direct naar inhoud van Regels
Plan: Hoogeveen, bochtverruiming spoorbaan 2017
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0118.2017BP8095001-VG01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Hoogeveen, bochtverruiming spoorbaan 2017 met identificatienummer NL.IMRO.0118.2017BP8095001-VG01 van de gemeente Hoogeveen;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, waaronder tot een capaciteit van 100 ton per dag tevens wordt begrepen co-vergisting ten behoeve van energieopwekking;

1.6 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.7 bedrijf:

een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. de levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, danwel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen;

1.8 bedrijfsgebouw:

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.9 bestaand:

de op het moment van ter inzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan en conform de op dat moment geldende regels aanwezige gebouwen/ oppervlakten/ gebruik of waarvoor een bouwvergunning is verleend danwel een aanvraag om bouwvergunning is ingediend die kan worden verleend;

1.10 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.11 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.12 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, (alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats (Let op: indien van toepassing));

1.13 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.14 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.15 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang van hout, metaal, of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect en duurzaam met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond);

1.16 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.17 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, verhuren en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.18 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt, waaronder mede een carport wordt verstaan;

1.19 geluidbelasting vanwege een spoorweg:

de etmaalwaarde van het equivalente geluidniveau in dB op een bepaalde plaats, veroorzaakt door het gezamenlijke spoorwegverkeer op een bepaald spoorweggedeelte of een combinatie van spoorweggedeelten;

1.20 hoofdgebouw:

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie en/of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste gebouw is aan te merken;

1.21 hoogspanningsleiding:

een constructie omvattende leidingen al dan niet met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedoeld voor het transport van elektriciteit;

1.22 horizontale diepte van een gebouw:

de lengte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de naar de weg gekeerde gevel;

1.23 kunstwerken:

bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van weg- en waterbouwkundige aard, zoals bruggen, viaducten, duikers, keerwanden, beschoeiingen, kademuren en dergelijke;

1.24 normaal onderhoud:

werkzaamheden die regelmatig nodig zijn voor een goed beheer van de gronden en/of bouwwerken;

1.25 onderstation:

een onderstation is een elektrische installatie in het hoogspanningsnet. Het maakt een verbinding tussen twee of meerdere hoogspanningsnetten of vormt een aansluitingspunt op het hoogspanningsnet;

1.26 peil:
  • 1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang danwel vanaf enig ander vast punt in de omgeving;
  • 2. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • 3. indien in of op het water wordt gebouwd: het Normaal Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil);
1.27 perceelgrens:

de scheiding tussen percelen die niet aan eenzelfde eigenaar behoren danwel niet door eenzelfde gebruiker worden gebruikt;

1.28 perron:

bouwwerk ten behoeve van het in- en uitstappen van reizigers;

1.29 perronvoorzieningen:

voorzieningen die het tijdelijke verblijf, in- en uitstappen van de reiziger op het perron mogelijk maken, zoals wachtruimten, perronoverkappingen, roltrappen, liften, trappen en kleinschalige en ondergeschikte voorzieningen voor service- en detailhandeldoeleinden waaronder kiosken;

1.30 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.31 relaisgebouw:

bouwwerk in de vorm van een gebouw waarin elektrotechnische voorzieningen zijn ondergebracht ten behoeve van spoorwegen en de beveiliging daarvan;

1.32 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden.
Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 bovenkantt spoorstaaf

De hoogte van de bovenkant van de laagste spoorstaaf.

2.7 de afstand tot de perceelgrens

de afstand tussen de perceelsgrens en het dichtstbijzijnde punt van een bouwwerk;

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.

De maximale bouwhoogte mag ten behoeve van deze ondergeschikte bouwwerken met ten hoogste 1 meter worden overschreden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarische cultuurgrond;
  • b. agrarisch bedrijf;
  • c. tuinbouwbedrijf, geen glastuinbouw of champignonkwekerij zijnde;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • f. sloten, bermen en beplanting;

met de daarbij behorende:

  • g. andere bouwwerken;
  • h. verhardingen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen geldt de volgende bepaling:

  • a. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte niet meer dan 3 meter mag bedragen.

