direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied Zuid, deelplan Riegshoogtendijk 150-152, 2017
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0118.2017BP8000018-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Riegshoogtendijk 150/152 is het autobedrijf Martens gevestigd. Het bedrijf wil moderniseren en daarbij tevens de bedrijfsbebouwing uitbreiden. Binnen de bestaande bestemming kan de bedrijfsbebouwing nog met 10% worden uitgebreid. Dit is te weinig om de plannen te kunnen verwezenlijken. Om te kunnen voldoen aan het plan zal het bestemmingsvlak moeten worden uitgebreid en de bebouwingsmogelijkheden worden vergroot.

1.2 Opgave bestemmingsplan

Om te kunnen voldoen aan de uitbreidingsplannen van het autobedrijf zal het bestemmingsplan moet worden herzien. Dit bestemmingsplan zal de ontwikkeling mogelijk maken.

1.3 Opbouw toelichting

Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige situatie in het plangebied. In hoofdstuk 3 komt het relevante beleid op Europees, landelijk en gemeentelijk niveau aan bod. In hoofdstuk 4 wordt de toekomstige situatie in het plangebied beschreven. Hoofdstuk 5 geeft de resultaten van de toets aan de verschillende milieuaspecten. De onderwerpen die in dit hoofdstuk aan bod komen, zijn bodem, archeologie, water, natuur en ecologie, geluid, milieuzonering bedrijven, milieueffectrapportage (MER), luchtkwaliteit en externe veiligheid. In hoofdstuk 6 komt de juridische vormgeving van het plan aan bod. Hoofdstuk 7 gaat in op het onderwerp handhaving en tenslotte beschrijft hoofdstuk 8 de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Plangebied

Het plangebied ligt aan de Riegshoogtendijk 150 -152. De Riegshoogtendijk is een lint is gelegen in het buitengebied van de gemeente Hoogeveen ten zuiden van Hollandscheveld, parallel aan het Zuideropgaande.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2017BP8000018-VG01_0001.png"

Afbeelding 1: globale ligging plangbied ten zuiden van Hollandscheveld en parallel aan het Zuideropgaande

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2017BP8000018-VG01_0002.png"

Afbeelding 2: Het plangebied

2.2 Vigerend recht

Voor het plangebied is het bestemmingsplan 'Buitengebied Zuid, Herziening 2007' van kracht. Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad van Hoogeveen vastgesteld op 22 november 2007 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Drenthe op 28 januari 2008. Het plangebied heeft de bestemming 'Landelijk gebied 2' en heeft de aanduiding 'Bedrijven categorie 2'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2017BP8000018-VG01_0003.png"

2.3 Ruimtelijke en functionele structuur plangebied

Het plangebied is zoals gezegd gelegen aan de Riegshoogtendijk, een achtergrens van verschillende verveningscompagnieën gelegen in een voormalig hoogveenlandschap. Deze weg loopt vanuit het centrum van Hollandscheveld via Nieuw Moscou richting De Belt in Overijssel. Net als het parallel gelegen Zuideropgaande is de Riegshoogtendijk ontstaan als ontginningsas. Vanaf de 'dijk', in dit geval een iets hoger gelegen plek in het landschap, is het achterliggende landschap enkele eeuwen geleden ontgonnen en toegankelijk gemaakt.

De Riegshoogtendijk wordt functioneel gekenmerkt door een op afstand van elkaar gelegen de (woon)boerderijen en burgerwoningen, de eerste soms in kleine clusters bij elkaar. Een enkele boerderij ligt achter in het open land, slecht zichtbaar door het vaak vele groen er omheen, en bereikbaar via een simpel pad.

Autobedrijf Martens is gevestigd op een voormalig agrarisch erf dat reeds in eigendom van de familie Martens ontwikkeld is van agrarisch bedrijf naar autobedrijf. Het naastgelegen erf is ook in eigendom van de familie.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Europees beleid

Het Europese Verdrag van Valletta uit 1992, ook wel het Verdrag van Malta genoemd, regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: de veroorzaker-betaalt. Nederland heeft dit verdrag ondertekend en goedgekeurd. De definitieve implementatie van het verdrag is tot stand gekomen via een wijziging van de Monumentenwet 1988 (Wet op de archeologische monumentenzorg) die per 1 september 2007 van kracht is geworden.

Overheden hebben hun eigen rol bij de invoering van 'Malta' in de wetgeving (Monumentenwet 1988). Gemeenten moeten rekening houden met archeologie bij nieuwe bestemmingsplannen. Provincies krijgen de taak om 'archeologische attentiegebieden' aan te wijzen. De provinciale uitwerking heeft plaatsgevonden in de Omgevingsvisie Drenthe waarin de Archeologische Monumentenkaart (AMK) is opgenomen. Het bestemmingsplan is getoetst aan de archeologische wet- en regelgeving.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Rijkstructuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Rijkstructuurvisie Infrastructuur en Ruimte (hierna SVIR) vastgesteld. Daarin is aangegeven dat het Rijk streeft naar ‘Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig’. Het Rijk kiest drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Het Rijk kiest daarbij voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Een aantal van deze nationale belangen wordt juridisch geborgd via het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).

3.2.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de plantoelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. De ladder voor duurzame verstedelijking is sinds 1 oktober 2012 opgenomen in artikel 3.1.6, tweede lid Bro en stelt eisen aan bestemmingsplannen met het oog op een zorgvuldige afweging, transparante besluitvorming en een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder voor duurzame verstedelijking heeft als doel om zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren en over programmering op regionaal niveau te voorkomen.

Op 1 juli 2017 is een wijziging van de Ladder voor duurzame verstedelijking doorgevoerd (artikel 3.1.6 lid 2 – 4 Bro). Voorheen bestond de ladder uit drie treden, dat is nu niet meer het geval. De behoefte van de ontwikkeling dient te worden beschreven indien er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Als de ontwikkeling is voorzien buiten het bestaand stedelijk gebied, zal daarnaast gemotiveerd moeten worden waarom de ontwikkeling niet binnen het bestaand gebied kan worden gerealiseerd.

Nieuwe stedelijke ontwikkeling

De Laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling ’ als bedoeld in artikel 3.1.6, lid 2 Bro.

De definitie van een stedelijke ontwikkeling is als volgt in het Bro omschreven:

'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Voor stedelijke ontwikkelingen als bedoeld in artikel 1.1.1 lid 1 onder i van het Bro in de vorm van een terrein, heeft de Afdeling BRvS bepaald dat 'in beginsel' geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als het ruimtebeslag minder dan 500m2 bedraagt.

Bestaat de andere stedelijke ontwikkeling uit de toevoeging van een gebouw, dan ligt de ondergrens 'in beginsel' bij een bruto-vloeroppervlakte van minder dan 500 m2. Door de toevoeging van 'in beginsel' bij iedere ondergrens, lijkt de Afdeling duidelijk te willen maken dat geen sprake is van ‘harde’ ondergrenzen.

De beoogde ontwikkeling betreft een bedrijfsgebouw met een oppervlakte van circa 1150m2 die mede mogelijk wordt gemaakt middels een ruimte voor ruimte regeling. Gezien het oppervlakte moet het plan als een stedelijke ontwikkeling worden beschouwd. In de Nota van Toelichting wordt echter opgemerkt dat ontwikkelingen en regelingen die geen extra verstedelijking mogelijk maken, maar bebouwing reduceren of verplaatsen, zoals de Ruimte voor ruimte regelingen, niet gezien worden als stedelijke ontwikkeling in de zin van de Ladder.

