direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied Noord, Stuifzandseweg 50, 2014
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0118.2014PB8006004-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

Zorgcamping en logeerhuis de Vlieger is op 1 september 2008 opgericht en na een bouw- en voorbereidingstijd van ca 1,5 jaar op 9 april 2010 gestart met de organisatie van logeerweekenden en naschoolse begeleiding voor kinderen met een autistische of sociale beperking. Zorgcamping en logeerhuis de Vlieger wil de activiteiten verder uitbreiden, met een geschikte locatie om een begeleid-wonen project te starten in combinatie met dagbesteding. Op het perceel Stuifzandseweg 50 heeft men deze locatie gevonden. De voorgenomen activiteiten en bijbehorende bebouwing past echter niet in het geldende bestemmingsplan. Vandaar dat voorliggend bestemmingsplan is opgesteld.

Hoofdstuk 2 Huidige Situatie

2.1 Plangebied

Het perceel is gelegen in het landelijk ten noorden van industrieterrein De Wieken, en ten zuiden van het dorp Stuifzand. De navolgende kaart geeft de ligging van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2014PB8006004-VG01_0001.png"

Afbeelding 1: Stuifzandseweg 50 en directe omgeving (bron: google maps)

2.2 Vigerend bestemmingsplan

Bestemmingsplan Buitengebied Noord is het vigerende bestemmingsplan voor het plangebied. Het perceel heeft de bestemming Landelijk Gebied III en de aanduiding Woning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2014PB8006004-VG01_0002.png"

Afbeelding 2: uitsnede bestemmingsplankaart Buitengebied Noord

2.3 Ruimtelijke en functionele structuur plangebied

De Stuifzandseweg ligt parallel aan het beekdal van 'Het Oude Diep'. Het lint heeft een smalle en rechtlijnige verkaveling gescheiden door wijken en kanalen welke haaks op de weg staan. De meeste gebouwen staan, met de nokrichting haaks op de weg en parallel aan de lijnen van het landschap. Deze rationele eenduidigheid geeft het gebied identiteit. De gebouwen zijn verspringend tegenover elkaar langs de weg geplaatst. Hierdoor ontstaat een gevarieerde ruimte. De aanwezigheid van houtwallen en kleine bospercelen zorgt voor een kleinschalige structuur. Kenmerkend aan de bebouwing is de sobere en traditionele uitvoering van een bouwlaag met een zadeldak. Deze kap is dominant in beeld en de nokrichting is bijna altijd haaks op de weg. Vaak is de kap uitgevoerd in pannen, golfplaten en soms in riet. De gevels zijn vaak opgetrokken in baksteen in gedekte rode of bruine kleuren met een gatenarchitectuur, ook hier is soberheid en eenvoud het belangrijkste kenmerk.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie infrastructuur en ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), vastgesteld met een horizon tot het jaar 2040. De SVIR geeft een integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vormt de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

Het Rijk kiest met de structuurvisie voor een selectievere inzet van de onderstaande dertien rijksbelangen:

  • een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
  • ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en energietransitie;
  • ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • efficiënt gebruik van de ondergrond;
  • een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
  • betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
  • het in stand houden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen;
  • verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  • ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
  • ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuur-historische en natuurlijke kwaliteiten;
  • ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
  • ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
  • zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.


In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt dieper ingegaan op deze dertien rijksbelangen. Het Rijk blijft verantwoordelijk voor het systeem van ruimtelijk ordening. Daarnaast kan een rijksverantwoordelijkheid aan de orde zijn indien:

  • een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt. Bijvoorbeeld ruimte voor militaire activiteiten en opgaven in de stedelijke regio's rondom de mainports, brainport, greenports en de valleys;
  • over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan. Bijvoorbeeld voor biodiversiteit, duurzame energie, watersysteemherstel of werelderfgoed;
  • een onderwerp provincie- of landsgrensoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is. Bijvoorbeeld de hoofdnetten van weg, spoor, water en energie, maar ook de bescherming van gezondheid van inwoners.