3.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.1 en toestaan dat er een melkstal, schuilstal dan wel een veldschuur kan worden gebouwd, met dien verstande dat:

  • a. deze gebouwen nodig zijn voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf waarbij de grond waarop gebouwen zullen worden opgericht in gebruik zijn;
  • b. de goothoogte van de gebouwen ten hoogste 3 meter mag bedragen;
  • c. de oppervlakte van de gebouwen ten hoogste 25 m² mag bedragen.
3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden op of in deze gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van Burgemeester en wethouders de navolgende werken of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het ontgronden, afgraven, egaliseren en ophogen van gronden en/of anderszins wijzigen van de bodemstructuur;
    • 2. het graven en dempen van waterpartijen en watergangen;
    • 3. het aanplanten van bomen of een houtig gewas voor zover het gaat om planten waar bij de oogst van de plant, dan wel het verwijderen van de gehele plant, de bodem dieper dan 30 cm zal worden geroerd;
    • 4. het aanleggen van ondergrondse energie-, transport-, en/of communicatieleidingen; of
    • 5. overige activiteiten die de bodemopbouw ter plaatse verstoren.
  • b. Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 3.4 sub a kan alleen worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.
  • c. Een vergunning als bedoeld in lid 3.4 sub a kan alleen worden verleend nadat door de aanvrager een rapport is overlegd waarin:
    • 1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld door de uitvoering van een archeologische opgraving door een daartoe deskundig bureau die beschikt over de juiste vergunningen;
    • 2. In voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archelogische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
  • d. Alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend moet er ten behoeve van de beoordeling advies worden ingewonnen bij een ter zake deskundige.
  • e. Het in lid 3.4 sub a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
    • 1. het normale onderhoud en gebruik betreffen;
    • 2. het aanbrengen van drainage;
    • 3. het zaaien en oogsten;
    • 4. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van ter inzagelegging van het ontwerpplan;
    • 5. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie;
    • 6. grondbewerking niet dieper dan 30 cm beneden maaiveld;
    • 7. niet-bodemkerende werkzaamheden ten behoeve van het verbeteren van een verdichte bodemstructuur (woelen) tot maximaal 10 cm onder de bouwvoor.

Artikel 4 Bos

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bos;
  • b. houtwallen;

met daaraan ondergeschikt:

  • c. paden en wegen;
  • d. water;
  • e. parkeervoorzieningen;

met daarbij behorende;

  • f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepaling:

  • a. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer dan 3 meter bedragen.
4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke en/of natuurwetenschappelijke waarden van de gronden;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden op of in deze gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van Burgemeester en wethouders de navolgende werken of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het aanleggen van parkeervoorzieningen;
    • 2. het aanleggen of wijzigen van het wegen- en/of padenpatroon;
    • 3. het afgraven, ophogen en/of egaliseren van gronden;
    • 4. het vergraven en/of dempen van waterpartijen en watergangen;
    • 5. het verwijderen van beplanting.
  • b. Een vergunning als bedoeld in lid 4.4 sub a kan alleen worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  • c. Het in lid 4.4 sub a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
    • 1. het normale onderhoud betreffen;
    • 2. noodzakelijk zijn in verband met het op de bestemming gerichte beheer of gebruik van de grond, alsmede noodzakelijk zijn voor het aansluiten van bouwwerken op het net van opgenbare nutsvoorzieningen;
    • 3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van ter inzagelegging van het ontwerpplan.