De beoogde bebouwing is de resultante van de sloop van 969m2 en de vervanging van nog eens 263m2 waarmee dus de totale hoeveelheid bebouwing wordt gereduceerd. Tevens is het perceel waarop de ontwikkeling plaats vindt reeds bestemd als bedrijf en betreft het de uitbreiding van het bestaande bedrijf Verdere toetsing aan de ladder kan daarmee achterweg worden gelaten.

3.3 Provinciaal beleid

Provinciale Staten van Drenthe hebben op 2 juni 2010 de Omgevingsvisie Drenthe vastgesteld. Op 2 juli 2014 hebben Provinciale Staten ingestemd met de Actualisatie Omgevingsvisie Drenthe 2014. De omgevingsvisie is het strategisch kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkelingen in Drenthe. De omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk- economische ontwikkelingen voor de periode tot 2020, met in sommige gevallen een doorkijk voor de periode daarna. In aanvulling op de omgevingsvisie is de provinciale omgevingsverordening op 14 april 2011 in werking getreden.

In de omgevingsvisie zijn de provinciale belangen benoemd, waarmee gemeenten rekening dienen te houden bij het beoordelen van bestemmingsplannen. De provinciale belangen zijn verdeeld in Drentse kwaliteiten en ontwikkelingen. Binnen de Drentse kwaliteiten staat het behoud en de ontwikkeling van de kernkwaliteiten, de dynamiek van bedrijvigheid, de biodiversiteit en de milieu- en leefomgevingskwaliteit centraal. De kernkwaliteiten zijn opgenomen op een kernkwaliteitenkaart. Op het gebied van ontwikkelingen zijn onder meer het regionale economische vestigingsklimaat, de landbouw, het toerisme, de demografische ontwikkeling, de mobiliteit en de ontwikkeling van natuur en landschap (ecologische hoofd structuur, diversiteit in landschapstypen) als provinciaal belang benoemt. De kernkwaliteiten vormen de belangrijkste basis voor het begrip 'ruimtelijke kwaliteit'. Daarnaast zijn zorgvuldig ruimtegebruik en milieu- en leefomgevingskwaliteit van belang. In de visie is de ambitie aangegeven om in het landelijk gebied naast agrarische bedrijvigheid voldoende ontwikkelingsmogelijkheden te bieden voor recreatie en toerisme en andere niet-agrarische bedrijvigheid. Behoud en versterking van de ruimtelijke kwaliteit is hierbij een voorwaarde.

3.3.1 Provinciale Regeling Vestiging solitair bedrijf in buitengebied

In artikel 3.26, eerste lid, van de Provinciale Omgevingsverordening Drenthe is de regeling vestiging solitair bedrijf in buitengebied opgenomen. Uitgangspunt van deze regeling is dat onder voorwaarden medewerking verleend kan worden aan het uitbreiden van een solitair bedrijf dat is gevestigd in het buitengebied.

In de volgende situaties zou medewerking verleend kunnen worden aan de vestiging of een significante uitbreiding van een bestaand solitair buiten bestaand stedelijk gebied gelegen regionaal georiënteerd bedrijf:

  • a. de desbetreffende bedrijvigheid op basis van een goede ruimtelijke ordening niet op een bedrijventerrein gevestigd kan worden of
  • b. er sprake is van een gegroeide ontwikkeling waarbij er geen juridische mogelijkheden zijn om een eind te maken aan de ontstane ruimtelijke situatie of
  • c. over de vestiging of uitbreiding van de bedrijvigheid in het verleden bestuurlijke uitspraken zijn gedaan of intenties zijn vastgelegd of
  • d. de vestiging of uitbreiding aansluitend is aan de grens van de kaart Bestaand Stedelijk Gebied en het ruimtelijk plan gepaard gaat met een landschappelijke inpassing die gericht is op een plus op de landschapskenmerken of ruimtelijke kwaliteit ter plaatse.

Op de uitbreidingsplannen aan de Riegshoogtendijk 150 zijn situatie b en d van toepassing.

Standpunt provincie

De provincie heeft aangegeven mogelijkheden te zien, om op basis van Provinciale Regeling Vestiging solitair bedrijf in buitengebied, medewerking te verlenen. Hierbij is aangeven dat op de uitbreidingslocatie een slag gemaakt moeten worden qua inrichting / parkeren / landschappelijke inpassing. Dat er ruimte en middelen moeten worden gereserveerd om ook echt een kwaliteitsslag te maken en dit niet te beperken tot enkel de slooplocatie.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Ruimte voor bedrijfsruimte

In de Omgevingsvisie en de daaraan gekoppelde Omgevingsverordening van de Provincie Drenthe is een zogenaamde Ruimte voor ruimte regeling opgenomen. Deze regeling beoogt de sloop van landschap ontsierende (voormalige) agrarische bebouwing te stimuleren door ter compensatie de bouw van één nieuwe woning toe te staan. Om in aanmerking te komen voor de regeling dient minimaal 750 m2 aan bebouwing te worden gesloopt. Om aan deze sloopnorm te voldoen is saldering van bebouwing op verschillende locaties toegestaan.

In de gemeente Hoogeveen is de afgelopen jaren vaak gebruik gemaakt van de ruimte-voor-ruimte regeling. Landschap ontsierende (voormalige) (agrarische) bedrijfsgebouwen worden afgebroken in ruil voor het voor het bouwen van een woning. Om ook ondernemers in het buitengebied meer ontwikkelingsmogelijkheden te bieden is voor bedrijven in het buitengebied een soortgelijke regeling vastgesteld.

Uitgangspunten

Om in aanmerking te komen voor de ruimte-voor-bedrijfsruimte regeling zijn voorwaarden opgesteld:

  • Toepassing van deze regeling is alleen mogelijk voor (voormalige) (agrarische) bedrijfsbebouwing die op 1 november 2016 al aanwezig was.
  • Bij afbraak tot maximaal 750m² aan (voormalige) (agrarische) bedrijfsbebouwing mag de afgebroken oppervlakte één op één worden teruggebouwd. Er dient minimaal 250m² te worden afgebroken.
  • Er mogen bij afbraak tot 750m² maximaal twee slooplocaties worden ingebracht waarbij per locatie minimaal 250m² moet worden gesloopt.
  • Bij sloop meer dan 750m² geldt: 750m² vermeerderd met 60% van het te slopen oppervlak boven de sloopnorm van 750m².
  • Bij een afbraak van minimaal 2000m² aan (voormalige) (agrarische) bedrijfsbebouwing mag maximaal 1500m² worden teruggebouwd. Per locatie dient minimaal 250m² te worden afgebroken.
  • Er mogen bij afbraak van 750m² tot 1500m² maximaal drie slooplocaties worden ingebracht. Per locatie dient minimaal 250m² te worden afgebroken.
  • Er mogen bij afbraak vanaf 1500m² maximaal vier slooplocaties worden ingebracht. Per locatie dient minimaal 250m² te worden afgebroken. Er dient een kwaliteitsslag op de uitbreidingslocatie te worden gemaakt qua inrichting, parkeren, landschappelijke inpassing, etc.. Dit wordt vastgelegd in een door de gemeente goed te keuren inrichtingsschets.
  • Cultuurhistorisch waardevolle en/of karakteristieke bebouwing komt niet in aanmerking;

Bovenstaande is niet van toepassing op gronden die op vigerende bestemmingsplan verbeeldingen zijn aangeduidt met “veiligheidszone A munitiedepot” of “veiligheidszone B munitiedepot”.

