direct naar inhoud van Regels
Plan: Stadscentrum, deelplan Hoofdstraat 9, 2016
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0118.2016BP8017011-VG01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Stadscentrum, deelplan Hoofdstraat 9, 2016 met identificatienummer NL.IMRO.0118.2016BP8017011-VG01 van de gemeente Hoogeveen;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit:

het verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke –geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen- bedrijvigheid, waarvan de aard, omvang en uitstraling zodanig zijn, dat de activiteit in de woning en/of daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie ter plaatse, kan worden uitgeoefend;

1.6 aan-huis-verbonden beroep:

het in een woning en/of daarbij behorende bijgebouwen uitoefenen van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, zakelijk, maatschappelijk, juridisch, medisch, kunstzinnig of ontwerptechnisch dan wel daarmee gelijk te stellen gebied, alsmede de beroepen van schoonheidsspecialist(e) en mani- en/of pedicure, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie, hieronder mede begrepen Bed & Breakfast;

1.7 ander werk:

een werk, geen bouwwerk zijnde;

1.8 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.9 bedrijf:

een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. de levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, danwel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen;

1.10 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is voor toezicht en beheer;

1.11 belangrijkste gebouw

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie en/of afmeting, dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste gebouw is aan te merken;

1.12 beroeps- cq. bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan-huis-verbonden beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.13 bestaand:

de op het moment van ter inzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan en conform de op dat moment geldende regels aanwezige gebouwen/ oppervlakten/ gebruik of waarvoor een bouwvergunning is verleend danwel een aanvraag om bouwvergunning is ingediend die kan worden verleend;

1.14 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.15 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.16 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, (alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats (Let op: indien van toepassing));

1.17 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.18 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of horizontale balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.19 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.20 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang van hout, metaal, of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect en duurzaam met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond);

1.21 bijgebouw:

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.22 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.23 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, verhuren en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.24 dienstverlenend bedrijf:

bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en prostitutie;

1.25 dienstverlening:

het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, evenwel met uitzondering van prostitutie;

1.26 e-commerce:

vorm van bedrijfsvoering waarbij het bedrijf uitsluitend goederen aan particulieren verhandelt door middel van contact met die particulieren dat uitsluitend verloopt via post, fax, telefoon, e-mail of internet waardoor geen handelswaren op het bedrijf worden aangeprezen en waarbij het bedrijfspand geen uitstraling heeft van een winkelpand, de goederen niet uitstalt ten verkoop, en daarmee een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met magazijn c.q. opslag van goederen ten behoeve van de op grond van de bestemming toegelaten bedrijven, met dien verstande dat goederen wel en slechts ter plekke kunnen worden afgehaald;

1.27 eerste bouwlaag:

de bouwlaag op de begane grond;

1.28 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt, waaronder mede een carport wordt verstaan;

1.29 geluidbelasting vanwege een weg:

de etmaalwaarde van het equivalente geluidniveau in dB op een bepaalde plaats, veroorzaakt door het gezamenlijke wegverkeer op een bepaald weggedeelte of een combinatie van weggedeelten;

1.30 hoofdgebouw:

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie en/of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste gebouw is aan te merken;

1.31 horecabedrijf:

een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;

1.32 horecabedrijf categorie 1:

een complementair horecabedrijf dat is gericht op het hoofdzakelijk overdag bereiden en verstrekken van (niet of licht alcoholhoudende) dranken en eenvoudige etenswaren aan bezoekers van andere functies, met name functies als centrumvoorzieningen en dagrecreatie, zoals een broodjeszaak, een crêperie, een croissanterie, een eetcafé, een konditorei, een lunchroom, een pannenkoekenhuis, een patisserie, een petitrestaurant, een poffertjeszaak, een theehuis, een traiteur, een ijsssalon, en/of een naar aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen horecabedrijf;

