direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Zuideropgaande, Carstensdijk 24-34
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0118.2015PB8023002-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

In het bestemmingsplan Zuideropgaande 2011 is aan de noordkant van de Carstensdijk een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor de realisatie van een aantal woningen. Eind december 2014 is een aanvraag ingediend voor de realisatie van zes woningen op dit perceel. Voorliggend plan voorziet in het planologisch mogelijk maken van dit verzoek.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Plangebied

De woningen worden gerealiseerd op een perceel aan de Carstensdijk. Dit gedeelte van de Carstensdijk is gelegen tussen de Zuideropgaande en de Riegshoogtendijk. Het plangebied ligt onegveer 2 kilometer onder de dorpskern van Hollandscheveld. Het perceel is bij het kadaster bekend onder Hoogeveen, sectie M, nummer 5466. In afbeelding 1 is het plangebied in oranje weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2015PB8023002-VG01_0001.png"

Afbeelding 1: plangebied

2.2 Vigerende bestemmingsplan

Het plangebied is gelegen in bestemmingsplan Zuideropgaande 2011. Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad vastgesteld op 29 november 2012, en onherroepelijk geworden op 26 februari 2014.

Het plangebied heeft een agrarische bestemming, en er ligt een aanduiding 'Wro–zone - wijzigingsgebied 3 op het perceel. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming ter plaatse van deze aanduiding te wijzigen in de bestemming Tuin, Water en Wonen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2015PB8023002-VG01_0002.png"

Afbeelding 2: uitsnede verbeelding bestemmingsplan Zuideropgaande 2011. Het plangebied is schuingearceerd

Omdat de gootlijn gedeeltelijk  hoger wordt uitgevoerd aan de voorzijde van de te realiseren woningen past het bouwplan, dan de regels in de de wijzigingsbevoegdheid van het bestemmingsplan aangeven, wordt ervoor gekozen om dit bouwplan met een uitgebreide omgevingsvergunningprocedure mogelijk te maken.

2.3 Ruimtelijke structuur plangebied

Het Zuideropgaande ligt in een veenontginnings landschap dat vanaf het begin van de zeventiende eeuw ten zuidoosten van Hoogeveen is ontstaan. Het Zuideropgaande is in de loop van de 18e eeuw gegraven en vormde de ontwikkelingsas van waaruit de veenontginning heeft plaats gevonden. Karakteristiek patroon in het landschap rond het Zuideropgaande is het wijkenpatroon. Evenwijdig aan het Zuideropgaande en ten westen daarvan ligt de Riegshoogtendijk. Dit is de oude achtergrens in dit veen ontginnings gebied. Na de tweede wereldoorlog is het Zuideropgaande gedempt en vervangen door een verharde weg. In het kader van de naoorlogse ruilverkaveling zijn daarnaast nieuwe wegen haaks op de bestaande wijken aangelegd. De wijkenstructuur is echter nog goed herkenbaar in het gebied.

Haaks op de Riegshoogtendijk en het Zuideropgaande zijn in de loop van de twintigste eeuw dwarswegen ontstaan zoals het Jan Wintersdijkje, de Carstensdijk en de Barsweg. De Carstensdijk is de toegangsweg naar Elim.

2.4 Functionele structuur plangebied

Het gedeelte Carstensdijk tussen het Zuideropgaande en de Riegshoogtendijk heeft in de tweede helft van de twintigste eeuw langzamerhand een woonfunctie gekregen. De eerste (sociale) woningbouw werd opgericht aan de zuidkant van de Carstensdijk. In het begin van deze eeuw gevolgd door vrijstaande en dubbele woningen aan de noordkant van de Carstensdijk.

In het kader van het project woningbouw dorpen wordt aansluitend hierop nu verder woningbouw mogelijk gemaakt aan de noord- en de zuidkant van de Carstensdijk. Deze woningbouw loopt niet door tot aan de Riegshoogtendijk. In overleg met de bewonerswerkgroep is overeen gekomen het resterende deel van de Carstensdijk tot aan de Riegshoogtendijk onbebouwd te laten. Dit om het open landschappelijke karakter te behouden. In het bestemmingsplan Zuideropgaande 2011, onherroepelijk geworden in 2014, is een wijzigingsbevoegdheid voor de woningbouw ten zuiden van de Carstensdijk opgenomen.

