direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Noordscheschut, wijzigingsplan Boogerdweg ong. 2015
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0118.2015BPW8015001-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

De gemeente Hoogeveen heeft in 2015 een aanvraag ontvangen voor de realisatie van een woning op een perceel aan de Boogerdweg te Noordscheschut.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Plangebied

Het plangebied ligt aan de zuidrand van Noordscheschut aan de Boogerdweg. In afbeelding 1 een weergave van de bestaande situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2015BPW8015001-VG01_0001.png"

Afbeelding 1: ligging plangebied (bron google maps)

2.2 Vigerend recht

Het vigerende bestemmingsplan is bestemmingsplan Noordscheschut 2009. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 13 juni 2013, en op 21 augustus 2013 onherroepelijk geworden. Het perceel aan de Boogerdweg heeft de bestemming 'Agrarisch'. Daarnaast ligt er een wijzigingsbevoegdhied op het perceel om de bestemming middels een wijzgingsprocedure te wijzigingen in de bestemmingen 'agrarisch', 'water', 'tuin'en/of 'wonen'. Zie afbeelding 2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2015BPW8015001-VG01_0002.png"

Afbeelding 2: Vigerend bestemmingsplan

 

2.3 Ruimtelijke en functionele structuur plangebied

Het terrein is gelegen ten zuiden van de Boogerdweg en sluit aan bij de bebouwing aan de oostzijde van het Zwarte Dijkje. De braak liggende gronden zijn geëgaliseerd en gereed gemaakt voor bebouwing. De aangrenzende bebouwing ten oosten van het Zwarte Dijkje en ten noorden van de Boogerdweg bestaat uit dubbele woningen en rijenbouw in twee lagen.

Hoofdstuk 3 Gewenste ontwikkeling en uitgangspunten

De toekomstige bebouwing moet aansluiten bij de bestaande bebouwing. De locatie leent zich voor het oprichten van een dubbele of vrijstaande woning in twee lagen met kap. De parkeervoorzieningen voor twee auto's moeten op eigen terrein worden gerealiseerd.

Een smalle strook ten westen van de locatie wordt bij deze ontwikkeling niet betrokken. In een later stadium komt hier een ontsluitingsweg te liggen voor een nieuw uitbreidingsgebiedje ten zuiden van de onderhavige locatie.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Bodem

De Wet bodembescherming waarborgt bij nieuwbouw dat er geen risico's voor de volksgezondheid zijn. Bij een nieuwe ontwikkeling dienen mogelijk verontreinigde plekken in het plangebied te worden gesignaleerd. Op de locatie worden twee schuren gesloopt en wordt een nieuwe woning mogelijk gemaakt.

Het adviesbureau Royal Haskoning heeft voor een gebied, waar ook het plangebied deel van uitmaakt, een bodemonderzoek uitgevoerd. De resultaten zijn weergegeven in het rapport 'Verkennend bodemonderzoek plangebied Noordscheschut te Hoogeveen' (kenmerk: 9W8676) van
1 februari 2012 (Bijlage 1 Bodemonderzoek).

In 1999 is al eerder een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd voor Boogerdweg/Coevorderstraatweg (kadastraal perceel sectie K, nr. 4600). In dat onderzoek zijn
zintuiglijk afvalresten en puin waargenomen. Chemisch analytisch werden in de bovengrond licht verhoogde concentraties aan PAK aangetroffen. In de ondergrond werden geen verontreinigingen vastgesteld. In het grondwater werd het gehalte aan koper sterk verhoogd aangetoond. Na een herbemonstering was sprake van een matige verontreiniging met koper. Verder was er een lichte verontreiniging met chroom aanwezig.

Uit het bodemonderzoek van 2012 blijkt dat zintuiglijk in het noordoostelijk deel van het plangebied sporen van puin en resten plastic zijn aangetroffen. In de bovengrond zijn hier lichte verontreinigingen met zware metalen en PAK aangetroffen. In de ondergrond zijn geen verontreinigingen aangetroffen. In het grondwater is barium in licht verhoogde gehalten aangetoond.

Conclusie
Gezien de aard en de concentraties van de aangetoonde stoffen in relatie tot de beoogde nieuwbouw kan worden gesteld dat er geen milieuhygiënische belemmeringen zijn voor de planontwikkeling.