Het onderhavig planvoornemen is niet strijdig met de rijksbelangen die hierboven zijn genoemd.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het kabinet heeft in de SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen moet worden ingezet. De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze zijn bedoeld om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.
Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. In het Barro zijn geen specifieke regels opgenomen voor het onderhavig plangebied.

3.2 Provinciaal beleid

Provinciale Staten hebben op 2 juli 2014 ingestemd met de Actualisatie Omgevingsvisie Drenthe 2014. De visie is inmiddels in werking getreden. De Omgevingsvisie Drenthe is voor Drenthe een centraal visiedocument. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein. In de visie zijn vier wettelijk voorgeschreven provinciale planvormen samengenomen:

  • De provinciale structuurvisie op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro);
  • Het provinciaal milieubeleidsplan op grond van de Wet milieubeheer (Wm);
  • Het regionaal waterplan op grond van de waterwetgeving;
  • Het provinciaal Verkeers- en Vervoersplan op grond van de Planwet verkeer en vervoer

De Omgevingsvisie is hét kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe. De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe in de periode tot 2020. De Omgevingsvisie heeft voor de provincie een interne binding. Dit betekent dat de provincie bij de uitoefening van haar taken aan de Omgevingsvisie gebonden is. De missie van de provincie is het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij de kernkwaliteiten die de provincie rijk is. De kernkwaliteiten zijn de kwaliteiten die bijdragen aan de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe. Het provinciaal belang ligt in het behouden en waar mogelijk ontwikkelen van de kernkwaliteiten. Omdat niet alle kernkwaliteiten goed te duiden zijn in het fysiek-ruimtelijk domein zijn deze vertaald naar indicatoren.

Kernkwaliteiten   Indicatoren
 
Rust/stilte   Duisternis  
Ruimte   Openheid van het landschap  
Natuur   Biodiversiteit  
Landschap   Diversiteit
Gaafheid van landschappen  
Oorspronkelijkheid   Cultuurhistorische waarden
Archeologische waarden
Aardkundige waarden  
Veiligheid   Sociale veiligheid
Externe veiligheid
Verkeersveiligheid  
Naoberschap, Menselijke maat,
Kleinschaligheid (Drentse schaal)  
Leefbaarheid
Passend bij Drenthe  

De provincie Drenthe ziet het als provinciaal belang om werkgelegenheid te behouden en nieuwe te creëren waardoor het streven ligt in de ontwikkeling van een dynamische, vitale en zichzelf vernieuwende regionale economie. Om het platteland vitaal te houden, zet de provincie Drenthe, naast de focus op een robuuste landbouw, in op het versterken en verbreden van niet-agrarische economische activiteiten.

Het plangebied valt in het 'multifunctioneel gebied'. In deze gebieden wordt gestreefd naar een menging van functies. Naast de agrarische functie lenen deze gebieden zich ook voor onder meer een woonzorgfunctie.

De gewenste ontwikkeling past binnen het beleid van de provincie.

3.3 Regionaal beleid

Op het onderhavig planvoornemen en plangebied is geen specifiek regionaal beleid van toepassing.

3.4 Gemeentelijk beleid

In 2008 is de Visie Landelijke gebied vastgesteld. Deze visie geeft aan dat de werkgelegenheid in het landelijk gebied een impuls moet krijgen. Dat kan onder meer door het creëren van voldoende geschikte ruimte en randvoorwaarden voor bedrijfsvestiging en een flexibel aanbod van kleinschalige vestigingsmogelijkheden. Het landelijk gebied leent zich alleen maar voor kleinschalige bedrijvigheid. Nieuwe bedrijven kunnen zich alleen vestigen in vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen. Zodra een bedrijf te groot wordt, moet het verhuizen naar een van de bedrijventerreinen. In de bestemmingsplannen buitengebied staan exacte randvoorwaarden aangegeven waaronder functiewijzigingen mogelijk gemaakt kunnen worden. De gemeente moet startende en zittende ondernemers in het landelijk gebied ondersteunen, onder meer door kleinschalige zakelijke of maatschappelijke dienstverlening mogelijk te maken. De gewenste ontwikkeling past binnen het binnen dit gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Gewenste ontwikkeling

