direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied Zuid, deelplan Calkoenswijk 14
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0118.2016BP8000016-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In 2014 heeft De Stijll B.V. een principeverzoek ingediend voor een plan dat inspeelt op de uitgangspunten van de regeling Ruimte voor Ruimte. De fam. Smink wil bij de intensieve veehouderij aan de Calkoenswijk 14 de bedrijfsactiviteiten beëindigen. Bij de ontwikkeling wordt 2450 m² aan voormalige agrarische bebouwing gesloopt. De bedoeling is om de locatie geheel te herontwikkelen. De opzet van het plan is dat de dochter van de fam. Smink gaat wonen in de bestaande woning op het adres Calkoenswijk 14 (voormalige bedrijfswoning) en dat de fam. Smink zelf gaat wonen in een nieuw te realiseren woning achterop het erf (locatie van het bestaande te verwijderen mestbassin).

De ontwikkeling gaat uit van de sloop van 2.450 m² aan voormalige agrarische bedrijfsbebouwing. Daarbij wordt 1.700 m² aan voormalige agrarische bedrijfsgebouwen en een mestbassin van 750 m² gesloopt. De sloop van de landschappelijk ontsierende gebouwen voldoet ruim aan de minimale norm van 750 m² (aan te slopen voormalige agrarische gebouwen) die de regeling voorschrijft. Gezien het ruime oppervlak aan voormalige agrarische gebouwen dat gesloopt wordt is het aanvaardbaar dat de meest nieuwe schuur van ± 895 m² wordt gesplitst in twee schuren van elk circa 300 m². Deze beide schuren zijn op passende wijze toegevoegd aan de twee woonbestemmingen. Een goede landschappelijke inpassing zorgt daarbij voor een extra ruimtelijke kwaliteitsimpuls in het buitengebied. Deze kwaliteitsimpuls sluit goed aan bij de doelstelling van de regeling Ruimte voor Ruimte. Om het een en ander te kunnen realiseren is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.

1.2 Opgave bestemmingsplan

De nieuwe ontwikkeling past niet binnen de vigerende bestemming. Het bestemmingsplan schrijft voor dat de oprichting van nieuwe woningen in het buitengebied niet is toegestaan. Dit plan voorziet in een wijziging naar de bestemming 'Wonen' met een bouwvlak voor de te bouwen compensatiewoning en aanduidingsvlakken voor de in het plan opgenomen bijgebouwen.

1.3 Opbouw toelichting

Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige situatie in het plangebied. In hoofdstuk 3 komt het relevante beleid op Europees, landelijk en gemeentelijk niveau aan bod. In hoofdstuk 4 wordt de toekomstige situatie in het plangebied beschreven. Hoofdstuk 5 geeft de resultaten van de toets aan de verschillende milieuaspecten. De onderwerpen die in dit hoofdstuk aan bod komen, zijn bodem, archeologie en cultuurhistorie, water, natuur en ecologie, geluid, milieuzonering bedrijven, milieueffectrapportage (MER), luchtkwaliteit en externe veiligheid. In hoofdstuk 6 komt de juridische vormgeving van het plan aan bod. Hoofdstuk 7 gaat in op het onderwerp handhaving en tenslotte beschrijft hoofdstuk 8 de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Plangebied

Het plangebied ligt aan het einde van de doodlopende ontsluitingsweg Calkoenswijk. De Calkoenswijk komt uit op de doorgaande Jan Knegtweg. Ten zuiden en oosten grenst het plangebied aan een bosgebied. Ten noordoosten en westen is grasland aanwezig. Ten noorden liggen aan de Calkoenswijk nog enkele woonpercelen. De na deze alinea volgende afbeelding geeft middels een rode omlijning de ligging van het plangebied weer. Voor een exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2016BP8000016-VG01_0001.jpg"Afbeelding 1: globale ligging plangebied.

2.2 Vigerend recht

Voor het plangebied is het bestemmingsplan “Buitengebied Zuid Herziening 2007” van kracht. Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad van Hoogeveen vastgesteld op 22 november 2007, en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van de provincie Drenthe op 28 januari 2008. Het plangebied valt binnen de bestemming Landelijk gebied II. Het perceel heeft de aanduiding 'Agrarisch bedrijf'. Daarnaast is op het plangebied het bestemmingsplan Buitengebied Noord, deelplan Herziening woningbouwvoorschriften van toepassing (vastgesteld d.d. 26 november 2009).

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2016BP8000016-VG01_0002.jpg"

Afbeelding 2: uitsnede vigerend bestemmingsplan

2.3 Ruimtelijke structuur plangebied

Het plangebied ligt in een veenontginnings gebied. Het gebied heeft een sterk orthogonaal karakter waarin de lange lijnen een oost-west oriëntatie hebben. Een aantal kavels is beplant met bos waardoor het plangebied enigszins 'verscholen' ligt.