Grondverzet
Bij grondverzet dient men te streven naar een gesloten grondbalans. In situaties, waar grond vrij gaat komen, wordt sterk aanbevolen om de kwaliteit van de vrijkomende bodem chemisch analytisch vast te stellen. Uiteraard dient het onderzoek representatief te zijn voor de hele vrijkomende partij.
Voor het toepassen van grond gelden de spelregels voor grondverzet die zijn vastgesteld in het Besluit bodemkwaliteit. Informatie over het toepassen van grond kan worden verkregen bij afdeling Ecomie en Leefomgeving van de gemeente Hoogeveen, RUD Drenthe en Rijkswaterstaat Leefomgeving.

4.2 Archeologie en Cultuurhistorie

In het verdrag van Malta wordt de veiligstelling van het Europese erfgoed geregeld. De uitgangspunten van dit verdrag zijn op nationaal niveau uitgewerkt in de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz, 2007). De regionale uitwerking heeft plaatsgevonden in de Omgevingsvisie Drenthe. Hierin is ten eerste de Archeologische Monumentenkaart (AMK) opgenomen. Hierop zijn monumenten en bekende archeologische vindplaatsen weergegeven. Ten tweede is in de Omgevingsvisie Drenthe de Indicatieve Kaart Archeologische verwachtingswaarden (IKAW) opgenomen. Op de kaart staat voor de gehele provincie de verwachtingswaarde voor archeologische vindplaatsen. Hier dient in het planvormingsproces rekening mee gehouden te worden.

Archeologische verwachting
Het plangebied ligt in een gebied met een lage verwachtingswaarde op grond van de IKAW. In het plangebied wordt 1 woning gerealiseerd, waarbij het te verstoren bodemoppervlak kleiner is dan 500 m2. Met deze ruimtelijke ontwikkeling gaan er zeer waarschijnlijk geen archeologische sporen verloren.

Op grond van artikel 53 van de Monumentenwet blijft wel de meldplicht van kracht. Als tijdens graafwerkzaamheden alsnog archeologische vondsten of indicatoren worden aangetroffen dan dient het werk onmiddellijk te worden stilgelegd en moet dit gemeld worden bij de provinciaal archeoloog en de gemeente.

4.3 Water

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht de Watertoets uit te voeren. De Watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten.

Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. De toename van het verharde oppervlak is minder dan 1.500 m2.

Voorkeursbeleid hemelwaterafvoer
In het plan wordt gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen. Als de hemelwaterafvoer niet wordt aangesloten op een gescheiden rioolstelsel of er wordt niet afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel, dan is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem het uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.

Aanleghoogte van de bebouwing
Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter ten opzichte van de gemiddelde hoogste grondwaterstand(GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast.

Watertoetsproces
De initiatiefnemer heeft het Waterschap Reest en Wieden geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding.

De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen conform de Handreiking Watertoets III. Waterschap Reest en Wieden geeft een positief wateradvies.

4.4 Natuur en Ecologie

In het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met Europees en nationaal beleid en wetgeving ten aanzien van de natuurbescherming. Hierin wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming dient rekening gehouden te worden met de effecten van het plan op Natura 2000-gebieden, EHS etc. Bij soortenbescherming is de Flora- en faunawet van belang en eventueel het provinciaal soortenbeleid. Het adviesbureau Ecoreest heeft in 2011 een ecologisch onderzoek uitgevoerd voor een gebied waar het plangebied onderdeel van uitmaakt. De resultaten zijn weergegeven in het rapport 'Quickscan natuurtoets woningbouw te Noordscheschut' (projectnr. 11-302) van 26 september 2011 (Bijlage 2 Ecologisch onderzoek).

Gebiedsbescherming
Op ruim elf kilometer en vier kilometer van het plangebied bevinden zich respectievelijk het Natura 2000-gebied Dwingelderveld en Mantingerzand. Het dichtstbijzijnde gebied dat is aangewezen als ecologische hoofdstructuur (EHS) ligt op een afstand van ca. 760 meter van het plangebied. Tussen het plangebied en deze Natura 2000-gebieden en de EHS bevindt zich onder andere bos, agrarisch gebied, bebouwing en infrastructuur. Gezien de afstand van het plangebied tot de EHS en de Natura 2000-gebieden Dwingelderveld en Mantingerzand en de lokale aard van de ingrepen, kan worden geconcludeerd dat geen negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van de Natura 2000-gebieden optreden.

