direct naar inhoud van Regels
Plan: BG Noord Hoogeveen, deelplan Hoogeveensche Vaart 57, 2018
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0118.2018BP9006004-VG01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan BG Noord Hoogeveen, deelplan Hoogeveensche Vaart 57, 2018 met identificatienummer NL.IMRO.0118.2018BP9006004-VG01 van de gemeente Hoogeveen;

1.2 bestemmingsplan:

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanbouw:

een bijgebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit:

het verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke –geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen- bedrijvigheid, waarvan de aard, omvang en uitstraling zodanig zijn, dat de activiteit in de woning en/of daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie ter plaatse, kan worden uitgeoefend;

1.7 aan-huis-verbonden beroep:

het in een woning en/of daarbij behorende bijgebouwen uitoefenen van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, zakelijk, maatschappelijk, juridisch, medisch, kunstzinnig of ontwerptechnisch dan wel daarmee gelijk te stellen gebied, alsmede de beroepen van schoonheidsspecialist(e) en mani- en/of pedicure, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie, hieronder mede begrepen Bed & Breakfast;

1.8 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, waaronder tot een capaciteit van 100 ton per dag tevens wordt begrepen co-vergisting ten behoeve van energieopwekking;

1.9 ander werk:

een werk, geen bouwwerk zijnde;

1.10 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.11 bebouwingspercentage:

een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage dat de grootte van het deel van het bouwperceel aangeeft dat maximaal of minimaal bebouwd mag/moet worden;

1.12 bedrijf:

een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. de levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, danwel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen;

1.13 bedrijfsgebouw:

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.14 bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel, bedrijf of daarmee vergelijkbare voorzieningen, met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.

1.15 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is voor toezicht en beheer;

1.16 belangrijkste gebouw

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie en/of afmeting, dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste gebouw is aan te merken;

1.17 beperkt kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het plaatsgebonden risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, waarmee rekening wordt gehouden;

1.18 beroeps- cq. bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan-huis-verbonden beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.19 bestaand:

de op het moment van ter inzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan en conform de op dat moment geldende regels aanwezige gebouwen/ oppervlakten/ gebruik of waarvoor een bouwvergunning is verleend danwel een aanvraag om bouwvergunning is ingediend die kan worden verleend;

1.20 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.21 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.22 Bevi-inrichtingen:

inrichtingen als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.23 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, (alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats (Let op: indien van toepassing));

1.24 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.25 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of horizontale balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.26 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.27 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.28 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.29 bouwwerk:

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.30 bijgebouw:

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.31 dagrecreatie:

activiteiten ter ontspanning in de vorm van volkstuinen, sport, spel, toerisme en educatie, waarbij overnachting uitdrukkelijk is verboden;

1.32 dagrecreatieve voorzieningen:

speciaal aangelegde accommodatie al dan niet overdekt ten behoeve van dagrecreatie;

1.33 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.34 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, verhuren en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.35 e-commerce:

vorm van bedrijfsvoering waarbij het bedrijf uitsluitend goederen aan particulieren verhandelt door middel van contact met die particulieren dat uitsluitend verloopt via post, fax, telefoon, e-mail of internet waardoor geen handelswaren op het bedrijf worden aangeprezen en waarbij het bedrijfspand geen uitstraling heeft van een winkelpand, de goederen niet uitstalt ten verkoop, en daarmee een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met magazijn c.q. opslag van goederen ten behoeve van de op grond van de bestemming toegelaten bedrijven, met dien verstande dat goederen wel en slechts ter plekke kunnen worden afgehaald;

1.36 erf:

de oppervlakte van een bouwperceel binnen de bestemming “Wonen”, met uitzondering van de oppervlakte van het bouwvlak;

1.37 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt, waaronder mede een carport wordt verstaan;

1.38 grondgebonden agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf waarbij hoofdzakelijk gebruik wordt gemaakt van open grond;

1.39 hoofdgebouw:

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie en/of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste gebouw is aan te merken;

1.40 kampeermiddel:

tent, tentwagen, kampeerauto of caravan dan wel andere onderkomens of andere voertuigen, gewezen voertuigen of gedeelten daarvan, voorzover geen bouwwerk zijnde, die geheel of gedeeltelijjk blijvend zijn bestemd of ingericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf dan wel voor nachtverblijf van personeel, werkzaam op het kampeerterrein waar deze onderkomens of voertuigen zijn geplaatst;

1.41 kap:

een gesloten en (overwegend) hellende bovenbeëindiging van een bouwwerk, bestaande uit ten minste één niet horizontaal vlak;

1.42 kas:

een gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van vruchten, bloemen of planten;

1.43 kleinschalige verblijfsrecreatie:

het houden van een kampeerterrein voor ten hoogste 25 kampeerplaatsen;

