waarvoor de grenswaarden wel gelden.

5.5.3 Onderzoek en conclusie

Met dit bestemmingsplan worden geen geluidsgevoelige objecten mogelijk gemaakt in het plangebied. Een toetsing aan de geluidnormen uit de Wet geluidhinder is niet aan de orde. Geluid vormt geen beperking voor de wijziging van de bestemming.

5.6 Milieuzonering bedrijven

5.6.1 Wettelijk kader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).

5.6.2 Onderzoek en conclusie

De omgeving van het plangebied wordt voornamelijk gebruikt ten behoeve van agrarische functies. Ten oosten en ten westen van het plangebied bevind zich woningen.

In de huidige situatie is in het plangebied een intensieve veehouderij toegestaan die middels dit bestemmingsplan wordt geschrapt. De hinder op de omgeving zal hierdoor afnemen waardoor een nadere toetsing aan de richtafstanden uit de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' niet noodzakelijk is. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt vanuit planologisch oogpunt een betere situatie voor de omgeving gecreëerd.

Het aspect milieuhinder staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg

5.7 Luchtkwaliteit

5.7.1 Wettelijk kader

Op 15 november 2007 (Stb. 2007, 434) is de Wet Luchtkwaliteit in werking getreden. Hierin zijn grenswaarden opgenomen voor een aantal luchtverontreinigende stoffen. Bij ieder besluit dat de kwaliteit van de lucht kan beïnvloeden moet worden gekeken naar de verwachte luchtkwaliteit en moet worden bepaald of kan worden voldaan aan de grenswaarden die in de Wet luchtkwaliteit zijn opgenomen. Bij bestemmingsplannen is het van belang te bezien hoe de luchtkwaliteit zich gedraagt gedurende de planperiode. Hierbij worden de volgende stoffen beoordeeld: benzeen, kool(stof)monoxide (CO), lood, stikstofdioxide (NO2), zwaveldioxide (SO2) en zwevende deeltjes (PM10) ook wel fijn stof genoemd).

De kritische parameters in Nederland zijn fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2). De overige verontreinigende stoffen waaronder benzeen, lood, zwaveldioxide en koolstofmonoxide bevinden zich in Nederland ruim onder de grenswaarden. De verwachting is dat dit ook in de toekomst zo zal blijven waardoor berekening van deze waarden niet relevant is.

5.7.2 Onderzoek en conclusie

De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot een verandering die een significant negatieve bijdrage levert aan de luchtkwaliteit. Een verdere toetsing aan de grenswaarden uit de Wet luchtkwaliteit hoeft niet plaats te vinden.

Doordat er geen significante verslechtering van de luchtkwaliteit plaatsvindt als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling is nader onderzoek naar dit aspect niet noodzakelijk en staat het aspect luchtkwaliteit de uitvoering van dit bestemmingsplan niet in de weg.

5.8 Externe veiligheid

5.8.1 Wettelijk kader

Het aspect Externe Veiligheid heeft te maken met de gevolgen van ongevallen met gevaarlijke stoffen en de bescherming hiertegen. De veiligheidsrisico's worden uitgedrukt in het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico (PR) is de berekende kans per jaar dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft.

Het groepsrisico (GR) is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting.

Verder kunnen de veiligheidsrisico's worden verdeeld in risico's veroorzaakt door bedrijvigheid (inrichtingen) en in risico's veroorzaakt vanwege het transport (weg, spoor, water, buisleidingen) van gevaarlijke stoffen. Conform het nationale veiligheidsbeleid en de Visie externe veiligheid van de gemeente Hoogeveen is onderzoek verricht naar de veiligheidssituatie rondom het plangebied.

5.8.2 Onderzoek en conclusie

Stationaire bronnen

Binnen of in de nabijheid van het plangebied zijn geen risicovolle bedrijven aanwezig. Er hoeft niet getoetst te worden aan veiligheidsafstanden op basis van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico, zoals verwoord in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).