2.4 Functionele structuur plangebied

Het plangebied is ingericht ten behoeve van de bedrijfsvoering van een agrarische bedrijf. Het westelijk gedeelte van het plangebied wordt gebruikt als woonperceel bij de agrarische bedrijfswoning. In het midden van het plangebied staan meerdere vervallen agrarische bedrijfsgebouwen. In het oosten van het plangebied is een mestbassin en een weiland gelegen. Aansluitend aan het plangebied wordt het plangebied omgeven door bos en weilanden.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Europees beleid

Het Europese Verdrag van Valletta uit 1992, ook wel het Verdrag van Malta genoemd, regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: de veroorzaker-betaalt. Nederland heeft dit verdrag ondertekend en goedgekeurd. De definitieve implementatie van het verdrag is tot stand gekomen via een wijziging van de Monumentenwet 1988 (Wet op de archeologische monumentenzorg) die per 1 september 2007 van kracht is geworden.


Overheden hebben hun eigen rol bij de invoering van ‘Malta’ in de wetgeving (Monumentenwet 1988). Gemeenten moeten rekening houden met archeologie bij nieuwe bestemmingsplannen. Provincies krijgen de taak om ‘archeologische attentiegebieden’ aan te wijzen. De provinciale uitwerking heeft plaatsgevonden in de Omgevingsvisie Drenthe waarin de Archeologische Monumentenkaart (AMK) is opgenomen. Het bestemmingsplan is getoetst aan de archeologische wet- en regelgeving.

3.2 Rijksbeleid

Op 13 maart 2012 is de Rijkstructuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Daarin is aangegeven dat het Rijk streeft naar "Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig". Het Rijk kiest drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Het Rijk kiest daarbij voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Een aantal van deze nationale belangen wordt juridisch geborgd via het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). De SVIR en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) omvatten tevens de ladder voor duurzame verstedelijking. Het doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder is als procesvereiste opgenomen in het Bro. Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient ten aanzien van een nieuwe stedelijke ontwikkeling een afweging plaats te vinden in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking. Op deze kavel in het landelijke gebied gaat het om de toevoeging van een enkele woning, waarin ingespeeld wordt op de doelstelling van de regeling Ruimte voor Ruimte. Daarmee kan gesteld worden dat er in dit geval geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Conclusie rijksbeleid:

Het plan treft door de beperkte omvang geen belangen van nationaal niveau.

3.3 Provinciaal beleid

Provinciale Staten van Drenthe hebben op 2 juni 2010 de Omgevingsvisie Drenthe vastgesteld. Op 2 juli 2014 hebben Provinciale Staten ingestemd met de Actualisatie Omgevingsvisie Drenthe 2014. De omgevingsvisie is het strategisch kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkelingen in Drenthe. De omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk- economische ontwikkelingen voor de periode tot 2020, met in sommige gevallen een doorkijk voor de periode daarna. In aanvulling op de omgevingsvisie is de provinciale omgevingsverordening op 14 april 2011 in werking getreden.

In de omgevingsvisie zijn de provinciale belangen benoemd, waarmee gemeenten rekening dienen te houden bij het beoordelen van bestemmingsplannen. De provinciale belangen zijn verdeeld in Drentse kwaliteiten en ontwikkelingen. Binnen de Drentse kwaliteiten staat het behoud en de ontwikkeling van de kernkwaliteiten, de dynamiek van bedrijvigheid, de biodiversiteit en de milieu en leefomgevingskwaliteit centraal. De kernkwaliteiten zijn opgenomen op een kernkwaliteitenkaart. Op het gebied van ontwikkelingen zijn onder meer het regionale economische vestigingsklimaat, de landbouw, het toerisme, de demografische ontwikkeling, de mobiliteit en de ontwikkeling van natuur en landschap (ecologische hoofd structuur, diversiteit in landschapstypen) als provinciaal belang benoemt. De kernkwaliteiten vormen de belangrijkste basis voor het begrip 'ruimtelijke kwaliteit'. Daarnaast zijn zorgvuldig ruimtegebruik en milieu- en leefomgevingskwaliteit van belang. In de visie is de ambitie aangegeven om Drenthe als woonprovincie aantrekkelijker te maken met gevarieerde en leefbare woonmilieus die voorzien in de woonvraag. Tevens wordt in de visie ruimte geboden voor woningbouw ter vervanging van landschap ontsierende (voormalige) agrarische bedrijfsgebouwen (ruimte-voor-ruimte regeling)

Afweging provinciaal beleid

Op basis van de Provinciale Omgevingsverordening is het plangebied aangeduid als 'robuust natuursysteem'. De belangrijkste natuurgebieden in Drenthe zijn de bossen, heidevelden, vennen en hoogvenen op de plateaus en de beekdalen en laagveengebieden aan de randen van de plateaus. Vooral de hoogvenen, de natte heide en de bossen op de droge zandgronden zijn gevoelig voor verdroging en een warmer klimaat. De beken ontspringen op de voedselarme, hogere gronden en stromen door een geleidelijk voedselrijker wordende bodem af naar de lage randen. Deze natuurgebieden en de tussenliggende verbindingen samen vormen de basis van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) in Drenthe, de ruggengraat voor het Natuurnetwerk Nederland in Drenthe. Om de kwaliteit van de natuur en de biodiversiteit duurzaam te verbeteren, streven we naar een robuust natuurnetwerk. Voor een stevig natuurnetwerk zetten wij in op:

  • vergroten van natuurgebieden;
  • verbinden van natuurgebieden;
  • verbeteren van de milieucondities.