Voorwaarden

  • Er dient een zogenaamde anterieure c.q. ruimte voor bedrijfsruimteovereenkomst te worden afgesloten. Hierin worden rechten en plichten bij de ruimte voor bedrijfsruimte regeling vastgelegd. Op deze manier wordt gegarandeerd dat de af te breken m² aan (voormalige) (agrarische) bedrijfsgebouwen daadwerkelijk worden afgebroken;
  • Er dient een overeenkomst ondertekend te worden waarin afspraken zijn gemaakt over de anterieure bijdrage van de initiatiefnemer. Tevens wordt vastgelegd dat eventuele claims tot planschade door de gemeente kunnen worden afgewenteld op de aanvrager;
  • Het inrichtingsplan en de landschappelijke inpassing moeten door de gemeente worden goedgekeurd en wordt ook vastgelegd in de overeenkomst;
  • De kosten voor het opstellen van een nieuw bestemmingsplan inclusief alle benodigde onderzoeken (t.w. wateradvies, flora- en faunaonderzoek, evt. archeologisch onderzoek) zijn voor rekening van de aanvrager.

Onderhavig bestemmingsplan kan voldoen aan de uitgangspunten en voorwaarden zoals die gesteld in de Ruimte voor bedrijfsruimte - notitie.

Hoofdstuk 4 Gewenste ontwikkeling en uitgangspunten

4.1 Opgave gewenste ontwikkeling

Met dit bestemmingsplan wordt het mogelijk gemaakt om het huidige garage bedrijf aan de Riegshoogtendijk 150 uit te kunnen breiden met bedrijfsbebouwing. Deze nieuwbouw biedt ruimte aan een aantal extra bruggen ten aanzien van de huidige situatie. Ook zal er in de nieuwbouw een inpandig kantoor en ontvangstruimte gerealiseerd worden. De bedrijfsbestemming blijft dezelfde als reeds opgenomen in het vigerende bestemmingsplan Buitengebied Zuid.

Zoals hiervoor aangegeven kan worden meegewerkt aan het initiatief onder de voorwaarden dat een inrichtinsgplan en de landschappelijke inpassing deel uitmaken van het bestemmingsplan. Tevens is door de provincie aangeven dat op de uitbreidingslocatie een slag gemaakt moeten worden qua inrichting / parkeren / landschappelijke inpassing. Dat er ruimte en middelen moeten worden gereserveerd om ook echt een kwaliteitsslag te maken en dit niet te beperken tot enkel de slooplocatie.

4.2 Slooplocaties

Om de ontwikkeling mogelijk te maken wordt gebruik gemaakt van de regeling ruimte voor bedrijfsruimte. Gelijk aan de ruimte voor ruimte regeling gaat het er hierbij om nieuw ruimtebeslag mogelijk te maken door het verwijderen van landschapsontsierende bebouwing.

Op het perceel Riegshoogstendijk 150-152 is geen bebouwing aanwezig die gesloopt kan worden met dit doel. Om deze reden is de initiatiefnemer een overeenkomst aangegaan met een tweetal locaties in de omgeving waar zich bebouwing bevind/bevond.

  • Locatie Koops, 504m2 aan Riegshoogtendijk 81
  • Locatie Van Goor, 465 m2 op kadastraal perceel Sectie Q nummer 00094 (Trekgatenweg)

Op laatstgenoemde locatie bevind zich geen bebouwing meer. Deze is reeds gesloopt na een brand. In 2016 heeft de gemeente toegezegd dat de vergunde vierkante meters wel mogen worden gebruikt in een ruimte voor bedrijfsruimte project mits de aanvraag voor 2018 zou zijn ingediend. Dit omdat de voormalige bebouwing op deze locatie wel eerder in het zicht is geweest voor een ruimte voor ruimte regeling maar dat uiteindelijk nooit vorm heeft gekregen voordat het geheel verwoest werd door brand. De bestemming op de betreffende locatie is al eerder veranderd naar agrarisch gebied zonder bebouwingsmogelijkheden. Herbouw is dus al niet meer mogelijk. Het is nu ook in gebruik als agrarische grond. Verdere inpassing is hier dan ook niet aan de orde.

Voor Riegshoogtendijk 81 geldt dat het hier om een voormalig agrarisch bedrijf gaat dat inmiddels de woonbestemming heeft gekregen. De bestemming zal dan ook niet hoeven te worden gewijzigd. Naast het woonhuis is echter nog een voormalige kippenschuur aanwezig. Met de huidige eigenaar van Riegshoogtendijk 81 is een overeenkomst gesloten tot sloop van de schuur. Tevens is daar in lijn met de gemeentelijke en provinciale voorwaarden een landschappelijk inpassingsplan voor gemaakt.

In totaal wordt dus circa 970m2 gesloopt ten behoeve van de ruimte voor bedrijsfruimte regeling. Volgens de regels mag er dan maximaal 881,4 m2 worden teruggebouwd (te slopen 969 m2: Eerste 750 m2 100%  en 60 % van de resterende 219 m2 = 881,4  m2)

In het plan is voor de bestaande schuur van het autobedrijf geen ruimte meer. Deze zal gesloopt worden. Deze bestaande vierkante meters worden vervolgens toegevoegd aan de meters die beschikbaar komen middels de ruimte voor bedrijfsruimte regeling.

4.3 Landschappelijke inpassing

Riegshoogtendijk 81

Zoals hiervoor aangegeven zal op het perceel Riegshoogtendijk 81 alleen gesloopt worden. Ook hiervoor is een inpassingsplan opgesteld. Deze is bijgevoegd in bijlage Inpassingsplan Riegshoogtendijk 81 .Op onderstaande afbeelding is de situatie te zien van het perceel Riegshoogtendijk 81. Na afbraak van de kippenschuur zal de vrijgekomen grond grotendeels tot weiland voor enkele hobbymatig gehouden koeien omgevormd worden. Ook zal een kleine landelijk ogende werkschuur terug gebouwd worden. Het erf zal zo moeiteloos op kunnen gaan in het landschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2017BP8000018-VG01_0004.png"

Het erf is aan de oostzijde en aan de zuidzijde al afgeschermd met landschappelijke beplanting. Het gaat om een eiken wal van formaat en om een rij knotwilgen met daarachter elzen. Op de noordzijde staat een rij laagstam / halfstam fruitbomen. Hier is plek voor aanvullende beplanting, in de vorm van fruit.

De zichtbaarheid van de slooplocatie is redelijk groot vanaf de noordelijk gelegen Carstensdijk / Riegshoogtendijk. Door de open stukken in de rij fruitbomen op te vullen met halfstambomen kan eenvoudig een inpassing van het erf gerealiseerd worden. Eventueel kan ter hoogte van de nieuwbouw een haag geplant worden, dit voorkomt zicht op eventuele opslag. Komend vanuit het zuiden is er - door de aanwezige bomen en struiken - nauwelijks zicht op de slooplocatie en de nieuw te bouwen schuur. Hier is het dan ook niet noodzakelijk om beplantingen toe te voegen. Onderstaande afbeelding geeft een impressie van hoe dit er uit zal komen te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2017BP8000018-VG01_0005.png"

Riegshoogtendijk 150-152

Aan de Riegshoogtendijk 150-152 komt de nieuwbouw te staan die mogelijk wordt gemaakt met de ruimte voor bedrijfsruimte regeling. De bijbehorende landschappelijke inpassing is bijgevoegd in bijlage Inpassingsplan Riegshoogtendijk 150. Op onderstaande afbeelding is de huidige situatie van het erf vanuit de lucht te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2017BP8000018-VG01_0006.png"

Het landschapsplan moet er voor zorgen dat het autobedrijf vanuit landschappelijk oogpunt als een logische schakel aan de kenmerkende en vanuit (landschaps-) historisch oogpunt waardevolle Riegshoogtendijk komt te liggen.