Soortenbescherming
Bij de soortenbescherming is de Flora- en faunawet van belang en eventueel het provinciaal soortenbeleid. In de Flora- en faunawet is bepaald dat beschermde dieren die in de wet zijn aangewezen, niet gedood, gevangen of opzettelijk verontrust mogen worden, dat planten niet geplukt of verzameld mogen worden en dat het niet is toegestaan om nesten, holen of andere vaste rust- of verblijfplaatsen van dieren te beschadigen, vernietigen of te verstoren. Het bevoegd gezag kan onder voorwaarden een ontheffing van de verbodsbepalingen verlenen.

Op basis van het ecologisch onderzoek kan geconcludeerd worden dat, met uitzondering van broedvogels, er geen juridisch zwaar beschermde soorten (tabel 2 en 3-soorten) op grond van de Flora en faunawet in het plangebied voorkomen, dan wel worden verwacht.
De aanwezige licht beschermde soorten worden niet in hun voortbestaan bedreigd en vallen onder de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen. Ten aanzien van vogels dient gedurende de werkzaamheden rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Met betrekking tot broedvogels kan men er in dit plangebied van uitgaan dat geen verbodsbepalingen worden overtreden als buiten het broedseizoen wordt gewerkt of als de werkzaamheden ruim voor het broedseizoen aanvangen en continu voortduren.
Als werkzaamheden voor het broedseizoen worden gestart en continu voortduren, zullen broedvogels een rustigere broedplaats (op enige afstand) zoeken en niet door de werkzaamheden worden gestoord. Voor het broedseizoen wordt geen standaardperiode gehanteerd in het kader van de Flora- en faunawet. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Voor de meeste vogels geldt dat het broedseizoen van ongeveer 15 maart tot 15 juli loopt.

Voor de aanwezige paartjes Huismus vormt het plangebied belangrijk foerageergebied. Door het aanplanten van voldoende groenstructuren blijft deze functie behouden. Wanneer deze maatregelen in acht worden genomen, dan is het aanvragen van ontheffing Flora- en faunawet niet noodzakelijk voor Huismus. Wel wordt geadviseerd om in of aan de nieuwe bebouwing nestgelegenheid voor Huismus te realiseren.

Conclusie
In het plangebied is voor geen enkele soort de goede staat van instandhouding in het geding. Op het punt van vigerende natuurwet- en regelgeving wordt het plan uitvoerbaar geacht.

4.5 Geluid

Om de uitvoerbaarheid van dit plan te toetsen is een inventarisatie gemaakt van de geluidsbelasting in het plangebied op grond van de Wet geluidhinder (Wgh).

Wegverkeerslawaai
De locatie ligt in een gebied waar een snelheidsregime geldt van 30 km/h. Op grond van de Wet geluidhinder hoeft er geen akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden. De etmaalintensiteit van de Boogerdweg is dermate laag dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor wegverkeerslawaai niet worden overschreden.

Overige geluidbronnen
Railverkeer, industrielawaai en geluidbelasting veroorzaakt door het vliegverkeer op het vliegveld Hoogeveen spelen geen rol in het plangebied.

4.6 Milieuzonering bedrijven

Bij nieuwbouw van woningen of bedrijven dienen de richtafstanden van de VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' gemotiveerd te worden toegepast. Het plangebied bevindt zich in een gebied met woningbouw. Ten zuiden van het plangebied is een autobedrijf gevestigd aan Coevorderstraatweg 69 in Noordscheschut. Het betreft hoofdzakelijk opslag en een werkplaats voor het repareren en opknappen van oldtimers. Voor een dergelijk bedrijf dient een richtafstand van maximaal 30 meter acht te worden genomen. De afstand tussen het plangebied en het bedrijf bedraagt ca. 120 meter. Er is dan ook vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening geen belemmering voor de geplande ontwikkeling.

4.7 Milieueffectrapportage (MER)

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag nog moet beoordelen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling.

De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:
- de kenmerken van het project;
- de plaats van het project;
- de kenmerken van de potentiële effecten.

In het plangebied is maximaal 1 woning geprojecteerd. In de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage is de ontwikkeling opgenomen onder categorie D 11.2, onder 2º: een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen.