Voorliggende bestemmingsplan maakt een landschappelijk goed ingepaste woonbestemming mogelijk. De bedrijfsvoering van de intensieve veehouderij wordt beëindigd en voormalige agrarische bebouwing wordt gesloopt. Deze ontwikkeling is passend binnen de aanduiding 'robuuste natuur' die op kaart 5 van het omgevingsplan op het gebied is gelegd.

Drenthe kent een regeling om de ruimtelijke kwaliteit in het landelijk gebied te verbeteren (de ‘ruimtevoor-ruimte-regeling’). Landschap ontsierende, (voormalige) agrarische bedrijfsbebouwing wordt dan gesloopt en vervangen door een of meer compensatiewoningen, afhankelijk van de oppervlakte. In bijzondere situaties kan licht worden afgeweken van de oppervlaktenormen voor sloop, namelijk wanneer de ruimtelijke kwaliteit substantieel verbetert.

In de provinciale omgevingsverordening is de regling Ruimte-voor-ruimte opgenomen. In de omgevingsverordening is de regeling als volgt gedefinieerd:

'ruimte-voor-ruimte regeling: regeling ter verbetering van de ruimtelijke kwaliteit in het landelijk gebied door het verwijderen van landschapsontsierende agrarische bedrijfsgebouwen, die geen agrarische functie meer hebben en waarvoor ter compensatie van de sloop een of meerdere woning(en) mag (mogen) worden gebouwd'

De voorwaarden om gebruik te kunnen maken zijn opgenomen in 'artikel 3.23 Ruimte-voor-ruimte regeling uit de provinciale omgevingsverordening. Daarbij is bepaald dat de bouw van een compensatie woning niet plaatsvindt in gebieden die op de bij de omgevingsie Drenthe behorende kaart 1 (Visiekaart 2020) met de functie 'Natuur' en 'Beekdalen' zijn aangeduid. Omdat is vooliggende intitiatief meer dan 2.000 m² aan ontsierende voormalige agrarische bebouwing wordt gesloopt en daarvoor ter plaatse maar één compensatiewoning wordt terug gebouwd is de kwaliteitsimpuls dusdanig dat het te rechtvaardigen valt dat de woning wordt terug gebouwd binnen een gebied dat is gelegen binnen de aanduiding 'robuuste natuur'. In paragraaf 5.4 Natuur en Ecologie wordt de uitwerking op de robuuste natuur behandeld.

Conclusie provinciaal beleid

Het plan is niet in strijd met de provincale beleidslijn.

3.4 Gemeentelijk beleid

De gemeentelijke regeling ruimte voor ruimte (juridisch vastgelegd in bestemmingsplan 'Parapluherziening Buitengebied Ruimte voor Ruimte') gaat in de situatie van het huidige plan uit van het slopen van minimaal 750 m² aan (voormalige) agrarische bebouwing. Daarvoor krijgt de eigenaar de mogelijkheid om, onder voorwaarden, een compensatiewoningen terug te bouwen. Tevens dient de ruimtelijke samenhang op het perceel en de landschappelijke inpassing van het betreffende perceel door de te realiseren woning te worden verbeterd. Daarbij moeten alle bestaande (voormalige agrarische) bebouwing/opstallen worden verwijderd en de compensatiewoningen dienen in principe ter plaatse van de afgebroken gebouwen te worden gerealiseerd.

Bij het mogelijk te maken plan wordt 2.450 m² aan voormalige agrarische bebouwing gesloopt. In ruil daarvoor wordt extra vierkante meters aan bijgebouwen toegestaan (ten opzichte van een reguliere woonbestemming in het buitengebied van Hoogeveen). De gemeentelijke regeling Ruimte voor Ruimte voorziet niet in deze insteek. Deze ontwikkeling past echter uitstekend binnen de doelstelling van de gemeentelijke beleidslijn (gezien het grote oppervlak aan bebouwing dat gesloopt wordt).

Het doel van de regeling Ruimte voor Ruimte is het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied, door het verwijderen van landschapontsierende (voormalige) agrarisch bedrijfsbebouwing. Door het slopen van 2.450 m² aan voormalige agrarische bebouwing en een goede landschappelijke inpassing heeft het te realiseren plan een dusdanige positieve uitwerking op de ruimtelijke kwaliteit dat maatwerk kan worden geboden.

Conclusie gemeentelijk beleid

Dit plan voldoet aan de gemeentelijke beleidslijn.

Hoofdstuk 4 Gewenste ontwikkeling en uitgangspunten

4.1 Ruimtelijke structuur plangebied

Het plangebied wordt gesplitst in 2 kavels. De boomgroepen zorgen enerzijds voor een nieuwe kavelindeling en anderzijds sluiten de groepen ook aan op de bestaande boskavels. Dit komt ook door het gebruikte sortiment.