De grote hoeveelheid auto's op het erf trekt met name vanaf de Riegshoogtendijk gezien op dit moment de aandacht. Door de schaal overheerst de aanblik van auto's, vanaf de weg en vanuit het landschap, het gewenste landschappelijke totaalbeeld te sterk. Aan de hand van een landschapsanalyse en een daaruit voortkomende landschappelijke kenmerken en kwaliteiten is onderzocht hoe dit beeld kan worden verzacht. door de inrichting van het terrein iets aan te passen en / of voor ander of aanvullende beplanting te kiezen.

Ook op het terrein zelf liggen, zeker voor wat betreft de nieuwbouw, kansen om het geheel een passende groene omkadering te geven. Dat komt de beleving van het ter rein zelf ten goede. Onder 'passend' wordt verstaan gebieds eigen en vooral ook praktisch te onderhouden en in te passen. Zodat het oorspronkelijke doel, het verkopen van auto's, niet gehinderd en liefst versterkt wordt.

Nieuwe situatie

Zowel de vormgeving van de nieuw te bouwen garage als de materialisering zijn geïnspireerd op de van oorsprong agrarische context van de omgeving. Het gebouw doet vanaf een afstand dan ook eerder denken aan een bijzonder goed uitgewerkte agrarische bedrijfsruimte dan aan een garage. Daarmee past de nieuwbouw goed in de landelijke omgeving van het achtererf.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2017BP8000018-VG01_0007.png"

Voor wat betreft de landschappelijke inpassing is uitgegaan van de bestaande indeling zoals die nu aanwezig is; de opstelling van de auto's, de paden en dergelijke zijn nagenoeg hetzelfde gebleven.

De nieuwbouw vormt geen aanleiding om deze opzet, die voor het bedrijf voldoet, te veranderen. Er is daarnaast vooral gezocht naar aanpassingen in de bestaande beplantingen en structuren als het gaat om het landschappelijk c.q. minder opvallend inpassen van de auto's op het erf. In de afbeelding hieronder is een impressie zichtbaar van de toekomstige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2017BP8000018-VG01_0008.png"

De exacte uitvoering is beschreven in de genoemde bijlagen. De verplichting tot uitvoering van de landschappelijke inpassing is vastgelegd in de afgesloten anterieure overeenkomst en in de planregels.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

5.1 Bodem

5.1.1 Wettelijke kader

Bodemkwaliteit

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

Aardkundige waarden

In de bodem kunnen ook aardkundige waarden aanwezig zijn. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Erfgoedwet die op 1 juli 2016 in werking is getreden. Deze wet verplicht de gemeente bij het vaststellen van een bestemmingsplan rekening te houden met de in de grond aanwezige monumenten. Toetsing vindt plaats aan de archeologische monumenten kaart en de gemeentelijke cultuurhistorische beleidskaarten.

5.1.2 Onderzoek

Bodemkwaliteit

Op de locatie Riegshoogtendijk 150/152 te Hollandscheveld bestaat het voornemen tot het uitbreiden van de inrichting met een werkplaats. Van de locatie zijn bij de gemeente Hoogeveen geen recente bodemonderzoeksgegevens bekend. Elders op de locatie is n het verleden bodemonderzoek uitgevoerd. Het gaat om bodemonderzoeken die zijn uitgevoerd door adviesbureau Grontmij milieu, rapportnummer: ON.93/5090-62, d.d. 01-04-1994 en adviesbureau EcoReest, rapportnummer: 991108, d.d. 07-02-2000. Beide onderzoeken geven geen aanleiding tot het moeten uitvoeren van een aanvullend of nader onderzoek.

Advies

De gevonden lichte verontreinigingen vormen geen belemmeringen voor de uitbreiding van de inrichting met een loods die gaat dienen als werkplaats. Aanbevolen wordt wel om de locatie te onderzoeken conform de NEN5740/NEN5725 en indien daar aanleiding voor bestaat de NEN5707, door een daarvoor erkend en gecertificeerd bedrijf in het kader van de te verlenen omgevingsvergunning.

Graafwerkzaamheden

Indien bij eventuele graafwerkzaamheden ter plaatse van de locatie afwijkingen worden geconstateerd of het vermoeden van een bodemverontreiniging bestaat, dient contact te worden opgenomen met de gemeente Hoogeveen.

Wanneer bij bouwwerkzaamheden op de locatie grond vrijkomt die elders zal worden hergebruikt, is het Besluit bodemkwaliteit van toepassing. Ten aanzien van het Besluit bodemkwaliteit is de gemeente of het waterschap het bevoegd gezag. Aanbevolen wordt om de vrijkomende grond binnen het perceel zelf her te gebruiken. Indien dit niet mogelijk is kan mogelijk gebruik worden gemaakt van de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Hoogeveen. Wanneer de vrijkomende grond niet binnen de bodemkwaliteitskaart kan worden hergebruikt dient mogelijk de hergebruiksmogelijkheid, ten behoeve van toepassing elders, vastgesteld te worden volgens het Besluit bodemkwaliteit. Anderzijds kan op basis van de onderzoeksresultaten eventueel vrijkomende grond worden afgevoerd naar een erkend verwerker.

Meldingsplicht

Vanaf 1 juli 2008 is het Besluit bodemkwaliteit van kracht waarbij alle toepassingen van grond en baggerspecie voorafgaand aan de toepassing moeten worden gemeld (hierop zijn enkele uitzonderingen) via het landelijk meldpunt. Alle toepassingen van grond en baggerspecie (dus ook schone) dienen gemeld te worden, met uitzondering van:

  • Schone grond < 50 m3
  • particulieren (werk zonder aannemer)
  • landbouwbedrijf, mits binnen bij bedrijf behorende perceel en vergelijkbaar gewas
  • verspreiden van baggerspecie op aangrenzend perceel

Deze dienen minimaal 5 werkdagen voor toepassing gemeld te worden bij het landelijke meldpunt: www.meldpuntbodemkwaliteit.senternovem.nl

Aardkundige waarden

De Archeologische Monumenten Kaart (AMK) bevat een overzicht van belangrijke archeologische terreinen in Nederland. In het plangebied zijn geen archeologische monumenten aanwezig waarmee rekening gehouden dient te worden.

Op basis van de gemeentelijke cultuurhistorische beleidskaarten, vastgesteld op 24 november 2016, ligt het plangebied in een gebied met archeologische waarde 5, lage archeologische verwachting, waarvoor geen archeologisch (voor)onderzoek moet worden uitgevoerd.

Op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet blijft voor bodemverstoringen wel de meldplicht van kracht. Als tijdens graafwerkzaamheden alsnog archeologische vondsten of indicatoren worden aangetroffen dan dient het werk onmiddellijk te worden stilgelegd en moet dit gemeld worden bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en wetenschap, dan wel bij de provinciaal archeoloog en de gemeente.