De Carstensdijk is de verbindingsweg naar Elim vanuit westelijke richting. De weg is een 60 km weg en heeft een tweezijdig fietspad. De weg heeft een geluidscontour waardoor de woningbouw op enige afstand van de weg moet worden gesitueerd.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie infrastructuur en ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), vastgesteld met een horizon tot het jaar 2040. De SVIR geeft een integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vormt de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

Het Rijk kiest met de structuurvisie voor een selectievere inzet van de onderstaande dertien rijksbelangen:

  • een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
  • ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en energietransitie;
  • ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • efficiënt gebruik van de ondergrond;
  • een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
  • betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
  • het in stand houden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen;
  • verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  • ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
  • ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuur-historische en natuurlijke kwaliteiten;
  • ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
  • ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
  • zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.


In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt dieper ingegaan op deze dertien rijksbelangen. Het Rijk blijft verantwoordelijk voor het systeem van ruimtelijk ordening. Daarnaast kan een rijksverantwoordelijkheid aan de orde zijn indien:

  • een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt. Bijvoorbeeld ruimte voor militaire activiteiten en opgaven in de stedelijke regio's rondom de mainports, brainport, greenports en de valleys;
  • over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan. Bijvoorbeeld voor biodiversiteit, duurzame energie, watersysteemherstel of werelderfgoed;
  • een onderwerp provincie- of landsgrensoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is. Bijvoorbeeld de hoofdnetten van weg, spoor, water en energie, maar ook de bescherming van gezondheid van inwoners.


Het onderhavig planvoornemen is niet strijdig met de rijksbelangen die hierboven zijn genoemd.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd, in het Besluit ruimtelijke ordening is in artikel 3.1.6 de wettelijke basis gelegd voor de ladder. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.

De ladder is als volgt opgebouwd. Allereerst moet bepaald worden of er sprake is van een regionale behoefte. Wanneer aangetoond is dat er sprake is van een regionale behoefte, wordt de vraag gesteld of deze regionale behoefte op te vangen is binnen bestaand stedelijk gebied. Wanneer op beide vragen positief geantwoord kan worden is er sprake van een duurzame vorm van verstedelijking. Wanneer op de tweede vraag geen positief antwoord gegeven kan worden, moet bekeken worden de regionale behoefte opgevangen kan worden op een locatie welke multimodaal ontsloten is of kan worden.

Het voorliggende plan is gelegen in stedelijk gebied en voorziet in de uitbreiding van woonoppervlakte. Aangezien de te realiseren woonkavels al verkocht zijn (onder voorbehoud van de te doorlopen planologische procedure, voorziet het plan in een (regionale) behoefte. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het het plan niet strijdig is met de duurzame ladder.

3.2 Provinciaal beleid

Provinciale Staten hebben op 2 juli 2014 ingestemd met de Actualisatie Omgevingsvisie Drenthe 2014. De visie is inmiddels in werking getreden. De Omgevingsvisie Drenthe is voor Drenthe een centraal visiedocument. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein. In de visie zijn vier wettelijk voorgeschreven provinciale planvormen samengenomen:

De provinciale structuurvisie op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro);

Het provinciaal milieubeleidsplan op grond van de Wet milieubeheer (Wm);

Het regionaal waterplan op grond van de waterwetgeving;

Het provinciaal Verkeers- en Vervoersplan op grond van de Planwet verkeer en vervoer.

De Omgevingsvisie is hét kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe. De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe in de periode tot 2020. De Omgevingsvisie heeft voor de provincie een interne binding. Dit betekent dat de provincie bij de uitoefening van haar taken aan de Omgevingsvisie gebonden is. De missie van de provincie is het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij de kernkwaliteiten die de provincie rijk is. De kernkwaliteiten zijn de kwaliteiten die bijdragen aan de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe. Het provinciaal belang ligt in het behouden en waar mogelijk ontwikkelen van de kernkwaliteiten. Omdat niet alle kernkwaliteiten goed te duiden zijn in het fysiek-ruimtelijk domein zijn deze vertaald naar indicatoren.

Kernkwaliteiten   Indicatoren
 
Rust/stilte   Duisternis  
Ruimte   Openheid van het landschap  
Natuur   Biodiversiteit  
Landschap   Diversiteit
Gaafheid van landschappen  
Oorspronkelijkheid   Cultuurhistorische waarden
Archeologische waarden
Aardkundige waarden  
Veiligheid   Sociale veiligheid
Externe veiligheid
Verkeersveiligheid  
Naoberschap, Menselijke maat,
Kleinschaligheid (Drentse schaal)  
Leefbaarheid
Passend bij Drenthe  

De provincie Drenthe ziet het als provinciaal belang om werkgelegenheid te behouden en nieuwe te creëren waardoor het streven ligt in de ontwikkeling van een dynamische, vitale en zichzelf vernieuwende regionale economie. Om het platteland vitaal te houden, zet de provincie Drenthe, naast de focus op een robuuste landbouw, in op het versterken en verbreden van niet-agrarische economische activiteiten.