4.2 Functionele structuur plangebied

De bestaande voormalige bedrijfswoning krijgt een bouwvlak met de bestemming 'Wonen'. Voor de compensatiewoning wordt op de plek van het voormalige mestbassin een bouwvlak opgenomen. De voorgenomen compensatiewoning zal tevens worden ontsloten door de ontsluitingsweg Calkoenswijk. De voormalige agrarische bebouwing wordt grotendeels gesloopt. Eén van de nog bruikbare voormalige agrarische schuren wordt gedeeltelijk verbouwd tot twee bijgebouwen bij de woningen.

4.3 Beeldkwaliteit/ Inrichtingsplan

De bovenstaande uitgangspunten zijn uitgewerkt in de landschappelijke inpassing. Dit document is eveneens opgenomen als bijlage van de planregels (Bijlage 1 Landschappelijke inpassing) en juridisch in de planregels verankerd.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

5.1 Bodem

De Wet bodembescherming waarborgt bij nieuwbouw dat er geen risico's voor de volksgezondheid zijn. Bij een nieuwe ontwikkeling dienen mogelijk verontreinigde plekken in het plangebied te worden gesignaleerd. Op de locatie worden twee schuren gesloopt en wordt een nieuwe woning mogelijk gemaakt.

Voor zover bekend is op de locatie geen bodemonderzoek uitgevoerd. In het plangebied liggen mogelijk twee gedempte sloten. Dit betekent dat de locatie niet geheel onverdacht is ten aanzien van de aanwezigheid van een bodemverontreiniging.

Voor de aanvraag van een omgevingsvergunning zal een bodemonderzoek uitgevoerd moeten worden. Aangezien het terrein op dit moment nog bebouwd is, dient het bodemonderzoek na de sloopwerkzaamheden en voorafgaand aan de nieuwbouw te worden onderzocht volgens de NEN 5740. Tijdens de sloopwerkzaamheden dient grondverzet (roeren van grond) zoveel mogelijk te worden voorkomen.

Ten behoeve van de sloop van de bestaande bebouwing dient een asbestinventarisatie van de gebouwen door een daartoe (SCA 540) gecertificeerd bureau uitgevoerd te worden. Hierbij wordt tevens geadviseerd een asbestinspectie op te nemen ten aanzien van de bodem rondom de te slopen bebouwing. Als uit het asbestinventarisatie/-inspectie onderzoek blijkt dat er daadwerkelijk asbestmateriaal in de bebouwing en/of op het maaiveld aanwezig is, dient dit aanwezige asbestmateriaal (in de bebouwing en/of op het maaiveld) door een (SCA 530) gecertificeerd asbestverwijderingsbedrijf te worden verwijderd.

Conclusie
Op basis van de huidige situatie, het gebruik en de historische informatie, kan geconcludeerd worden dat er mogelijk lichte bodemverontreinigingen te verwachten zijn, die waarschijnlijk geen belemmering vormen voor het toevoegen van een woning.

Grondverzet
Bij grondverzet dient men te streven naar een gesloten grondbalans. In situaties, waar grond vrij gaat komen, wordt sterk aanbevolen om de kwaliteit van de vrijkomende bodem chemisch analytisch vast te stellen. Uiteraard dient het onderzoek representatief te zijn voor de hele vrijkomende partij.
Voor het toepassen van grond gelden de spelregels voor grondverzet die zijn vastgesteld in het Besluit bodemkwaliteit. Informatie over het toepassen van grond kan worden verkregen bij afdeling Economie en Leefomgeving van de gemeente Hoogeveen, RUD Drenthe en Rijkswaterstaat Leefomgeving.

5.2 Archeologie en Cultuurhistorie

In het verdrag van Malta wordt de veiligstelling van het Europese erfgoed geregeld. De uitgangspunten van dit verdrag zijn op nationaal niveau uitgewerkt in de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz, 2007). De regionale uitwerking heeft plaatsgevonden in de Omgevingsvisie Drenthe. Hierin is ten eerste de Archeologische Monumentenkaart (AMK) opgenomen. Hierop zijn monumenten en bekende archeologische vindplaatsen weergegeven. Ten tweede is in de Omgevingsvisie Drenthe de Indicatieve Kaart Archeologische verwachtingswaarden (IKAW) opgenomen. Op de kaart staat voor de gehele provincie de verwachtingswaarde voor archeologische vindplaatsen. Hier dient in het planvormingsproces rekening mee gehouden te worden.

Archeologische verwachting
Het perceel ligt volgens de IKAW in een gebied met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde. Normaliter zou dan, wanneer de bodemingreep dieper gaat dan 30 cm beneden maaiveld en een oppervlak heeft van meer dan 500 m2 en niet bekend is of de bodem reeds verstoord is, een inventariserend archeologisch onderzoek moeten worden uitgevoerd.