1.44 kwekerij:

een bedrijfsvoering dat het kweken omvat van houtachtige en/of kruidachtige gewassen, zoals (sier) bomen, (sier)heesters, coniferen, vaste planten en één- en tweejarigen;

1.45 peil:
  • 1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang danwel vanaf enig ander vast punt in de omgeving;
  • 2. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • 3. indien in of op het water wordt gebouwd: het Normaal Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil);
1.46 perceelgrens:

de scheiding tussen percelen die niet aan eenzelfde eigenaar behoren danwel niet door eenzelfde gebruiker worden gebruikt;

1.47 recreatiewoning:

een gebouw dat naar aard en inrichting is bedoeld voor recreatieve bewoning;

1.48 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden.
Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.49 Staat van Bedrijfsactiviteiten:

de Staat van Bedrijfsactiviteiten die van deze regels onderdeel uitmaakt;

1.50 uitbouw:

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.51 verblijfsrecreatie :

activiteiten ter ontspanning in de vorm van sport, spel, toerisme en educatie, waarbij overnachting is toegestaan;

1.52 voorgevel:

het meest naar de zijde van de weg, waaraan de hoofdontsluiting van het perceel is gelegen, gekeerde deel van een hoofdgebouw;

1.53 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één huishouden;

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 de hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine (Let op: indien van toepassin).

2.7 de afstand tot de perceelgrens

de afstand tussen de perceelsgrens en het dichtstbijzijnde punt van een bouwwerk;

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.

De maximale bouwhoogte mag ten behoeve van deze ondergeschikte bouwwerken met ten hoogste 1 meter worden overschreden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch - 2

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch-2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. behoud en herstel van de landschappelijke en natuurlijke waarden;
  • b. uitoefening van het agrarisch bedrijf;
  • c. dagrecreatie;
  • d. verkeer, uitsluitend voorzover het de bestaande wegen betreft;
  • e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • f. ontsluitingsvoorzieningen ten behoeve van aanduidingen en bouwvlakken.

3.1.1 Nadere uitwerking bestemmingsomschrijving

In het doel 'behoud en herstel van de landschappelijke en natuurlijke waarden' is het aanbrengen van landschapselementen groter dan 1 ha niet begrepen.

In het doel 'uitoefening van het agrarisch bedrijf' zijn kwekerijen niet begrepen.

In het doel 'uitoefening van het agrarisch bedrijf' is het kweken van laan- en parkbomen en boomfruit niet begrepen indien de gronden zijn aangeduid met 'open gebied';

In het doel 'uitoefening van het agrarisch bedrijf' is het vergisten van mest/organische bijproducten begrepen tot een doorzet van maximaal 100 ton per etmaal.

Mestopslagplaatsen, toren- en sleufsilo's, buiten het in 3.2.1 genoemde aaneengesloten oppervlak, zijn niet in het doel 'uitoefening van het agrarisch bedrijf' begrepen.

In het doel 'Ontsluitingsvoorzieningen ten behoeve van aanduidingen en bouwvlakken' geldt dat nieuwe ontsluitingsvoorziening alleen zijn toegestaan, voor zover de overige doeleinden uit de bestemming niet in hun doelmatig gebruik en/of hun functie worden beperkt.

Het doel 'dagrecreatie' is beperkt tot de inrichting en het gebruik van de bestaande dagrecreatieve terreinen en van dagrecreatieve voorzieningen in de vorm van voet-, fiets- en ruiterpaden, picknick-plaatsen, parkeervoorzieningen, visoevers en naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen en voorzover op de plankaart aangegeven met 'dagrecreatie' tevens voor een golfterrein.

Van de in de bestemming begrepen wegen mag het aantal rijstroken ten hoogste twee bedragen.

3.1.2 Onderlinge verhoudingen
  • a. Ondergeschikte doeleinden

Alle overige doeleinden zijn ondergeschikt aan het doel 'uitoefening van het agrarisch bedrijf' en 'behoud en herstel van de landschappelijke en natuurlijke waarden'.

  • b. Bovengeschikte doeleinden

Het doel 'uitoefening van het agrarisch bedrijf'en 'behoud en herstel van de landschappelijke en natuurlijke waarden' zijn bovengeschikt aan de overige doeleinden.

  • c. Nevengeschikte doeleinden

Voorzover de onderlinge verhouding niet is aangemerkt als ondergeschikt of bovengeschikt zijnde doeleinden nevengeschikt aan elkaar.

