direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Oost/Oranjebuurt, deelplan Julianaplantsoen, 2017
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0118.2017BP8013003-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De verhuizing van het Roelof van Echten College, locatie Julianaplantsoen, naar Bentinckspark, maakt het mogelijk om een nieuwe functie in dit gebied te realiseren. Met de herontwikkeling van dit gebied kan het realiseren van woningbouw mogelijk worden gemaakt.

1.2 Opgave bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan dient goed aan te sluiten bij de ruimtelijk-functionele gewenste invulling voor dit plangebied.

1.3 Opbouw toelichting

Achtereenvolgens komen na deze inleiding (hoofdstuk 1) de volgende onderwerpen aan bod:

  • hoofdstuk 2 beschrijft de bestaande situatie en benoemt de huidige planologische regels;
  • hoofdstuk 3 bevat het beleidskader met relevant rijks-, provinciaal-, regionaal- en gemeentelijk beleid;
  • hoofdstuk 4 geeft de gewenste ontwikkeling en de planuitgangspunten weer;
  • hoofdstuk 5 gaat in op de randvoorwaarden en belemmeringen vanuit omgevings- en milieuaspecten, zoals bodem, geluid, luchtkwaliteit, wateraspecten;
  • hoofdstuk 6 gaat in op de planologische regels en de daarbij behorende verbeelding;
  • hoofdstuk 7 gaat in op de handhaafbaarheid van het bestemmingsplan;
  • hoofdstuk 8 gaat in op de maatschappelijke - en financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Plangebied

Het plangebied in Hoogeveen is het gebied, dat in het noorden wordt begrensd door De Vos van Steenwijklaan en door de achterzijde van een aantal woonpercelen aan De Vos van Steenwijklaan. In het westen wordt het plangebied begrensd door de Julianastraat, in het zuiden door de Linthorst Homanstraat en deels door de achterkant van een aantal woonpercelen aan de Linthorst Homanstraat. In het oosten wordt het plangebied begrensd door de achterzijde van een aantal woonpercelen aan de Kanaalweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2017BP8013003-VG01_0001.jpg"

Afbeelding 1: Luchtfoto

2.2 Vigerend recht

Op het plangebied is het bestemmingsplan Oost/Oranjebuurt 2009 van toepassing. Het plan is op 26 april 2012 door de gemeenteraad vastgesteld. Binnen het plangebied komen meerdere bestemmingen en aanduidingen voor.

De locaties binnen het plangebied hebben de volgende bestemmingen. De bestemmingen "Maatschappelijk" en "Wonen".

De bestemming "Maatschappelijk" is bestemd voor onder andere gezondheidszorg, onderwijs, religie en buurthuis.

De bestemming "Wonen" is in onderliggend gebied bestemd voor wonen zonder bouwvlak.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2017BP8013003-VG01_0002.jpg"

Afbeelding 2: gedeelte geldende bestemmingsplan

In het bestemmingsplan Oost/Oranjebuurt ligt over onderliggend plangebied de aanduiding "geluidzone-industrie 50 dB(A)". Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie 50 dB(A)' zijn de gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting vanwege een industrieterrein op geluidsgevoelige objecten.

Aanvullend daarop ligt over een groot deel van het gebied de gebiedsaanduiding "Vrijwaringszone-molenbiotoop". Ter plaatse van de aanduiding 'Vrijwaringszone – molenbiotoop' gelden behalve de andere daar voorkomende bestemmingen, ook een aantal hoogtebeperkende bepalingen ten aanzien van bouwwerken en beplanting.

2.3 Ruimtelijke - en functionele structuur plangebied

Ligging

Het plangebied “Julianaplantsoen” is ten oosten en in nabijheid van het centrum van Hoogeveen gelegen. Het plangebied ligt aan de route tussen het centrum en de wijk Krakeel. Het gebied wordt begrensd door De Vos van Steenwijklaan aan de noord-west zijde en de Linthorst Homanstraat in het zuiden.

Kenmerkend voor de locatie is de as verschuiving die De Vos van Steenwijklaan maakt in de orthogonale verkavelingsstructuur. Deze wordt stedenbouwkundig uitgenut door er een groengebied aan te koppelen. Door de grote bomen op het terrein van de school wordt het gebied in de omgeving gemarkeerd. De korrel van de bestaande bebouwing is klein. Vrijstaande woningen worden afgewisseld met tweekappers en korte rijtjes.

De school die op de locatie staat is qua schaal de 'afwijker' in het gebied. Door de groene inbedding en de afstand tot De Vos van Steenwijklaan komt de school als geheel niet grootschalig over. Het plangebied kenmerkt zich door het muurmozaïek van René Karrer aan de gevel van de voormalige aula van de school. Dit kunstwerk zal bij de toekomstige ontwikkeling van het terrein zorgvuldig ingepast worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2017BP8013003-VG01_0003.png"

ligging van het plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2017BP8013003-VG01_0004.png"

analyse locatie

Historie

De geschiedenis van het veen van de huidige gemeente Hoogeveen is beschreven vanaf 1551. Dat jaar kochten Reinold van Burmania en zijn vrouw de zogenaamde Meppense Venen, de zuidoostelijke helft van de gemeente.

In 1625 ruilde Roelof van Echten een gebied ter grootte van 2000 morgen voor beloofde diensten en infrastructuur met de boeren van Steenbergen en Ten Arlo. Het gebied was ooit eigendom van de Heer van Ruinen.

In 1631 werden beide gebieden bij elkaar getrokken en begon de eigenlijke geschiedenis van de vervening. Daarvoor werd de Algemene Compagnie van 5000 Morgen opgericht. Tweehonderdvijftig jaar werd in deze gemeente op grote schaal turf gegraven. De vervening bepaalde lange tijd het leven en werken van de bewoners, maar ook de manier waarop het landschap werd ingericht. Voor de ontwatering van het veen en de afvoer van de turf werd een uitgebreid stelsel van kanalen en wijken gegraven. Het afgegraven veen werd via een kanaal (de Nieuwe Grift, later de Hoogeveense Vaart genoemd) over het water naar Meppel en verder vervoerd. Dwars op dit kanaal werden op een afstand van 160 meter van elkaar kleinere kanalen gegraven, de zogenaamde wijken.

Het fijnvertakte netwerk van opgaanden, wijken en sloten dat hierdoor ontstond, was omstreeks 1800 voltooid. Straatnamen als 'Hollandscheveldsche Opgaande' en 'Zuideropgaande' herinneren aan die kanalen. De grootschalige vervening maakte Hoogeveen vanaf ongeveer 1665 tot in het begin van de negentiende eeuw tot de grootste turfproducent van Drenthe en na circa 1750 zelfs tot de grootste van het land. Nagenoeg alle inwoners van Hoogeveen waren in die periode tot de 19e eeuw direct of indirect betrokken bij de turfgraverij. Zo vestigden zich veel turfschippers in Hoogeveen, met name langs de opgaanden in de Velden.

Tot begin van de 20e eeuw bleef Hoogeveen een belangrijk centrum van de binnenvaart, hoewel turf minder belangrijk werd aan het einde van de 19e eeuw. Men schakelde toen over op landbouwen veeteelt en industrie. Dat kwam vooral door de opening van de spoorlijn Meppel-Groningen op 1 mei 1870. Bekende fabrieken van die tijd zijn de Coöperatieve Zuivelfabriek (tegenwoordig DOC Kaas), de blikfabriek Drenthina (later een onderdeel van het Thomassen & DrijverVerblifa, tegenwoordig Ardagh Metal Packaging) en de conserven- en diepvriesfabriek Lukas Aardenburg (Iglo-producten), later een onderdeel van Unilever.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie infrastructuur en ruimte

Het beleid van Europa en de rijksoverheid is van invloed op het te voeren Drentse omgevingsbeleid. Zo is er op Europees niveau veel aandacht voor het verbinden van economische kerngebieden door vervoersnetwerken, de aansluiting van relatief zwak ontwikkelde regio's, landsoverschrijdende samenwerking, stroomgebieden, ecologische relaties en duurzame ontwikkeling.

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) in werking getreden. De SVIR heeft een horizon tot het jaar 2040 en vervangt onder andere de Nota Ruimte. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vormt de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

Het rijk kiest met de structuurvisie voor een selectievere inzet van de onderstaande 13 rijksbelangen:

  • een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
  • ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en energietransitie;
  • ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • efficiënt gebruik van de ondergrond;
  • een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
  • betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
  • het instandhouden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen;
  • verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  • ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
  • ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
  • ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
  • zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt dieper ingegaan op deze 13 rijksbelangen.

Het rijk blijft verantwoordelijk voor het systeem van ruimtelijke ordening. Daarnaast kan een rijksverantwoordelijkheid aan de orde zijn indien:

  • een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt. Bijvoorbeeld ruimte voor militaire activiteiten en opgaven in de stedelijke regio's rondom de mainports, brainports, greenports en de valleys;
  • over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan. Bijvoorbeeld voor biodiversiteit, duurzame energie, watersysteemherstel of werelderfgoed;
  • een onderwerp provincie- of landsgrensoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het rijk is. Bijvoorbeeld de hoofdnetten van weg, spoor, water en energie, maar ook de bescherming van gezondheid van inwoners.


Geconstateerd wordt dat de herziening van het bestemmingplan 'Oost/Oranjebuurt, deelplan Julianaplantsoen 2017' geen rijksbelangen raakt. Derhalve wordt geconcludeerd dat voldaan wordt aan de uitgangspunten zoals verwoord in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het kabinet heeft in de hiervoor genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.

Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij het Nationaal natuurnetwerk (NNN), opvolger van de Ecologische Hoofdstructuur, en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Tevens zijn regels ten aanzien van radarverstoringsgebieden opgenomen in de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening.
De Ladder voor duurzame verstedelijking is per 1 oktober 2012 ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
De ladder is per 1 juli 2017 gewijzigd. Doel van de ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. Met de wijziging van de ladder zijn de 'treden' losgelaten en vervallen de begrippen 'actuele' en 'regionaal'. Voor gebieden buiten bestaand stedelijk gebied geldt een uitgebreide motiveringsplicht. En er is een nieuw artikellid toegevoegd voor de Laddertoets bij wijzigings- en uitwerkingsplannen (de laddertoets kan dan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van het wijzigings- of uitwerkingsplan). In de praktijk blijft overeind dat de behoefte moet worden aangetoond en afhankelijk van de ontwikkeling en de locatie, kan het gebied dat daarbij moet worden betrokken, kleiner of groter zijn. Het uitgangspunt dat gebouwd wordt in bestaand stedelijk gebied, blijft overeind.

Het voorliggend plan is gelegen in stedelijk gebied en is een voorbeeld van binnenstedelijke herstructurering. Onderliggende terrein had een maatschappelijke functie ten behoeve van een school. Deze is echter verplaatst en de locatie is daarmee vrijgekomen voor een invulling ten behoeve van woningbouw met ruimte voor mogelijkheid voor aan-huis-verbonden-beroepen. Verder ligt het gebied totaal omsloten door woonbebouwing waardoor er sprake is van een zorgvuldige invulling van de ruimte.
De behoefte aan woningbouw in het stadscentrum van Hoogeveen is reeds onderbouwd in de Woonvisie 2017-2020. Hierin past het plan voor het Julianaplantsoen (zie onderstaande paragraaf 3.4.4).
Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het plan niet strijdig is met de duurzame ladder.