Op basis van de gemeentelijke cultuurhistorische beleidskaarten, die inmiddels ter inzage hebben gelegen, maar nog niet definitief zijn vastgesteld, ligt het perceel in een gebied met Waarde Archeologie 3. Dit betekent dat voor het gebied een vrijstelling geldt van archeologisch onderzoek als het totaal te verstoren bodemoppervlak niet groter is dan 1000 m2. In het plangebied wordt één woning gerealiseerd. Het totaal te verstoren bodemoppervlak zal kleiner zijn dan 1000 m2, een archeologisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.

Wel blijft de meldingsplicht volgens artikel 53 van de Monumentenwet van toepassing. Dat betekent dat als tijdens werkzaamheden archeologische toevalsvondsten worden gedaan het werk onmiddellijk stilgelegd moet worden en de provinciaal archeoloog en de gemeente hiervan op de hoogte moeten worden gebracht.

5.3 Water

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht de Watertoets uit te voeren. De Watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten.

Waterhuishouding
Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. De toename van het verharde oppervlak is minder dan 1500 m2.

Voorkeursbeleid hemelwaterafvoer en riolering
In het plan wordt gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen. Voor het lozen van het huishoudelijk afvalwater van de nieuwe woning, dient er een aansluiting gemaakt te worden op de bestaande pompput naar de drukriolering. Het hemelwater mag niet op het openbaar riool geloosd te worden. Dit moet bij voorkeur in het gebied zelf worden geïnfiltreerd/vastgehouden te worden. Indien dat niet mogelijk is, dient het vertraagd, via een bodempassage, te worden afgevoerd naar het oppervlaktewater in de omgeving.

Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.

Aanleghoogte van de bebouwing
Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter ten opzichte van de gemiddelde hoogste grondwaterstand(GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte.

Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een
drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast.

Watertoetsproces
De initiatiefnemer heeft het Waterschap Drents Overijsselse Delta geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding.
De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen conform de Handreiking Watertoets III. Het waterschap geeft een positief wateradvies.

5.4 Natuur en Ecologie

In het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met Europees en nationaal beleid en wetgeving ten aanzien van de natuurbescherming. Hierin wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming dient rekening gehouden te worden met de effecten van het plan op Natura 2000 gebieden, EHS etc. Bij soortenbescherming is de Flora- en faunawet van belang en eventueel het provinciaal soortenbeleid. Het adviesbureau EcoMilieu heeft een ecologisch onderzoek uitgevoerd in het plangebied. De resultaten zijn weergegeven in het rapport 'Ecologisch onderzoek Calkoenswijk 14 Nieuweroord' (projectnr. EM15100) van 27 november 2015 (Eco-onderzoek Calkoenswijk 14 Nieuweroord).

Gebiedsbescherming
Voor wat betreft de gebiedsbescherming geldt dat in en in de nabijheid van het plangebied geen sprake is van gebieden die zijn aangewezen als Speciale Beschermingszone (SBZ) in de zin van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied, het Mantingerzand, ligt op ca. 4 km van het plangebied. Het plangebied grenst aan de zuidkant direct aan een gebied dat is opgenomen in de ecologische hoofdstructuur (EHS).

Voorheen was het plangebied in gebruik als een veehouderij. Door de herontwikkeling van het plangebied zijn deze bedrijfsactiviteiten beëindigd en komt er een woning voor terug. Er is dus sprake van een afname in ammoniakdepositie op de naastgelegen EHS. Als gevolg van de herontwikkeling in het plangebied is aantasting van de beschermde waarden van een SBZ, het Natura 2000-gebied of aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS dan ook niet te verwachten.

Soortenbescherming
Bij de soortenbescherming is de Flora- en faunawet van belang en eventueel het provinciaal soortenbeleid. In de Flora- en faunawet is bepaald dat beschermde dieren die in de wet zijn aangewezen, niet gedood, gevangen of opzettelijk verontrust mogen worden, dat planten niet geplukt of verzameld mogen worden en dat het niet is toegestaan om nesten, holen of andere vaste rust- of verblijfplaatsen van dieren te beschadigen, vernietigen of te verstoren. Het bevoegd gezag kan onder voorwaarden een ontheffing van de verbodsbepalingen verlenen.

Op basis van het ecologisch onderzoek kan geconcludeerd worden dat, met uitzondering van broedvogels, er geen juridisch zwaar beschermde soorten (tabel 2 en 3-soorten) op grond van de Flora en faunawet in het plangebied voorkomen, dan wel worden verwacht.

De aanwezige licht beschermde soorten worden niet in hun voortbestaan bedreigd en vallen onder de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen. Ten aanzien van vogels dient gedurende de werkzaamheden rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Met betrekking tot broedvogels kan men er in dit plangebied van uitgaan dat geen verbodsbepalingen worden overtreden als buiten het broedseizoen wordt gewerkt of als de werkzaamheden ruim voor het broedseizoen worden begonnen en continu voortduren.

Als werkzaamheden voor het broedseizoen worden gestart en continu voortduren, zullen broedvogels een rustigere broedplaats (op enige afstand) zoeken en niet door de werkzaamheden worden gestoord. Voor het broedseizoen wordt geen standaardperiode gehanteerd in het kader van de Flora- en faunawet. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Voor de meeste vogels geldt dat het broedseizoen van ongeveer 15 maart tot 15 juli loopt. In het plangebied is voor geen enkele soort de goede staat van instandhouding in het geding.