Op basis van de Provinciale Omgevingsverordening is het plangebied voornamelijk aangeduid als 'bestaand stedelijk gebied'. De achterliggende percelen zijn aangeduid als 'landbouwgebieden'. Binnen het plangebied zijn geen kernkwaliteiten van toepassing. In deze gebieden wordt gestreefd naar een menging van functies. Naast de agrarische functie lenen deze gebieden zich ook voor onder meer een woonfunctie.

De gewenste ontwikkeling past binnen het beleid van de provincie.

3.3 Regionaal beleid

In het kader van de regionale afstemming wordt met de buurgemeenten De Wolden, Westerveld en Meppel overleg gevoerd over het woningbouwprogramma. De uitkomst van de afstemming zal resulteren in een regionale woonvisie. Een dergelijke afstemming vindt, in dit kader, ook plaats voorafgaand aan een op te starten bestemmingsplanprocedure die betrekking heeft op een nieuwbouwlocatie. Over het op te stellen bestemmingsplan Zuideropgaande 2011 (en dus ook de uitwerking van deze wijzigingsbevoegdheid) heeft op 11 december 2011 nadere regionale afstemming plaatsgevonden.

3.4 Gemeentelijk beleid

Het betreft hier de uitwerking van een wijzigingsbevoegdheid. De (gemeentelijke) beleidskeuzen die gemaakt zijn omtrent de realisatie van de woningen is gemaakt in het moederplan Zuideropgaande 2011.

Hoofdstuk 4 Gewenste ontwikkeling

4.1 Ruimtelijke en functionele structuur

Het bestemmingsplan Zuideropgaande 2011 maakt aan beide zijden van de Carstensdijk woningbouw mogelijk. Aan de noordzijde van de Carstensdijk wordt een dubbele en een vrijstaande woning mogelijk gemaakt. Aan de zuidzijde van de Carstensdijk is ter plaatse van de agrarische bestemming een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die de bouw van dubbele woningen mogelijk maakt. Er is een bouwplan ingediend voor de bouw van 6 dubbele woningen. De woningen hebben een langskap en een lage gootlijn. Ter plaatse van de entree is een accent aangebracht waarbij de lage gootlijn gedeeltelijk wordt verhoogd.

De westzijde en de zuidzijde van de strook waarin de dubbele woningen gebouwd worden grenst direct aan het open agrarisch gebied en zijn van afstand zichtbaar. Deze randen zijn kwetsbaar en we willen hier geen schuttingen maar een inrichting die rekening houdt met een goede overgang van de kavels naar het agrarisch gebied. Dit kan bijvoorbeeld door het aanbrengen van een erfafscheiding die bestaat uit beplanting. We vragen landschappelijke inpassing in samenhang met een goede waterhuishouding.

Bij het toevoegen van verhard oppervlak stelt het waterschap als eis dat er ook water geborgen wordt om te voorkomen dat wateroverlast ontstaat. Waterberging kan op verschillende manieren, bijvoorbeeld door het toepassen van krattenconstructies of het vergroten of aanleggen van wateroppervlak. Als gekozen wordt het water te bergen door het wateroppervlak te vergroten, is het van belang voor een wijze te kiezen die past in het bestaande landschap. Voor de technische eisen voor de waterberging verwijzen we naar paragraaf 5.3.4. in de toelichting van het bestemmingsplan Zuideropgaande 2011.

4.2 Verkeer

De afstand van de bebouwing tot de Carstensdijk moet, in verband met geluidseisen, minimaal 16 meter bedragen.