4.1 Ruimtelijke en functionele structuur

Om het erf geschikt te maken voor het begeleid-wonen dient het erf getransformeerd te worden. Het bestaande kassencomplex wordt voor de helft afgebroken. Hierdoor ontstaat voldoende ruimte voor een nieuwe invulling. De overige kassen worden ingezet bij de dagbesteding. Als ruimtelijk concept voor de inrichting van het voorste deel van deze locatie is gekozen voor het erfprincipe. De volumes liggen zo dicht bij elkaar dat er een besloten erf ontstaat. Met een juiste positie van de zichtlijnen ontstaan er een goede verbindingen tussen de gebouwen onderling maar ook met de omgeving. In het bestaande woonhuis wordt een winkel gecreëerd met de publieke functies aan de straat te plaatsten. Overige functies van het werken kunnen opgedeeld worden om voldoende massa's te maken.

De identiteit van het erf met zichtbare gebruiksfuncties is open en toegankelijk. Door de gebouwen, inclusief het bestaande huis, duidelijk een relatie met elkaar aan te laten gaan ontstaat er een herkenbare eenheid. Het bestaande huis wordt bekleed met hout en voorzien van een nieuw dak zodat het qua materialisering volledig wordt opgenomen in het geheel. Het nieuwe woonhuis vormt de nieuwe drager van het nieuwe erf. In maat en detaillering onderscheid het gebouw zich. Met de kaprichting sluit het aan op de richting van het landschap. De buitenruimten worden integraal in het ontwerp meegenomen zodat verrommeling van het terrein wordt beperkt. Op het erf staan gebouwen opgetrokken in baksteen en/of hout met gedekte natuurlijke kleuren. Met warme kleurrijke accenten wordt naar het erf toe bijvoorbeeld entreepartijen gemarkeerd. De daken worden voorzien van donkere pannen of golfplaten. Het erf past goed in haar context door een landelijke en sobere uitstraling.

4.2 Beeldkwaliteit en welstand

4.2.1 Wonen tussen erf en landschap

We onderscheiden twee delen in het wonen: De erfzijde is het actieve deel, hieraan liggen dan ook de actieve functies als koken, eten, kantoor en entree. De landschapszijde is de stille rustige zijde met het wonen en het slapen. In de plattegrond is een opzet gemaakt waarbij men een ‘rondje’ kan lopen. Dit geeft in de praktijk veel meer vrijheid in het bewegen door het huis met bezoek kan men bijv. naar de woonkamer gaan zonder dat je door de keuken moet, of anders om.

4.2.2 Relatie met het erf

Een prettige relatie met het erf staat of valt met een duidelijke overgang tussen ‘openbaar’ en prive. Hiervoor is een ruime carport bedacht welke ook als entreegebied dient. Hierdoor ontstaat een duidelijke overgang tussen publiek en prive. Met een groene haag kan een prive-buitenruimte gecreëerd worden met zon op het westen. Hier kan men 's avonds lekker in de zon zitten te eten in nabijheid van de keuken. Zoals nu blijkt is er voldoende ruimte in de woning. Ook blijft hiermee het erf schoner van permanent geparkeerde auto’s. Maat het is ook goed denkbaar een deel van de ‘carport’ als berging in te richten en een zone van ca. 1,6 m als overdekte entree vrij te laten. Dat is ook een prima oplossing.

4.2.3 Relatie met het begeleid wonen

Tussen de woning en het begeleid-wonen zit een gang met daaraan een kantoor. Deze gang heeft bewust twee deuren zodat de begeleider kan bepalen of het kantoor ( bijv. overdag) van het begeleid wonen bereikbaar is en ('s avonds) vanuit de woning. Ook kan in het weekend de slaapwacht gebruik maken van het kantoor zonder in de woning te hoeven of juist het begeleiders echtpaar over een extra kamer beschikken. Dit kantoor heeft zicht op het erf en is direct bij de achteringang van het beg.wonen gelegen.