3.2 Provinciaal beleid

Provinciale Staten hebben op 2 juli 2014 ingestemd met de Actualisatie Omgevingsvisie Drenthe 2014. De visie is inmiddels in werking getreden. De Omgevingsvisie Drenthe is voor Drenthe een centraal visiedocument. Deze Omgevingsvisie is het strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe. De ambitie is de ruimtelijke identiteit van Drenthe te versterken. Dit wordt gedaan door nieuwe ontwikkelingen te bezien in samenhang met de kernkwaliteiten: rust, ruimte, natuur, landschap, oorspronkelijkheid, kleinschaligheid, noaberschap, menselijke maat en veiligheid.

Voor wat betreft wonen heeft de provincie de ambitie om Drenthe als woonprovincie aantrekkelijker te maken met gevarieerde en leefbare woonmilieus die voorzien in de woonvraag. De provincie verwacht dat gemeenten een gemeentelijke woonvisie opstellen en dat de lokale visies in een bovenlokale strategie, een regionale woonvisie wordt vervat. Hoogeveen maakt samen met De Wolden, Meppel en Westerveld deel uit van de woonregio Zuidwest Drenthe. Het proces om te komen tot een regionale woonvisie is doorlopen en vervolgens is op 30 oktober 2012 de Regionale Woonvisie door de diverse colleges van de betrokken gemeenten vastgesteld.

Bij de verdeling van de woningbehoefte streeft de provincie ernaar de groei van de bevolking en de arbeidsplaatsen te concentreren in de (sub)streekcentra en één derde in de overige kernen. De toedeling van de woonopgave aan de (sub)streekcentra en overige kernen is de verantwoordelijkheid van de gemeenten. De provincie verwacht van gemeenten dat de toedeling gebeurd op basis van de functie van de kern binnen de gemeente. De provincie vindt het van belang dat, waar mogelijk, de woonopgave van deze kernen wordt benut om de dorpsranden 'af te hechten'. Dit verbetert de ruimtelijke kwaliteit.

In de kernenhiërarchie behoort Hoogeveen bij de streekcentra.

De gelaagde kernenstructuur van een regio is de basis voor het invullen van de woningbehoefte. Verder is het belangrijk dat regio's overeenkomstige uitgangspunten hanteren bij locatiekeuzes. Vanuit de doelstelling zorgvuldig en doelmatig omgaan met ruimtegebruik, wordt het uitgangspunt 'inbreiding voor uitbreiding' gehanteerd. Eerst moet worden ingezet op het gebruik van ruimte binnen bestaand bebouwd gebied (bijvoorbeeld door herstructurering, verdichting, inbreiding of functieverandering). Pas daarna wordt gekozen voor nieuwe uitleglocaties.

Ook moet aandacht worden besteed aan de kwalitatieve afstemming van het woningaanbod. De huidige bevolking binnen een regio moet voldoende huisvestingsmogelijkheden worden geboden voor haar wooncarrière. Dit betekent dat binnen een regio voldoende aanbod moet zijn voor verschillende doelgroepen, zoals woningen voor starters en senioren. Ook is het van belang doorstroming in de woningmarkt te stimuleren. Het plan voor het Julianaplantsoen past binnen deze beleidsuitgangspunten.

Ten aanzien van de in de Omgevingsvisie genoemde milieuaspecten als water, bodem, luchtkwaliteit, geluid- en geurhinder en externe veiligheid zijn onderzoeken uitgevoerd. Voor een nadere uitwerking wordt verwezen naar hoofdstuk vijf.
In dat hoofdstuk is eveneens nader uitgewerkt hoe de gemeente toepassing geeft aan het aspect duurzame woon- en leefomgevingkwaliteit.
In de paragraaf gemeentelijk beleid gaan wij nader in op de gelaagde kernenstructuur in Hoogeveen. De gekozen toedeling past binnen de Omgevingvisie Drenthe.

Geconstateerd wordt dat onderliggend bestemmingsplan geen provinciale belangen schaadt.

3.3 Regionaal beleid

In het kader van de regionale afstemming is met de buurgemeenten De Wolden, Westerveld en Meppel overleg gevoerd over het woningbouwprogramma. De uitkomst van de afstemming heeft geresulteerd in een regionale woonvisie. Een dergelijke afstemming heeft, in dit kader, ook plaatsgevonden voorafgaand aan een op te starten bestemmingsplanprocedure die betrekking heeft op een transformatielocatie. Het op te stellen bestemmingsplan voor het Julianaplantsoen is op 5 februari 2018 regionale afgestemd. Uit de nadere afstemming is gebleken dat voorliggende woningbouwontwikkeling past in de regionale aantallen en het kwalitatieve programma tot 2026.

Op 30 oktober 2012 is de Regionale Woonvisie Zuidwest Drenthe, Groeimodel, deel I door het college van de gemeente Hoogeveen en de andere betrokken gemeenten vastgesteld. In het bestuurlijk afstemmingsoverleg RO/Wonen Zuidwest Drenthe van 21 december 2015 is de woningbehoefte voor Zuidwest Drenthe vastgesteld voor de periode 2016-2025. Deze woningbehoefte prognose is gebaseerd op de provinciale bevolkingsprognose 2015, vertaald naar de woningbehoefte in de regio Zuidwest Drenthe. De vastgestelde woningbehoefte geldt als kader voor de woningbouwontwikkeling in de regio en dient als uitgangspunt voor de actualisatie van het gemeentelijk woonbeleid voor de gemeenten binnen deze regio.
Gelet op de aanwezige harde plancapaciteit in Zuidwest Drenthe, is de mogelijkheid aanwezig de woningbouwuitbreiding aan het Julianaplantsoen daaraan toe te voegen. Het mogelijk te maken aantal woningen (maximaal 32) leidt niet tot verdringing of ongewenste concurrentie.

De woningbehoefte over de periode 2016-2025 is opgenomen in de onlangs vastgestelde Woonvisie 2017-2020, Waar ieder een thuis vindt (zie paragraaf 3.4).

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Toekomstvisie tot 2030

In juni 2000 is de Toekomstvisie voor Hoogeveen vastgesteld door de gemeenteraad. De Toekomstvisie strekt zich uit tot 2030 en gaat over de ontwikkeling van Hoogeveen in brede zin. Voor de dorpen van Hoogeveen ligt de nadruk op wonen in het groene Drenthe dichtbij alle voorzieningen van de stad. De Toekomstvisie verkiest kwaliteit boven kwantiteit en het versterken van het bestaande boven groei. In de Toekomstvisie wordt ingezet op beheerste groei om in de toekomst de aanwezige voorzieningen in stand te kunnen houden. Deze doelstelling kan alleen worden gehaald, indien een kwaliteitsimpuls wordt bewerkstelligd. Deze kwaliteitsimpuls heeft vooral betrekking op het wonen, de voorzieningen en het landschap. Dit betekent het aanbieden van hoogwaardiger woonmilieus, verbeteren van de kwaliteit van de winkels en sportaccommodaties en het behoud en versterken van de cultuurlandschappen.

3.4.2 Structuurvisie Hoogeveen 2015-2030

Als vervolg op de Toekomstvisie is op 23 december 2004 door de gemeenteraad de Structuurvisie Hoogeveen 2015–2030 vastgesteld. Deze Structuurvisie is eigenlijk de ruimtelijke vertaling van de Toekomstvisie. Hij spreekt zich uit over de ruimtelijke ontwikkeling van de gehele gemeente en beschrijft de huidige en gewenste waarden en kwaliteiten voor het buitengebied, de dorpen en de stad. De Structuurvisie is een voorbeeld van planning van onderop, vanuit het lokale denken. Deze Structuurvisie heeft daarom het oude POP II niet als vertrekpunt genomen, maar nam een voorschot op de nieuwe Omgevingsvisie Drenthe. Deze aanpak past overigens goed binnen de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het Rijk. Het Rijk laat meer over aan gemeenten en provincies.

De Structuurvisie gaat in op verschillende onderdelen van de stad. Daarbij is een volgorde van binnen naar buiten aangehouden, vanuit het hart naar de stadsranden. De doelstelling is primair om het aantrekkelijke winkelbestand voor de toekomst te waarborgen door een prettiger verblijfsklimaat te scheppen.

In de Structuurvisie wordt niet expliciet ingegaan op de verschillende woonwijken die rondom het centrum liggen. De herstructurering van de oudere wijken wordt beschouwd als een autonoom proces, dat zich geleidelijk en over vele jaren zal voltrekken. Het woonprogramma wordt hierin uiteindelijk uitgewerkt, vanuit een onderbouwing in de Woonvisie 2017 – 2020. De Structuurvisie beschrijft hiervoor de ruimtelijke kaders en de uitgangspunten voor het proces van herstructurering, die neerkomen op het toepassen van maatwerk. Dit komt neer op geleidelijke, kleinschalige en organische transformatie van de woonwijken en een gelijktijdige kwalitatieve herontwikkeling van in dit geval de locatie aan het Julianaplantsoen.

De visie op het wonen vanuit de Structuurvisie 2004, is daarentegen gericht op het verbeteren van de bestaande woningvoorraad en op het aanbieden van nieuwe woonmilieus in de stad, de dorpen en in het landelijk gebied. De aandacht voor de woonopgave verschuift van kwantiteit naar kwaliteit.
De focus van woningbouw ligt de komende jaren op de stad. Daarnaast wordt gekozen voor geconcentreerde groei bij de dorpen en in het landelijk gebied. De marktvraag bepaalt uiteindelijk welke woningen op welke beschikbare locatie, hoeveel en in welk tempo gebouwd gaat worden.

3.4.3 Structuurvisie Hoogeveen 2.0

Vanwege nieuwe ontwikkelingen en trends is de Structuurvisie Hoogeveen 2015-2030 in 2012 geactualiseerd. De Structuurvisie uit 2004 is nog steeds een inspirerende, ambitieuze, integrale ruimtelijke visie, die in stand blijft en met “Structuurvisie Hoogeveen 2.0” op onderdelen wordt bijgesteld. De visie geeft aan hoe Hoogeveen tot 2030 omgaat met thema's als wonen, voorzieningen, bedrijvigheid, bereikbaarheid, landschap en duurzaamheid. Duurzame kwaliteit is en blijft daarbij de rode draad.

De geactualiseerde structuurvisie is op 13 december 2012 door de gemeenteraad vastgesteld. In de visie kiest Hoogeveen voor beheerste groei waarbij de focus van woningbouw ligt op inbreiding in de stad. Daarnaast wordt gekozen voor geconcentreerde groei bij de dorpen en het landelijke gebied, passend bij de vraag. Voor het landelijk wonen zijn er kansen in de landgoederenzone en de kanalenzone.