4.3 Parkeren

De parkeernorm bedraagt twee parkeerplaatsen per woning, deze parkeerplaatsen moeten op het eigen perceel worden aangelegd.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

5.1 Bodem

Bij een nieuwe ontwikkeling dienen mogelijk verontreinigde plekken in het plangebied te worden gesignaleerd. Bij nieuwbouw waarborgt de Wet bodembescherming dat er geen risico's voor de volksgezondheid zijn. Ecoreest heeft een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd in het plangebied. De resultaten zijn opgenomen in het rapport 'Verkennend Bodemonderzoek ter plaatse van: Carstensdijk ong. te Hollandscheveld (Elim)' (projectnr. 141659) van 10 februari 2015 Bijlage 1 (Verkennend bodemonderzoek).
Uit het onderzoek blijkt dat er zintuiglijk geen bijzonderheden zijn waargenomen. Asbestverdacht materiaal is ook niet waargenomen. In de bovengrond zijn licht verhoogde gehalten aan lood en kwik vastgesteld. In de ondergrond zijn geen verontreinigingen vastgesteld. In het grondwater is een lichte verontreiniging met barium aangetroffen.
De gevonden lichte verontreinigingen vormen geen belemmeringen voor de woonfunctie in het plangebied.

5.1.1 Grondverzet

Bij grondverzet dient men te streven naar een gesloten grondbalans. In situaties, waar grond vrij gaat komen, wordt sterk aanbevolen om de kwaliteit van de vrijkomende bodem chemisch analytisch vast te stellen. Uiteraard dient het onderzoek representatief te zijn voor de hele vrijkomende partij.
Voor het toepassen van grond gelden de spelregels voor grondverzet die zijn vastgesteld in het Besluit bodemkwaliteit. Informatie over het toepassen van grond kan worden verkregen bij afdeling Economie en Leefomgeving van de gemeente Hoogeveen, RUD Drenthe en AgentschapNL.

5.2 Archeologie en cultuurhistorie

In het verdrag van Malta wordt de veiligstelling van het Europese erfgoed geregeld. De uitgangspunten van dit verdrag zijn op nationaal niveau uitgewerkt in de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz, 2007). De regionale uitwerking heeft plaatsgevonden in de Omgevingsvisie Drenthe. Hierin is ten eerste de Archeologische Monumentenkaart (AMK) opgenomen. Hierop zijn monumenten en bekende archeologische vindplaatsen weergegeven. Ten tweede is in de Omgevingsvisie Drenthe de Indicatieve Kaart Archeologische verwachtingswaarden (IKAW) opgenomen. Op de kaart staat voor de gehele provincie de verwachtingswaarde voor archeologische vindplaatsen. Hier dient in het planvormingsproces rekening mee gehouden te worden.

Het adviesbureau De Steekproef heeft een archeologisch bureauonderzoek 'Hoogeveen, 7 plangebieden Gemeente Hoogeveen (Dr.)' (kenmerk: 2008-12/05 van maart 2009) uitgevoerd voor het bestemmingsplan Zuideropgaande 2011. Het plangebied maakt hier onderdeel van uit.

5.2.1 Archeologische verwachting

Het grootste deel van plangebied valt op de IKAW in een zone met een lage tot middelhoge trefkans voor archeologische waarden. Gezien de grote variatie die gebaseerd is op de bodemkaart en de meldingen van mesolithisch materiaal in de omgeving zijn er geen redenen om enkele delen van het plangebied uit te sluiten voor archeologisch onderzoek. Het terrein is weliswaar laaggelegen, maar gezien de bodemtypen is het in de prehistorie toch hoogstwaarschijnlijk droog genoeg geweest voor bewoning of andere menselijke activiteiten.

Voor het hele plangebied dient voorafgaand aan geplande werkzaamheden, die de bodem verstoren, een inventariserend archeologisch veldonderzoek middels grondboringen te worden uitgevoerd. Dit wordt geborgd in de planregels waarbij aansluiting wordt gezocht bij het provinciaal vrijstellingsbeleid. Dit betekent dat een inventariserend archeologisch onderzoek uitgevoerd moet worden bij ruimtelijke ingrepen die leiden tot een totaal te verstoren bodemoppervlak groter dan 500 m2 en waarbij de bodem dieper dan 30 cm verstoord wordt.

Op grond van artikel 53 van de Monumentenwet blijft de meldplicht van kracht. Als tijdens graafwerkzaamheden alsnog archeologische vondsten of indicatoren worden aangetroffen dan dient het werk onmiddellijk te worden stilgelegd en moet dit gemeld worden bij de provinciaal archeoloog en de gemeente.

5.3 Water

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht de Watertoets uit te voeren. De Watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets is doorlopen van bij het bestemmingsplan Zuideropgaande 2011 waar het wijzigingsgebied waar dit plan voor wordt opgesteld, onderdeel van uitmaakt.