1.33 horecabedrijf categorie 2:

een horecabedrijf met een in het algemeen hoge bezoekersfrequentie gedurende de avond, dat voornamelijk is gericht op het bereiden en verstrekken van maaltijden en/of (alcoholische) dranken, zoals een afhaalcentrum, een automatiek, een café, een café-restaurant, een cafetaria, een grillroom, een hotel-café, een hotel-café-restaurant, een restaurant, een shoarmazaak, een snackbar, en/of een naar aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen horecabedrijf;

1.34 horizontale diepte van een gebouw:

de lengte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de naar de weg gekeerde gevel;

1.35 kantoor:

een gebouw waarvan ten minste 80 % van de vloeroppervlakte wordt gebruikt voor administratieve activiteiten, inclusief daaraan gerelateerde activiteiten, zoals kantine en sanitair;

1.36 kap:

een gesloten en (overwegend) hellende bovenbeëindiging van een bouwwerk, bestaande uit ten minste één niet horizontaal vlak;

1.37 leisureactiviteiten:

activiteiten die gericht zijn op recreatie en ontspanning welke individueel of in groepen kunnen plaatsvinden, zoals karten, overdekt skiën en bowlen;

1.38 maatschappelijke voorzieningen:

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;

1.39 peil:
  • 1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang danwel vanaf enig ander vast punt in de omgeving;
  • 2. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • 3. indien in of op het water wordt gebouwd: het Normaal Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil);
1.40 perceelgrens:

de scheiding tussen percelen die niet aan eenzelfde eigenaar behoren danwel niet door eenzelfde gebruiker worden gebruikt;

1.41 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.42 recreatief medegebruik:

een recreatief gebruik van gronden en opstallen dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;

1.43 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden.
Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.44 Staat van Bedrijfsactiviteiten:

de Staat van Bedrijfsactiviteiten die van deze regels onderdeel uitmaakt;

1.45 voorgevel:

het meest naar de zijde van de weg, waaraan de hoofdontsluiting van het perceel is gelegen, gekeerde deel van een hoofdgebouw;

1.46 winkel:

een gebouw of een deel van een gebouw, dat een ruimte omvat, welke door zijn indeling kennelijk bedoeld is te worden gebruikt voor de detailhandel;

1.47 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één (of meerdere) huishouden(s);

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 de hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine (Let op: indien van toepassin).

2.7 de afstand tot de perceelgrens

de afstand tussen de perceelsgrens en het dichtstbijzijnde punt van een bouwwerk;

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.

De maximale bouwhoogte mag ten behoeve van deze ondergeschikte bouwwerken met ten hoogste 1 meter worden overschreden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Cultuur en Ontspanning

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Cultuur en ontspanning' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bioscoop;
  • b. bowlingbaan;
  • c. congrescentrum;
  • d. creativiteitscentrum;
  • e. museum;
  • f. muziekschool;
  • g. muziektheater;
  • h. snookercentrum;
  • i. theater;

met daarbij behorende:

  • j. gebouwen;
  • k. aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
  • l. (ondergrondse) parkeervoorzieningen, overeenkomstig de gemeentelijke parkeernormen;

met daaraan ondergeschikt:

  • m. wegen en paden;
  • n. nutsvoorzieningen;
  • o. groenvoorzieningen;
  • p. water;

met de daarbij behorende:

  • q. tuinen, erven en terreinen;
  • r. kunstobjecten;
  • s. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Een gebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd.

3.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de hoofdgebouwen dienen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bouwklasse'te voldoen aan de eisen die in de onderstaande matrix zijn gesteld:

Bouwklasse   Goothoogte (m) max   Bouwhoogte (m)
max  
Dakhelling (°) max   Bebouwings-
percentage (%)
max  
sba-1     10   60   100  
sba-2   26   26   0   100  

  • b. de maximale bouwhoogte mag worden overschreden ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, luchtbehandelingskasten, liftkoker en lichtkappen, wordt vergroot, mits de bouwhoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw bedraagt;

3.2.3 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de aan- en uitbouwen en de bijgebouwen dienen minimaal 3 meter achter het verlengde van de voorgevel van het dichtst naar de weg gelegen (hoofd)gebouw te worden gebouwd;
  • b. de goothoogte mag niet meer dan 3 meter bedragen;
  • c. de bouwhoogte mag niet meer dan 7,5 meter bedragen;
  • d. indien een aan- of uitbouw of een het bijgebouw wordt voorzien van een kap dan mag de dakhelling niet meer dan 60° bedragen.