5.1.3 Conclusie

Er wordt geconcludeerd dat het aspect bodem de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat. De uitbreiding heeft tevens geen invloed op de aardkundige waarden.

5.2 Water

In dit bestemmingsplan worden geen (grootschalige) nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Deze waterparagraaf is erop gericht om de actuele watersituatie en het actuele waterbeleid in beeld te brengen. Daarnaast is de waterparagraaf vooral bedoeld om een brug te slaan naar de procedures en toetsingsinstrumenten van de waterbeheerder. De gemeente Hoogeveen is gelegen in het beheersgebied van het waterschap Drents Overijsselse Delta en het waterschap Vechtstromen, welke beiden verantwoordelijk zijn voor het waterkwantiteit- en waterkwaliteitsbeheer.

5.2.1 Beleid en regelgeving

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).

Waterschappen hebben een speciale verantwoordelijkheid voor het water. Ze hebben wettelijk vastgelegde taken die aangeven wat de maatschappij van hun mag verwachten. Namelijk het zorgen voor een goede bescherming tegen hoog water, voor een goed functionerend regionaal watersysteem en voor het zuiveren van afvalwater. In het waterbeheerplan 2016-2021 staat beschreven hoe het waterschap Vechtstromen hier uitvoering aan gaat geven en welke maatregelen hiervoor nodig zijn.

Het beleidsplan van het waterschap Vechtstromen is opgesteld in gezamenlijkheid met de waterschappen Rijn en IJssel en Drents Overijsselse Delta, dit door de ligging in het deelstroomgebied Rijn-Oost welke behoort tot het internationale stroomgebied van de Rijn. Voor dit stroomgebied zijn de doelen van het waterbeheer en de aanpak ervan in grote lijnen gelijk. Per waterschap zijn aanvullingen of uitvoeringsmaatregelen voor het eigen beheergebied toegevoegd.

Het waterschap Vechtstromen richt zich op de volgende aspecten:

  • Bescherming tegen overstromingen en werken aan veiligheid: veilig water
  • Zorgen voor de juiste hoeveelheid water en passende waterpeilen: voldoende water
  • Zorgen voor een goede waterkwaliteit die nodig is voor mens, plant en dier: schoon water
  • Verwerken van afvalwater en het benutten van energie en grondstoffen daaruit: afvalwater

Het waterschap adviseert bij ruimtelijke plannen (o.a. bestemmingsplannen) om te komen tot een duurzame ruimtelijke inrichting. Dit is een van de manieren om de vorengenoemde aspecten mee te laten wegen in de diverse besluitvormingsprocessen. Tevens wordt de betrokkenheid en de waterschapsbelangen gewaarborgd met het doorlopen van de digitale watertoets.

Veilig water

De waterschappen zijn verantwoordelijk voor het op orde brengen en houden van de dijken om overstromingen en wateroverlast te voorkomen. Dit met het oog op de waterveilige regio, waarin inwoners veilig kunnen wonen, werken en recreëren. Door klimaatverandering is de kans op overstromingen vergroot. Om de gevolgen te beperken adviseert het waterschap Vechtstromen bij ruimtelijke ontwikkelingen en werkt zij aan het vergroten van de bewustwording van risico's op wateroverlast en overstromingen.

Afvalwaterketen

Het waterschap Vechtstromen zorgt voor het opvangen en zuiveren van het afvalwater van bijna alle inwoners en bedrijven. Zo draagt zij bij aan de volksgezondheid en een goede waterkwaliteit. De afvalwaterbehandeling is een gedeelde zorg met de gemeente, omdat de gemeente verantwoordelijk is voor de riolering. Hoofddoel van het waterschap is een effectieve en efficiënte behandeling van afvalwater en een effectieve en efficiënte (afval)waterketen. Er is een functionele samenhang tussen het rioolstelsel, de rioolwaterzuiveringsinstallaties (RWZI's) en het oppervlaktewater. De waterschappen en gemeenten in Rijn-Oost hechten daarom veel belang aan goede samenwerking binnen deze samenhang. Samenwerking leidt tot optimalisatie van de afvalwaterketen, betere dienstverlening, betere waterkwaliteit en tot kostenbesparing. Dit alles kan leiden tot een duurzamer afvalwaterketen.

Specifiek is in het waterschapsbeleid ten aanzien van de opvang en transport van afvalwater het volgende opgenomen:

  • Waterkwaliteitsspoor

Het waterkwaliteitsspoor wordt gebruikt om de kwaliteit van het water in het stedelijk gebied te verbeteren door inzicht te krijgen in de vervuilingsbronnen (bijv. overstorten)

  • Afkoppelen verhard oppervlak

Optimaliseren van bestaand bergingscapaciteit in het stedelijk gebied door het regenwater van de riolering af te koppelen en het bestaande rioleringsstelsel te optimaliseren

  • Verminderen rioolvreemd water

Het terugdringen van rioolvreemd water (bijv. drainage en/of bronneringswater) draagt bij aan minder lozingen uit overstorten, een betere kwaliteit van het gezuiverde afvalwater en een lager energieverbruik.

5.2.2 Wateraspecten plangebied

Waterhuishouding

Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. De toename van het verharde oppervlak is minder dan 1500m2. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beschermingszone of herinrichtingszone langs een waterloop, primair watergebied, invloedszone zuiveringstechnisch werk of een retentiecompensatiegebied.

Voorkeursbeleid hemelwaterafvoer

In het plan wordt het afvalwater en het hemelwater behandeld via (de gekozen optie wordt hieronder bevestigd met ja):

  • een gemengd stelsel ja
  • een gescheiden stelsel: hemelwater wordt geinfiltreerd.
  • een gescheiden stelsel: hemelwater wordt afgevoerd naar oppervlaktewater.
  • hemelwater wordt afgevoerd naar een hemelwaterriool van een verbeterd gescheiden stelsel

Aanleghoogte van de bebouwing 

Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter ten opzichte van de gemiddelde hoogste grondwaterstand(GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Kelders dienen waterdicht te zijn. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast. In het plan wordt er naar gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen.

5.2.3 Watertoetsproces

De gemeente heeft het waterschap Vechtstromen geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Vechtstromen geeft een positief wateradvies. De standaard waterparagraaf is opgenomen.

Standaard waterparagraaf

Belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Watersysteem

In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.

Afvalwaterketen

Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.

5.2.4 Conclusie

De gemeente heeft het waterschap geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. Het onderhavige plan heeft geen invloed op de waterhuishouding. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen conform de Handreiking Watertoets III. Het aspect water leidt niet tot een belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

5.3 Natuur en Ecologie

5.3.1 Wettellijk kader

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet vervangen. De bescherming van Natura 2000 gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen (houtopstanden) wordt nu via deze wet geregeld. De provincie is per 1 januari 2017 het bevoegde gezag voor soortenbescherming en houtopstanden. Deze bevoegdheden lagen voorheen bij het Rijk. Daarnaast is de provincie bevoegd gezag gebleven voor Natura 2000 bescherming en faunabeheer. De provincie is verantwoordelijk voor het afgeven van vergunningen en ontheffingen voor al deze gebieden. Hierop geldt alleen een uitzondering als het rijksaangelegenheden betreft.