4.2.4 Welstand

De Welstandsnota Hoogeveen is opgesteld op 10 April 2007. Het plangebied ligt in het welstandsgebied 28. zogenaamd welstandsplichtig gebied. De bebouwing in de linten staat op enige afstand van de weg, waarbij de nokrichting overwegend haaks op de weg staat. De afstand tussen de bebouwing is divers. De bebouwing heeft een eenvoudige uitstraling en is opgebouwd uit één bouwlaag van overwegend een bruine tint baksteen. Het gebouw is afgedekt met een zadeldak van riet of van oranje/rode of antracietkleurige pannen. De gebouwen hebben een duidelijk herkenbaar woon- en bedrijfsgedeelte, waarbij het woongedeelte naar de weg is gekeerd. Veel keuterijen hebben een uitbreiding in de vorm van een aangekapte uitbouw.

Om karakteristieke kenmerken en cultuurhistorische waarden te kunnen beschermen en versterken, kan een gebied als bijzonder welstandsgebied worden aangemerkt. Een bouwplan in deze gebieden moet ten minste voldoen aan de aanwezige architectonische kwaliteit of hieraan kwaliteit toevoegen. De aanwezige schaal en parcellering van de bestaande bebouwing zijn uitgangspunten voor nieuwe invullingen en vervangende nieuwbouw. Ontwerpen die afwijken van de structuur maar op zich van bijzondere kwaliteit zijn en een inspirerende aanwinst en stimulans zijn voor de bebouwde omgeving worden niet uitgesloten.

Dit betekent:

  • samenhang stedelijk gebied staat voorop;
  • respect voor de kwaliteit en de kenmerken van het bebouwingsbeeld met zijn architectonische verschijningsvorm;
  • plannen van bijzondere kwaliteit die afwijken van de structuur en een impuls zijn voor de kwaliteit van de omgeving worden gestimuleerd. Experimenten en verbijzondering worden niet uitgesloten.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

5.1 Bodem

Bij een nieuwe ontwikkeling dienen mogelijk verontreinigde plekken in het plangebied te worden gesignaleerd. Ecoreest heeft daartoe een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd in het plangebied. De resultaten zijn opgenomen in het rapport 'Verkennend Bodemonderzoek ter plaatse van: Stuifzandseweg 50 te Hoogeveen', projectnr: 131568, d.d. 2 april 2014 (Bijlage 1 Bodemonderzoek).

Voorheen was op de locatie Stuifzandseweg 50 in Hoogeveen een kwekerij met kassencomplex gevestigd. De bedrijfsactiviteiten waren voornamelijk gericht op de groenteteelt. De ruimtelijke ontwikkeling bestaat uit de sloop van een gedeelte van het kassencomplex en het exploiteren van een vorm van begeleid wonen en dagbesteding.


Op basis van de onderzoeksresultaten kan worden geconcludeerd dat in de bovengrond geen verontreiniging is aangetroffen. Wel zijn verhoogde gehalten aan bestrijdingsmiddelen gemeten. Er bestaat echter geen wettelijke norm voor bestrijdingsmiddelen.
In het grondwater is een lichte verontreiniging met barium en diverse andere organische verbindingen geconstateerd.
Uit het onderzoek blijkt dat de resultaten niet leiden tot milieuhygiënische belemmeringen in relatie tot de woon/zorgfunctie.

Verder heeft Gebouwinspectie Nederland een asbestinventarisatie uitgevoerd. De resultaten zijn opgenomen in het rapport 'Asbestinventarisatie Type A locatie Stuifzandseweg 50 in Hoogeveen', projectnr. 131565, versie 1.0, d.d. 2 april 2014 (Bijlage 2 Asbestinventarisatie). Uit dit onderzoek is gebleken dat er plaatselijk matige bijmengingen met puin zijn aangetroffen. Asbest is niet aangetoond.