3.2.4 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevels(s) van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan niet meer dan 1 meter mag bedragen;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 6 meter bedragen.
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. de sociale veiligheid;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de brandveiligheid;
  • d. de verkeersveiligheid; en
  • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.4 Ontheffing van de bouwregels

Burgemeester en Wethouders kunnen ontheffing verlenen van:

  • a. het bepaalde in 3.2.1 en toestaan dat een gebouw gedeeltelijk buiten het bouwvlak wordt gebouwd, mits:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen buiten het bouwvlak niet meer dan 10 m² zal bedragen;
    • 2. de bouwhoogte van gebouwen buiten het bouwvlak niet meer dan 3 meter zal bedragen;
    • 3. de afstand tot de bouwperceelgrens niet minder dan 1 meter zal bedragen;
  • b. het bepaalde in 3.2.4 sub a en toestaan dat een erf- en terreinafscheiding een bouwhoogte heeft van niet meer dan 6 meter;
  • c. de in 3.4 sub a en b genoemde ontheffing kan uitsluitend worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
    • 1. de sociale veiligheid;
    • 2. de brandveiligheid;
    • 3. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 4. de verkeersveiligheid;
    • 5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gebouwen voor de uitoefening van zelfstandige detailhandel;
  • b. het gebruik van gronden en bouwwerken als zelfstandig horecabedrijf.
3.6 Ontheffing van de gebruiksregels

Burgemeester en Wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in 3.1 sub m indien door bijzondere omstandigheden de parkeernorm op overwegende bezwaren stuit.

Artikel 4 Gemengd

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bioscoop;
  • b. bowlingbaan
  • c. congrescentrum
  • d. creativiteitcentrum
  • e. dienstverlening
  • f. horeca van categorie 1 en 2
  • g. maatschappelijke voorzieningen
  • h. museum
  • i. muziekschool
  • j. snookercentrum
  • k. theater;
  • l. wonen.

met daarbij behorende:

  • m. gebouwen;
  • n. verhardingen;
  • o. wegen en paden;
  • p. groenvoorzieningen;
  • q. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. een gebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van een gebouw bedraagt maximaal 10 meter;
  • c. de dakhelling van een gebouw bedraagt maximaal 60 graden;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' wordt de instandhouding van de bestaande karakteristieke hoofdvorm nagestreefd;
  • e. de maximale bouwhoogte mag worden overschreden ten behoeve van plaatselijke verhogingen zoals schoorstenen, luchtkokers, luchtbehandelingskasten, liftkokers en lichtkappen mits de bouwhoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw bedraagt.
4.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg/voetpad gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan niet meer dan 1 meter mag bedragen;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 6 meter bedragen.
4.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. de sociale veiligheid;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de brandveiligheid;
  • d. de verkeersveiligheid;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
4.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gebouwen voor de uitoefening van zelfstandige detailhandel;
  • b. het gebruik van gronden en bouwwerken als zelfstandig horecabedrijf, met uitzondering van horeca categorie 1 en 2.
4.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
4.5.1 Vergunningplichtige werkzaamheden

Ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek', is het verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van Burgemeester en Wethouders (sloopvergunning) gebouwen (gedeeltelijk) te slopen.

4.5.2 Toegestane werkzaamheden

Het bepaalde in lid 3.5.1 is niet van toepassing op werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.
4.5.3 Toetsing

De in lid 3.5.1 genoemde vergunning kan slechts verleend worden, indien;

  • a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteristieke hoofdvorm van de bebouwing;
  • b. de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het pand kan worden hersteld;
  • c. de karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet te handhaven is;
  • d. het delen van een pand of bijgebouwen betreft, die op zichzelf niet als karakteristiek vallen aan te merken, en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm plaatsvindt.