Voorzover activiteiten slechts toelaatbaar zijn op grond van een afwijking of aanlegvergunning zal voorzover het betreft het behoud en/of herstel van de landschappelijke en natuurlijke waarden de onderlinge verhouding worden bepaald ten opzichte van de landschappelijke en/of natuurlijke waarden van de in 3.1 genoemde kenmerken en kwaliteiten.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Bebouwing ten dienste van de bedrijfsmatige uitoefening van het agrarisch bedrijf

De uitoefening van een agrarisch bedrijf met bijbehorende bebouwing waarbij een intensieve tak is uitgesloten, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - grondgebonden agrarisch bedrijf', mits deze gegroepeerd wordt binnen een oppervlakte van 1,5 ha;

3.2.2 Bedrijfsgebouwen
  • a. Van gebouwen mag de goot- en bouwhoogte ten hoogste 4,5 m, respectievelijk 12 m, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte bedragen. De bouwhoogte van kassen bedraagt ten hoogste 8 m. De afstand tot de perceelgrens bedraagt ten minste 2,5 m;
  • b. De oppervlakte van gebouwen ten behoeve van fokkerijen, mesterijen en/of pluimvee mag per bedrijf aangeduid met 'specifieke vorm van agrarisch - grondgebonden agrarisch bedrijf' ten hoogste 250 m² dan wel ten hoogste de bestaande oppervlakte bedragen indien deze meer bedraagt;
  • c. Onder bedrijfsgebouwen zijn kassen toegestaan met een bouwhoogte van meer dan 1,2 m tot een oppervlakte van 1000 m2 .
3.2.3 Bedrijfswoningen

Per bedrijf is ten hoogste één bedrijfswoning toegestaan. Wat betreft de regels van bedrijfswoningen gelden de bepalingen zoals opgenomen in 3.2.6;

3.2.4 Bouwwerken geen gebouwen zijnde
  • a. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 12 m bedragen binnen het genoemde aaneengesloten oppervlak van 1,5 ha;
  • b. Buiten het genoemde aaneengesloten oppervlak van 1,5 ha:
    • 1. is de bouw van kassen toegestaan tot een bouwhoogte van 1,2 m;
    • 2. mogen uitsluitend andere bouwwerken, niet zijnde overkappingen en mest- en sleufsilo's, worden gebouwd tot een maximale bouwhoogte van 3 m.
3.2.5 Overige bepalingen

De bebouwing dient per bedrijf te worden geconcentreerd binnen een denkbeeldige vierhoek. De uitbreidingsrichting dient aan te sluiten bij het aanwezige bebouwingspatroon, waarbij tevens rekening dient te worden gehouden met het uitzicht van woningen.

3.2.6 Bebouwing ten dienste van wonen
a Bouwregels hoofdgebouw

    • 1. Ten behoeve van wonen is ten hoogste één woning toegestaan;
    • 2. De goothoogte bedraagt voor ten minste 65 % van de lengte maximaal 3,5 m en voor het resterende gedeelte ten hoogste 4,5 m, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen.
    • 3. De afstand tot de perceelsgrens bedraagt tenminste 2,5 m;
    • 4. Het hoofdgebouw moet zijn voorzien van een kap, waarvan de helling minimaal 30° en maximaal 60° dient te bedragen;
    • 5. Bij verbouw dient te worden aangesloten bij de bestaande verschijningsvorm;
    • 6. De oppervlakte van het hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 200 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze groter is.

b Bouwregels bijgebouwen

Voor het bouwen van bijgebouwen, waaronder begrepen aan- en uitbouwen, de volgende bepalingen gelden:

    • 1. De gezamenlijke oppervlakte aan aan- en bijgebouwen per hoofdgebouw bedragen maximaal:
      • 150 m2 bij een erf met een oppervlakte tot 1.500 m2 ;
      • 175 m2 bij een erf met een oppervlakte vanaf 1.500 m2 tot 2.000 m2 ;
      • 200 m2 bij een erf met een oppervlakte vanaf 2.000 m2 en groter;

en met dien verstande dat:

    • 1. ten hoogste 50% van het bij het hoofdgebouw aansluitende erf mag worden bebouwd;
    • 2. de afstand tussen het hoofdgebouw en bijgebouwen maximaal 30 meter mag bedragen;
    • 3. de bouwhoogte niet meer dan 80% van de bouwhoogte van het hoofdgebouw mag bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte in ieder geval maximaal 6 meter mag bedragen, ongeacht de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
    • 4. een bijgebouw moet zijn voorzien van kap, waarvan de dakhelling niet minder dan 30° en niet meer dan 60° mag bedragen;
    • 5. In aanvulling op het bepaalde onder sub a tot en met sub e is de bestaande maatvoering
      toegestaan, met uitzondering van op het tijdstip van inwerking treden van het plan bestaande maatvoering die is gebouwd zonder vergunning en in strijd is met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan. Wanneer dit bestaande bijgebouw wordt gesloopt is voor de bebouwing het bepaalde onder sub a tot en met sub e van toepassing, met uitzondering van de oppervlakte. Hiervoor geldt dat de bestaande overschrijding van het aantal vierkante meters aan aan- en bijgebouwen terug mag worden gebouwd, tot een maximum van 500 m2 aan aan- en bijgebouwen. Hierbij zijn de m2 die bij recht zijn toegestaan inbegrepen.

c Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer dan 3 meter mag bedragen, met dien verstande dat voor erf- of perceelsafscheidingen geldt dat de hoogte:

    • 1. maximaal 1 meter mag bedragen; of;
    • 2. maximaal 2 meter mag bedragen, mits meer dan 1 meter achter het verlengde van de voorgevel van het hoofdgebouw wordt gebouwd.
3.2.7 Bebouwing ten dienste van dagrecreatie

Ten behoeve van het doel 'dagrecreatie' zijn geen gebouwen toegestaan.