Er is sprake van een m.e.r-beoordelingsplichtige activiteit indien er sprake is van meer dan 2000 woningen. Het planvoornemen met 1 woning ligt ver onder de drempelwaarde, daardoor kan worden aangenomen dat er geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit. In het kader van de voorbereiding is geconstateerd dat het plan niet binnen een kwetsbaar of waardevol gebied ligt.

De onderzoekslocatie ligt op ruim 4 kilometer van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied en op ca. 760 meter van de dichtstbijzijnde natuur dat onderdeel uitmaakt van de EHS. Gezien de afstand zijn er geen negatieve effecten te verwachten op de natuurwaarden of de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied en de EHS. Er is in voldoende mate rekening gehouden met milieu- en overige omgevingsaspecten.

Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het milieubelang in voldoende mate is afgewogen en dat er geen nadelige effecten zijn te verwachten.

4.8 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 (Stb. 2007, 434) is de Wet Luchtkwaliteit in werking getreden. Hierin zijn grenswaarden opgenomen voor een aantal luchtverontreinigende stoffen. Bij ieder besluit dat de kwaliteit van de lucht kan beïnvloeden moet worden gekeken naar de verwachte luchtkwaliteit en moet worden bepaald of kan worden voldaan aan de grenswaarden die in de Wet luchtkwaliteit zijn opgenomen. Bij bestemmingsplannen is het van belang om te beoordelen hoe de luchtkwaliteit zich gedraagt gedurende de planperiode. Hierbij worden de volgende stoffen beoordeeld: benzeen, kool(stof)monoxide (CO), lood, stikstofdioxide (NO2), zwaveldioxide (SO2) en zwevende deeltjes (PM10; ook wel fijn stof genoemd).

De kritische parameters in Nederland zijn fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2). De overige verontreinigende stoffen waaronder benzeen, lood, zwaveldioxide en koolstofmonoxide bevinden zich in Nederland ruim onder de grenswaarden. De verwachting is dat dit ook in de toekomst zo zal blijven waardoor berekening van deze waarden niet relevant is.

Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Op grond van het Besluit niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) en de bijbehorende ministeriële regeling dragen projecten met woningbouw niet in betekenende mate bij, indien er minder dan 1500 woningen gerealiseerd worden met 1 ontsluitingsweg. Aan deze voorwaarde wordt ruimschoots voldaan, want het gaat om de realisatie van 1 woning in het plangebied.

Conclusie
Dit betekent dat het project niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit en verder onderzoek is dan ook niet noodzakelijk. Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de ruimtelijke ontwikkeling.

4.9 Externe veiligheid

Het aspect Externe Veiligheid heeft te maken met de gevolgen van ongevallen met gevaarlijke stoffen en de bescherming hiertegen. De veiligheidsrisico's worden uitgedrukt in het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Verder kunnen de veiligheidsrisico's worden verdeeld in risico's veroorzaakt door bedrijvigheid (inrichtingen) en in risico's veroorzaakt vanwege het transport (weg, spoor, water, buisleidingen) van gevaarlijke stoffen. Conform het nationale veiligheidsbeleid en de Visie Externe Veiligheid van de gemeente Hoogeveen is onderzoek verricht naar de veiligheidssituatie rondom het plangebied.

Stationaire bronnen
Binnen of in de nabijheid van het plangebied zijn geen risicovolle bedrijven aanwezig. Er hoeft niet getoetst te worden aan veiligheidsafstanden op basis van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico, zoals verwoord in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).

Transportroutes voor gevaarlijke stoffen
Voor het transport van gevaarlijke stoffen via de weg, het spoor en het water is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) vanaf 1 april 2015 van kracht geworden. De dichtstbijzijnde transportroute voor gevaarlijke stoffen ligt op ca. 670 meter van het plangebied. De ruimtelijke ontwikkeling ligt niet binnen een plaatsgebonden risico (PR10-6)-contour. Daarnaast ligt het plangebied ook buiten het invloedsgebied van 110 meter van de A37 en hoeft er geen verantwoording van het groepsrisico plaats te vinden. Een toetsing aan veiligheidsafstanden op basis van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico, zoals verwoord in het Bevt is dan ook niet nodig.