Artikel 5 Groen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. speelvoorzieningen;
  • c. voet- en fietspaden;
  • d. water;
  • e. incidentele en periodieke evenementen;

met daaraan ondergeschikt:

  • f. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • g. geluidswerende voorzieningen;
  • h. gebouwen ten behoeve van speelvoorzieningen en het onderhoud aan groenvoorzieningen;
  • i. nutsvoorzieningengebouwen;
  • j. voorzieningen ten behoeve van ondergrondse afvalopslag;
  • k. verhardingen
  • l. zend/ontvangstinstallaties ten behoeve van de openbare orde;

met daarbij behorende:

  • m. bouwwerken, geen gebouw zijnde, lichtmasten hieronder begrepen;
  • n. andere werken.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de oppervlakte van een gebouw mag niet meer dan 25 m2 bedragen;
  • b. de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer dan 3 meter bedragen.
5.3 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, lichtmasten hier niet onder begrepen, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde ten behoeve van de in 4.1 sub i genoemde voorzieningen mag niet meer dan 1,5 meter, gemeten van het aansluitend terrein, bedragen;
  • b. de bruto-oppervlakte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de in 4.1 sub i genoemde voorzieningen mag, voorzover bovengronds gebouwd, niet meer dan 2 m2 bedragen;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, mag niet meer dan 5 meter bedragen.
5.4 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. de verkeersveiligheid;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
5.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden voor parkeervoorzieningen;
  • b. het gebruik van gronden voor kamperen.

Artikel 6 Verkeer

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegverkeer;
  • b. voet- en rijwielpaden;
  • c. incidentele- en periodieke evenementen
  • d. parkeervoorzieningen, waaronder mede wordt verstaan een (overdekte) fietsenstalling;
  • e. terassen;

met daaraan ondergeschikt:

  • f. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • g. groenvoorzieningen;
  • h. nutsvoorziening, gebouwen ten behoeve daarvan;
  • i. water;
  • j. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van het verzamelen van huishoudelijke afvalstoffen, hieronder mede verstaan ondergrondse afvalopslag;
  • k. gebouwen ten behoeve van het wegverkeer, zoals bushokjes;
  • l. zend/ en ontvanginstallaties ten behoeve van de openbare veiligheid;

met de daarbij behorende:

  • m. verhardingen;
  • n. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • o. andere werken, waaronder mede wordt verstaan kunstobjecten.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Fietsenstalling

Voor het bouwen van de in 6.1 onder d genoemde gebouwen geldt dat de bouwhoogte niet meer dan 5 meter mag bedragen.

6.2.2 Overige gebouwen

Voor het bouwen van de in 6.1 onder h en k genoemde gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de oppervlakte van een gebouw mag niet meer dan 25 m² bedragen;
  • b. de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer dan 3 meter bedragen.

6.2.3 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de in 6.1 sub j genoemde voorzieningen mag niet meer dan 1,5 meter bedragen;
  • b. de oppervlakte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de in 6.1 sub j genoemde voorzieningen mag, voorzover bovengronds gebouwd, niet meer dan 2 m² bedragen;
  • c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, mag niet meer dan 5 meter bedragen met dien verstande dat de bouwhoogte van kunstobjecten 6 meter mag bedragen.
6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. de verkeersveiligheid;
  • b. de sociale veiligheid; en
  • c. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld.

Artikel 7 Waarde-Archeologie

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde-Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het herstel en het behoud van de archeologische waarden.