Artikel 5 Groen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. water;
  • c. geluidwerende voorzieningen;

met daaraan ondergeschikt:

  • d. wegen en straten;
  • e. voet- en fietspaden;
  • f. nutsvoorzieningen en gebouwen ten behoeve daarvan;
  • g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van het verzamelen van huishoudelijke afvalstoffen, hieronder mede verstaan ondergrondse afvalopslag;

met de daarbij behorende:

  • h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, lichtmasten hieronder begrepen;
  • i. andere werken.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van;

  • j. de in lid 5.1 sub g genoemde gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen, mits:
    • 1. de hoogte niet meer dan 3 meter bedraagt;
    • 2. de bruto-oppervlakte niet meer bedraagt dan 25 m².
5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de hoogte van de in lid 5.1 sub g (afvalopslag) genoemde bouwwerken mag, gemeten vanaf het aansluitend terrein, niet meer dan 1,5 meter bedragen;
  • b. de bruto-oppervlakte van de in lid 5.1 sub g (afvalopslag) genoemde bouwwerken mag, voor zover het bouwwerk bovengronds wordt geplaatst, niet meer dan 4 m² bedragen;
  • c. de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan die zoals genoemd onder lid 5.1 sub g, mag niet meer dan 2 meter bedragen ;
  • d. de hoogte van lichtmasten mag niet meer dan 12 meter bedragen;
  • e. de hoogte van zend-/ontvangstinstallaties ten behoeve van de openbare orde mag niet meer dan 20 meter bedragen;
  • f. de hoogte van geluidwerende schermen mag niet meer dan 5 meter bedragen.
5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nader eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. de verkeersveiligheid;
  • b. de sociale veiligheid;
  • c. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld.
5.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in lid 5.1 jo artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden voor parkeren.

Artikel 6 Verkeer

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen en straten;
  • b. voet- en rijwielpaden;
  • c. groenvoorzieningen;
  • d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met daaraan ondergeschikt:

  • e. nutsvoorzieningen en gebouwen ten behoeve daarvan;
  • f. geluidswerende voorzieningen;
  • g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van het verzamelen van huishoudelijke afvalstoffen, hieronder mede verstaan ondergrondse afvalopslag;
  • h. gebouwen ten behoeve van het wegverkeer, zoals bushokjes;

met de daarbij behorende:

  • i. verhardingen;
  • j. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • k. andere werken.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van:

  • a. de in lid 6.1 sub e genoemde gebouwen, mits:
    • 1. gebouwen binnen het bouwvlak worden gebouwd;
    • 2. de hoogte niet meer dan 3 meter bedraagt;
    • 3. de bruto-oppervlakte niet meer bedraagt dan 25 m²;
  • b. de gebouwen zoals genoemd onder lid 6.1 sub h, mits;
    • 1. de hoogte niet meer dan 3 meter bedraagt;
    • 2. de oppervlakte niet meer dan 8 m² bedraagt;
6.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, alsmede van lichtmasten, mag niet meer dan 12 meter bedragen;
  • b. de hoogte van de in lid 6.1 sub g genoemde bouwwerken mag, gemeten vanaf het aansluitend terrein, niet meer dan 1,5 meter bedragen;
  • c. de bruto-oppervlakte van de in lid 6.1 sub g genoemde bouwwerken mag, voor zover het bouwwerk bovengronds wordt geplaatst, niet meer dan 2 m² bedragen;
  • d. de hoogte van zend-/ontvangstinstallaties ten behoeve van de openbare orde mag niet meer dan 20 meter bedragen;
  • e. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 meter bedragen.
6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. de verkeersveiligheid;
  • b. de sociale veiligheid; en
  • c. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld; en
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 7 Verkeer - Railverkeer