Conclusie
Op het punt van vigerende natuurwet- en regelgeving wordt het plan uitvoerbaar geacht.

5.5 Geluid

Om de uitvoerbaarheid van dit plan te toetsen is een inventarisatie gemaakt van de geluidsbelasting in het plangebied op grond van de Wet geluidhinder (Wgh). Het bedrijf ligt aan een doodlopende weg en ligt niet binnen de aandachtsszone langs de A37. Het perceel ligt aan de zuidzijde net binnen de aandachtszone van de Coevorderstraatweg. Naar verwachting zal geluid, gezien de afstand van het perceel tot de Coevorderstraatweg, geen belemmering vormen en wordt voldaan aan de voorkeurgrenswaarde van 48 dB voor wegverkeerslawaai.

Railverkeer, industrielawaai en geluidbelasting veroorzaakt door het vliegverkeer op het vliegveld Hoogeveen spelen geen rol in het plangebied.

Conclusie
Op basis van de ruimtelijke afweging is geluid geen beperking voor de herontwikkeling van het plangebied en is sprake van een goed woon- en leefklimaat.

5.6 Milieuzonering bedrijven

Het plangebied ligt in agrarisch gebied. In de omgeving zijn geen bedrijven aanwezig. Wel zijn enige verspreid liggende woningen aanwezig. De herontwikkeling leidt dan ook niet tot beperkingen van omliggende bedrijven.

5.7 Milieueffectrapportage (MER)

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag nog moet beoordelen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling.

De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:
- de kenmerken van het project;
- de plaats van het project;
- de kenmerken van de potentiële effecten.

In het plangebied wordt maximaal één extra woning gerealiseerd. In de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage is de ontwikkeling opgenomen onder categorie D 11.2, onder 2º: een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen.

Er is sprake van een m.e.r-beoordelingsplichtige activiteit indien er sprake is van meer dan 2000 woningen. Het planvoornemen met 1 woning ligt ver onder de drempelwaarde, waardoor kan worden aangenomen dat er geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit. In het kader van de voorbereiding is geconstateerd dat het plan niet binnen een kwetsbaar of waardevol gebied ligt.

De onderzoekslocatie ligt ca. 4 kilometer van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied en grenst direct aan een gebied dat is opgenomen in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Gezien de afstand tot het Natura 2000-gebied en de beëindiging van de bedrijfsactiviteiten en daarmee een afname van de ammoniakdepositie op de EHS, zijn er geen negatieve effecten te verwachten op de natuurwaarden of de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied en de EHS. Er is in voldoende mate rekening gehouden met milieu- en overige omgevingsaspecten.

Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het milieubelang in voldoende mate is afgewogen en dat er geen nadelige effecten zijn te verwachten.

5.8 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 (Stb. 2007, 434) is de Wet Luchtkwaliteit in werking getreden. Hierin zijn grenswaarden opgenomen voor een aantal luchtverontreinigende stoffen. Bij ieder besluit dat de kwaliteit van de lucht kan beïnvloeden moet worden gekeken naar de verwachte luchtkwaliteit en moet worden bepaald of kan worden voldaan aan de grenswaarden die in de Wet luchtkwaliteit zijn opgenomen. Bij bestemmingsplannen is het van belang om te beoordelen hoe de luchtkwaliteit zich gedraagt gedurende de planperiode. Hierbij worden de volgende stoffen beoordeeld: benzeen, kool(stof)monoxide (CO), lood, stikstofdioxide (NO2), zwaveldioxide (SO2) en zwevende deeltjes (PM10; ook wel fijn stof genoemd).

De kritische parameters in Nederland zijn fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2). De overige verontreinigende stoffen waaronder benzeen, lood, zwaveldioxide en koolstofmonoxide bevinden zich in Nederland ruim onder de grenswaarden. De verwachting is dat dit ook in de toekomst zo zal blijven waardoor berekening van deze waarden niet relevant is.

Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Op grond van het Besluit niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) en de bijbehorende ministeriële regeling dragen projecten met woningbouw niet in betekenende mate bij, indien er minder dan 1500 woningen gerealiseerd worden met één ontsluitingsweg. Aan deze voorwaarde wordt ruimschoots voldaan, want het gaat om de realisatie van één woning in het plangebied.

Conclusie
Dit betekent dat het project niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit en verder onderzoek is dan ook niet noodzakelijk. Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de ruimtelijke ontwikkeling.

5.9 Externe veiligheid

Het aspect Externe Veiligheid heeft te maken met de gevolgen van ongevallen met gevaarlijke stoffen en de bescherming hiertegen. De veiligheidsrisico's worden uitgedrukt in het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Verder kunnen de veiligheidsrisico's worden verdeeld in risico's veroorzaakt door bedrijvigheid (inrichtingen) en in risico's veroorzaakt vanwege het transport (weg, spoor, water, buisleidingen) van gevaarlijke stoffen. Conform het nationale veiligheidsbeleid en de Visie Externe Veiligheid van de gemeente Hoogeveen is onderzoek verricht naar de veiligheidssituatie rondom het plangebied.