3.2.8 Bebouwing ten dienste van overige doeleinden
  • a. Voor het doel 'verkeer' is het bouwen beperkt tot bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een bouwhoogte van maximaal 12 m;
  • b. Voor de overige doeleinden is het bouwen beperkt tot bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een bouwhoogte van maximaal 3 m. 
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan:

  • a. de plaats van de bebouwing ten behoeve van agrarische bedrijven in die zin dat:
    • 1. dient te worden gebouwd binnen een denkbeeldige rechthoek;
    • 2. de maximale breedte langs de weg ten hoogste 100 m en de maximale diepte ten hoogste 200 m mag bedragen;
  • b. de goothoogte, bouwhoogte, dakhelling, nokrichting en dakvorm en afmeting van de gebouwen;
  • c. de situering van woningen en aanbouwen en bijgebouwen;
  • d. de situering van gebouwen en bouwwerken bij agrarische bedrijven in die zin dat wordt gestreefd naar een geconcentreerde vorm van bebouwing binnen een bouwvlak;
  • e. de verhouding tussen de oppervlakte van het hoofdgebouw en de aanbouwen en bijgebouwen.
3.4 Afwijken bouwregels
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van:
    • 1. van het bepaalde in 3.2.3 en de bouw van een tweede bedrijfswoning toestaan bij een agrarisch bedrijf, mits wordt gebouwd binnen het in 3.2.1 genoemde aaneengesloten oppervlak, mits:
      • de noodzaak van de tweede bedrijfswoning is aangetoond voor de bedrijfsvoering van het agrarisch bedrijf;
      • de levensvatbaarheid van het agrarisch bedrijf is aangetoond.
    • 2. van het bepaalde in 3.2.1 en een vergroting van het oppervlak ten behoeve van fokkerijen, mesterijen en/of pluimvee toestaan, bij de met 'specifieke vorm van agrarisch - grondgebonden agrarisch bedrijf' aangeduide bedrijven, indien dit noodzakelijk is op basis van wettelijke regels op het gebied van dierenwelzijn en -gezondheid, mits wordt gebouwd binnen het 3.2.1 genoemde aaneengesloten oppervlak;
    • 3. van het bepaalde in 3.2.2 en een grotere goothoogte van agrarische bedrijfsgebouwen toestaan tot een goothoogte van 5 m;
    • 4. van het bepaalde in 3.2.1 en de bouw toestaan van een mestsilo buiten het in 3.2.1 genoemde aaneengesloten oppervlak tot een inhoud van 2.500 m³ en met een bouwhoogte van ten hoogste 5 m (exclusief afdekking), met dien verstande dat deze afwijking niet van toepassing is voorzover de gronden zijn aangeduid met 'open gebied', mits:
      • onvoldoende fysieke ruimte binnen het bouwperceel aanwezig is of ;
      • vanwege milieuhygiënische knepunten realisering op het bouwperceel ongewenst is of;
      • bedrijfstechnische en verkeerstechnische overwegingen aanwezig zijn, waarom mestopslag op een veldkavel moet worden gerealiseerd.
    • 5. van het bepaalde in 3.2.1 en de bouw toestaan van sleufsilo's buiten het in 3.2.1 genoemde aaneengesloten oppervlak tot een bouwhoogte van 3 m en tot een inhoud van maximaal 2.500 m³;
  • b. De onder a bedoelde afwijking mag:
    • 1. geen onevenredige afbreuk doen aan de in 3.1 omschreven waarden;
    • 2. geen onevenredig negatieve invloed hebben op het milieu, de kwaliteit van de bodem en het grond- en oppervlaktewater;
    • 3. geen negatieve invloed hebben op de ontwikkelingsmogelijkheden van andere gronden en gebouwen.
3.5 Specifieke gebruiksregels
  • a. Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming zoals bedoeld in 3.1 jo artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:
    • 1. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning met uitzondering van mantelzorg;
    • 2. het gebruik van de gronden voor een paardenbak, met uitzondering van alle soorten agrarische bedrijven en niet agarische bedrijven categorie B1;
    • 3. het gebruik van recreatiewoningen en vaste kampeermiddelen ten behoeve van permanente bewoning;
    • 4. het gebruik van kampeermiddelen ten behoeve van bewoning.