Provinciale Staten hebben op 14 december 2016 regels gesteld en vrijstelling gegeven over de soortenbescherming, faunabeheer en houtopstanden in de Provinciale omgevingsverordening Drenthe. In deze verordening zijn de vrijstelling voor beweiden en bemesten en de soortenvrijstellingen van het rijk overgenomen. Verder zijn er regels gesteld om faunabeheer mogelijk te maken. Ten slotte de spelregels voor houtopstanden (voorheen Boswet) vastgelegd. Zo is bepaald aan welke eisen een compensatieverzoek moet voldoen en is de mogelijkheid voor het aanleggen van tijdelijk bos geregeld. Daarnaast hebben Gedeputeerde Staten op 20 december 2016 de beleidsregels Wet natuurbescherming Drenthe vastgesteld. Deze beleidsregels gaan over het toedelen van ontwikkelingsruimte in relatie tot de PAS (Natura 2000), soortenbescherming en houtopstanden. De provincie Drenthe zet zich ook in voor actieve soortenbescherming. Deze taak zal in 2017 verder worden uitgewerkt overeenkomstig het Flora- en faunabeleidsplan en de natuurvisie.

5.3.2 Onderzoek

Het is noodzakelijk om op basis van de Wet natuurbescherming vooraf te toetsen of ruimtelijke ingrepen en andere plannen en activiteiten niet conflicteren met aanwezige beschermde plant- en diersoorten en habitats. Het voorliggend plan bevat het uitbreiden van een bedrijf met een werkplaats. De gegevens uit de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF) zijn geraadpleegd.

Gebiedsbescherming

In of in de nabijheid van het plangebied liggen geen gebieden die zijn aangewezen als Natura 2000-gebied. Er zijn dan ook geen significant negatieve effecten van het plan op deze gebieden te verwachten en een vervolgtraject in het kader van de Natuurbeschermingswet is dus niet noodzakelijk. Het plangebied ligt niet binnen het Nationaal Natuurnetwerk (voorheen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS)). Het voorliggend plan heeft dan ook geen negatieve effecten op de natuurdoelen van het Nationaal Natuurnetwerk.

Soortenbescherming

Ten aanzien van de Natuurbeschermingswet geldt dat geen sprake is van sloop van (bedrijfs)gebouwen en of opstallen of aantasting van groen en/of water. Een verstorend effect kan niet optreden. Voor het toevoegen van een woning is het niet nodig om een aanvullende quicscan naar mogelijke verblijfplaatsen of soorten uit te voeren. Het perceel waar de nieuwe loods gebouwd gaat worden is agrarisch gebruikt en intensief beheert middels maaien. Op basis van de Nationale databank flora en fauna (NDFF) zijn geen waarnemingen bekend in het plangebied van middelzwaar tot zwaar beschermde soorten (tabel 2 of 3-soorten) uit de Wet. Derhalve is nader ecologisch onderzoek op dit aspect niet noodzakelijk.

Werkzaamheden die broedbiotopen van alle aanwezige vogels beschadigen dienen te allen tijde te worden voorkomen. Dit is voor de meeste soorten mogelijk door gefaseerd te werken en de uitvoering in elk geval op te starten in de periode voor half maart en na eind juli of het onderzoeksgebied te controleren op broedende vogels en nesten binnen de invloedsfeer van de plannen. Voor het broedseizoen wordt geen standaardperiode gehanteerd, maar is het van belang of nesten of eieren van broedvogels worden beschadigd of vernield, ongeacht de datum. Mochten de werkzaamheden toch opgestart worden in de periode half maart – half november wordt geadviseerd een deskundige ecoloog in te schakelen om een broedvogelcheck uit te voeren.

5.3.3 Conclusie

Het plan heeft vooralsnog geen effecten op de beschermde natuurgebieden of op de flora en fauna. Er kan geconcludeerd worden dat er ten aanzien van natuur geen belemmeringen zijn voor de uitvoering van het bestemmingsplan. Bij elk voornemen voor een toekomstige ruimtelijke ontwikkeling in het plangebied zal worden getoetst wat de effecten hiervan zijn op de aanwezige beschermde soorten.

5.4 Geluid

5.4.1 Algemeen

Voor het aspect geluid zijn vier verschillende bronnen van belang:

  • Wegverkeerslawaai;
  • Industrielawaai;
  • Luchtvaartverkeerlawaai;
  • Spoorwegverkeerlawaai.

In het kader van de Wet geluidhinder is bij vaststelling of wijziging van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek vereist naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen vanwege industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai en luchtvaartlawaai. Dit bestemmingsplan heeft geen invloed op geluidsbronnen. Er worden geen nieuwe wegen, spoorwegen of industrielocaties mogelijk gemaakt. Bovendien vindt geen wijziging van het luchtvaartverkeer plaats op basis van het bestemmingsplan. In dat kader is dan ook geen onderzoek noodzakelijk.

5.4.2 Wettelijk kader

De Wet geluidhinder beschermt de volgende objecten:

  • woningen;
  • andere geluidsgevoelige gebouwen;
  • geluidsgevoelige terreinen.

Deze bescherming geldt als het gebruik van deze objecten is toegestaan volgens het bestemmingsplan, de beheersverordening, omgevingsvergunning afwijken bestemmingsplan of beheersverordening. Op tijdelijk afwijken van het bestemmingsplan met een periode van maximaal 10 jaar is de Wet geluidhinder niet van toepassing.

Onder "woning" wordt verstaan (artikel 1 Wet geluidhinder): gebouw of gedeelte van een gebouw waar bewoning is toegestaan op grond van de geldende planologische status (bestemmingsplan, de beheersverordening, omgevingsvergunning afwijken bestemmingsplan of beheersverordening). De Wet geluidhinder kent het begrip bedrijfswoning niet. Een bedrijfswoning is gewoon een woning, waarvoor het mogelijk is een hogere waarde (als nodig) te verlenen. Dit geldt natuurlijk alleen voor bedrijfswoningen die zijn gelegen in een geluidzone. Hotels, recreatiewoningen en kantoren zijn niet geluidgevoelig in het kader van de Wet geluidhinder.

In het Activiteitenbesluit zijn voorschriften opgenomen die bescherming bieden tegen geluidhinder van inrichtingen die onder het Besluit vallen. Deze bescherming wordt geboden aan gevoelige objecten (gevoelige gebouwen en gevoelige terreinen (artikel 1.1)). In artikel 1.1 is in de definitie van gevoelige gebouwen aangegeven dat gebouwen die bij de inrichting horen (dienst- of bedrijfswoningen) geen geluidsgevoelig object zijn waarvoor de grenswaarden uit het besluit gelden. Dienst- of bedrijfswoningen die niet tot de inrichting behoren zijn gewoon woningen van derden waarvoor de grenswaarden wel gelden.

5.4.3 Onderzoek

Autobedrijf Martens is voornemens het bedrijf uit te breiden met een loods waar een werkplaats in wordt gesitueerd. De afstand tot de omliggende woningen (vanaf de erfgrens) bedraagt circa 10 m. Dit komt overeen met de afstand uit de VNG brochure bedrijven en milieuzonering, waarvoor (501/502/503) Handel in auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven 30 meter geldt, maar in een gemengd gebied de afstand 1 stap kleiner kan worden beschouwd. Bovendien is het een bestaande inrichting waar geen wijziging van werkzaamheden plaatsvinden. De kans is zeer reëel aanwezig dat een nieuw op te richten loods een betere geluidwering heeft dan de huidige loods.