De oude plannen van havens in de kanalenzone en grote landschapsinvesteringen worden losgelaten. Er wordt ingezet op kleinschaliger initiatieven. Het bebouwen van het Hollandsche Veld en Alteveer nabij de snelweg vervalt eveneens. Voor verdichting van de linten aan het Hollandscheveldse Opgaande en Zuideropgaande blijven we ruimte bieden.

De woningbouw in onderliggend gebied, aan het Julianaplantsoen in Hoogeveen, past binnen de geactualiseerde structuurvisie.

3.4.4 Woonvisie 2017-2020

Ook in de Woonvisie 2017-2020 (vastgesteld op 23 maart 2017) wordt een groeiambitie van de beheerste groei geformuleerd. In de Structuurvisie is de ambitie van de gemeente voor de komende 15 jaar, met een doorkijk naar het jaar 2030, neergelegd ten aanzien van veel beleidsterreinen, waaronder het wonen.

De Woonvisie bevat concrete ambities en acties voor de korte termijn. Deze ambities voor de komende vier jaar zijn wel geplaatst in de ontwikkelingen en trends voor een langere termijn. Deze Woonvisie vervangt het beleidskader dat werd vastgesteld in 2011. De richting ingezet in 2011 wordt doorgezet voor de periode richting 2025. Voor de periode 2016-2025 wordt rekening gehouden met een woningbehoefte van netto 1.100 woningen.

Dit is gebaseerd op een tussenscenario:

  • De ambitie en de verwachting is dat de binnenlandse vraag aantrekt tot een niveau dat weliswaar niet zo hoog is als voor de woningmarktcrisis, maar dat wel hoger ligt dan de laatste jaren: 950 woningen;
  • De verwachting dat het aantal blijvende statushouders terugvalt naar het langjarig gemiddelde: 165 benodigde woningen.

Om daadwerkelijk ruim 1.100 woningen te kunnen realiseren, moeten we enige overmaat aanhouden in onze woningbouwprogrammering. Niet alle plannen zijn even gemakkelijk ontwikkelbaar en niet alle locaties lenen zich voor elke type woningen. Gemiddeld komt 30% van de locaties later of helemaal niet tot ontwikkeling. We hebben daarom concrete bouwruimte nodig voor ca. 1.600 woningen in tien jaar. Zo bouwen we flexibiliteit en keuzevrijheid in om, ongeacht veranderingen of obstakels, toch in de behoefte te voorzien. Daarmee voorkomen we onnodige uitstroom van huishoudens uit Hoogeveen.

De focus van woningbouw ligt de komende jaren op de stad. De woningvraag is gericht op praktisch woongenot zoals voorzieningen in de nabijheid en ruim en groen wonen tegen een goede prijs per vierkante meter woonoppervlak. De centrumdorpen Hollandscheveld, Pesse, Noordscheschut en Elim worden als een belangrijk woonalternatief gezien. Hollandscheveld manifesteert zich daarin het duidelijkst. De woningbouwuitbreiding aan het Julianaplantsoen sluit aan op de Woonvisie; 'Toevoegen wat gevraagd wordt'.

Ingezet wordt om aan inwoners keuzevrijheid te bieden door het aanbieden van inbreidings- en uitbreidingslocaties. Deze inbreidingslocatie biedt inwoners ook keuzevrijheid binnen de locatie door het aanbieden van rij-, 2/1 kap en vrijstaande woningen.

Uitgangspunt is dat van 2016 tot en met 2025 netto 1.100 nieuwbouwwoningen aan de woningvoorraad worden toegevoegd. In het jaar 2016 zijn bijna 100 reguliere woningen gerealiseerd. In het jaar 2017 zijn netto bijna 270 woningen gerealiseerd. Daarnaast is binnen de gemeente Hoogeveen nog ruimte voor ongeveer 270 woningen aan plancapaciteit waarvoor nog bouw-/bestemmingsplannen kunnen worden ontwikkeld. In feite ligt de opgave hoger wanneer rekening wordt gehouden met planuitval en vertraging de komende jaren.
Het bestemmingsplan voor het Julianaplantsoen in Hoogeveen, met ongeveer 32 woningen, kan binnen deze nog beschikbare capaciteit worden ontwikkeld. Voor ongeveer netto 460 woningen is tot 2026 al harde plancapaciteit aanwezig in zowel de kern als in de dorpen binnen de gemeente Hoogeveen.

3.4.5 Ontwikkelingsvisie Stadscentrum actualisatie 2017

In de Ontwikkelingsvisie Stadscentrum (15 mei 2008) zet de gemeente Hoogeveen in op een algehele kwaliteitsimpuls voor het centrumgebied van de kern Hoogeveen. Uitgangspunt hierbij is: behouden wat goed is, investeren in kwaliteit en repareren wat stuk is. De gemeente Hoogeveen wil dat de Hoofdstraat betere relaties aangaat met de omliggende parken, de woningen, de entrees, de parkeervoorzieningen, het station en de cultuurhistorie.
In het najaar van 2016 is deze Ontwikkelingsvisie Stadscentrum met stakeholders tegen het licht gehouden, met als resultaat de geactualiseerde visie.

In de geactualiseerde Ontwikkelingsvisie is de Ontwikkelingsvisie voor het stadscentrum van Hoogeveen uitgewerkt in een stedenbouwkundig plan. Hierin worden bijvoorbeeld grensoverschrijdende thema's, zoals de verkeerstructuur, het parkeersysteem en de inrichting en het beheer van het openbaar gebied en wonen beschreven.
Ten aanzien van het thema 'Wonen' wordt onder andere opgemerkt dat in het centrum van Hoogeveen nieuwe woningen worden toegevoegd. Hierbij is “beheerste groei” het uitgangspunt. De focus ligt op het toevoegen van grondgebonden woningen. Hierdoor wordt niet alleen de levendigheid vergroot, maar ook de keuze in woningen en woonmilieus in Hoogeveen. Het stadscentrum moet ook aantrekkelijk worden voor jonge gezinnen.

Onderliggend plan voor Julianaplantsoen ligt tegen de rand van het standscentrum aan en sluit hier qua programma dus goed op.

Hoofdstuk 4 Gewenste ontwikkeling en uitgangspunten

4.1 Ruimtelijke - en functionele structuur en beeldkwaliteit

Planbeschrijving en beeldkwaliteit

Het vertrekpunt voor het ontwerp voor “Julianaplantsoen” was enerzijds de uitgangspunten zoals geformuleerd in het Kavelpaspoort en anderzijds de analyse van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2017BP8013003-VG01_0005.png"

stedenbouwkundige opzet

De gekozen stedenbouwkundige opzet heeft als doel iedereen een plek te geven. Je woont aan het “Julianaplantsoen”, in de straat of aan het hofje. Hierbij sluiten we aan bij de korrel die in het plangebied te vinden is. In de randen is de schaal van de omgeving gezocht door gebruik te maken van korte rijtjes, tweekappers en vrijstaande woningen. Rondom het hofje zijn rijwoningen geprojecteerd om een aangename besloten verblijfsruimte te creëren. De witte kopwoning die midden over het hofje uitkijkt, is zichtbaar vanaf de Linthorst Homanstraat en betrekt daarmee het hofje bij de omliggende bebouwing. Het parkeren wordt binnen het plangebied opgelost, op eigen terrein, middels opritten met garages, langs de ontsluitingsweg en in koffers dicht bij de woningen.

De groene ruimte wordt parkachtig ingericht en voorziet in een ruimte waar het kunstwerk van René Karrèr behouden blijft en als blikvanger tot z'n recht komt. Door het kunstwerk te koppelen aan een podium wordt uitdrukking te geven aan de voormalige functie die achter het kunstwerk lag, de aula van de school. Het doel is om van de plek een ontmoetingsplek te maken en gebruik van de groene ruimte te stimuleren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2017BP8013003-VG01_0006.png"

te behouden kunstwerk

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2017BP8013003-VG01_0007.png"

kunstwerk opgenomen in nieuwe plan

De bestaande grote bomen blijven behouden, waarbij deze in de nieuwe structuur worden ingepast. Voorts wordt in de groene ruimte voorzien in een wadi om voldoende waterberging te realiseren. Daar waar parkeerplekken aan het plantsoen gelegen zijn, wordt voorzien in een afschermende haag.

Architectuur en beeldkwaliteit

Qua architectuur wordt aansluiting met de omgeving gezocht. Er wordt gebruik gemaakt van heldere hoofdvolumes die qua schaal verkleind worden door het toepassen van dwarskappen in twee formaten. Deze ingreep zorgt er voor dat volumes leesbaar worden en qua schaal goed aansluiten bij de buurt. De architectuur is een moderne vertaling van bebouwing uit de jaren dertig tot vijftig. Karakteristieke elementen zijn de bloemkozijnen, de Franse balkons en de dakoverstekken.

Aan de woningen in het hofje zijn tuindeuren toegepast, waardoor het hofje als het ware een verlengstuk wordt van het privégebied van de woning. Hierdoor ontstaat een collectieve semi-openbare ruimte met goed toezicht. Door bloemkozijnen en erkers toe te passen aan de rand van het park wordt de woning nadrukkelijk verbonden met de omgeving. Aan de De Vos van Steenwijklaan zijn diepe voortuinen gedacht die aansluiten bij de bestaande bebouwing en afstand creëren tot de woningen. De overgang tussen achterven en de openbare ruimte zal eveneens groen uitgevoerd worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2017BP8013003-VG01_0008.png"

kleur- en materiaalgebruik - referenties 1

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2017BP8013003-VG01_0009.png"

kleur- en materiaalgebruik - referenties 2

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2017BP8013003-VG01_0010.png"

impressie (plangebied vanuit het westen gezien)

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2017BP8013003-VG01_0011.png"

impressie (plangebied vanuit het zuidwesten gezien)

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2017BP8013003-VG01_0012.png"

impressie (maaiveld vanuit zuidwesten vanaf Linthorst Homanstraat gezien)

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2017BP8013003-VG01_0013.png"

zicht op het hofje vanaf de Linthorst Homanstraat

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2017BP8013003-VG01_0014.png"

sfeerbeeld van het wonen aan het hof

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2017BP8013003-VG01_0015.png"

sfeerbeeld van het wonen aan het hof

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de relevante omgevingsaspecten. Op grond van artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient te worden bezien of het plan uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening verenigbaar is met de eisen die aan de omgeving worden gesteld. Het plan dient een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te waarborgen en de belangen van omwonenden niet te schaden. Dit plan voorziet in het vervangen van een school door 32 nieuwbouwwoningen.