  • b. Gebruik van ruimten binnen de (bedrijfs)woning of in de daarbij behorende bijgebouwen ten behoeve van de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf, wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
    • 1. maximaal 35% van het vloeroppervlak van de woning met bijbehorende bijgebouwen mag, indien dat niet meer dan 75 m² betreft, worden gebruikt voor aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten;
    • 2. de activiteit dient qua aard, omvang en uitstraling te passen in de woonomgeving;
    • 3. de activiteit mag niet vergunningplichtig danwel meldingsplichtig ingevolge de Wet milieubeheer zijn;
    • 4. er mag geen detailhandel ter plaatse plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit van de aan-huis-verbonden activiteit of e-commerce;
    • 5. ten behoeve van e-commerce is geen showroom aanwezig.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.5 indien strikte toepassing van dit voorschrift leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd;
  • b. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken voor het aanbrengen van mestopslagplaatsen, welke niet als bouwwerk worden aangemerkt, tot een inhoud van 2.500 m³, buiten het in 3.2.1 genoemde aaneengesloten oppervlak, mits:
      • onvoldoende fysieke ruimte binnen het bouwperceel aanwezig is of;
      • vanwege milieuhygiënische knepunten realisering op het bouwperceel ongewenst is of;
      • bedrijfstechnische en verkeerstechnische overwegingen aanwezig zijn, waarom mestopslag op een veldkavel moet worden gerealiseerd.
  • c. Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van evenementen bij omgevingsvergunning afwijken van de regels.
  • d. De onder b en c genoemde afwijking mag geen onevenredige afbreuk doen aan de in lid 3.1 omschreven waarden.
3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning (aanlegvergunning) van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het aanbrengen van beplantingen ten behoeve van de teelt van laan- en parkbomen en boomfruit, alsmede bos voorzover de gronden niet zijn aangeduid met 'open gebied';
    • 2. het aanleggen van dagrecreatieve voorzieningen zoals picknickplaatsen en parkeervoorzieningen.
    • 3. het aanleggen of verwijderen van ondergrondse leidingen;
    • 4. het aanbrengen van lijnvormige beplantingen;
    • 5. het aanbrengen van drainage en/of een greppelsysteem, het zoeken naar delfstoffen (seismisch onderzoek en exploratieonderzoek), het graven en dempen van sloten en andere watergangen, het vergroten of verkleinen van het doorstromingsprofiel en het aanbrengen of verwijderen van dammen en stuwen voorzover het gronden betreft die zijn aangeduid met 'hydrologisch aandachtsgebied';
    • 6. egaliseren.
  • b. De sub a bedoelde vergunning is niet vereist indien:
    • 1. werken en/of werkzaamheden betreft die het normale onderhoud tot doel hebben;
    • 2. De sub a, onder 4 bedoelde vergunning is niet vereist indien sprake is van erfbeplanting.
  • c. Voorzover voor meerdere werken en/of werkzaamheden vergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in z'n geheel in de beoordeling betrokken.
  • d. De sub a bedoelde vergunning mag geen onevenredige afbreuk doen aan de in lid 1 omschreven waarden.
  • e. Indien de aanlegvergunning gevolgen kan hebben voor de waterhuishouding, wordt de aanvraag voor de aanlegvergunning voorgelegd aan het betreffende waterschap met het verzoek de aanvraag te voorzien van een deskundigenadvies.
  • f. De sub a, onder 1 bedoelde vergunning wordt, voorzover deze betrekking heeft op de aanplant van bos, niet eerder verleend dan nadat advies is ingewonnen bij de de provincie Drenthe.
  • g. De sub a, onder 1 bedoelde vergunning wordt niet verleend indien als gevolg van de bosaanplant omliggende agrarische bedrijven in de (toekomstige) uitbreidingsmogelijkheden worden belemmerd.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 4 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Algemene gebruiksregels