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer – Railverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. spoorwegen;
  • b. bij een spoorweg behorende voorzieningen zoals, onderhoudswegen, calamiteitenwegen, ontsluitingswegen voor aan het spoor grenzende percelen, taluds, groenvoorzieningen, water, relaisgebouwen,onderstationsenoverigeelektriciteitsvoorzieningen, brandveiligheidsvoor- zieningen en voorzieningen voor geleiding en beveiliging van het spoor;
  • c. faunavoorzieningen;
  • d. perrons en perronvoorzieningen;
  • e. (on)gelijkvloerse kruisingen voor verkeer;
  • f. fiets- en voetpaden;
  • g. parkeervoorzieningen;
  • h. fietsenstallingen;
  • i. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • j. geluidswerende voorzieningen;
  • k. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - viaduct', is tevens een viaduct voor verkeer toegestaan;
  • l. overige bouwwerken, zoals bruggen, dammen en duikers.
7.2 bouwregels
7.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van de in lid 8.1 sub b en d genoemde gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van relaisgebouwen en onderstations mag niet meer bedragen dan 5 meter;
  • b. het maximum oppervlakte per onderstation mag niet meer zijn dan 100 m2 ;
  • c. de bouwhoogte van kiosken mag niet meer bedragen dan 3 meter.
7.2.2 bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt de bepaling dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de beveiliging, geluidswering, geleiding en regeling van het railverkeer, niet meer dan 3 meter mag bedragen, gemeten vanaf de bovenkant van de spoorstaaf.
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a geldt de bepaling dat de hoogte van bruggen niet meer dan 10 meter mag bedragen
7.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de plaats en aan de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de sociale veiligheid;
  • c. de verkeersveiligheid.

Artikel 8 Verkeer - Railverkeer - Voorlopig 1

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Railverkeer Voorlopig 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. spoorwegen;
  • b. bouwwegen en werkterreinen voor de aanleg van spoorwegen, overwegen en ongelijkvloerse kruisingen ten behoeve van verkeer en/of railverkeer;
  • c. ontsluitingswegen en paden;
  • d. (on)gelijkvloerse kruisingen ten behoeve van verkeer en/of railverkeer;
  • e. opslagterreinen;
  • f. parkeervoorzieningen;
  • g. groenvoorzieningen;
  • h. water;
  • i. civieltechnische voorzieningen;
  • j. geluidwerende voorzieningen;
  • k. nutsvoorzieningen;
  • l. waterhuishoudkundige voorzieningen zoals bruggen en duikers.
8.2 Bouwregels
8.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen geldt de volgende bepaling:

  • a. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 m.
8.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt de volgende bepaling:

  • a. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 m.
8.3 Geldigheidsduur voorlopige bestemming

De termijn waarvoor de voorlopige bestemming geldt bedraagt 5 jaar, gerekend vanaf de dag van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan.

8.4 Defenitieve bestemming

De voor 'Verkeer – Railverkeer - Voorlopig 1 aangewezen gronden zijn, na het verlopen van de in artikel 8.3 gestelde termijn, definitief bestemd voor 'Groen', zoals deze is opgenomen in Artikel 5.

Artikel 9 Verkeer - Railverkeer - Voorlopig 2

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Railverkeer Voorlopig 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. spoorwegen;
  • b. bouwwegen en werkterreinen voor de aanleg van spoorwegen, overwegen en ongelijkvloerse kruisingen ten behoeve van verkeer en/of railverkeer;
  • c. ontsluitingswegen en paden;
  • d. (on)gelijkvloerse kruisingen ten behoeve van verkeer en/of railverkeer;
  • e. opslagterreinen;
  • f. parkeervoorzieningen;
  • g. groenvoorzieningen;
  • h. water;
  • i. civieltechnische voorzieningen;
  • j. geluidwerende voorzieningen;
  • k. nutsvoorzieningen;
  • l. waterhuishoudkundige voorzieningen zoals bruggen en duikers.
9.2 Bouwregels
9.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen geldt de volgende bepaling:

  • a. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 meter.
9.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende bepaling:

  • a. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 meter.
9.3 Geldigheidsduur voorlopige bestemming

De termijn waarvoor de voorlopige bestemming geldt bedraagt 5 jaar, gerekend vanaf de dag van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan.