5.1 Bodem

5.1.1 Wettelijk kader

Bodemkwaliteit

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt voor de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

5.1.2. Onderzoek

Bodemkwaliteit

Op de voormalige locatie van het Roelof van Echtencollege aan het Julianaplantsoen bestaat het voornemen om woningbouw te realiseren. In verband met de verkoop van de grond is in februari 2016 een onderzoek uitgevoerd naar de milieuhygienische kwaliteit van de bodem door adviesbureau Aveco de Bondt. De resultaten van het onderzoek zijn vastgelegd in een onderzoeksrapport, d.d. 5 maart 2016, kenmerk R-GTA /376 Bijlage 1 Bodemrapport. Het rapport is beoordeeld door de Regionale Uitvoeringsdienst Drenthe (RUD). De uitkomst van de beoordeling is vastgelegd in een advies Bijlage 2 Bodemadvies waaruit het volgende is op te maken. In de grond en grondwater zijn lichte verontreinigingen aangetroffen. Het gaat met name om metalen die boven de achtergrondwaarde, tussenwaarde of streefwaarde zijn gemeten. De gevonden matige verontreiniging met nikkel in het grondwater kent geen antropogene bron en wordt bij de afwezigheid van deze verondersteld als van nature verhoogd te zijn. Dergelijke verhoogde waarden worden vaker aangetroffen binnen Hoogeveen. Nader onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.

Voor geen van de gemeten parameters wordt de interventiewaarde overschreden. Vanuit milieuhygienisch oogpunt is woningbouw op deze locatie mogelijk.

Graafwerkzaamheden

Indien bij eventuele graafwerkzaamheden ter plaatse van de locatie afwijkingen worden geconstateerd of het vermoeden van een bodemverontreiniging bestaat, dient contact te worden opgenomen met de gemeente Hoogeveen.

Wanneer bij bouwwerkzaamheden op de locatie grond vrijkomt die elders zal worden hergebruikt, is het Besluit bodemkwaliteit van toepassing. Ten aanzien van het Besluit bodemkwaliteit is de gemeente of het waterschap het bevoegd gezag. Aanbevolen wordt om de vrijkomende grond binnen het perceel zelf her te gebruiken. Indien dit niet mogelijk is, kan mogelijk gebruik worden gemaakt van de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Hoogeveen. Wanneer de vrijkomende grond niet binnen de bodemkwaliteitskaart kan worden hergebruikt dient mogelijk de hergebruiksmogelijkheid, ten behoeve van toepassing elders, vastgesteld te worden volgens het Besluit bodemkwaliteit. Anderzijds kan op basis van de onderzoeksresultaten eventueel vrijkomende grond worden afgevoerd naar een erkend verwerker.

Meldingsplicht

Vanaf 1 juli 2008 is het Besluit bodemkwaliteit van kracht waarbij alle toepassingen van grond en baggerspecie voorafgaand aan de toepassing moeten worden gemeld (hierop zijn enkele uitzonderingen) via het landelijk meldpunt. Alle toepassingen van grond en baggerspecie (dus ook schone) dienen gemeld te worden, met uitzondering van:

- Schone grond < 50 m3

- particulieren (werk zonder aannemer)

- landbouwbedrijf, mits binnen bij bedrijf behorende perceel en vergelijkbaar gewas

- verspreiden van baggerspecie op aangrenzend perceel

Deze dienen minimaal 5 werkdagen voor toepassing gemeld te worden bij het landelijke meldpunt:

www.meldpuntbodemkwaliteit.senternovem.nl.


5.1.3 Conclusie

Er wordt geconcludeerd dat het aspect bodem de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat. De woningbouwlocatie heeft tevens geen invloed op de aardkundige waarden.

5.2 Archeologie en Cultuurhistorie

5.2.1 Inleiding

In de bodem kunnen ook aardkundige waarden aanwezig zijn. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Erfgoedwet die op 1 juli 2016 in werking is getreden. Deze wet verplicht de gemeente bij het vaststellen van een bestemmingsplan rekening te houden met de in de grond aanwezige monumenten.

De gemeente Hoogeveen heeft in navolging van wet- en regelgeving eigen cultuurhistorisch beleid ontwikkeld op het terrein van de deelgebieden archeologie, historische geografie en historische bebouwing. Toetsing vindt plaats aan de daaruit volgende archeologische monumenten kaart en de gemeentelijke cultuurhistorische beleidskaarten. 

5.2.2 Onderzoek

Aardkundige waarden

De Archeologische Monumenten Kaart (AMK) bevat een overzicht van belangrijke archeologische terreinen in Nederland. In het plangebied zijn geen archeologische monumenten aanwezig waarmee rekening gehouden dient te worden.

Op basis van de gemeentelijke cultuurhistorische beleidskaarten, vastgesteld op 24 november 2016, ligt het plangebied in een gebied met archeologische waarde 5, lage archeologische verwachting, waarvoor geen archeologisch (voor)onderzoek moet worden uitgevoerd.

Op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet blijft voor bodemverstoringen wel de meldplicht van kracht. Als tijdens graafwerkzaamheden alsnog archeologische vondsten of indicatoren worden aangetroffen dan dient het werk onmiddellijk te worden stilgelegd en moet dit gemeld worden bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en wetenschap, dan wel bij de provinciaal archeoloog en de gemeente.

Cultuurhistorisch waardevol pand

De school heeft op de beleidskaart de aanduiding cultuurhistorisch waardevol pand met een middelhoge waarde. De school is namelijk voorzien van een markant kunstwerk, een muurmozaïek van Rene Karrer. Het mozaïek blijft behouden en komt als kunstwerk terug in het plan. De inpassing zal zorgvuldig tot stand worden gebracht.

5.2.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat ten aanzien van het aspect archeologie en cultuurhistorie geen belemmeringen bestaan voor de bouw van 32 woningen.

5.3 Water

5.3.1 Algemeen

Deze waterparagraaf is erop gericht om de actuele watersituatie en het actuele waterbeleid in beeld te brengen. Daarnaast is de waterparagraaf vooral bedoeld om een brug te slaan naar de procedures en toetsingsinstrumenten van de waterbeheerder. De gemeente Hoogeveen is gelegen in het beheersgebied van het waterschap Drents Overijsselse Delta en het waterschap Vechtstromen, welke beiden verantwoordelijk zijn voor het waterkwantiteit- en waterkwaliteitsbeheer.

5.3.2 Beleid en regelgeving

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).

Waterschappen hebben een speciale verantwoordelijkheid voor het water. Ze hebben wettelijk vastgelegde taken die aangeven wat de maatschappij van hun mag verwachten. Namelijk het zorgen voor een goede bescherming tegen hoog water, voor een goed functionerend regionaal watersysteem en voor het zuiveren van afvalwater. In het waterbeheerplan 2016-2021 staat beschreven hoe het waterschap Drents Overijsselse Delta hier uitvoering aan gaat geven en welke maatregelen hiervoor nodig zijn.

Het beleidsplan van het waterschap Drents Overijsselse Delta is opgesteld in gezamenlijkheid met de waterschappen Rijn en IJssel en Vechtstomen, dit door de ligging in het deelstroomgebied Rijn-Oost welke behoort tot het internationale stroomgebied van de Rijn. Voor dit stroomgebied zijn de doelen van het waterbeheer en de aanpak ervan in grote lijnen gelijk. Per waterschap zijn aanvullingen of uitvoeringsmaatregelen voor het eigen beheergebied toegevoegd.

Het waterschap Drents Overijsselse Delta richt zich op de volgende aspecten:

- Bescherming tegen overstromingen en werken aan veiligheid: veilig water

- Zorgen voor de juiste hoeveelheid water en passende waterpeilen: voldoende water

- Zorgen voor een goede waterkwaliteit die nodig is voor mens, plant en dier: schoon water

- Verwerken van afvalwater en het benutten van energie en grondstoffen daaruit: afvalwater

Het waterschap adviseert bij ruimtelijke plannen (o.a. bestemmingsplannen) om te komen tot een duurzame ruimtelijke inrichting. Dit is een van de manieren om de vorengenoemde aspecten mee te laten wegen in de diverse besluitvormingsprocessen. Tevens worden de betrokkenheid en de waterschapsbelangen gewaarborgd met het doorlopen van de digitale watertoets.

Veilig water

De waterschappen zijn verantwoordelijk voor het op orde brengen en houden van de dijken om overstromingen en wateroverlast te voorkomen. Dit met het oog op de waterveilige regio, waarin inwoners veilig kunnen wonen, werken en recreëren. Door klimaatverandering is de kans op overstromingen vergroot. Om de gevolgen te beperken adviseert het waterschap bij ruimtelijke ontwikkelingen en werkt zij aan het vergroten van de bewustwording van risico's op wateroverlast en overstromingen.

Afvalwaterketen

Het waterschap zorgt voor het opvangen en zuiveren van het afvalwater van bijna alle inwoners en bedrijven. Zo draagt zij bij aan de volksgezondheid en een goede waterkwaliteit. De afvalwaterbehandeling is een gedeelde zorg met de gemeente, omdat de gemeente verantwoordelijk is voor de riolering. Hoofddoel van het waterschap is een effectieve en efficiënte behandeling van afvalwater en een effectieve en efficiënte (afval)waterketen. Er is een functionele samenhang tussen het rioolstelsel, de rioolwaterzuiveringsinstallaties (RWZI's) en het oppervlaktewater. De waterschappen en gemeenten in Rijn-Oost hechten daarom veel belang aan goede samenwerking binnen deze samenhang. Samenwerking leidt tot optimalisatie van de afvalwaterketen, betere dienstverlening, betere waterkwaliteit en tot kostenbesparing. Dit alles kan leiden tot een duurzamer afvalwaterketen.

Specifiek is in het waterschapsbeleid ten aanzien van de opvang en transport van afvalwater het volgende opgenomen:

  • Waterkwaliteitsspoor

Het waterkwaliteitsspoor wordt gebruikt om de kwaliteit van het water in het stedelijk gebied te verbeteren door inzicht te krijgen in de vervuilingsbronnen (bijv. overstorten)

  • Afkoppelen verhard oppervlak

Optimaliseren van bestaand bergingscapaciteit in het stedelijk gebied door het regenwater van de riolering af te koppelen en het bestaande rioleringsstelsel te optimaliseren

  • Verminderen rioolvreemd water

Het terugdringen van rioolvreemd water (bijv. drainage en/of bronneringswater) draagt bij aan minder lozingen uit overstorten, een betere kwaliteit van het gezuiverde afvalwater en een lager energieverbruik.

5.3.3. Watertoetsproces

Algemeen

De gemeente heeft het waterschap Drents Overijsselse Delta geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de normale procedure van de watertoets is toegepast. Uit de vervolgtoets van het waterschap is gebleken dat de korte procedure van toepassing kon zijn in verband met de geringe invloed op de waterhuishouding. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap geeft een positief wateradvies. De standaard waterparagraaf is in onderstaande tekst opgenomen.

Waterhuishouding

Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. De toename van het verharde oppervlak is minder dan 1.500 m2.

Voorkeursbeleid hemelwaterafvoer

In het plan wordt er naar gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen. Als de hemelwaterafvoer:

• niet wordt aangesloten op een gescheiden rioolstelsel; of

• niet wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel,

is oppervlakkige afvoer en infiltratie in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.

Oppervlaktewater

Er wordt rekening gehouden met de wijze van onderhoud (varend of vanaf de kant) en de daarbij geldende voorwaarden. Voor werkzaamheden binnen de aangegeven zones van het waterschap is een vergunning op grond van de Waterwet noodzakelijk.