Buisleidingen
Ten westen van het plangebied ligt een hoge druk aardgasleiding (N-521-40, 159 mm en 40 bar) van de Gasunie. Het plangebied ligt op ca. 100 meter afstand van deze buisleiding. Het plangebied ligt buiten een plaatsgebonden risico (PR 10-6)-contour en het invloedsgebied (70 meter) van deze buisleiding. Er hoeft niet getoetst te worden aan veiligheidsafstanden op basis van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico, zoals verwoord in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Conclusie
Externe veiligheid vormt geen belemmering voor de ontwikkeling in het plangebied.

Hoofdstuk 5 Duurzaamheid

Hoogeveen streeft naar een duurzame ontwikkeling. De gemeente heeft haar ambities op het gebied van duurzaamheid verwoord in de milieuvisie. Een van de speerpunten is energieneutraal bouwen. Er moet een stap worden gezet naar een duurzame leefomgeving. Belangrijk hierbij is het vergroten van de bewustwording.

Nieuwbouw leent zich bij uitstek om de aspecten van duurzaamheid te integreren bij de uitvoering van de bouwwerkzaamheden en de landschappelijke inpassing. Er zijn in de praktijk verschillende mogelijkheden om energieneutraal te bouwen en rekening te houden met het gebruik van duurzame materialen.

Hoofdstuk 6 Planbeschrijving

6.1 Juridisch systeem

Als opzet voor de planologische regeling van dit gebied, is gekozen voor een verbeelding met flexibele bestemmings- en bouwregels, waarin het door de gemeente vastgestelde beleid wordt omschreven. Hiermee wordt een materiële rechtszekerheid beoogd; alleen activiteiten die in het karakter van het gebied passen zijn toegestaan.

Het bestemmingplan valt onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro), die op 1 juli 2008 in werking is getreden. Dit betekent dat het bestemmingsplan is opgezet volgens de nieuwste wettelijke regelgeving en volgens de nieuwste Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. Deze nieuwe standaard is per 1 juli 2013 verplicht volgens het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Het plan is technisch als een digitaal raadpleegbare versie uitgevoerd en voldoet aan de eisen van DURP (Digitale Uitwisseling in Ruimtelijke Processen). Deze digitale versie is bedoeld om de burger 'online' informatie te verschaffen omtrent het bestemmingsplan. Bovendien is de digitale versie bedoeld voor uitwisseling van gegevens binnen de gemeente en met andere overheidsinstanties. De digitale versie is voor (ontwerp)plannen die na 1 januari 2010 ter inzage worden gelegd verplicht op grond van de nieuwe Wro. Er zal een analoge (papieren) versie van het bestemmingsplan naast het digitale plan blijven bestaan.

6.2 Regels

De regels zijn vervat in artikelen die onderverdeeld zijn in vier delen. In de "Inleidende regels" zijn algemene artikelen opgenomen die voor het gehele plan van belang zijn. In artikel 1 zijn omschrijvingen opgenomen van de in het plan voorkomende relevante begrippen. In artikel 2 is vastgelegd op welke wijze dient te worden gemeten.

Door deze vaste omschrijving van de begrippen en van de wijze van meten wordt eenduidigheid in de bedoelingen van het plan gegeven en wordt de rechtszekerheid vergroot.

In de "bestemmingsregels" zijn de bestemmingen en de gebruiks- en/of bebouwingsmogelijkheden van de betreffende gronden aangegeven. De bestemmingen zijn op alfabetische volgorde benoemd. Deze bestemmingsregels worden in paragraaf 7.3 nader uitgewerkt.
In de "algemene regels" staan artikelen benoemd die voor alle of meerdere bestemmingen gelden. Het betreffen onder andere de voor alle bestemmingen geldende afwijkingsregels en de algemeen geldende aanduidingsregels.


De algemene afwijkingsregels zorgen voor enige verruiming van de flexibiliteit van het plan. Deze afwijkingen zijn niet specifiek op één bestemming gericht. Zij kunnen gebruikt worden ten aanzien van alle bestemmingen. De algemene aanduidingsregels geven de mogelijkheid voor algemene aanduidingen, die als een extra laag over meerdere bestemmingen liggen. In dit bestemmingsplan zijn twee van deze algemene aanduidingen aanwezig, te weten:
'Geluidzone - industrie 50 dBa': het betreft een zone die behoort bij industrieterrein De Wieken, waar in bepaalde gebieden "grote lawaaimakers" zijn toegestaan. Binnen de zone moet men bij nieuwbouw rekening houden met grenswaarde van geluid vanwege de industrie of hogere grenswaarde aanvragen.