9.4 Definitievebestemming

Ter plaatse van de voor 'Verkeer – Railverkeer - Voorlopig 2 aangewezen gronden geldt, na het verlopen van de in artikel 9.3 gestelde termijn, de bestemming 'Water', zoals deze is opgenomen met Artikel 12.

Artikel 10 Verkeer - Railverkeer - Voorlopig 3

10.1 Bestemmingspomschrijving

De voor 'Verkeer - Railverkeer - Voorlopig 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. spoorwegen;
  • b. bouwwegen en werkterreinen voor de aanleg van spoorwegen, overwegen en ongelijkvloerse kruisingen ten behoeve van verkeer en/of railverkeer;
  • c. ontsluitingswegen en paden;
  • d. (on)gelijkvloerse kruisingen ten behoeve van verkeer en/of railverkeer;
  • e. opslagterreinen;
  • f. parkeervoorzieningen;
  • g. groenvoorzieningen;
  • h. water;
  • i. civieltechnische voorzieningen;
  • j. geluidwerende voorzieningen;
  • k. nutsvoorzieningen;
  • l. waterhuishoudkundige voorzieningen zoals bruggen en duikers.
10.2 Bouwregels
10.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen geldt de volgende bepaling:

  • a. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 meter.
10.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende bepaling:

  • a. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 meter.
10.3 Geldigheidsduur voorlopige bestemming
10.3.1 termijn

De termijn waarvoor de voorlopige bestemming geldt bedraagt 5 jaar, gerekend vanaf de dag van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan.

10.3.2 voorwaarde

In aanvulling op het gestelde in lid 10.3.1 kan pas toepassing gegeven worden aan deze voorlopige bestemming met toestemming en onder voorwaarden van de eigenaar.

10.4 Definitieve bestemming

De voor 'Verkeer – Railverkeer - Voorlopig 3 aangewezen gronden zijn, na het verlopen van de in artikel 10.3 gestelde termijn, definitief bestemd voor 'Agrarisch', zoals dit is opgenomen in Artikel 3.

Artikel 11 Verkeer - Railverkeer - Voorlopig 4

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Railverkeer - Voorlopig 4' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. spoorwegen;
  • b. bouwwegen en werkterreinen voor de aanleg van spoorwegen, overwegen en ongelijkvloerse kruisingen ten behoeve van verkeer en/of railverkeer;
  • c. ontsluitingswegen en paden;
  • d. (on)gelijkvloerse kruisingen ten behoeve van verkeer en/of railverkeer;
  • e. opslagterreinen;
  • f. parkeervoorzieningen;
  • g. groenvoorzieningen;
  • h. water;
  • i. civieltechnische voorzieningen;
  • j. geluidwerende voorzieningen;
  • k. nutsvoorzieningen;
  • l. waterhuishoudkundige voorzieningen zoals bruggen en duikers.
11.2 Bouwregels
11.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen geldt de volgende bepaling:

  • a. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 meter.

11.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende bepaling:

  • a. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 meter.
11.3 Geldigheidsduur voorlopige bestemming

De termijn waarvoor de voorlopige bestemming geldt bedraagt 5 jaar, gerekend vanaf de dag van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan.

11.4 Definitieve bestemming

De voor 'Verkeer – Railverkeer - Voorlopig 4 aangewezen gronden zijn, na het verlopen van de in artikel 11.3 gestelde termijn, definitief bestemd voor 'Agrarisch - 3'.