Het gebruik van materialen

Het waterschap is verantwoordelijk voor een goede waterkwaliteit van het regionale watersysteem. Om verontreiniging van het watersysteem te voorkomen adviseert het waterschap om materialen zoals lood, koper en zink niet te gebruiken als het hemelwater vrij afstroomt naar het watersysteem.

Aanleghoogte van de bebouwing

Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter ten opzichte van de Gemiddelde Hoogste Grondwaterstand (GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast.

Wetgeving lozen in oppervlaktewater

In het plan vindt een lozing plaats van water in oppervlaktewater. Hemelwater van schone oppervlakken (zoals daken en tuinen) mag rechtstreeks geloosd worden. Hemelwater dat van een parkeerterrein afstroomt (of anderszins) vervuild raakt, dient via een bodempassage af te wateren. Indien u grondwater gaat onttrekken tijdens de aanleg en u wilt dat lozen in oppervlaktewater dan gelden er specifieke regels. Neem hierover contact op met het waterschap.

Wetgeving grondwateronttrekking

Er vindt in het plan een grondwateronttrekking plaats. Gezien de verschillende belangen is het grondwaterbeheer wettelijk geregeld in de Waterwet. In het kort komt het er op neer dat u voor grote grondwateronttrekkingen vergunningplichtig bent. Voor kleinere onttrekkingen geldt een meldingsplicht. Neem contact op met het waterschap.

5.3.4 Conclusie

De gemeente heeft het waterschap geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. Het onderhavige plan heeft geen invloed op de waterhuishouding. "De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen conform de Handreiking Watertoets III. Het Waterschap Drents Overijsselse Delta geeft een positief wateradvies". Het aspect water leidt niet tot een belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

5.4 Natuur en Ecologie

5.4.1 Wettelijk kader

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet vervangen. De bescherming van Natura 2000 gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen (houtopstanden) wordt nu via deze wet geregeld. De provincie is per 1 januari 2017 het bevoegde gezag voor soortenbescherming en houtopstanden. Deze bevoegdheden lagen voorheen bij het Rijk. Daarnaast is de provincie bevoegd gezag gebleven voor Natura 2000 bescherming en faunabeheer. De provincie is verantwoordelijk voor het afgeven van vergunningen en ontheffingen voor al deze gebieden. Hierop geldt alleen een uitzondering als het rijksaangelegenheden betreft.

Provinciale Staten hebben op 14 december 2016 regels gesteld en vrijstelling gegeven over de soortenbescherming, faunabeheer en houtopstanden in de Provinciale omgevingsverordening Drenthe. In deze verordening zijn de vrijstelling voor beweiden en bemesten en de soortenvrijstellingen van het rijk overgenomen. Verder zijn er regels gesteld om faunabeheer mogelijk te maken. Ten slotte zijn de spelregels voor houtopstanden (voorheen Boswet) vastgelegd. Zo is bepaald aan welke eisen een compensatieverzoek moet voldoen en is de mogelijkheid voor het aanleggen van tijdelijk bos geregeld. Daarnaast hebben Gedeputeerde Staten op 20 december 2016 de beleidsregels Wet natuurbescherming Drenthe vastgesteld. Deze beleidsregels gaan over het toedelen van ontwikkelingsruimte in relatie tot de PAS (Natura 2000), soortenbescherming en houtopstanden. De provincie Drenthe zet zich ook in voor actieve soortenbescherming. Deze taak zal in 2017 verder worden uitgewerkt overeenkomstig het Flora- en faunabeleidsplan en de natuurvisie.

5.4.2. Onderzoek

Het is noodzakelijk om op basis van de Wet natuurbescherming vooraf te toetsen of ruimtelijke ingrepen en andere plannen en activiteiten niet conflicteren met aanwezige beschermde plant- en diersoorten en habitats. Optredende negatieve effecten dienen zo veel mogelijk vermeden of geminimaliseerd te worden. Voor schade aan strikt beschermde soorten kan het noodzakelijk zijn om een ontheffing aan te vragen bij de Provincie Drenthe.

Door ecologisch onderzoeksbureau Ecogroen is een inventariserende natuurtoets uitgevoerd naar de natuurwaarden in het plangebied. De resultaten zijn vastgelegd in het onderzoeksrapport van d.d. 8 november 2016 met kenmerk 16-260 Bijlage 3 Natuurtoets en zijn onderstaand kort samengevat.

Gebiedsbescherming

Het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied is het Mantingerzand op een afstand van ruim 6 km van het plangebied. Vanwege de afstand tussen het plangebied en de beschermde waarden en vanwege de aard van de boogde ontwikkeling wordt als gevolg van de aanleg- en gebruiksfase geen toename van stikstofdepositie op beschermde waarden verwacht. Een vervolgtraject in het kader van de Natuurbeschermingswet is dus niet noodzakelijk. Het plangebied ligt niet binnen het Nationaal Natuurnetwerk (voorheen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS)). Het voorliggend plan heeft dan ook geen negatieve effecten op de natuurdoelen van het Nationaal Natuurnetwerk.

Soortenbescherming

Er zijn twee zomerverblijfplaatsen van gewone dwergvleermuizen en een nestplaats van een gierzwaluw vastgesteld in het plangebied. Bij sloop van het schoolgebouw gaan deze verloren en kunnen dieren worden geschaad. Om (sloop)werkzaamheden uit te voeren is daarom een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming nodig.

Bij de beoogde plannen verdwijnen mogelijk exemplaren en verblijfplaatsen van enkele algemene en laag beschermde kleine zoogdieren en amfibieen. Voor deze soorten geldt in geval van ruimtelijke ontwikkelingen automatisch vrijstelling van de ontheffingsplicht. Werkzaamheden die broedbiotopen van alle aanwezige vogels verstoren of beschadigen dienen te allen tijde te worden voorkomen. Dit is voor de meeste soorten mogelijk door gefaseerd te werken en de uitvoering in elk geval op te starten in de periode voor half maart en na eind juli of het plangebied te controleren op broedende vogels en nesten binnen de invloedsfeer van de plannen. Voor het broedseizoen wordt geen standaardperiode gehanteerd, maar is het van belang of een broedgeval wordt verstoord, ongeacht de datum.

5.4.3 Conclusie

Het plan heeft vooralsnog geen effecten op de beschermde natuurgebieden, maar wel op de soortenbescherming. Voor het uitvoeren van de (sloop)werkzaamheden is daarom een ontheffing nodig in het kader van de Wet natuurbescherming. Verdere belemmering ten aanzien van natuur zijn er voor de uitvoering van het bestemmingsplan niet. Bij elk voornemen voor een toekomstige ruimtelijke ontwikkeling in het plangebied zal worden getoetst wat de effecten hiervan zijn op de aanwezige beschermde soorten.

5.5 Geluid

5.5.1 algemeen

Voor het aspect geluid zijn vier verschillende bronnen van belang:

  • Wegverkeerslawaai;
  • Industrielawaai;
  • Luchtvaartverkeerlawaai;
  • Spoorwegverkeerlawaai.

In het kader van de Wet geluidhinder is bij vaststelling of wijziging van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek vereist naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen vanwege industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai en luchtvaartlawaai. Dit bestemmingsplan heeft geen invloed op geluidsbronnen. Er worden geen nieuwe wegen, spoorwegen of industrielocaties mogelijk gemaakt. Bovendien vindt geen wijziging van het luchtvaartverkeer plaats op basis van het bestemmingsplan. In dat kader is dan ook geen onderzoek noodzakelijk.

5.5.2 Wettelijk kader

De Wet geluidhinder beschermt de volgende objecten:

  • woningen;
  • andere geluidsgevoelige gebouwen;
  • geluidsgevoelige terreinen.

Deze bescherming geldt als het gebruik van deze objecten is toegestaan volgens het bestemmingsplan, de beheersverordening, omgevingsvergunning afwijken bestemmingsplan of beheersverordening. Op tijdelijk afwijken van het bestemmingsplan met een periode van maximaal 10 jaar is de Wet geluidhinder niet van toepassing.

Onder 'woning' wordt verstaan (artikel 1 Wet geluidhinder): gebouw of gedeelte van een gebouw waar bewoning is toegestaan op grond van de geldende planologische status (bestemmingsplan, de beheersverordening, omgevingsvergunning afwijken bestemmingsplan of beheersverordening). De Wet geluidhinder kent het begrip bedrijfswoning niet. Een bedrijfswoning is gewoon een woning, waarvoor het mogelijk is een hogere waarde (als nodig) te verlenen. Dit geldt natuurlijk alleen voor bedrijfswoningen die zijn gelegen in een geluidzone. Hotels, recreatiewoningen en kantoren zijn niet geluidgevoelig in het kader van de Wet geluidhinder.

In het Activiteitenbesluit zijn voorschriften opgenomen die bescherming bieden tegen geluidhinder van inrichtingen die onder het Besluit vallen. Deze bescherming wordt geboden aan gevoelige objecten (gevoelige gebouwen en gevoelige terreinen (artikel 1.1)). In artikel 1.1 is in de definitie van gevoelige gebouwen aangegeven dat gebouwen die bij de inrichting horen (dienst- of bedrijfswoningen) geen geluidsgevoelig object zijn waarvoor de grenswaarden uit het besluit gelden. Dienst- of bedrijfswoningen die niet tot de inrichting behoren zijn gewoon woningen van derden waarvoor de grenswaarden wel gelden.

5.5.3 Onderzoek

De situatie is akoestisch beschouwd voor de onderdelen industrielawaai en wegverkeerslawaai.

Voor wegverkeer zijn door de RUD geluidberekeningen uitgevoerd om de geluidbelasting op de locatie te bepalen. De berekende waarden (verkeerslawaai) worden getoetst aan de voorkeursgrenswaarde van de Wet geluidhinder en deze bedraagt 48 dB Lden. De berekening is uitgevoerd met het rekenprogramma Geomilieu 4.21 van DGMR met de module SRM2, conform het Besluit Rekenen en Meten wegverkeer 2012. Ten aanzien van het milieuaspect industrielawaai is de situatie ten opzichte van de geluidzone van het industrieterrein De Wieken inzichtelijk gemaakt en getoetst aan de Wet geluidhinderBijlage 4 Geluidsadvies .

Wegverkeerslawaai

Er is onderzoek gedaan naar het wegverkeerslawaai afkomstig van de Julianastraat en Grote Kerkstraat die overgaat in de Vos van Steenwijklaan. Uit de berekening komt naar voren dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB Lden voor wegverkeerslawaai wordt overschreden voor de woningen aan de noordzijde en twee woningen aan de westzijde van het plangebied (zie afbeelding 1)

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2017BP8013003-VG01_0016.png"

Afbeelding 1: weergave geluidcontouren wegverkeerslawaai ten gevolge van de Vos van Steenwijklaan

Voor deze woningen is een hogere geluidgrenswaarde nodig voor ten hoogste 58 dB. Op basis van de Wet geluidhinder is het mogelijk om voor een binnenstedelijk gebied een hogere geluidsgrenswaarde vast te stellen tot een maximum van 68 dB lden. Het afgeven van een hogere geluidsgrenswaarde is in dit geval dus mogelijk.