Transportroutes voor gevaarlijke stoffen

Voor het transport van gevaarlijke stoffen via de weg, het spoor en het water is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) vanaf 1 april 2015 van kracht geworden. De ruimtelijke ontwikkeling ligt niet binnen een plaatsgebonden risicocontour (PR10-6) of binnen het aandachtsgebied van 200 meter van de rijkssnelweg A37, waar nader onderzoek naar het groepsrisico dient plaats te vinden. Een toetsing aan veiligheidsafstanden op basis van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico, zoals verwoord in het Bevt is dan ook niet nodig.

Buisleidingen

Voor buisleidingen dient de veiligheidssituatie getoetst te worden aan het besluit externe veiligheid buisleidingen. Ten oosten van het plangebied is op een afstand van circa 280 meter een hoge druk aardgasleiding. Het plangebied ligt niet binnen het plaatsgebonden risicocontour (PR10-6) van deze buisleiding en ook niet binnen het invloedsgebied voor het groepsrisico.

Conclusie

Met dit bestemmingsplan worden geen nieuwe objecten voor minder zelfredzame personen gerealiseerd. Het plangebied is ook niet gelegen nabij stationaire bronnen of binnen invloedsgebieden van ondergrondse leidingen. Externe veiligheid vormt daardoor geen belemmering voor het plan.

5.9 Duurzaamheid

De gemeente Hoogeveen heeft haar ambitie op het gebied van duurzaamheid verwoord in het klimaatbeleid en de Milieuvisie. In het klimaatbeleid is de ambitie uitgesproken om in 2040 als gehele gemeente CO2-neutraal te willen zijn. Door bij nieuwe ontwikkelingen duurzaamheid reeds in de ontwerp- en bouwfase mee te nemen kan optimaal invulling worden gegeven aan de duurzaamheidsdoelstelling. In het plan zijn geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen voorzien.

Voor bestaande bouw kunnen er ook duurzaamheidsmaatregelen getroffen worden. De gemeente stimuleert het duurzaam verbouwen van bestaande woningen door middel van het verstrekken van een duurzaamheidslening. In de verordening 'Duurzaamheidslening gemeente Hoogeveen 2016' staan de voorwaarden vermeld om in aanmerking te kunnen komen voor een dergelijke lening. Tot de duurzaamheidsmaatregelen waarvoor een duurzaamheidslening kan worden toegekend, behoren energiebesparende en waterbesparende maatregelen, duurzame opwekking van energie en de stimulering van de biodiversiteit, zoals het aanbrengen van een vegetatiedak of vogelvides.

Ook kunnen de particulieren, die hun woning energiezuiniger willen maken, gratis een energiescan laten opstellen. Hierbij wordt voornamelijk gekeken naar de 'schil' van de woning, de verwarmingsinstallatie, verlichting, ventilatie en het gebruik van elektrische apparatuur. De mogelijk te treffen haalbare maatregelen worden opgenomen in de energiescan.

Hoofdstuk 6 Planbeschrijving

6.1 Juridisch systeem

Als opzet voor de planologische regeling van dit gebied, is gekozen voor een verbeelding met flexibele bestemmings- en bouwregels, waarin het door de gemeente vastgestelde beleid wordt omschreven. Hiermee wordt een materiële rechtszekerheid beoogd; alleen activiteiten die in het karakter van het gebied passen zijn toegestaan. De in het plangebied voorkomende stedenbouwkundige kwaliteiten worden door de keuze van de bestemming en de daarin gegeven bouwregels zoveel mogelijk gewaarborgd. Het bestemmingplan valt onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro), die op 1 juli 2008 in werking is getreden. Dit betekent dat het bestemmingsplan is opgezet volgens de nieuwste wettelijke regelgeving en volgens de nieuwste Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012.

Deze nieuwe standaard is per 1 juli 2013 verplicht volgens het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het plan is technisch als een digitaal raadpleegbare versie uitgevoerd en voldoet aan de eisen van DURP (Digitale Uitwisseling in Ruimtelijke Processen). Deze digitale versie is bedoeld om de burger 'online' informatie te verschaffen omtrent het bestemmingsplan. Bovendien is de digitale versie bedoeld voor uitwisseling van gegevens binnen de gemeente en met andere overheidsinstanties. De digitale versie is voor (ontwerp)plannen die na 1 januari 2010 ter inzage worden gelegd verplicht op grond van de nieuwe Wro. Er zal een analoge (papieren) versie van het bestemmingsplan naast het digitale plan blijven bestaan.