5.3.1 Planbeschrijving

Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Vechtstromen. Het plangebied heeft een totale oppervlakte van ca. 2100 m2, waar een zestal woningen gebouwd kunnen worden.

5.3.2 Riolering

Ten noorden van het plangebied ligt een drukriolering. Het huishoudelijk afvalwater dient door middel van een voorziening op dit riool te worden geloosd. Het hemelwater wordt niet afgevoerd naar de rioolwaterzuivering.

5.3.3 Waterkwantiteit

Problemen met water moeten niet worden afgewenteld. De bedoeling is om bij uitbreiding de veerkracht van het watersysteem in Hoogeveen en omgeving te vergroten. Bij een toename van verhard oppervlak, zoals daken en verharding, zal meer regenwater worden afgevoerd in plaats van te infiltreren. Het hemelwater dient in of in de nabijheid van het plangebied geborgen te worden. De waterberging dient een zodanige capaciteit te hebben dat de landelijke afvoernorm niet wordt overschreden.
Om de kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater te waarborgen, dient bij nieuwbouwprojecten geen gebruik gemaakt te worden van milieubezwaarlijke bouwmaterialen, die de kwaliteit van het water en de waterbodem negatief kunnen beïnvloeden. Uitlogende materialen zoals zink en lood en dakmastiek behoren tot deze categorie.
Bij nieuwbouw, die past binnen de kaders van dit bestemmingsplan, zal rekening gehouden worden met de bovenstaande aspecten.

5.3.4 Invloed op de waterhuishouding

Het plan ligt niet in een beekdal. Om wateroverlast en grondwateroverlast rond bebouwing te voorkomen wordt de nieuwe bebouwing aangelegd op ten minste 30 cm boven het straatpeil. In het gebied zijn bij bestaande bouw geen gevallen van grondwateroverlast bekend.
Het plan ligt niet in een zone van hydrologische beïnvloeding. Kleine wijzigingen in de grondwaterstand binnen het peilbeheer van het waterschap hebben geen directe invloed op de omliggende functies van het plan. Grotere verschillen in de grondwaterstand kunnen eventueel wel invloed op de omliggende functies hebben.

5.3.5 Advies Waterschap Vechtstromen

Het waterschap heeft bij het bestemmingsplan Zuideropgaande 2011 al het volgende advies gegeven: het proces van de watertoets is goed doorlopen conform de Handreiking Watertoets III. De wateraspecten van waterschap Vechtstromen zijn voldoende belicht. Het waterschap heeft voor dat plan dan ook een positief wateradvies gegeven.

5.4 Natuur en ecologie

In het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met Europese en nationaal beleid en wetgeving ten aanzien van de natuurbescherming. Hierin wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming dient rekening gehouden te worden met de effecten van het plan op Natura 2000-gebieden, EHS etc. Bij soortenbescherming is de Flora- en faunawet van belang en eventueel het provinciaal soortenbeleid. Ecogroen Advies BV heeft een natuurtoets uitgevoerd voor het bestemmingsplan Zuideropgaande 2011. De resultaten zijn vastgelegd in het rapport 'Natuurtoets bestemmingsplanactualisatie Zuideropgaande/Nieuw Moscou' (kenmerk: 08-376 & 11-104 van 7 juni 2011).

5.4.1 Gebiedsbescherming

Voor wat betreft de gebiedsbescherming geldt dat in en in de nabijheid van het plangebied geen sprake is van gebieden die zijn aangewezen als Natura 2000-gebied, in de zin van de Europese Vogel- of Habitatrichtlijn. Wel liggen in de directe omgeving van het plangebied onderdelen van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het meest dicht bij gelegen onderdeel van de EHS – een langgerekte bosopstand ten oosten van Zuideropgaande – ligt op ca. 980 meter van het plangebied.

5.4.2 Soortenbescherming

Bij de soortenbescherming is de Flora- en faunawet van belang en eventueel het provinciaal soortenbeleid. In de Flora- en faunawet is bepaald dat beschermde dieren die in de wet zijn of worden aanwezen, niet gedood, gevangen of opzettelijk verontrust mogen worden, dat planten niet geplukt of verzameld mogen worden en dat het niet is toegestaan om nesten, holen of andere vaste rust- verblijfplaatsen van dieren te beschadigen, vernietigen of te verstoren. Het bevoegd gezag kan onder voorwaarden een ontheffing van de verbodsbepalingen verlenen.