De voor 'Agrarisch - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. beheer en herstel van de landschappelijke en natuurlijke waarden;
  • b. uitoefening van het agrarisch bedrijf.
11.5 Bouwregels
11.5.1 gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

11.5.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende bepaling:

  • a. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 meter.
11.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning (aanlegvergunning) van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen van dagrecreatieve voorzieningen zoals picknickplaatsen en parkeervoorzieningen;
  • b. het aanleggen of verwijderen van ondergrondse leidingen;
  • c. het aanbrengen van lijnvormige beplantingen;
  • d. het dempen van wijken en sloten;
  • e. egaliseren en diepploegen.
11.7 Uitzonderingsbepalingen

De in 11.6 sub a bedoelde vergunning is niet vereist indien:

  • a. het werken en/of werkzaamheden betreft, die het normale onderhoud tot doel hebben.
  • b. sprake is van erfbeplanting.
11.8 Voorwaarden omgevingsvergunning

Omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 11.6 wordt verleend onder voorwaarde dat geen onevenredige afbreuk gedaan wordt aan de in artikel 11.4 omschreven waarden.

Artikel 12 Water

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. waterberging;
  • b. water;
  • c. sluizen;
  • d. oever;

met de daarbij behorende:

  • e. gebouwen ten behoeve van de waterbeheersing;

met daaraan ondergeschikt:

  • f. taluds;
  • g. groenvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder bouwwerken ten behoeve van de waterbergende functie, bruggen, dammen en/of duikers, en zinkers.
12.2 Bouwregels
12.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van gebouwen ten behoeve van de waterbeheersing, waarvoor de volgende bepalingen gelden:

  • a. de hoogte mag niet meer dan 3 meter bedragen;
  • b. de oppervlakte mag niet meer dan 25 m 2 bedragen;
12.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende bepaling:

  • a. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 meter bedragen.
12.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. een goede waterhuishouding;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
12.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in lid 26.1 jo artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend het gebruik of laten gebruiken van gronden als staan- of ligplaats voor onderkomens.

Artikel 13 Leiding - Hoogspanning

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanning' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. een ondergrondse hoogspanningsleiding van ten hoogste 110 kV;

met de daarbij behorende:

  • b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
13.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in de andere op de verbeelding aangewezen bestemming, mogen binnen een strook van 5 meter aan weerzijden van de leiding, gemeten vanaf vanaf de buitenste kabels van de leiding, op of in deze gronden geen bouwwerken worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze aanvullende bestemming.

13.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 13.2 en toestaan dat de in de basisbestemming genoemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:

  • a. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder;
  • b. geen afbreuk wordt gedaan aan het doelmatig functioneren van de leiding;
  • c. de veiligheid van de hoogspanningsleiding niet mag worden geschaad;
  • d. er geen kwetsbare objecten worden toegelaten.
13.4 Specifieke gebruikesregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in lid 13.1 jo artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend het permanent opslaan van goederen.

13.5 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 13.4 en toestaan dat de gronden worden gebruikt voor het permanent opslaan van goederen, mits:

  • a. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder;
  • b. geen afbreuk word gedaan aan het doelmatig functioneren van de leiding;
  • c. de veiligheid van de hoogspanningsleiding niet wordt geschaad.
13.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen:
    • 1. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
    • 2. het uitvoeren van graafwerkzaamheden;
    • 3. het in de grond brengen van voorwerpen;
    • 4. het aanleggen van oppervlakteverhardingen;
    • 5. het planten en rooien van bomen en het aanbrengen en rooien van andere diepwortelende beplantingen;
    • 6. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.
  • b. Het sub a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
    • 1. het normale onderhoud betreffen;
    • 2. graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten vormen;
    • 3. ie reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
    • 4. die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
  • c. De onder a genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder en er geen afbreuk wordt gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van (bovengrondse) nutsleidingen.