  • a. Het is verboden de gronden en de bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de aangegeven bestemming.
  • b. Tot een gebruik, strijdig met de in dit bestemmingsplan voorkomende bestemmingen, zoals bedoeld in artikel 7.2 van de Wet op de ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend het gebruik of het laten gebruiken van de gronden en de daarop voorkomende bouwwerken als seksinrichting;
  • c. Het is verboden bouwwerken, voor het bouwen waarvan op grond van de bestemmingsbepaling een omgevingsvergunning is verleend, te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met het doel, waarvoor die vergunning is verleend.
  • d. De in lid d genoemde vergunningen kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. de milieusituatie;
    • 3. de verkeersveiligheid;
    • 4. de gebruiksmogelijkheden van omliggende gronden.
  • e. Burgemeester en wethouders verlenen een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bepaalde in lid a, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Artikel 6 Algemene afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat gebouwen ten behoeve van het openbaar nut, zoals transformatorgebouwen, gebouwen ten behoeve van de gasvoorziening en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwen, worden gebouwd mits:
    • 1. de hoogte, gemeten vanaf het aansluitend terrein, niet meer dan 3 meter bedraagt;
    • 2. de oppervlakte niet meer dan 25 m2 bedraagt;
  • b. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40 meter;
  • c. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat ten behoeve van het beheer van bos, natuur en landschap beheersgebouwen worden gebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. per 250 ha te beheren object slechts 1 gebouw is toegestaan;
    • 2. dient te worden gebouwd in 1 bouwlaag met kap;
    • 3. de inhoud ten hoogste 150 m3 mag bedragen.
  • d. de bestemmingsbepalingen in het kader van het verbreden van landbouwbedrijven toestaan dat er een agrarische nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf wordt opgericht, met dien verstande dat:
    • 1. de afwijking niet van toepassing is voorzover de gronden op de verbeelding zijn aangeduid met 'veiligheidszone munitie A en 'veiligheidszone munitie B;
    • 2. de agrarische nevenactiviteit niet de primaire productie betreft en ondergeschikt blijft aan de hoofdactiviteit;
    • 3. de nevenactiviteit uitsluitend betrekking heeft op sociale, culturele, recreatieve en educatieve functies, waaronder begrepen expositieruimten, kinderboerderij, bed and breakfast en bedrijven categorie 1 en 2, zoals genoemd in Bijlage 1 van de regels met uitzondering van bedrijven in handel/reparatie van auto's, motrorfietsen en benzinestations;
    • 4. de verschijning van het gehele bedrijf landschappelijk wordt ingepast;
    • 5. de bedrijfsactiviteiten zoveel mogelijk plaatsvinden binnen de gebouwen, met dien verstande dat met uitzondering van buitenopslag bedrijfsactiviteiten kunnen worden uitgeoefend op het bijbehorende erf.
  • e. de bestemmingspebepalingen in het kader van niet bedrijfsmatige tijdelijke mantelzorg en toestaan dat een al dan niet bestaande aanbouw c.q. een al dan niet bestaand vrijstaand bijgebouw wordt gebruikt als afhankelijke woonruimte, met dien verstande dat:
    • 1. de afwijking niet van toepassing is voorzover de gronden op de verbeelding zijn aangeduid met 'veiligheidszone munitie A en 'veiligheidszone munitie B;
    • 2. een dergelijke bewoning noodzakelijk dient te zijn vanuit het oogpunt van mantelzorg;
    • 3. de zorgbehoefte overtuigend dient te zijn aangetoond middels een schriftelijke verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur;
    • 4. per woning één afhankelijke woonruimte ten behoeve van mantelzorg is toegestaan;
    • 5. de bewoning slechts plaatsvindt binnen een oppervlakte van 60 m2 aan aanbouwen of bijgebouwen, waarbij de totale toegestane oppervlakte aan aan- en bijgebouwen niet mag worden overschreden;
    • 6. als gevolg van de te verlenen afwijking mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden, de agrarische sector en andere bedrijvigheid;
    • 7. als gevolg van de te verlenen afwijking geen strijdigheden met relevante milieuwetgeving dan wel met overige wetgeving mag ontstaan;
    • 8. de nieuw te bouwen afhankelijke woonruimte op een maximale afstand van 20 meter van het hoofdgebouw mag worden gerealiseerd;
    • 9. de maximale goothoogte en dakhelling respectievelijk maximaal 3 m en 300 tot 60° mogen bedragen;
    • 10. het hoofdgebouw geen aaneengesloten rijenbouw betreft.
  • f. de bestemmingsbepalingen in het kader van het oprichten van een camping ten behoeve van verblijfsrecreatie met een kleinschalig karakter als bedoeld in 1.43 met dien verstande dat:
    • 1. het aantal kampeerplaatsen ten hoogste 25 mag bedragen en uitsluitend zijn toegestaan in de periode van 15 maart tot 31 oktober;
    • 2. maximaal 20 % van het aantal kampeerplaatsen mag gebruikt worden voor een vast kampeermiddel en/of als camperplaats;
    • 3. de oppervlakte van een vast kampeermiddel bedraagt maximaal 50 m2 ;
    • 4. de goothoogte van een vast kampeermiddel bedraagt maximaal 3,5 m;
    • 5. vaste kampeermiddelen en camperplaatsen mogen alleen gebruikt worden voor toeristisch kamperen en niet voor permanente bewoning;