Voor de beschreven wijziging is in het kader van de ruimtelijke procedure geen akoestisch onderzoek noodzakelijk. Het autobedrijf valt onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit en dit blijft in de nieuwe situatie ook het geval. Ter overweging wordt aangegeven om de locaties van de afzuigingen en andere installaties zoals bijv. compressoren, zover mogelijk van de naast gelegen woning te realiseren. Een compressor dient bij voorkeur in een geïsoleerde afgesloten ruimte binnen de loods worden opgesteld. Dit om mogelijk geluidsuitstraling te beperken.

5.4.4 Conclusie

Het aspect geluid leidt niet tot een belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

5.5 Milieuzonering bedrijven

5.5.1 Wettelijk kader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).

5.5.2 Onderzoek

In de directe omgeving van het plangebied komen geen milieubelastende functies voor. Het gaat om uitbreiding van een bestaande garage. In dit geval hoeft er geen toetsing aan de richtafstanden uit de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' plaats te vinden.

5.5.3 Conclusie

Het aspect milieuhinder staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

5.6 Milieueffectrapportage (MER)

5.6.1 Wettelijk kader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.
5.6.2 Onderzoek

De uitbreiding van het bedrijf met een werkplaats heeft geen betrekking op een activiteit die voorkomt op de D-lijst in de bijlage bij het Besluit m.e.r. Daarnaast is de wijziging dusdanig klein van aard dat geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden.

5.6.3 Conclusie

Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.

5.7 Luchtkwaliteit

5.7.1 Wettelijke toetsingskader

Ten aanzien van de luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen. In deze wet en de daarop gebaseerde regelingen - Besluit NIBM (luchtkwaliteitseisen) en Regeling NIBM (luchtkwaliteitseisen) - is getalsmatig vastgelegd dat bepaalde projecten 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor stikstofdioxide (NO2)en fijn stof (PM10). Indien een voornemen 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging, hoeft geen verdere beoordeling ten aanzien van luchtkwaliteit plaats te vinden.

5.7.2 Beoordeling

Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Het voorliggend bestemmingsplan betreft het uitbreiden van een garage met een nieuwe werkplaats. Er is geen sprake van een verslechtering van de luchtkwaliteit ten opzichte van de huidige situatie. Er is derhalve sprake van een 'NIBM'-situatie waardoor nader onderzoek achterwege kan blijven.

5.7.3 Conclusie

Het aspect lucht vormt leidt niet tot een belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

5.8 Externe veiligheid

5.8.1 Wettelijk kader

Externe veiligheid gaat om het zoveel mogelijk beperken van de kans op het effect van een ernstig ongeval voor de omgeving door:

  • het gebruik, de opslag en productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen);
  • het transport van gevaarlijke stoffen (buisleidingen, wegen en spoorwegen).

Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beperken van de risico's voor de burger door bovengenoemde activiteiten. Hiertoe zijn risico's gekwantificeerd, namelijk door middel van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

  • Plaatsgebonden risico (PR)

Het PR is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft.

  • Groepsrisico (GR)

Dit is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GRmoet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting.

5.8.2 Onderzoek

De locatie Riegshoogtendijk ligt in de nabijheid van hoge druk aardgasleidingen van de Gasunie en van de NAM. De werkplaats wordt aangemerkt als een beperkt kwetsbaar object. De locatie ligt niet binnen een PR10-6 contour van deze leidingen. Zie onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2017BP8000018-VG01_0009.png"

De uitbreiding ligt daarentegen wel binnen het invloedsgebied van de buisleidingen en zelfs binnen de 100% letaliteitszone. In de afbeelding hierna is de 100% letaliteitszone met de paarse buffer weergegeven en het invloedsgebied met de oranje buffer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2017BP8000018-VG01_0010.png"

Berekening van de hoogte van het groepsrisico vanwege de uitbreiding met een werkplaats zal niet leiden tot een significante verandering van het groepsrisico. De oriëntatiewaarde wordt in dit gebied nergens overschreden, ook door deze wijziging niet. Het groepsrisico blijft meer dan 10% beneden de oriëntatiewaarde liggen. Alternatieve locaties die leiden tot een lager of gunstiger GR liggen voor deze situatie niet voor de hand, omdat het hier om een uitbreiding gaat van een bestaande bedrijfssituatie. De uitbreiding met een werkplaats leidt niet tot de aanwezigheid van niet zelfredzame personen.

Advies VRD

Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) geeft met betrekking tot het aspect zelfredzaamheid en hulpverlening aan dat een advies bij de VRD moet worden gevraagd. De VRD heeft aangegeven dat gezien het feit dat de ontwikkeling plaats vind binnen de 100% letaliteits zone kunnen geen maatregelen geadviseerd worden aangaande verbetering van de bestrijdbaarheid c.q. de zelfredzaamheid.

5.8.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid leidt niet tot een belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

5.9 Duurzaamheid

5.9.1 Beleid

Hoogeveen streeft naar een duurzame ontwikkeling in haar gemeente. De gemeente heeft haar ambities op het gebied van duurzaamheid verwoord in de Milieuvisie. Een van de speerpunten is energieneutraal bouwen. Er moet een stap worden gezet naar een duurzame leefomgeving. Belangrijk hierbij is het vergroten van de bewustwording.

Duurzaam bouwen is niet alleen het ontwikkelen van een woning die zo lang mogelijk kan voldoen aan onze woonbehoefte. Het is vooral ook een bouwwijze die goed is voor mens en milieu. Het betekent verantwoord omgaan met water, energie, grondstoffen en ook de open ruimte. Duurzaam bouwen vraagt met andere woorden om een integrale aanpak waarbij je bewust vooraf keuzes maakt.

5.9.2 Milieukwaliteit

Met betrekking tot milieukwaliteit (en daaraan de gezondheidskwaliteit gekoppeld) van woningen, gebouwen en andere bouwwerken kunnen drie belangrijke thema's worden onderscheiden:

  • energiebesparing en toepassing van opties van hernieuwbare energie met als doel de terugdringing van de CO2-emissie door de gebouwde omgeving;
  • toepassing van verantwoord materiaalgebruik ten einde de condities voor het milieu te verbeteren;
  • maatregelen gericht op verbetering van het binnenklimaat met het oog op de gezondheid van bewoners en gebouwgebruikers.

Er zijn verschillende strategieën voor het ontwerp van duurzame woningen en gebouwen. In onderstaande afbeelding zijn verschillende mogelijkheden weergegeven die toegepast kunnen worden bij de bouw van een nieuwe woning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2017BP8000018-VG01_0011.png"

Afbeelding: Duurzame mogelijkheden voor een energiezuinige woning

Hoofdstuk 6 Planbeschrijving

6.1 Juridisch systeem

Als opzet voor de planologische regeling van dit gebied, is gekozen voor een verbeelding met flexibele bestemmings- en bouwregels, waarin het door de gemeente vastgestelde beleid wordt omschreven. Hiermee wordt een materiële rechtszekerheid beoogd; alleen activiteiten die in het karakter van het gebied passen zijn toegestaan. De in het plangebied voorkomende stedenbouwkundige kwaliteiten worden door de keuze van de bestemming en de daarin gegeven bouwregels zoveel mogelijk gewaarborgd.