In het kader van toetsing aan het Bouwbesluit moet worden uitgegaan van een binnenniveau van 33 dB èn moet de geluidbelasting zonder aftrek van artikel 110 g worden gehanteerd. Dit houdt in dat er voor de noordelijke woningen een bouwakoestisch onderzoek nodig zal zijn, waarbij een geluidwering van 30 dB zal moeten worden gehaald.

Industrielawaai

Ten noorden van de locatie bevindt zich het geluidgezoneerde industrieterrein De Wieken. Rond een dergelijk industrieterrein is een geluidcontour aanwezig, waarbuiten de geluidbelasting niet meer mag bedragen dan 50 dB(A) etmaalwaarde. Woningen en andere geluidgevoelige gebouwen, in het gebied tussen de grens van het industrieterrein en de geluid contour, bevinden zich in de geluidzone en hebben een hogere waarde van 50 dB(A).

Het plangebied valt binnen de 50 dB(A) contour van het industrieterrein. Onderzocht is of de geprojecteerde woningen wel kunnen voldoen aan de toelaatbare geluidbelasting van 55 dB(A) die volgt uit de Wet geluidhinder. Is dat niet het geval dan zijn de woningen op de gewenste plek niet zondermeer realiseerbaar. Uit de toetsing en beoordeling komt naar voor dat de 5 noordelijk gelegen woningen niet kunnen voldoen aan de toelaatbare geluidbelasting van 55 dB(A). De hoogste geluidbelasting bedraagt 56.3 dB(A) . De overschrijding vindt plaats op een hoogte van 5 meter boven het plaatselijk maaiveld. Omdat verplaatsing van de woningen in het plangebied qua ontwerp niet mogelijk is, wordt als maatregel in de betreffende woningen zogeheten dove gevels toegepast. Tevens wordt met de indeling van de woningen rekening gehouden met de positionering van de geluidgevoelige ruimten (zoals bijv. slaapkamers). Voor de betreffende woningen moet wel een hogere grenswaarde voor industrielawaai worden afgegeven voor de begane grond als niet de gehele gevel doof uitgevoerd gaat worden maar alleen gevel ter hoogte van de 1e en 2e bouwlaag.

5.5.4 Conclusie

Het aspect geluid leidt tot een belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan. Middels het afgeven van een hogere geluidgrenswaarde voor wegverkeerslawaai en industrielawaai voor een aantal woningen in het plangebied is het mogelijk om de gewenste woningbouw wel mogelijk te maken. tevens zullen aantal gevels van de betreffende woningen doof worden uitgevoerd.Het (ontwerp)besluit hogere grenswaarde zal gelijker tijd worden genomen conform art 110c, lid 1 van de Wet geluidhinder. Het akoestisch onderzoek die onder andere hierop betrekking heeft is opgenomen in Bijlage 6 Akoestisch onderzoek.

5.6 Milieuzonering bedrijven

5.6.1 Wettelijk kader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in

voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).

5.6.2. Onderzoek

In de directe omgeving van het plangebied zijn geen bedrijven gevestigd. Wel is het industrieterrein ten noorden van het plangebied gelegen. De mogelijke effecten van deze bedrijven op de nieuwbouw zijn in een aantal milieuaspecten reeds aan bod gekomen. In dit geval hoeft geen aanvullende toetsing aan de richtafstanden uit de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' plaats te vinden.

5.6.3 Conclusie

Het aspect milieuhinder staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

5.7 Milieueffectrapportage (MER)

5.7.1 Wettelijk kader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

5.7.2 Onderzoek

Het woningbouwproject heeft betrekking op een activiteit die voorkomt op de D-lijst in de bijlage bij het Besluit m.e.r., namelijk categorie 11.2: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. Onder lid 2 staat vervolgens opgenomen het een geval betreft van meer dan 2000 woningen in een aangesloten gebied.

In onderhavige plangebied worden 32 woningen gerealiseerd. Het aantal ligt ver onder de drempelwaarde zoals opgenomen in bijlage D van het besluit m.e.r. Er is derhalve geen sprake van een mer-beoordelingsplichtige activiteit.

Vorm-vrije mer.

Er is sprake van een m.e.r-beoordelingsplichtige activiteit, indien er sprake is van meer dan 2000 woningen. Het planvoornemen met 5 patiowoningen ligt ver onder de drempelwaarde, waardoor kan worden aangenomen dat er geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit. In dit geval is dus sprake van een vorm vrije mer-beoordeling. In het kader van de voorbereiding is geconstateerd dat het plan niet binnen een kwetsbaar of waardevol gebied ligt. Afstand tot het Matingerveld bedraagt namelijk ruim 6 km. Het plangebied is jarenlang in gebruik geweest als schoollocatie. De omgeving en de locatie hebben geen bijzondere kenmerken waardoor er een verwaarloosbare kans is op negatieve effecten. Daarnaast is in voldoende mate rekening gehouden met milieu- en overige omgevingsaspecten.

5.7.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het milieubelang in voldoende mate is afgewogen en dat er geen nadelige effecten zijn te verwachten. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.

5.8 Luchtkwaliteit

5.8.1 Wettelijk toetsingskader

Ten aanzien van de luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen. In deze wet en de daarop gebaseerde regelingen - Besluit NIBM (luchtkwaliteitseisen) en Regeling NIBM (luchtkwaliteitseisen) - is getalsmatig vastgelegd dat bepaalde projecten 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor stikstofdioxide (NO2)en fijn stof (PM10). Indien een voornemen 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging, hoeft geen verdere beoordeling ten aanzien van luchtkwaliteit plaats te vinden.

5.8.2 Beoordeling

Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Het voorliggende nieuwbouwplan betreft de bouw van 32 woningen. Er is geen sprake van een verslechtering van de luchtkwaliteit ten opzichte van de huidige situatie. Er is derhalve sprake van een 'NIBM'-situatie waardoor nader onderzoek achterwege kan blijven.

5.8.3 Conclusie

Het aspect lucht leidt niet tot een belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

5.9 Externe veiligheid

5.9.1 Wettelijk kader

Externe veiligheid gaat om het zoveel mogelijk beperken van de kans op het effect van een ernstig ongeval voor de omgeving door:

  • het gebruik, de opslag en productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen);
  • het transport van gevaarlijke stoffen (buisleidingen, wegen en spoorwegen).

Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beperken van de risico's voor de burger door bovengenoemde activiteiten. Hiertoe zijn risico's gekwantificeerd, namelijk door middel van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Plaatsgebonden risico (PR)

Het PR is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft.

Groepsrisico (GR)

Dit is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting.

5.9.2 Onderzoek

Op basis van de professionele risicokaart blijken er in de nabijheid van het plangebied geen risicovolle bronnen, buisleidingen of transportroutes aanwezig te zijn. Er zijn wel een tweetal bedrijven die van invloed zouden kunnen zijn, namelijk Hody Coatings, Industrieweg 51, en Hunter Douglas Europe B.V. gelegen aan de Marconistraat 12. Uit de boordeling van de RUD Bijlage 5 Integraal advies blijkt dat het plangebied buiten de invloedsgebieden van Hody Coatings en Hunter Douglas ligt. Toetsing aan het Besluit externe veiligheid inrichtingen, Besluit externe veiligheid buisleidingen en Besluit externe veiligheid transportroutes is niet noodzakelijk voor de bestemmingsplanprocedure.

5.9.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid leidt niet tot een belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

5.10 Verkeer en vervoer

Het Julianaplantsoen is per auto en fiets bereikbaar vanaf de Linthorst Homanstraat. Het valt daarmee binnen het bestaande 30 km-gebied.

De toegangsweg takt aan op de Linthorst Homanstraat middels een gelijkwaardig kruispunt.

De parkeernorm in het nieuwe woonbuurtje is gemiddeld 1,8 parkeerplaats per woning, waarbij het uitgangspunt is dat er, naast dat er bij verschillende bouwtypen parkeren op eigen terrein dient te worden gerealiseerd, er voldoende openbare parkeerplaatsen moeten zijn in het plangebied.
Het plan biedt de mogelijk voor maximaal 32 woningen, hetgeen inhoudt dat er bij dat aantal minimaal 58 parkeerplaatsen binnen het plangebied geregeld dienen te worden.
Ten behoeve van de bestemming “Wonen” zijn voor de verschillende bouwtypen het minimaal aantal parkeerplaatsen dat op eigen terrein gerealiseerd dient te worden, geregeld. Deze bij elkaar optellend zijn dat er 22.
Betekent dat er nog 36 parkeerplaatsen binnen de bestemming “Verkeer” dienen te worden gerealiseerd.
Daarmee wordt voorkomen dat in de Linthorst Homanstraat en directe omgeving extra parkeerdruk gaat ontstaan.

Een aantal woningen krijgt de ontsluiting aan de Vos van Steenwijklaan. De maximumsnelheid op deze weg is 50 km/uur.
Voor het in- en uitrijden van de eigen oprit is dat geen ideale situatie maar gezien het goede uitzicht is de verkeersonveiligheid niet in het geding.

5.11 Molenbiotoop

In het vigerend bestemmingsplan Oost/Oranjebuurt 2009 is opgenomen dat molens als landschapsverfraaiende en cultuurhistorisch belangrijke elementen in onze omgeving aanwezig zijn. De molens die nog aanwezig zijn worden beschermd. Of ze ook daadwerkelijk nog in bedrijf kunnen zijn, hangt af van de ruimte rondom de molen. De voor de windvang van belang zijnde ruimte wordt aangeduid als de molenbiotoop.
Aan de van Echtenstraat 47, nabij het plangebied bevindt zich de stellingmolen De Zwaluw. De molen stamt uit 1834 en is draaivaardig. Tot 250 meter rond de molen mogen de obstakels niet hoger zijn dan 9 meter. Met een grotere afstand vanaf de molen mogen obstakels ook hoger zijn, op 300 meter tot ca. 10 meter hoogte, op 400 meter ca. 12 meter.

Het moederplan, bestemmingsplan "Oost/Oranjebuurt 2009", maakte planologisch voor onderliggend gebied al gebouwen mogelijk met een maximale bouwhoogte tot 15 meter, terwijl het meest westelijk deel van het gebied binnen de 300 meter grens van de molenbiotoop ligt en een groot deel van het oostelijk gebied binnen de 400 meter grens.

Onderliggende plan voor het Julianplantsoen maakt een maximale bouwhoogte mogelijk van 11 meter, met eventueel een afwijkingsmogelijkheid van 10%. Hiermee overstijgt de planologisch toegelaten bouwhoogte in het meest westelijke deel van het gebied de 10 meter-eis van de molenbiotoop.
Echter de planologisch mogelijke bouwhoogte zal daarmee wel lager worden ten opzichte van hetgeen het huidige plan op deze locatie mogelijk maakt.

Door aan de afwijkingmogelijkheid de randvoorwaarde te koppelen dat voldaan moet worden aan de "Vrijwaringszone-molenbiotoop", welke in dit geval voor dit gebied bepaalt dat de bouwhoogte maximaal 12 meter bedraagt binnen een afstand van 400 meter van de molen, zal de hoogte in die zin begrenst zijn.