    • 6. vaste kampeermiddelen en/of camperplaatsen kunnen alleen worden toegestaan als er geen er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    • 7. het kampeerterrein moet worden voorzien van een afschermende groenstrook van minimaal 8 m breed, waarbij alleen gebruik mag worden gemaakt van inheemse struik en boomvormers. Tevens dient deze groenstrook op een zodanige wijze te worden onderhouden dat een goede landschappelijke inpassing wordt gewaarborgd;
    • 8. het inrichten van een verblijfsrecreatieterrein met een kleinschalig karakter uitsluitend is toegestaan op erven van agrarische bedrijven en woningen;
    • 9. het inrichten van een verblijfsrecreatieterrein met een kleinschalig karakter niet is toegestaan voorzover de gronden op de verbeelding zijn aangeduid met 'bestaand bos' en/of 'open gebied', met dien verstande dat de uitsluiting 'open gebied' niet geldt voor op 22 november 2007 bestaande bedrijven;
    • 10. per kampeerterrein ten hoogste één sanitairgebouw met een oppervlak van maximaal 50 en een bouwhoogte van maximaal 4,5 m is toegestaan;
    • 11. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 8 m bedraagt;
    • 12. de afstand tot de perceelgrens ten minste 2,5 m bedraagt;
    • 13. terreinen voor kleinschalige verblijfsrecreatie niet worden aangemerkt als zijnde stankgevoelig.
  • g. de bestemmingsbepalingen ten behoeve van het oprichten van een ondergeschikte horecavoorziening bij een woning, recreatief bedrijf of een agrarisch bedrijf met dien verstande dat:
    • 1. de ondergeschikte horecavoorziening binnen de bestaande bebouwingsmogelijkheden van de hoofdfunctie wordt gerealiseerd;
    • 2. en klein buitenterras ten behoeve van de ondergeschikte horecavoorziening mag worden aangelegd;
    • 3. de bedrijfsvloeroppervlakte ten behoeve van de ondergeschikte horecavoorziening maximaal 50 m², exclusief het terras, mag bedragen;
    • 4. parkeren op eigen erf plaatsvindt;
    • 5. en ondergeschikte horecavoorziening kan alleen worden toegestaan als er geen er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  • h. de bestemmingsbepalingen ten behoeve van het oprichten van een stalletje voor de verkoop van lokale en streekproducten bij een woning of een agrarische bedrijf met dien verstande dat:
    • 1. het gaat om kleinschalige verkoop van lokale en streekproducten, waarbij de afmeting van het stalletje niet groter mag zijn dan 2 m²;
    • 2. het stalletje moet eenvoudig verplaatsbaar/verrijdbaar zijn;
    • 3. geen verkoop plaats mag vinden vanuit de woning of schuur en geen standplaats op het trottoir mag worden ingenomen;
    • 4. een onverlicht reclamebord met een afmeting van maximaal 1 m2 is toegestaan, aan de kraam of losstaand (i.c. niet duurzaam met de grond verbonden) mits de verkeersveiligheid niet in het geding komt;
    • 5. de vergunning kan niet worden verleend indien:
      • de openbare orde in het geding komt;
      • onevenredige overlast wordt veroorzaakt;
      • het uiterlijk aanzien van de omgeving wordt aangetast;
      • de verkeersvrijheid of de verkeersveiligheid in het geding komt.
  • i. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat binnen de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - grondgebonden agrarisch bedrijf', waarvan de agrarische bedrijvigheid inmiddels is beëindigd, ten hoogste twee woningen worden gebouwd, uitsluitend als compensatie voor de afbraak van alle voor 2 juni 2010 bestaande landschappelijk ontsierende voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, met dien verstande dat:
    • 1. de gezamenlijk af te breken gebouwen minimaal 750 m2 bedraagt en tevens alle andere bestaande landschappelijk ontsierende bebouwing en ontsierende elementen, zoals toren- en mestsilo's, verharding en mestplaten worden verwijderd;
    • 2. de woning inclusief aanbouwen en bijgebouwen wordt gebouwd ter plaatse van de af te breken gebouwen en/of bebouwing;
    • 3. de bebouwingsbepalingen als bedoeld in Bebouwing ten dienste van wonen zoals opgenomen in het geldende bestemmingsplan in acht worden genomen;
    • 4. de ruimtelijke samenhang op het perceel en de landschappelijke inpassing van het
      betreffende perceel door de te realiseren woning wordt verbeterd en wordt vastgelegd in een door de gemeente goed te keuren inrichtingsplan;
    • 5. cultuurhistorisch waardevolle en/of karakteristieke bebouwing niet voor afbraak in aanmerking komt;
    • 6. indien de af te breken gebouwen minimaal 2.000 m2 bedragen, dan mogen-met inachtneming van het bovenstaande- twee woningen worden gebouwd;
    • 7. saldering bij de genoemde te slopen oppervlaktes is alleen mogelijk als het maximaal twee slooplocaties betreft. De (voormalige) separate agrarische bebouwingselementen moeten een omvang van minimaal 250 m2 hebben en de compensatiewoning moet op één van beide locaties landschappelijk goed inpasbaar zijn; conform een, door de gemeente, goedgekeurd inrichtingsplan;
    • 8. Indien door milieutechnische redenen of door aanwezigheid van een beekdal en/of Natuurnetwerk Nederland (NNN) niet kan worden terug gebouwd op de slooplocatie, dient de alternatieve locatie bij voorkeur inpasbaar te zijn binnen het karakter van een bebouwingslint en/of gelegen te zijn nabij bestaande kernen. Als voorstaande niet mogelijk is, moet worden aangesloten bij het authentieke bebouwingspatroon (het inrichtingsplan moet dit aantonen via een landschapsanalyse van het desbetreffende landschapstype).