Stationaire bronnen
Binnen of in de nabijheid van het plangebied zijn geen risicovolle bedrijven aanwezig. Er hoeft niet getoetst te worden aan veiligheidsafstanden op basis van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico, zoals verwoord in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).

Transportroutes voor gevaarlijke stoffen
Voor het transport van gevaarlijke stoffen via de weg, het spoor en het water is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) vanaf 1 april 2015 van kracht geworden. De A37, een transportroute voor gevaarlijke stoffen ligt op een afstand van ruim 600 meter van het perceel.
De ruimtelijke ontwikkeling ligt niet binnen een plaatsgebonden risico (PR10-6)-contour van een transportroute voor gevaarlijke stoffen. Daarnaast ligt het plangebied ook buiten het invloedsgebied van 110 meter aan weerszijden van de A37. Een toetsing aan veiligheidsafstanden op basis van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico, zoals verwoord in het Bevt is dan ook niet nodig.

Buisleidingen
Ten westen van het plangebied ligt een leidingtracé van 4 hoge druk aardgasleidingen (A-661,
A-619, A-519, en A-516) met een diameter van 122 cm en een bedrijfsdruk van 66 tot 80 bar van de Gasunie. Er is geen plaatsgebonden risico (PR10-6) contour rondom de buisleidingen aanwezig en vormt dus geen belemmering.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2016BP8000016-VG01_0003.jpg"

Afbeelding 3:Invloedsgebied (roze gebied 100% letaliteitszone, oranje 1% letaliteitszone)


Het plangebied ligt wel binnen het invloedsgebied (540 tot 580 meter) van dit leidingentracé, maar buiten de 100% letaliteitszone. De Veiligheidsregio Drenthe (VRD) is in de gelegenheid gesteld om advies uit te brengen. Gezien de geringe ontwikkeling is geen gebruik gemaakt van deze mogelijkheid. De hoogte van het groepsrisico neemt als gevolg van de herontwikkeling niet toe en ligt ruimschoots beneden de oriëntatiewaarde. De woning heeft een woonbestemming en het huisvesten van zeer kwetsbare groepen is niet aan de orde. Het betreft dus zelfredzame personen. Verder worden er geen aanvullende maatregelen geadviseerd ten aanzien van de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid.

Conclusie
Externe veiligheid vormt geen belemmering voor de ontwikkeling in het plangebied.

Hoofdstuk 6 Planbeschrijving

6.1 Juridisch systeem

Het bestemmingplan valt onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro), die op 1 juli 2008 in werking is getreden. Dit houdt in dat het bestemmingsplan is opgezet volgens de nieuwste wettelijke regelgeving en volgens de nieuwste Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. Het plan staat uit een toelichting, gebruiks- en bouwregels, met bijlagen en een verbeelding. Het plan is beschikbaar als een digitaal raadpleegbare versie uitgevoerd en voldoet aan de eisen van DURP (Digitale Uitwisseling in Ruimtelijke Processen). Deze digitale versie is bedoeld om de burger 'online' informatie te verschaffen omtrent het bestemmingsplan via de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl.

6.2 Regels

De regels zijn onderverdeeld in vier delen. In de "Inleidende regels" zijn algemene artikelen opgenomen die voor het gehele plan van belang zijn. In artikel 1 zijn omschrijvingen opgenomen van de in het plan voorkomende relevante begrippen. In artikel 2 is vastgelegd op welke wijze dient te worden gemeten. Door deze vaste omschrijving van de begrippen en van de wijze van meten wordt eenduidigheid in de bedoelingen van het plan gegeven mede in relatie tot andere plannen binnen de gemeente Hoogeveen. In de "Bestemmingsregels" zijn de bestemmingen en de gebruik- en/of bebouwingsmogelijkheden van de betreffende gronden aangegeven. De bestemmingen zijn op alfabetische volgorde benoemd. Deze bestemmingsregels worden in paragraaf 6.3 nader uitgewerkt. In de "Algemene regels" staan artikelen benoemd die voor alle of meerdere bestemmingen gelden. Het betreffen onder andere de voor alle bestemmingen geldende gebruiksregels en de algemeen geldende afwijkingsregels. De algemene afwijkingsregels zorgen voor enige verruiming van de flexibiliteit van het plan. Deze afwijkingen van de bestemming zijn niet specifiek op één bestemming gericht. Zij kunnen gebruikt worden ten aanzien van alle bestemmingen. In de "Overgangs- en slotregels" staan artikelen benoemd die voor alle voorgaande regels gelden. Het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik is hierin geregeld alsmede de slotregel.

6.3 Verklaring van de bestemmingen

6.3.1 Agrarisch

Deze bestemming geeft het open weiland aan de oostzijde van het plangebied aan. Het oprichten van gebouwen is in deze bestemming niet toegestaan. De hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen. de hoogte van overige bouwwerken mag niet meer dan 3 meter bedragen.