Er kan geconcludeerd worden dat gezien bovenstaande er destijds terecht voor is gekozen om een beschermingsregime op te nemen om een goede molenbiotoop te waarborgen. Feit is echter ook dat de planologisch mogelijke bouwhoogte met onderliggend plan lager wordt ten opzichte van hetgeen het huidige plan op deze locatie mogelijk maakt.

Met de betrokkene van Korenmolen De Zwaluw is onderliggende plan en de voorgenomen ontwikkeling kortgesloten.

5.12 Duurzaamheid

5.12.1 inleiding

Hoogeveen streeft naar een duurzame ontwikkeling in haar gemeente. De gemeente heeft haar ambities op het gebied van duurzaamheid verwoord in de Milieuvisie. Een van de speerpunten is energieneutraal bouwen. Er moet een stap worden gezet naar een duurzame leefomgeving. Belangrijk hierbij is het vergroten van de bewustwording.

Duurzaam bouwen is niet alleen het ontwikkelen van woningen die zo lang mogelijk kunnen voldoen aan onze woonbehoefte. Het is vooral ook een bouwwijze, die goed is voor mens en milieu. Het betekent verantwoord omgaan met water, energie, grondstoffen en ook de open ruimte. Duurzaam bouwen vraagt met andere woorden om een integrale aanpak waarbij je bewust vooraf keuzes maakt.

Met betrekking tot milieukwaliteit (en daaraan de gezondheidskwaliteit gekoppeld) van woningen, gebouwen en andere bouwwerken kunnen drie belangrijke thema's worden onderscheiden:

  • energiebesparing en toepassing van opties van hernieuwbare energie met als doel de terugdringing van de CO2-emissie door de gebouwde omgeving;
  • toepassing van verantwoord materiaalgebruik ten einde de condities voor het milieu te verbeteren;
  • maatregelen gericht op verbetering van het binnenklimaat met het oog op de gezondheid van bewoners en gebouwgebruikers.

Er zijn verschillende strategieën voor het ontwerp van duurzame woningen en gebouwen. In onderstaande afbeelding zijn verschillende mogelijkheden weergegeven die toegepast kunnen worden bij de bouw van een nieuwe woning (zie afbeelding 2)

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2017BP8013003-VG01_0017.png"

Afbeelding 2: grafische weergave duurzaamheidsmaatregelen

5.12.2 Duurzaamheidsambitie in relatie tot initiatief

Hoogeveen kiest voor het bouwen in de bestaande stad, nabij de voorzieningen. Dat is een duurzame stedelijke ontwikkeling. Ook bij de uitwerking van het plan is duurzame ontwikkeling het uitgangspunt. Het gaat daarbij zowel om de functionaliteit (gebruikswaarde), de ruimtelijke kwaliteit (toekomstwaarde en aantrekkelijkheid) als om een duurzaam gebruik (comfort) en exploitatie (energie, grondstoffen en water).

Duurzaamheid is een containerbegrip waar iedereen zijn eigen betekenis onder kan verstaan. Voor de ontwikkeling van dit plan is duurzaamheid gebaseerd op de zogeheten 'trias energetica'. Concreet betekent dat er in de basis wordt gewerkt aan het reduceren van de energievraag. Vervolgens wordt er zo veel mogelijk gebruik gemaakt van duurzame energie en als laatste wordt er zo efficiënt mogelijk gebruik gemaakt van fossiele brandstoffen. Op deze manier kunnen toekomstbestendige woningen gerealiseerd worden welke nu én in de toekomst geschikt zijn voor alle doelgroepen.

De projectontwikkelaar heeft zich het doel gesteld om bij te dragen aan een energie neutrale omgeving en zet zich in voor een toekomstbestendige gebouwde omgeving. Het begrip toekomstbestendig bouwen wordt in de breedste zin van het woord toegepast, dus niet alleen vanuit het milieu- en energieperspectief, maar juist ook vanuit de sociale toekomstbestendigheid.

GPR = 8,5

De term GPR staat als merknaam voor een instrument om de prestaties op gebied van kwaliteit en duurzaamheid van gebouwen te waarderen. Op de volgende vijf prestatiegebieden worden scores gemeten:

  • energie
  • milieu (inclusief water, afval en materialen)
  • gezondheid
  • gebruikskwaliteit
  • toekomstwaarde

De ambities van de gemeente zijn hoog. De ontwikkelaar wil dan ook verder gaan dan standaard maatregelen die voldoen aan de regelgeving. De doelstelling is het behalen van een GPR score van gemiddeld een 8,5. De woningen in het plan worden als zeer energiezuinig gerealiseerd. Daarbij worden de volgende technieken gebruikt:

Zonnepanelen

De daken worden voorzien van zonnepanelen. Zonnecellen in een zonnepaneel vangen licht op en zetten dit om in elektriciteit. De opgewekte elektriciteit staat ter beschikking aan de bewoners.

Luchtdicht bouwen

Hoe luchtdichter het gebouw is hoe energiezuiniger. De woningen worden op dusdanige wijze geëngineerd dat het een luchtdichting heeft beneden de huidige norm van 0,4. Gestreefd wordt naar een Qv:10 van 0,3.

LED verlichting

Het toepassen van LED verlichting, geschakeld door middel van schemer- en bewegingssensoren.

Materiaalgebruik

Vanuit de basis worden de woningen ontworpen in 3D-BIM. Hierdoor worden faalkosten en materiaalverspilling zoveel mogelijk voorkomen. Daarnaast wordt er in het gebouw zoveel mogelijk prefab onderdelen gebruik. Dat voorkomt veel energieverspilling en CO2 uitstoot door minder transportkilometers. In het project worden geen uitlogende bouwmaterialen gebruikt. Daarnaast is het toepassen van FSC hout vanzelfsprekend. Op deze wijze worden de de ambities in gezonde en comfortabele woningen omgezet. Daarnaast worden de bewoners goed geinstrueerd en wordt er voor gezorgd wij dat het gebruik van energie goed gemonitord kan worden.

Duurzaamheid op woningniveau

Naast het toepassen van de maatregelen die nodig zijn voor het realiseren van deze woningen wordt ook ingezet op toekomstbestendigheid. Op woningniveau worden de volgende maatregelen toegepast.

  • a. Waterbesparing

In de woningen worden standaard Coolstart kranen toegepast. Onnodig energieverbruik wordt hiermee voorkomen. Daarnaast worden waterbesparende kranen, neveldouchekoppen en waterbesparende doorspoelknoppen op toilet toegepast.

  • b. Douchewater-wtw

In iedere woning wordt een douchewater-wtw aangebracht. Deze zorgt ervoor dat het afvalwater het koude water (voor) verwarmt, zodat de cv-ketel slechts op minder dan de helft van het vermogen hoeft te werken. Dit levert al gauw een besparing op van 200 m3 gas per jaar.

  • c. Energiezuinig huishoudpakket

Optioneel wordt een zeer energiezuinig huishoudpakket aangeboden bestaande uit keukenapparatuur, wasmachine, wasdroger (warmtepompdroger) en stofzuiger. Huishoudelijke apparatuur verbruikt 50% van het energieverbruik in de woning.

  • d. Energiemonitoring

Alle woningen worden voorzien van een slimme energiemeter met energiemonitoringsysteem op maat gemaakt voor het project Hierdoor hebben bewoners direct inzicht in hun stroomverbruik. Tijdens het gehele ontwikkeling- en bouwproces neemt de ontwikkelaar de kopers mee in deze ontdekkingsreis hoe zij optimaal gebruik kunnen maken van hun unieke product op deze locatie. Hierbij is het uitgangspunt een zeer lange levensduur. Ondanks dat de wooneisen en woonwensen van de toekomstige bewoners nog niet gedetailleerd bekend zijn worden nu de randvoorwaarden gecreeerd waardoor de woningen op lange termijn functioneel blijven. De woningen worden ruim, met een efficiënt georganiseerde plattegrond. Zorgvuldige maatvoering, detaillering en uitvoering dragen bij aan een langere levensverwachting en hoge toekomstwaarde. Kortom, toekomstbestendig.

Hoofdstuk 6 Planbeschrijving

6.1 Juridisch systeem

Als opzet voor de planologische regeling van dit gebied, is gekozen voor een verbeelding met zo flexibel mogelijke bestemmings- en bouwregels, waarin het door de gemeente vastgestelde beleid wordt omschreven. Hiermee wordt een materiële rechtszekerheid beoogd; alleen activiteiten die in het karakter van het gebied passen, zijn toegestaan. De in het plangebied voorkomende stedenbouwkundige kwaliteiten worden door de keuze van de bestemming en de daarin gegeven bouwregels zoveel mogelijk gewaarborgd.

Het bestemmingplan valt onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro), die op 1 juli 2008 in werking is getreden. Dit betekent dat het bestemmingsplan is opgezet volgens de huidige wettelijke regelgeving en volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. Deze nieuwe standaard is per 1 juli 2013 verplicht volgens het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Het plan is technisch als een digitaal raadpleegbare versie uitgevoerd en voldoet aan de eisen van DURP (Digitale Uitwisseling in Ruimtelijke Processen). Deze digitale versie is bedoeld om de burger 'online' informatie te verschaffen omtrent het bestemmingsplan. Bovendien is de digitale versie bedoeld voor uitwisseling van gegevens binnen de gemeente en met andere overheidsinstanties. De digitale versie is voor (ontwerp)plannen die na 1 januari 2010 ter inzage worden gelegd verplicht op grond van de Wro. Er zal een analoge (papieren) versie van het bestemmingsplan naast het digitale plan blijven bestaan.

6.2 Regels

De regels zijn vervat in artikelen die onderverdeeld zijn in vier delen. In de "Inleidende regels" zijn algemene artikelen opgenomen die voor het gehele plan van belang zijn. In artikel 1 zijn omschrijvingen opgenomen van de in het plan voorkomende relevante begrippen. In artikel 2 is vastgelegd op welke wijze dient te worden gemeten.

Door deze vaste omschrijving van de begrippen en van de wijze van meten wordt eenduidigheid in de bedoelingen van het plan gegeven en wordt de rechtszekerheid vergroot.

In de "Bestemmingsregels" zijn de bestemmingen en de gebruiks- en/of bebouwingsmogelijkheden van de betreffende gronden aangegeven. De bestemmingen zijn op alfabetische volgorde benoemd. Deze bestemmingsregels worden in paragraaf 6.3 nader uitgewerkt.

In de "Algemene regels" staan artikelen benoemd, die voor alle of meerdere bestemmingen gelden. Het betreffen onder andere de voor alle bestemmingen geldende afwijkingsregels .

De algemene afwijkingsregels zorgen voor enige verruiming ten behoeve van de flexibiliteit van het plan. Deze afwijkingen zijn niet specifiek op één bestemming gericht. Zij kunnen gebruikt worden ten aanzien van alle bestemmingen.

In de "Overgangs- en slotregels" staan artikelen benoemd, die voor alle voorgaande regels gelden. Het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik is hierin geregeld alsmede de slotregel.