6.2 Regels

De regels zijn vervat in artikelen die onderverdeeld zijn in vier delen. In de 'Inleidende regels' zijn algemene artikelen opgenomen die voor het gehele plan van belang zijn. In artikel 1 zijn omschrijvingen opgenomen van de in het plan voorkomende relevante begrippen. In artikel 2 is vastgelegd op welke wijze dient te worden gemeten.

Door deze vaste omschrijving van de begrippen en van de wijze van meten wordt eenduidigheid in de bedoelingen van het plan gegeven en wordt de rechtszekerheid vergroot. In de 'Bestemmingsregels' zijn de bestemmingen en de gebruiks- en/of bebouwingsmogelijkheden van de betreffende gronden aangegeven. De bestemmingen zijn op alfabetische volgorde benoemd.

Deze bestemmingsregels worden in paragraaf 6.3 nader uitgewerkt. In de 'Algemene regels' staan artikelen benoemd die voor alle of meerdere bestemmingen gelden. Het betreffen onder andere de voor alle bestemmingen geldende afwijkingsregels en de algemeen geldende gebruiksregels.

De algemene afwijkingsregels zorgen voor enige verruiming ten behoeve van de flexibiliteit van het plan.

In de 'Overgangs- en slotregels' staan artikelen benoemd die voor alle voorgaande regels gelden. Het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik is hierin geregeld alsmede de slotregel

6.3 Verklaring van de bestemmingen

6.3.1 Agrarisch - 2
6.3.1.1 De bestemming

Bestaand agrarisch bedrijf

Voor het bestaande agrarische bedrijf in het plangebied is de bestemming 'Agrarisch - 2' van toepassing. De regels zijn gebaseerd op de regels voor de bestemming ‘Agrarisch - 2’ uit de beheersverordening 'Buitengebied Noord Hoogeveen, 2017', waarbij enkele maatwerkaanpassingen zijn getroffen. Tevens zijn de niet van toepassing zijnde regels weggelaten.

Het aanwezige bedrijf in het plangebied is op de verbeelding aangeduid middels 'specifieke vorm van agrarisch - grondgebonden agrarisch bedrijf' met als begrip het volgende:

  • grondgebonden agrarische bedrijf

een agrarisch bedrijf waarbij hoofdzakelijk gebruik gemaakt wordt van open grond.

Bouwperceel

De grootte van het bouwperceel en de bouwmogelijkheden zijn één op één overgenomen uit het beheersverordening Buitengebied Noord Hoogeveen, 2017. Voor de bestemming 'Agrarisch - 2' geldt de regeling dat het bouwperceel maximaal 1,5 ha mag bedragen (dan wel de bestaande oppervlakte indien deze groter is dan 1,5 ha).

Voor de overige regelingen binnen de bestemming 'Agrarisch 2' blijven de voorschriften van de beheersverordening 'Buitengebied Noord Hoogeveen, 2017' van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 7 Handhaving

7.1 Algemeen

Een bestemmingsplan is het sturend instrument voor de ruimtelijke en functionele inrichting van het plangebied. Aan de hand van de in dit plan opgenomen regels worden voorgenomen activiteiten (bouwactiviteiten en gebruik van gronden en gebouwen) getoetst. Middels het stelsel van vergunningsverlening van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht worden de regels toegepast. Als blijkt dat zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning activiteiten plaatsvinden, is handhaving aan de orde, gericht op het ongedaan maken van een overtreding. Handhaving is belangrijk om de sturing die het bestemmingsplan beoogt tot haar recht te laten komen. Handhaving heeft echter alleen zin wanneer de noodzaak en het nut hiervan kunnen worden aangetoond, een grondige inventarisatie van de feitelijke situatie (grondgebruik en bebouwing) heeft plaatsgevonden en draagvlak onder betrokkenen kan worden verkregen voor het beleid.