Uit de natuurtoets voor het bestemmingsplan Zuideropgaande 2011 is naar voren gekomen dat de ecologische kwaliteiten van Zuideropgaande beperkt zijn. Het wijzigingsgebied ligt niet binnen gebieden waar mogelijk beschermde zoogdieren, amfibieën en flora voorkomen (bijlage IV en V, natuurtoets). Het plangebied bestaat uit grasland en heeft naar verwachting een lage ecologische waarde.

Bij ruimtelijke ingrepen en activiteiten in het bestemmingsplangebied dient altijd rekening gehouden te worden met de mogelijke aanwezigheid van beschermde soorten uit de Flora- en faunawet. Voor elk voornemen waarvan niet met zekerheid is uit te sluiten dat er effecten op beschermde soorten optreden is een toetsing aan de Flora- en faunawet noodzakelijk. Het bestemmingsplan wordt op het punt van vigerende natuurwet- en regelgeving uitvoerbaar geacht.

5.5 Geluid

Voor deze ontwikkeling is een inventarisatie gemaakt van de geluidsbelasting in het plangebied op grond van de Wet geluidhinder (Wgh). De RUD Drenthe heeft een akoestisch onderzoek uitgevoerd. De resultaten zijn opgenomen in het akoestisch rapport 'Akoestisch onderzoek, 3 twee-onder-een-kap woningen Carstensdijk te Hollandscheveld' met kenmerk HO 18967 RT van 20 maart 2015 (bijlage 2 Akoestich onderzoek).

5.5.1 Wegverkeer

Voor de bepaling van de geluidbelasting is de Carstensdijk van belang. Met het rekenprogramma Geomilieu 2.61 is een berekening gemaakt van de geluidbelasting ten gevolge van deze weg op het plangebied. De verkeersgegevens zijn afkomstig uit het verkeersmilieumodel voor het jaar 2020, aangevuld met een groei op deze weg voor 2025 en tellingen van de afdeling Economie en Leefomgeving van de gemeente Hoogeveen.

Uit het akoestisch onderzoek is gebleken dat de geluidbelasting als gevolg van het wegverkeer op de Carstensdijk maximaal 53 dB LDEN bedraagt op de gevels van de geprojecteerde woningen. Er wordt dus niet voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh.

Omdat de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden is onderzocht in hoeverre geluidreducerende maatregelen getroffen kunnen worden. Maatregelen aan de bron kunnen zijn het verlagen van de maximumsnelheid of het huidige wegdektype vervangen door stil asfalt. Verlaging van de maximumsnelheid is geen optie, omdat het een doorgaande weg is en de doorstroming van het verkeer niet moet worden beperkt. Er is op korte termijn geen sprake van het vervangen van het wegdektype. Het nu aanpassen van het wegdektype is niet kostenefficiënt in verhouding tot het verminderen van het aantal geluidgehinderden. Ook een scherm is vanuit stedenbouwkundig oogpunt geen optie en ook niet mogelijk gezien de situering van de woningen.

Om woningbouw mogelijk te maken, is een hogere grenswaarde van maximaal 53 dB vastgesteld. De woningen in het plangebied dienen om ten minste 16 meter van de rand van de weg gerealiseerd te worden.

Overige geluidbronnen
Railverkeer, industrielawaai en geluidbelasting veroorzaak door het vliegverkeer op het vliegveld Hoogeveen spelen geen rol in het plangebied.

5.6 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 (Stb. 2007, 434) is de Wet Luchtkwaliteit in werking getreden. Hierin zijn grenswaarden opgenomen voor een aantal luchtverontreinigende stoffen. Bij ieder besluit dat de kwaliteit van de lucht kan beïnvloeden moet worden gekeken naar de verwachte luchtkwaliteit en moet worden bepaald of kan worden voldaan aan de grenswaarden die in de Wet luchtkwaliteit zijn opgenomen. Bij bestemmingsplannen is het van belang om te beoordelen hoe de luchtkwaliteit zich gedraagt gedurende de planperiode. Hierbij worden de volgende stoffen beoordeeld: benzeen, kool(stof)monoxide (CO), lood, stikstofdioxide (NO2), zwaveldioxide (SO2) en zwevende deeltjes (PM10; ook wel fijn stof genoemd).

De kritische parameters in Nederland zijn fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2). De overige verontreinigende stoffen waaronder benzeen, lood, zwaveldioxide en koolstofmonoxide bevinden zich in Nederland ruim onder de grenswaarden. De verwachting is dat dit ook in de toekomst zo zal blijven waardoor berekening van deze waarden niet relevant is.