6.3.2 Wonen

Op de gronden met de bestemming 'Wonen' is onder andere de bouw van een compensatiewoning en het gebruik van de bestaande bedrijfswoning als reguliere woning, met bijbehorende bijgebouwen en andere bouwwerken, mogelijk. Daarbij behoort het gebruik als tuin en erf met inbegrip van oprit en parkeren tot de mogelijkheden. Tevens wordt op de gronden in een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf, mantelzorg en e-commerce voorzien. Voor de situering van de woningen is op de verbeelding een bouwvlak aangegeven. Aangezien voorliggende ontwikkeling maatwerk betreft (het oppervlak aan bijgebouwen is ook groter dan bij een reguliere woonbestemming) krijgen de bijgebouwen een locatiegebonden aanduiding. Het zuidelijke gedeelte van de woonbestemming is bedoeld voor onbebouwde tuin en de in de regels verankerde landschappelijke inpassing en krijgt een aanduiding 'landschapswaarden'.

Hoofdstuk 7 Handhaving

7.1 Algemeen

Een bestemmingsplan is het sturend instrument voor de ruimtelijke en functionele inrichting van het plangebied. Aan de hand van de in dit plan opgenomen regels worden voorgenomen activiteiten (bouwactiviteiten en gebruik van gronden en gebouwen) getoetst. Middels het stelsel van vergunningsverlening van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht worden de regels toegepast. Als blijkt dat zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning activiteiten plaatsvinden, is handhaving aan de orde, gericht op het ongedaan maken van een overtreding, aan de orde.Handhaving is belangrijk om de sturing die het bestemmingsplan beoogt tot haar recht te laten komen. Handhaving heeft echter alleen zin wanneer de noodzaak en het nut hiervan kunnen worden aangetoond, een grondige inventarisatie van de feitelijke situatie (grondgebruik en bebouwing) heeft plaatsgevonden en draagvlak onder betrokkenen kan worden verkregen voor het beleid.

7.2 Beleidskeuzen

De gemeenteraad van Hoogeveen heeft op 3 februari 2011 de Kadernota Toezicht en handhaving vastgesteld. De gemeenschappelijke handhavings- en gedoogstrategie fysieke leefomgeving provincie Drenthe behandelt alle Wabo-taken in de gemeente Hoogeveen. De afgelopen jaren is er veel veranderd en de komende jaren gaat er nog veel veranderen. Er vindt een verschuiving plaats van vergunningplicht naar steeds meer algemene regels in het Wabo-domein. Gevolg hiervan is dat er meer nadruk komt te liggen op de uitvoering van de handhaving.

7.3 Inzet gemeentelijk apparaat

Per januari 2014 is de Regionale Uitvoeringsdienst Drenthe (RUD) van start gegaan. De RUD is de uitvoeringsorganisatie op het gebied van handhaving voor de gehele provincie. De RUD werkt op basis van de Drentse handhavings- en gedoogstrategie.

Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid

8.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

8.1.1 Vooroverleg

Het bestemmingsplan is voorgelegd aan de betrokken partijen als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Naar aanleiding hiervan heeft de provincie Drenthe een reactie gegeven. In deze reactie geeft de provincie Drenthe aan dat plan past binnen de randvoorwaarden van de provinciale Ruimte voor Ruimte regeling. Het bewerkstelligt een aanmerkelijke verbetering van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse. Door de in verval geraakte bebouwing is momenteel sprake van een desolate toestand. Ook uit milieuoverwegingen is bedrijfsbeëindiging van belang. De locatie grenst aan een uitgestrekt bos- en natuurgebied dat behoort tot de ecologische hoofdstructuur. De provincie heeft er goede nota van genomen dat de landschappelijke inpassing van het te ontwikkelen project uitwerking heeft gekregen in een beeldkwaliteitsplan- / inrichtingsplan en juridisch is verankerd in de bij het bestemmingsplan behorende Regels. Het bestemmingsplan geeft de provincie, gelet op bovenstaande, geen aanleiding tot op- of aanmerkingen. Naast de reactie van de provincie hebben ook de Gasunie en Rendo een positieve reactie gegeven.

8.1.2 Zienswijzen

Het bestemmingsplan heeft van 25 augustus 2016 tot en met 5 oktober 2016 ter inzage gelegen. Binnen deze termijn is een ieder in de gelegenheid gesteld een zienswijze op het plan in te dienen. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt. Daarmee is de maatschappelijke uitvoerbaarheid aangetoond.

8.2 Economische uitvoerbaarheid

Het gaat om een particulier initiatief waarbij de initiatiefnemers garant staan voor de economische uitvoerbaarheid van het plan. De initiatiefnemer en de gemeente hebben hiervoor een anterieure overeenkomst ondertekend. Eventuele planschadekosten en aan dit plan verwante kosten komen daarmee voor rekening van de initiatiefnemers. Ook de kosten die gepaard gaan met de uitvoering van dit bestemmingsplan zullen door de initiatiefnemers worden gedragen.