  • j. de bestemmingsplanbepalingen en toestaan dat gebouwen en gronden binnen de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - grondgebonden agrarisch bedrijf', gebruikt worden als bedrijven categorie 1 en 2, zoals genoemd in bijlage 1 van de regels Staat van bedrijfsactiviteiten, met dien verstande dat:
    • 1. de activiteiten uitsluitend zijn toegestaan in combinatie met de woonfunctie;
    • 2. de activiteiten zoveel mogelijk plaatsvinden binnen de gebouwen, met dien verstande dat met uitzondering van buitenopslag bedrijfsactiviteiten kunnen worden uitgeoefend op het bijbehorende erf;
    • 3. bij de maatvoering zo goed mogelijk wordt aangesloten bij de bestaande hoofdvorm;
    • 4. de oppervlakte van de bestaande gebouwen met maximaal 10 % mag worden vergroot;
    • 5. wordt gestreefd de landschappelijk verstorende bebouwing af te breken;
    • 6. geen onevenredige afbreuk mag worden gedaan aan de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen (agrarische) bedrijven en woningen;
    • 7. zorg wordt gedragen voor een goede landschappelijke inpassing;
  • k. de bestemmingsplanbepalingen en toestaan dat gebouwen en gronden binnen de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - grondgebonden agrarisch bedrijf' waarvan de agrarische bedrijvigheid inmiddels is beëindigd, gebruikt worden als culturele, medische, en educatieve functies, waaronder begrepen expositieruimten, kinderboerderij, kampeerboerderij, bed-and-breakfast dan wel naar aard en omvang daarmee gelijk te stellen functies, met dien verstande dat:
    • 1. de activiteiten uitsluitend zijn toegestaan in combinatie met de woonfunctie;
    • 2. de activiteiten zoveel mogelijk plaatsvinden binnen de gebouwen, met dien verstande dat met uitzondering van buitenopslag bedrijfsactiviteiten kunnen worden uitgeoefend op het bijbehorende erf;
    • 3. bij de maatvoering zo goed mogelijk wordt aangesloten bij de bestaande hoofdvorm;
    • 4. de oppervlakte van de bestaande gebouwen met maximaal 10% mag worden vergroot;
    • 5. wordt gestreefd de landschappelijk verstorende bebouwing af te breken;
    • 6. geen onevenredige afbreuk mag worden gedaan aan de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen (agrarische) bedrijven en woningen;
    • 7. zorg wordt gedragen voor een goede landschappelijke inpassing;
  • l. de bestemmingsplanbepalingen en toestaan dat gebouwen en gronden binnen de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - grondgebonden agrarisch bedrijf' gebruikt worden voor een woonfunctie, met dien verstande dat:;
    • 1. bij de maatvoering zo goed mogelijk wordt aangesloten bij de bestaande hoofdvorm;
    • 2. de oppervlakte van de bestaande gebouwen met maximaal 10% mag worden vergroot;
    • 3. wordt gestreefd de landschappelijk verstorende bebouwing af te breken;
    • 4. geen onevenredige afbreuk mag worden gedaan aan de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen (agrarische) bedrijven en woningen;
    • 5. zorg wordt gedragen voor een goede landschappelijke inpassing;
  • m. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat een hoofdgebouw met een oppervlakte van minimaal 220 m2 , binnen de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - grondgebonden agrarisch bedrijf', wordt gesplitst, waarbij het aantal woningen niet meer dan twee mag bedragen , met dien verstande dat:
    • 1. de bebouwingsvoorschriften van de aanduiding woning gelden
    • 2. de oppervlakte van de bestaande gebouwen met maximaal 10% mag worden vergroot;
    • 3. wordt gestreefd de landschappelijk verstorende bebouwing af te breken;
    • 4. geen onevenredige afbreuk mag worden gedaan aan de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen (agrarische) bedrijven en woningen;
    • 5. zorg wordt gedragen voor een goede landschappelijke inpassing.

Artikel 7 Overige regels

7.1 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luidden op het moment van vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 8 Overgangsrecht

8.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
8.2 Afwijking

Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 8.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 8.1 met maximaal 10%.

8.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Lid 8.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

8.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

8.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 8.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

8.6 Verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in lid 8.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

8.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Lid 8.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

8.8 Hardheidsclausule

Voor zover toepassing van lid 8.4 leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruikten in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan, kan de gemeenteraad met het oog op beeïndiging op termijn van die met het bestemmingsplan strijdige situatie ten behoeve van die persoon of personen dat overgangsrecht buiten toepassing laten.

Artikel 9 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'BG Noord Hoogeveen, deelplan Hoogeveensche Vaart 57, 2018'

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van .............................................................

De voorzitter, De griffier,

...................... ................................