7.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in de andere op de verbeelding aangewezen bestemmingen mogen op of in deze gronden geen bouwwerken worden gebouwd, met uitzondering van verbouw en/of nieuwbouw van bestaande gebouwen voorzover;

  • a. bij de bouw de bestaande oppervlakte van het gebouw met niet meer dan 100 m² wordt vergroot of ruimtelijk gewijzigd en voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 0,3 meter ten opzichte van het maaiveld.
  • b. behalve in gevallen als genoemd in 7.2 sub a wordt de omgevingsvergunning niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
  • c. voorzover de maatvoeringen van de het gestelde in artikel 7.2 sub a overschrijdt en de betreffende bouwwerken toelaatbaar zijn volgens de voor deze gronden geldende bepalingen, kunnen op grond van het in 7.2 sub b. genoemde rapport aan de vergunning de volgende regels worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
    • 3. de verplichting de uitvoering van de bouwwerken te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden op of in deze gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van Burgemeester en wethouders de navolgende werken of werkzaamheden uit te voeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regel van de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemming:
    • 1. het ontgronden, afgraven, egaliseren en ophogen van gronden en/of anderszins wijzigen van de bodemstructuur;
    • 2. het graven en dempen van waterpartijen en watergangen;
    • 3. het aanbrengen van drainage;
    • 4. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,3 meter behalve indien deze in het kader van onderzoek naar historische vindplaatsen worden uitgevoerd;
    • 5. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
    • 6. het opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
    • 7. overige activiteiten die de bodemopbouw ter plaatse verstoren.
  • b. Een vergunning als bedoeld in lid 7.3 sub a kan alleen worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de voorkomende archeologische waarden.
  • c. In het belang van de archeologische monumentenzorg dient de aanvrager van een vergunning een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
  • d. Aan de in lid 7.3 sub a genoemde vergunning kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  • e. Voorafgaand aan de verlening van de in lid 7.3 sub a genoemde vergunning dienen Burgemeester en wethouders schriftelijk advies in te winnen bij de provinciaal archeoloog;
  • f. Het in lid 7.3 sub a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
    • 1. het normale onderhoud betreffen;
    • 2. het aanbrengen van verhardingen tot een oppervlake van 100 m2;
    • 3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van ter inzagelegging van het ontwerpplan.
7.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Waarde-Archeologie' geheel of gedeeltelijk wordt verwijderd, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat in het aangewezen gebied geen archeologische waarden zijn aangetroffen.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene gebruiksregels

  • a. Het is verboden de gronden en de bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de aangegeven bestemming.
  • b. Tot een gebruik, strijdig met de in dit bestemmingsplan voorkomende bestemmingen, zoals bedoeld in artikel 7.2 van de Wet op de ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:
    • 1. het gebruik van gronden voor opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan voor de uitvoering van de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
    • 2. het gebruik van gronden voor de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen;
    • 3. het gebruik van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen;
    • 4. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
    • 5. het gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen.
  • c. Het is verboden bouwwerken, voor het bouwen waarvan op grond van de bestemmingsbepaling een omgevingsvergunning is verleend, te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met het doel, waarvoor die vergunning is verleend.
  • d. Burgemeester en wethouders verlenen een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bepaalde in lid a, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

  • a. Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van:
    • 1. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
    • 2. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geven;
    • 3. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte wordt vergroot tot niet meer dan 10 meter;
    • 4. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40 meter;
    • 5. het bepaalde ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen word vergroot, mits:
      • de oppervlakte van de vergroting niet meer dan 25 m² bedraagt;
      • de hoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw bedraagt;
    • 6. het plan en toestaan dat een Jongeren Ontmoetingsplaats (JOP) wordt gebouwd met een maximale oppervlakte van 18 m2.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
11.2 Afwijking

Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 11.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 11.1 met maximaal 10%.

11.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Lid 11.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

11.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

11.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 11.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

11.6 Verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in lid 11.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

11.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Lid 11.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

11.8 Hardheidsclausule

Voor zover toepassing van lid 11.4 leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruikten in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan, kan de gemeenteraad met het oog op beeïndiging op termijn van die met het bestemmingsplan strijdige situatie ten behoeve van die persoon of personen dat overgangsrecht buiten toepassing laten.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het Bestemmingsplan Stadscentrum, deelplan Hoofdstraat 9, 2016.

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van .............................................................

De voorzitter, De griffier,

...................... ................................