Het bestemmingplan valt onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro), die op 1 juli 2008 in werking is getreden. Dit betekent dat het bestemmingsplan is opgezet volgens de nieuwste wettelijke regelgeving en volgens de nieuwste Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. Deze nieuwe standaard is per 1 juli 2013 verplicht volgens het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Het plan is technisch als een digitaal raadpleegbare versie uitgevoerd en voldoet aan de eisen van DURP (Digitale Uitwisseling in Ruimtelijke Processen). Deze digitale versie is bedoeld om de burger 'online' informatie te verschaffen omtrent het bestemmingsplan. Bovendien is de digitale versie bedoeld voor uitwisseling van gegevens binnen de gemeente en met andere overheidsinstanties. De digitale versie is voor (ontwerp)plannen die na 1 januari 2010 ter inzage worden gelegd verplicht op grond van de nieuwe Wro. Er zal een analoge (papieren) versie van het bestemmingsplan naast het digitale plan blijven bestaan

6.2 Regels

De regels zijn vervat in artikelen die onderverdeeld zijn in vier delen. In de "Inleidende regels" zijn algemene artikelen opgenomen die voor het gehele plan van belang zijn. In artikel 1 zijn omschrijvingen opgenomen van de in het plan voorkomende relevante begrippen. In artikel 2 is vastgelegd op welke wijze dient te worden gemeten.

Door deze vaste omschrijving van de begrippen en van de wijze van meten wordt eenduidigheid in de bedoelingen van het plan gegeven en wordt de rechtszekerheid vergroot.

In de "Bestemmingsregels" zijn de bestemmingen en de gebruiks- en/of bebouwingsmogelijkheden van de betreffende gronden aangegeven.

In de "Algemene regels" staan artikelen benoemd die voor alle of meerdere bestemmingen gelden. Het betreffen onder andere de voor alle bestemmingen geldende afwijkingsregels en de algemeen geldende aanduiding regels.

De algemene afwijkingsregels zorgen voor enige verruiming ten behoeve van de flexibiliteit van het plan. Deze afwijkingen zijn niet specifiek op één bestemming gericht. Zij kunnen gebruikt worden ten aanzien van alle bestemmingen.

6.3 Verklaring van de bestemmingen

De gronden in het bestemmingsplan krijgen de bestemming "bedrijf" met de specifieke aanduiding autobedrijf.

Hoofdstuk 7 Handhaving

7.1 Algemeen

Een bestemmingsplan is het sturend instrument voor de ruimtelijke en functionele inrichting van het plangebied. Aan de hand van de in dit plan opgenomen regels worden voorgenomen activiteiten (bouwactiviteiten en gebruik van gronden en gebouwen) getoetst. Middels het stelsel van vergunningsverlening van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht worden de regels toegepast. Als blijkt dat zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning activiteiten plaatsvinden, is handhaving aan de orde, gericht op het ongedaan maken van een overtreding. Handhaving is belangrijk om de sturing die het bestemmingsplan beoogt tot haar recht te laten komen. Handhaving heeft echter alleen zin wanneer de noodzaak en het nut hiervan kunnen worden aangetoond, een grondige inventarisatie van de feitelijke situatie (grondgebruik en bebouwing) heeft plaatsgevonden en draagvlak onder betrokkenen kan worden verkregen voor het beleid.

7.2 Beleidskeuzen

De gemeenteraad heeft op 3 februari 2011 de Kadernota Toezicht en handhaving vastgesteld. Het handhavingsbeleid maakt onderdeel uit van het programma Veilig. De looptijd van de kadernota Integrale handhaving loopt van 2011-2014, waarmee wordt aangesloten bij andere plannen waarin op onderdelen wordt verwezen naar handhaving. Dit zijn het Drentse veiligheidsplan, Integrale veiligheidsplan Hoogeveen en de visie externe veiligheid.

De afgelopen jaren is er veel veranderd en de komende jaren gaat er nog veel veranderen. Er vindt een verschuiving plaats van vergunningplicht naar steeds meer algemene regels in het VROM-domein. Gevolg hiervan is dat er meer nadruk komt te liggen op de uitvoering van de handhaving.

7.3 Inzet gemeentelijk apparaat

Op basis van de kadernota Toezicht en handhaving wordt jaarlijks een gemeentelijk werkprogramma opgesteld. Hierin worden op basis van een evaluatie voor het komende jaar de prioriteiten (bij)gesteld. In dit werkprogramma worden alle taken, taakonderdelen, de wettelijke of gewenste prioriteitstelling, prestatie en capaciteitstoekenning op het gebied van handhaving opgenomen. Tevens wordt de voortgang van de projecten die op de afdeling spelen inzichtelijk gemaakt.

De werkprogramma's worden gemonitord en geëvalueerd (jaarverslagen). Voor de monitoring en evaluaties zal aansluiting worden gezocht bij de programmasturing zoals die in Hoogeveen wordt gebruikt. Aan deze programma's ligt een visie (1x10 jaar) ten grondslag die vervolgens worden uitgewerkt in beleidsnota's (1x4 jaar) en uitvoeringsprogramma's (jaarlijks). Er wordt een analyse gemaakt van de ontwikkeling van het naleefgedrag en in hoeverre de doelen zijn behaald.

Tevens wordt beoordeeld of nog de juiste prioriteiten worden gesteld en of het handhavingsbeleid en de handhaving strategieën nog doelmatig en effectief zijn. Ieder jaar rapporteert het college van B&W de evaluatie aan de gemeenteraad. Indien nodig worden op basis van de evaluatie aanpassingen gedaan in de kadernota.

Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid

8.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het conceptbestemmingsplan is ingevolge artikel 3.1.1. Bro aan verschillende overlegpartners toegezonden. Het waterschap vechtsstromen heeft telefonisch laten weten zich te kunnen vinden met het ontwerpplan. De provincie Drenthe heeft in een schriftelijke reactie laten weten zich te kunnen vinden in het bestemmingsplan. Het initiatief raakt het provinciaal belang ten aanzien van siginificante uitbreiding niet aan het buitengebied gerelateerde bedrijvigheid.

"Op grond van artikel 3.25.3 van de Provinciale Omgevingsverordening (POV) en in het verlengde daarvan de Regeling vestiging solitair bedrijf in buitengebied (provinciaal blad nummer 1824 van 28 augustus 2014) is in specifieke gevallen onder voorwaarden niet alleen vestiging maar ook significante uitbreiding van een al bestaand bedrijf dat niet functioneel gebonden is aan het buitengebied mogelijk. Deze laatste situatie doet zich hiervoor"

Als het plan overeenkomstig het voorontwerp in procedure wordt gebracht zal de provincie geen reden zien vanuit provinciaal belang om in te grijpen (zie bijlage 3)

Het ontwerpbestemmingsplan heeft 6 weken ter inzage gelegen. Tegelijkertijd heeft in het kader van de coordinatieregeling de omgevingsvergunning voor de bouw van de nieuwe bedrijfshal ter inzage worden gelegen. Zowel op het ontwerpbestemmingsplan als de ontwerp vergunning zijn geen zienswijzen ingediend.

Het bestemmingsplan kan ongewijzigd vast worden gesteld.

8.2 Economische uitvoerbaarheid

Het gaat om een particulier initiatief waarbij de initiatiefnemers garant staan voor de economische uitvoerbaarheid van het plan.

Omdat het hier om een project gaat in het kader ruimte voor bedrijven wordt een overeenkomst afgesloten tussen initiatiefnemer en gemeente waarin het aantal te slopen vierkante meters wordt vastgelegd, de landschappelijke inpassing en een planschade-afwentelingsovereenkomst, zodat eventuele planschadekosten als gevolg van de functiewijziging voor rekening van de initiatiefnemer komen.

Ook de leges die gepaard gaan met de uitvoering van dit bestemmingsplan zullen door de initiatiefnemer gedragen worden.