7.2 Beleidskeuzen

De gemeenteraad heeft op 3 februari 2011 de Kadernota Toezicht en handhaving vastgesteld. Het handhavingsbeleid maakt onderdeel uit van het programma Veilig. De looptijd van de kadernota Integrale handhaving loopt van 2011-2014, waarmee wordt aangesloten bij andere plannen waarin op onderdelen wordt verwezen naar handhaving. Dit zijn het Drentse veiligheidsplan, Integrale veiligheidsplan Hoogeveen en de visie externe veiligheid.

De afgelopen jaren is er veel veranderd en de komende jaren gaat er nog veel veranderen. Er vindt een verschuiving plaats van vergunningplicht naar steeds meer algemene regels in het VROM-domein. Gevolg hiervan is dat er meer nadruk komt te liggen op de uitvoering van de handhaving.

7.3 Inzet gemeentelijk apparaat

Op basis van de kadernota Toezicht en handhaving wordt jaarlijks een gemeentelijk werkprogramma opgesteld. Hierin worden op basis van een evaluatie voor het komende jaar de prioriteiten (bij)gesteld. In dit werkprogramma worden alle taken, taakonderdelen, de wettelijke of gewenste prioriteitstelling, prestatie en capaciteitstoekenning op het gebied van handhaving opgenomen. Tevens wordt de voortgang van de projecten die op de afdeling spelen inzichtelijk gemaakt.

De werkprogramma's worden gemonitord en geëvalueerd (jaarverslagen). Voor de monitoring en evaluaties zal aansluiting worden gezocht bij de programmasturing zoals die in Hoogeveen wordt gebruikt. Aan deze programma's ligt een visie (1x10 jaar) ten grondslag die vervolgens worden uitgewerkt in beleidsnota's (1x4 jaar) en uitvoeringsprogramma's (jaarlijks). Er wordt een analyse gemaakt van de ontwikkeling van het naleefgedrag en in hoeverre de doelen zijn behaald.

Tevens wordt beoordeeld of nog de juiste prioriteiten worden gesteld en of het handhavingsbeleid en de handhaving strategieën nog doelmatig en effectief zijn. Ieder jaar rapporteert het college van B&W de evaluatie aan de gemeenteraad. Indien nodig worden op basis van de evaluatie aanpassingen gedaan in de kadernota.

Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid

8.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Vooroverleg artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Artikel 3.1.1 van het Bro schrijft voor dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met verschillende instanties cq besturen. Hierna zijn de instanties weergegeven die met betrekking tot onderliggend conceptbestemmingsplan hebben gereageerd en is aangegeven of de reacties hebben geleid tot een aanpassing van het plan.

Provincie Drenthe

De provincie heeft per brief van 27 september 2018 aangegeven geen verdere opmerkingen te hebben en akkoord te gaan met voorliggend bestemmingsplan.

Conclusie

Bovenstaande reactie geeft geen aanleiding tot aanpassing van het bestemmingsplan.

Waterschap Drents Overijsselse Delta 

Het waterschap heeft per email van 20 september 2018 aangegeven geen verdere opmerkingen te hebben en akkoord te gaan met voorliggend bestemmingsplan.

Conclusie

Bovenstaande reactie geeft geen aanleiding tot aanpassing van het bestemmingsplan.

Vervolgprocedure

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vervolgens van 23 oktober 2018 voor een periode van 6 weken ter inzage gelegen. Gedurende deze inzagetermijn heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een zienswijze kenbaar maken. De bekendmaking heeft plaatsgevonden in de Hoogeveensche Courant alsmede in de Staatscourant en via elektronische weg.

Op het ontwerpbestemmingsplan zijn geen zienswijzen binnengekomen.

8.2 Economische uitvoerbaarheid

Met dit bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Er zijn dan ook geen andere kosten dan de gebruikelijke plan- en procedurekosten. Met de initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst gesloten. Hierin zijn de gewenste afspraken opgenomen. De uitvoering is voor rekening van de initiatiefnemer. Daarom hoeft er geen exploitatieplan te worden vastgesteld en wordt het plan economisch uitvoerbaar geacht.