Artikel 14 Leiding- Hoogspanningsverbinding

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. een bovengrondse hoogspanningsleiding;

met de daarbij behorende:

  • b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
14.2 Bouwregels
14.2.1 Bouwwerken
  • a. a. In afwijking van het bepaalde in de andere op de verbeelding aangewezen bestemming mogen op of in deze gronden geen bouwwerken worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze aanvullende bestemming.
14.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de waarborging van de brand- en externe veiligheid en ter bevordering van zelfredzaamheid van aanwezigen en van beheersbaarheid en bestrijdbaarheid bij incidenten;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de luchtvaartverkeersveiligheid;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
14.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in lid 14.2.1 sub a en toestaan dat de in de basisbestemming genoemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:
    • 1. vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende ogspanningsleidingbeheerder, indien gelegen binnen 25 meter gerekend vanuit de hartlijn leiding- hoogspanningsverbinding;
    • 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het doelmatig functioneren van de hoogspanningsleiding.
14.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
14.5.1 Het is verboden op of in de lid 1 bedoelde gronden zonder een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
  • a. het aanbrengen en/of rooien van hoogopgaande beplanting en bomen;
  • b. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
  • c. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • d. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • e. het aanleggen van zonneparken;
  • f. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen en egaliseren;
  • g. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • h. het permanent opslaan van goederen of het tijdelijk opslaan van (zeer) brandbare goederen.
14.5.2 Uitzondering van de vergunningplicht

Het verbod in lid 14.5.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden die:

  • a. reeds in uitvoering zijn bij het van kracht worden van het plan;
  • b. het normale onderhoud ten aanzien van de verbinding en belemmerde strook betreffen
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
14.5.3 Voorwaarden vergunningverlening

Het bevoegd gezag kan voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden een omgevingsvergunning verlenen nadat voorafgaand schriftelijk positief advies van de betreffende leidingbeheerder is gekregen

en mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het veilig en doelmatig functioneren van de hoogspanningsverbinding.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 15 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 16 Algemene bouwregels

  • a. Het is verboden de gronden en de bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de aangegeven bestemming;
  • b. Tot een gebruik, strijdig met de in dit bestemmingsplan voorkomende bestemmingen, zoals bedoeld in artikel 7.2 van de Wet op de ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:
    • 1. het gebruik of laten gebruiken van gronden en de daarop voorkomende bouwwerken alsseksinrichting(en);
    • 2. het gebruik of laten gebruiken van gronden als standplaats voor kampeermiddelen.
  • c. Het is verboden bouwwerken, voor het bouwen waarvan op grond van de bestemmingsbepaling een omgevingsvergunning is verleend, te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met het doel, waarvoor die vergunning is verleend.

Artikel 17 Algemene gebruiksregels

17.1 Geluidszone - Industrie
17.1.1 Bestemmingsomschrijving

Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' zijn de gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting vanwege een industrieterrein op geluidgevoelige objecten.

17.1.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen geldt ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' dat een op grond van de andere aangewezen bestemmingen toelaatbaar gebouw of de uitbreiding daarvan, welke aangemerkt kan worden als een geluidgevoelig object, slechts mag worden gebouwd indien de geluidbelasting vanwege het industrieterrein op de gevels van dit gebouw niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een verkregen hogere grenswaarde.

17.1.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met de gronden ter plaatse voorzien van de aanduiding 'geluidzone - industrie', zoals bedoeld in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van niet geluidgevoelige objecten als geluidgevoelig object.

17.2 Luchtvaartverkeerszone (beperkingengebied-geluid)

Op de gronden ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Luchtvaartverkeerzone (beperkingengebied -geluid)' zijn geen nieuwe woningen of geluidgevoelige gebouwen toegestaan, die vanwege de geluidsbelasting van het vliegveld een te hoge geluidsbelasting ondervinden.

17.2.1 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de voor die gronden aangewezen bestemmingen geldt ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Luchtvaartverkeerzone (beperkingengebied - geluid)' voor het bouwen van gebouwen dat het bouwen van woningen of geluidgevoelige gebouwen niet is toegestaan.