In het Besluit Niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) (hierna: Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Voor wat betreft de functie 'wonen' zijn locaties die niet meer dan respectievelijk 1500 (één ontsluitingsweg) of 3000 nieuwe woningen (twee ontsluitingswegen) omvatten, aangemerkt als gevallen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging.

Het wijzigingsgebied, waarin de woningen mogelijk gemaakt worden, is reeds opgenomen in het bestemmingsplan Zuideropgaande 2011. Daarin is geconcludeerd dat er sprake is van een project dat 'niet in betekende mate' bijdraagt aan luchtverontreiniging. Toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit kan dan ook achterwege blijven. Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de ruimtelijke ontwikkeling.

5.7 Externe veiligheid

Het aspect Externe Veiligheid heeft te maken met de gevolgen van ongevallen met gevaarlijke stoffen en de bescherming hiertegen. De veiligheidsrisico's worden uitgedrukt in het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Verder kunnen de veiligheidsrisico's worden verdeeld in risico's veroorzaakt door bedrijvigheid (inrichtingen) en in risico's veroorzaakt vanwege het transport (weg, spoor, water, buisleidingen) van gevaarlijke stoffen. Conform het nationale veiligheidsbeleid en de Visie Externe Veiligheid van de gemeente Hoogeveen is onderzoek verricht naar de veiligheidssituatie rondom het plangebied.

5.7.1 Stationaire bronnen

Binnen of in de nabijheid van het plangebied zijn geen risicovolle bedrijven aanwezig. Er hoeft niet getoetst te worden aan veiligheidsafstanden op basis van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico, zoals verwoord in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).

5.7.2 Transportroutes voor gevaarlijke stoffen

Voor het transport van gevaarlijke stoffen via het water, de weg en het spoor zijn de normen voor externe veiligheid in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) vastgelegd, dat per 1 april 2015 in werking is getreden. Het plangebied ligt niet in de nabijheid van transportroutes voor gevaarlijke stoffen.

5.7.3 Buisleidingen

In de nabijheid van het plangebied ligt een aantal hoge druk aardgasleidingen van de Gasunie en de NAM. Het wijzigingsgebied ligt niet binnen plaatsgebonden risico (PR10-6)-contouren van deze gasleidingen. Er zijn dus geen belemmeringen aanwezig met betrekking tot het plaatsgebonden risico van de gasleidingen. Binnen de belemmeringenzones van 5 meter aan weerszijden van de gasleidingen met een werkdruk van 40 bar en hoger, mogen geen ontwikkelingen plaatsvinden. Het plangebied ligt niet binnen een belemmeringenzone. Deze vormt dan ook geen belemmering voor de ruimtelijke ontwikkeling. Het plangebied ligt wel binnen het invloedsgebied van een aantal van deze aardgasleidingen.

Een verantwoording van het groepsrisico heeft reeds plaatsgevonden bij het bestemmingsplan Zuideropgaande 2011. Gebleken is dat kwantitatief gezien het groepsrisico geen enkele rol van betekenis speelt. De oriëntatiewaarde wordt als gevolg van dit plan niet overschreden.

In de Visie externe veiligheid Hoogeveen is vastgelegd dat bij de verantwoording van het groepsrisico niet alleen gekeken moet worden naar de hoogte van het groepsrisico (wel of niet overschrijding van de oriëntatiewaarde). Ook de aspecten snelle alarmering, snelle bereikbaarheid, overzichtelijkheid van de situatie, de snelheid van de opbouw van een incidentbestrijding en de primaire blusvoorziening moeten in ogenschouw worden genomen. Hierover heeft de Veiligheidsregio Drenthe (VRD) advies (kenmerk: U773 van 12 januari 2012) uitgebracht. De VRD heeft geadviseerd om geen woningen in de 100% letaliteitszone te plaatsen. Het plangebied ligt buiten de 100% letaliteitszone.

Verder werd geadviseerd geen functies mogelijk te maken die kwetsbare groepen toestaan. Onder kwetsbare groepen wordt onder andere verstaan (woon)zorgvormen, kinderdagverblijven en scholen. Dergelijke functies worden met dit plan niet mogelijk gemaakt. Het plan voorziet in de bouw van 6 woningen. Er kan geconcludeerd worden dat vanuit het oogpunt van externe veiligheid de ontwikkeling in het plangebied dan ook acceptabel zijn.