In de "Overgangs- en slotregels" staan artikelen benoemd die voor alle voorgaande regels gelden. Het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik is hierin geregeld alsmede de slotregels.

6.3 Verklaring van de bestemmingen

6.3.1 Tuin

Het gedeelte van het perceel waar geen (bij)gebouwen mogen worden gebouwd, heeft deze bestemming gekregen. Deze grond ligt tussen de voorgevel van het hoofdgebouw en de openbare weg.

6.3.2 Wonen

In de woonbestemming is voor de bouwstrookdiepte een maat van twaalf meter aangehouden, zodat de woning nog naar achteren kan uitbreiden (zolang de uitbreiding binnen het bouwvlak plaatsvindt). Er mag een vrijstaande of een twee aan één gebouwde woning worden gebouwd die qua bouwaanduiding overeenkomt met de specifieke bouwaanduiding (sba-2) uit de regels van het bestemmingsplan Noorscheschut. Dat wil zeggen dat de bouwhoogte maximaal 10 meter mag bedragen, en de goothoogte maximaal 6 meter.

Hoofdstuk 7 Handhaving

7.1 Beleidskeuzen

De gemeenteraad heeft op 3 februari 2011 de Kadernota Toezicht en handhaving vastgesteld. Het handhavingsbeleid maakt onderdeel uit van het programma Veilig. De looptijd van de kadernota Integrale handhaving loopt van 2011-2014, waarmee wordt aangesloten bij andere plannen waarin op onderdelen wordt verwezen naar handhaving. Dit zijn het Drentse veiligheidsplan, Integrale veiligheidsplan Hoogeveen en de visie externe veiligheid.

De afgelopen jaren is er veel veranderd en de komende jaren gaat er nog veel veranderen. Er vindt een verschuiving plaats van vergunningplicht naar steeds meer algemene regels in het VROM-domein. Gevolg hiervan is dat er meer nadruk komt te liggen op de uitvoering van de handhaving.

7.2 Inzet gemeentelijk apparaat

Op basis van de kadernota Toezicht en handhaving wordt jaarlijks een gemeentelijk werkprogramma opgesteld. Hierin worden op basis van een evaluatie voor het komende jaar de prioriteiten (bij)gesteld. In dit werkprogramma worden alle taken, taakonderdelen, de wettelijke of gewenste prioriteitstelling, prestatie en capaciteitstoekenning op het gebied van handhaving opgenomen. Tevens wordt de voortgang van de projecten die op de afdeling spelen inzichtelijk gemaakt.

De werkprogramma's worden gemonitord en geëvalueerd (jaarverslagen). Voor de monitoring en evaluaties zal aansluiting worden gezocht bij de programmasturing zoals die in Hoogeveen wordt gebruikt. Aan deze programma's ligt een visie (1x10 jaar) ten grondslag die vervolgens worden uitgewerkt in beleidsnota's (1x4 jaar) en uitvoeringsprogramma's (jaarlijks). Er wordt een analyse gemaakt van de ontwikkeling van het naleefgedrag en in hoeverre de doelen zijn behaald.

Tevens wordt beoordeeld of nog de juiste prioriteiten worden gesteld en of het handhavingsbeleid en de handhaving strategieën nog doelmatig en effectief zijn. Ieder jaar rapporteert het college van B&W de evaluatie aan de gemeenteraad. Indien nodig worden op basis van de evaluatie aanpassingen gedaan in de kadernota.

Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid

8.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan is voorgelegd aan de betrokken partijen als bedoeld in artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening. Vervolgens is het ontwerpbestemmingsplan opgesteld en na goedkeuring van het college voor een periode van zes weken ter inzage gelegd. Belanghebbenden zijn in de gelegenheid gesteld een zienswijze tegen het bestemmingsplan in te dienen. Hiervan is geen gebruik gemaakt waarmee het plan maatschappelijk uitvoerbaar wordt geacht.

8.2 Economische uitvoerbaarheid

Conform artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening dient een onderzoek te worden verricht naar de uitvoerbaarheid van het plan. De gemeente Hoogeveen heeft met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst gesloten, zodat de economische uitvoerbaarheid 'anderszins verzekerd' is. De kosten voor de uitvoering van dit bestemmingsplan komen voor rekening van de initiatiefnemer. Gelet op bovenstaande wordt het plan economisch uitvoerbaar geacht.