6.3 Verklaring van de bestemmingen

Groen

Binnen deze bestemming zijn de structureel aanwezige groenvoorzieningen opgenomen. Het zogenoemde snipper-groen valt binnen de bestemming Verkeer, waaraan het groen ondergeschikt is.

Tuin

De bestemming Tuin betreft de tuinen bij de woningen. Hierin mogen geen (bij)gebouwen worden gebouwd. Meestal liggen deze gronden tussen de voorgevel van de gebouwen en de openbare weg.

Verkeer

Onder deze bestemming vallen alle wegen, een gedeelte van de (vrijliggende) fietspaden en een gedeelte van de voetpaden binnen het plangebied alsmede parkeervoozieningen.

Wonen

De bestemming Wonen heeft betrekking op de te realiseren woningen.

Aan-huis-verbonden beroep of -bedrijf In het algemeen mogen woningen en de eventueel daarbij behorende bijgebouwen gedeeltelijk worden gebruikt voor een aan-huis-verbonden beroep of een aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie. Dit betekent dat maximaal slechts 35% van het vloeroppervlak van de woning en de bijgebouwen tot niet meer dan 75 m² gebruikt mag worden voor het aan-huis-verbonden beroep of voor een aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit.

Hoofdstuk 7 Handhaving

7.1 Algemeen

Het bestemmingsplan wil een sturend instrument zijn voor de ruimtelijke en functionele inrichting van het plangebied. Aan de hand van de in het bestemmingsplan opgenomen regels worden voorgenomen activiteiten (activiteiten en gebruik van gronden) getoetst.
Als blijkt dat zonder of in afwijking van de regels activiteiten danwel gebruik plaatsvinden en de afwijking niet op enige wijze kan worden gelegaliseerd en niet past binnen het gemeentelijk beleid, is handhaving in enge zin aan de orde, gericht op het ongedaan maken van een overtreding. Handhaving is belangrijk om de sturing die het bestemmingsplan beoogt tot haar recht te laten komen.

7.2 Beleidskeuzen

Door de gemeente Hoogeveen is een kadernota integrale handhaving vastgesteld. Deze nota is de start van programmatisch handhaven in de gemeente Hoogeveen.

Programmatisch handhaven is een structurele en integrale aanpak van de handhaving, waarbij de uitvoering onder andere is gebaseerd op een handhavingsprogramma. Daarbij worden door het bestuur de prioriteiten bepaald en worden handhavingsactiviteiten zoveel mogelijk op elkaar afgestemd. In deze aanpak worden beleid en uitvoering opgevolgd door evaluatie en bijsturing. Programmatisch handhaven is daarmee een cyclisch, democratisch, integraal en transparant proces.

7.3 Inzet gemeentelijk apparaat

Aan de controle van het onderhavige plan wordt binnen de gemeente inhoud gegeven door een aantal ambtenaren die zich continu met handhaving bezighoudt.

Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid

8.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Met dit bestemmingsplan worden de ontwikkelingsmogelijkheden van het plangebied vastgelegd.

Het stedenbouwkundig plan is tot stand gebracht in een interactief ontwerpproces met de ontwikkelaar en omwonenden. Zo is toegewerkt naar een breed gedragen ontwerp, waarin een aantal wensen van de omwonenden is gehonoreerd.

Ook is het plan in het kader van het vooroverleg op basis van artikel 3.1.1 Bro voorgelegd aan verschillende instanties. Zie hiervoor de reactienota zoals opgenomen in paragraaf 8.2.

8.2 Reactienota

Reactienota inzake vooroverleg conceptbestemmingsplan Oost-/Oranjebuurt, deelplan Julianaplantsoen, 2017

Inleiding
Voor het gebied van de voormalige schoollocatie aan het Julianaplantsoen in Hoogeveen, wordt een bestemmingsplan voorbereid, namelijk bestemmingsplan “Oost/Oranjebuurt, deelplan Julianaplantsoen, 2017”. Het plangebied wordt in het noorden begrensd door De Vos van Steenwijklaan en door de achterzijde van een aantal woonpercelen aan De Vos van Steenwijklaan. In het westen wordt het plangebied begrensd door de Julianastraat, in het zuiden door de Linthorst Homanstraat en deels door de achterkant van een aantal woonpercelen aan de Linthorst Homanstraat. In het oosten wordt het plangebied begrensd door de achterzijde van een aantal woonpercelen aan de Kanaalweg.


Tot nu toe gevolgde procedure

In de Hoogeveensche Courant van 4 april 2018 heeft de vooraankondiging voor dit ontwerpbestemmingsplan gestaan. Hierin stond tevens aangegeven dat er op dat moment nog geen mogelijkheid was om te reageren. Op het moment dat het ontwerpbestemmingsplan zal worden gepubliceerd, zal ook de mogelijkheid voor het indienen van zienswijzen worden aangegeven.

In het kader van artikel 3.1.1 Besluit op de ruimtelijke ordening is het conceptbestemmingsplan toegezonden aan verschillende overlegpartners ten behoeve van het zogenaamde vooroverleg.

Vooroverleg artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Artikel 3.1.1 van het Bro schrijft voor dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met verschillende instanties cq besturen.
Hierna zijn de instanties weergegeven die met betrekking tot onderliggend conceptbestemmingsplan hebben gereageerd alsmede hun reacties daarop. Vervolgens worden de reacties van commentaar voorzien.

1. Provincie Drenthe
De provincie benoemt dat het plan een herontwikkelingslocatie in de Oranjebuurt in Hoogeveen betreft. Voorheen was hier een school gevestigd en krijgt met de woningen een nieuwe invulling. Het plan geeft de provincie geen aanleiding tot op- of aanmerkingen.

Conclusie
Bovenstaande reactie geeft geen aanleiding tot aanpassing van het plan.

2. Rendo
De Rendo wijst de gemeente erop dat er nog bestaande grootverbruik aansluitingen aanwezig zijn op het perceel.
Indien het gewenst is dat deze grootverbruik aansluitingen moeten worden verwijderd, dient contact met de Rendo worden opgenomen.
Tevens bevindt zich er nog een distributieleiding gas op het perceel. Deze heeft mogelijk conflict met de gesitueerde nieuwbouw. Aangegeven wordt dat gegevens van deze leiding kunnen worden aangevraagd via een klic-melding.
De Rendo verzoekt daarom ruimschoots voor aanvang van de mogelijke sloop en/of nieuwbouw contact met hen op te nemen.

Reactie
Intussen is er een overleg geweest met de Rendo, waarin de verschillende aspecten zijn besproken. Het betreffen uitvoeringsaspecten, die geen invloed hebben op het bestemmingsplan.

Conclusie
Bovenstaande reactie geeft geen aanleiding tot aanpassing van het plan.

3. Waterschap Drents Overijsselse Delta
Het Waterschap geeft aan het bestemmingsplan bekeken te hebben en beoordeelt dat het watertoetsproces goed is doorlopen.

Conclusie
Bovenstaande reactie geeft geen aanleiding tot aanpassing van het plan.

4. Veiligheidsregio Drenthe (VRD)
Aangegeven wordt dat hetgeen is omschreven over externe veiligheid klopt. Externe veiligheid speelt geen rol.

Conclusie
Bovenstaande reactie geeft geen aanleiding tot aanpassing van het plan.

5. Stichting Woon Advies Commissie (WAC)
De WAC merkt op er aan te twijfelen of aan de vereiste parkeernorm wordt voldaan, waarbij 1.8 x 32 = 58 parkeerplaatsen en -mogelijkheden op eigen erf zouden moeten worden gerealiseerd.
Tevens wordt opgemerkt dat, gezien de recente in het land gestarte discussie met betrekking tot duurzaamheid, CO2-uitstoot en het stoppen van de aardgaswinning in Groningen, de WAC zich afvraagt of in het voorliggende plan voldoende wordt voldaan aan de huidige uitspraken van het ministerie van Economische Zaken.

Reactie
Voor woningen buiten het centrum wordt, conform de Parkeernota 2011, een parkeernorm van 1,8 parkeerplaats per woning aangehouden. Voor onderliggend plan houdt dat in, dat er ten behoeve van maximaal 32 woningen, 58 (32 x 1,8= 57,6, afgerond 58) parkeerplaatsen binnen het plan dienen te worden gerealiseerd.
In de regels ten behoeve van de bestemming “Wonen” is voor de verschillende bouwtypen het minimaal aantal parkeerplaatsen dat op eigen terrein gerealiseerd dient te worden, geregeld. Deze bij elkaar optellend zijn dat er 22.
Betekent dat er nog 36 (58-22=36) parkeerplaatsen binnen de bestemming “Verkeer” dienen te worden gerealiseerd. Voorstel zal zijn om dit aantal binnen de regels van de bestemming “Verkeer” te regelen.
Tevens zal in paragraaf 5.10 in de bestemmingsplantoelichting een stuk tekst worden toegevoegd, die bovenstaande nog meer verduidelijkt.
Daarmee wordt binnen het plangebied voldaan aan de parkeernorm zoals geregeld in de Parkeernota 2011.

Ten aanzien van de opmerking met betrekking tot duurzaamheid, merken wij het volgende op.
In het ontwerp- en stedenbouwkundig plan is uitvoerig aandacht besteed aan het aspect duurzaamheid.
In het onderhavige bestemmingsplan is in paragraaf 5.12 een beschrijving opgenomen van de duurzaamheidsambities van de ontwikkelingen binnen het plangebied. We toetsen de planvorming aan het vigerende provinciaal - en gemeentelijk beleid en geldende landelijke wet- en regelgeving. De wijze van uitvoering past binnen het door ons gehanteerde toetsingskader.

Conclusie
Bovenstaande reactie geeft aanleiding tot aanpassing van het plan, in die zin dat binnen de regels van de bestemming “Verkeer” het minimaal aantal te realiseren parkeerplaatsen (36) zal worden opgenomen.
Tevens zal in paragraaf 5.10 in de bestemmingsplantoelichting een stuk tekst worden toegevoegd, die bovenstaande nog meer verduidelijkt.

Vervolgprocedure
Het ontwerpbestemmingsplan zal vervolgens ter inzage worden gelegd gedurende een periode van 6 weken. Gedurende deze inzagetermijn kan een ieder een zienswijze kenbaar maken. De bekendmaking hiervan zal plaatsvinden in de Hoogeveensche Courant alsmede in de Staatscourant en via elektronische weg.

Het vervolg daarop bestaat, kort samengevat, uit de volgende stappen in de procedure:
- vaststelling (al dan niet gewijzigd) door de gemeenteraad;
- beroepsmogelijkheid bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

 

8.3 Economische uitvoerbaarheid

Conform artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient een onderzoek te worden verricht naar de (financiële) uitvoerbaarheid van het plan. De toekomstige eigenaar / ontwikkelaar heeft bij de gemeente Hoogeveen aangegeven dat er sprake is van een financieel haalbaar plan en dat de ontwikkeling volledig voor rekening en risico van de ontwikkelende partij komt. Met een financieel haalbaar plan wordt in dit verband bedoeld dat vanuit de verkoopopbrengsten van de woningen (minimaal) alle kosten kunnen worden goedgemaakt.