17.2.2 Afwijking van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 17.2.1 voor het bouwen van een op grond van de aangewezen bestemmingen toelaatbaar gebouw of de uitbreiding daarvan, welke aangemerkt kan worden als een woning of geluidgevoelig gebouw, zoals gedefinieerd in het Besluit Burgerluchthavens, overeenkomstig de bepalingen van de ter plaatse geldende bestemming(en), waarbij de provincie Drenthe een verklaring van geen bezwaar heeft afgegeven, onder de voorwaarde dat de woning of geluidgevoelig gebouw:

  • a. een open plek in de bestaande bebouwing opvult; of
  • b. deze dient ter vervanging van op die plaats reeds aanwezige bebouwing; of
  • c. deze gelegen binnen de contour van de Aanvullend beperkingengebied wordt verplaatst naar een locatie waar de geluidbelasting ten gevolge van het luchthavenluchtverkeer minder is, met als voorwaarde dat de verklaring niet eerder kan worden afgegeven dan nadat het oude geluidgevoelige object aan de bestemming is onttrokken.
17.2.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met lid 17.2 , zoals bedoeld in artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van niet-geluidsgevoelige objecten als geluidsgevoelig object.

Artikel 18 Algemene afwijkingsregels

  • a. Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van:
    • 1. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
    • 2. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geven;
    • 3. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte wordt vergroot tot niet meer dan 10 meter;
    • 4. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40 meter;
    • 5. het bepaalde ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen word vergroot, mits:
      • de oppervlakte van de vergroting niet meer dan 5 bedraagt;
      • de hoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw bedraagt;
    • 6. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat gebouwen ten behoeve van het openbaar nut, zoals transformatorgebouwen, gebouwen ten behoeve van de gasvoorziening en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwen, worden gebouwd mits:
      • de hoogte, gemeten vanaf het aansluitend terrein, niet meer dan 3 meter bedraagt;
      • de oppervlakte niet meer dan 25 m2 bedraagt;
  • b. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de bestemmingsplanbepalingen en toestaan dat:
    • 1. de oprichting van een (antenne)mast wordt gerealiseerd, waarvan de totale bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 12 meter en de oprichting niet in strijd is met het POP-beleid ten aanzien van antennemasten en dat een reclame-uiting wordt gerealiseerd in de bebouwde kom waarvan de totale bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 12 meter;
    • 2. alle bestaande gebouwen binnen de bebouwde kom geheel of gedeeltelijk worden vernieuwd, veranderd of uitgebreid alsmede voor vervangende nieuwbouw in aanmerking komen, mits passend binnen de bestaande stedenbouwkundige structuur en voorzover het aantal woningen niet wordt uitgebreid;
    • 3. een naar aard en omvang beperkte aanleg, wijziging en/of reconstructie van weginfrastructuur buiten de bebouwde kom wordt aangelegd, mits sprake is van een bestaande weg, het karakter van de weg niet wordt aangetast.

Artikel 19 Algemene procedureregels

19.1 Procedure nadere eisen

Op de voorbereiding van een besluit tot het stellen van één of meerdere nadere eisen is de volgende procedure van toepassing:

  • a. een voorgenomen nadere eis als bedoeld in bovengenoemde artikelen, waarbij toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, ligt, met bijhorende stukken, gedurende 2 weken op het gemeentehuis ter inzage;
  • b. burgemeester en wethouders maken de nederlegging van te voren in één of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeente worden verspreid, en voorts op de gebruikelijke wijze, bekend;
  • c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van zienswijzen;
  • d. gedurende de in sub a genoemde termijn kunnen belanghebbenden bij burgemeester en wethouders schriftelijk zienswijzen indienen omtrent de voorgenomen nadere eis.

Artikel 20 Overige regels

20.1 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luidden op het moment van vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 21 Overgangsrecht

21.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
21.2 Afwijking

Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 21.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 21.1 met maximaal 10%.

21.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Lid 21.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

21.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

21.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 21.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

21.6 Verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in lid 21.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

21.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Lid 21.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 22 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het BP Hoogeveen, bochtverruiming spoorbaan 2017.

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van .............................................................

De voorzitter, De griffier,

...................... ................................