5.7.4 Hoogspanningslijnen

Er lopen geen hoogspanningslijnen door of langs het plangebied. Er hoeft dan ook geen rekening gehouden te worden met het advies van VROM (2005, aanvulling 2008) over hoogspanningslijnen.
Externe veiligheid vormt geen belemmering voor de ontwikkeling in het plangebied.

5.8 Duurzaamheid

Hoogeveen streeft naar een duurzame ontwikkeling. De gemeente heeft haar ambities op het gebied van duurzaamheid verwoord in de milieuvisie. Een van de speerpunten is energieneutraal bouwen. Er moet een stap worden gezet naar een duurzame leefomgeving. Belangrijk hierbij is het vergroten van de bewustwording.

Nieuwbouw leent zich bij uitstek om de aspecten van duurzaamheid te integreren bij de uitvoering van de bouwwerkzaamheden en de landschappelijke inpassing. Er zijn in de praktijk verschillende mogelijkheden om energieneutraal te bouwen en rekening te houden met het gebruik van duurzame materialen.

5.9 MER

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag nog moet beoordelen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling.

De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:

  • de kenmerken van het project;
  • de plaats van het project;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.


In het plangebied is sprake van woningbouw, waarbij maximaal 6 woningen worden gerealiseerd. In de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage is de ontwikkeling opgenomen onder categorie D 11.2, onder 2º: een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen.
Er is sprake van een m.e.r-beoordelingsplichtige activiteit indien er sprake is van meer dan 2000 woningen. Het planvoornemen met 10 woningen ligt ver onder de drempelwaarde, waardoor kan worden aangenomen dat er geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit. In het kader van de voorbereiding is geconstateerd dat het plan niet binnen een kwetsbaar of waardevol gebied ligt.

De onderzoekslocatie ligt op meer dan 3 kilometer van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied en op circa 980 meter tot de dichtstbijzijnde natuur dat onderdeel uitmaakt van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het plangebied ligt binnen bestaande bebouwing in de kern van Hoogeveen. Gezien de afstand en de aard van de beoogde ingreep zijn er geen negatieve effecten te verwachten op de natuurwaarden of de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied en de EHS. Er is in voldoende mate rekening gehouden met milieu- en overige omgevingsaspecten. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het milieubelang in voldoende mate is afgewogen en dat er geen nadelige effecten zijn te verwachten.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan is voorgelegd aan de betrokken partijen als bedoeld in artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening. Hierop zijn geen reacties binnengekomen. Vervolgens is het ontwerpbestemmingsplan voor een periode van zes weken ter inzage gelegd, en zijn belanghebbenden in de gelegenheid gesteld een zienswijze tegen de omgevingsvergunning in te dienen. Zie hiervoor Hoofdstuk 7 Inspraak en vooroverleg.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Met de initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst gesloten. Hiermee zijn de gewenste afspraken opgenomen. Daarom hoeft er geen exploitatieplan te worden vastgesteld en wordt het plan economisch uitvoerbaar geacht.

Hoofdstuk 7 Inspraak en vooroverleg

7.1 Vooroverleg

Zoals in paragraaf 6.1 is aangegeven is het bestemmingsplan voorgelegd aan de betrokken partijen als bedoeld in artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening. vooroverleg gevoerd met het oa het Waterschap en de provincie. Hierop zijn geen reacties binnengekomen.

7.2 Inspraak

Het ontwerpbesluit heeft voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn kon door een ieder een zienswijze bij het college van burgemeester en wethouders worden ingediend. In deze periode is één zienswijze ingediend:

De indiener vindt het jammer dat het vrije uitzicht door de plannen ontnomen gaat worden. Bij eventuele bouw hoopt de indiener dat zijn privacy enigszins gewaarborgd blijft. Verder heeft het de voorkeur van de indiener om geen raampartijen op de 1e verdieping en hoger aan de voorzijde van de woning te hebben, vanwege inkijk in de tuin en slaapkamer van de indiener.

Reactie gemeente
Volgens de vaste jurisprudentie van de Wro kan het recht op vrij uitzicht niet worden geclaimd. Conform artikel 6.1 e.v. van de Wet ruimtelijke ordening kan wel een verzoek om planschade worden ingediend (nadat de omgevingsvergunning onherroepelijk is geworden). Daarnaast zal op de eerste verdieping aan de voorzijde de badkamer worden gerealiseerd hetgeen betekent dat het verlies van privacy mee zal vallen.