Gezien de aard en de concentraties van de aangetoonde parameters in relatie tot de woonbestemming van het terrein wordt geconcludeerd dat er geen verhoogde risico's voor de
volksgezondheid of het milieu op basis van de aangetoonde milieuhygiënische bodemkwaliteit is te verwachten.

Conclusie
De aangetroffen lichte verontreinigingen in grond en grondwater vormen geen belemmering voor de ruimtelijke ontwikkeling in het plangebied.

Grondverzet
Bij grondverzet dient men te streven naar een gesloten grondbalans. In situaties, waar grond vrij gaat komen, wordt sterk aanbevolen om de kwaliteit van de vrijkomende bodem chemisch analytisch vast te stellen. Uiteraard dient het onderzoek representatief te zijn voor de hele vrijkomende partij.

Voor het toepassen van grond gelden de spelregels voor grondverzet die zijn vastgesteld in het Besluit bodemkwaliteit. Informatie over het toepassen van grond kan worden verkregen bij afdeling Advies van de gemeente Hoogeveen, RUD Drenthe en Rijkswaterstaat Leefomgeving.

5.2 Archeologie en cultuurhistorie

In het Verdrag van Malta wordt de veiligstelling van het Europese erfgoed geregeld. De uitgangspunten van dit verdrag zijn op nationaal niveau uitgewerkt in de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz, 2007). De regionale uitwerking heeft plaatsgevonden in de Omgevingsvisie Drenthe. Hierin is ten eerste de Archeologische Monumentenkaart (AMK) opgenomen. Hierop zijn monumenten en bekende archeologische vindplaatsen weergegeven. Ten tweede is in de Omgevingsvisie Drenthe de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) opgenomen. Op de kaart staat voor de gehele provincie de verwachtingswaarde voor archeologische vindplaatsen. Hier dient in het planvormingsproces rekening mee gehouden te worden.

Archeologische verwachting
In het plangebied wordt bestaande bebouwing gesloopt en wordt nieuwbouw opgericht. Het plangebied heeft een omvang van ca. 4000 m2. Van het te bebouwen oppervlak van ca. 3200 m2 is ca. 2400 m2 reeds bebouwd geweest. Het plangebied ligt in een gebied met een middelhoge archeologische verwachting op de Indicatieve kaart voor Archeologische Waarden (IKAW).

Een groot deel van het te bebouwen gebied is reeds verstoord door de bestaande bebouwing. Het huidig bebouwd oppervlak bedraagt ca. 6000 m2, waarvan ca. 3000 m2 wordt gesloopt. In totaal zal na de sloop ca. 840 m2 aan nieuwbouw gerealiseerd worden in het plangebied. Dit oppervlak dat nieuw bebouwd zal worden, overschrijdt het vrijstellingsoppervlak van 500 m2 dat is opgenomen in het provinciaal beleid, echter een deel van de nieuwbouw wordt opgericht ter plaatse van de bestaande en gesloopte bebouwing, waardoor een deel van dit oppervlak naar verwachting reeds verstoord zal zijn. Een archeologisch onderzoek zal om die reden niet zinvol zijn.

Op grond van artikel 53 van de Monumentenwet blijft wel de meldplicht van kracht. Als tijdens graafwerkzaamheden alsnog archeologische vondsten of indicatoren worden aangetroffen dan dient het werk onmiddellijk te worden stilgelegd en moet dit gemeld worden bij de provinciaal archeoloog en de gemeente Hoogeveen.

5.3 Water

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht de Watertoets uit te voeren. De Watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten (Bijlage 4 Watertoets).

Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen en heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. De toename van het verharde oppervlak is minder dan 1.500 m2.

Voorkeursbeleid hemelwaterafvoer
In het plan wordt gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen. Als de hemelwaterafvoer niet wordt aangesloten op een gescheiden rioolstelsel of er wordt niet afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst. Speciale aandacht dient te worden besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.

Oppervlaktewater
Er wordt rekening gehouden met de wijze van onderhoud (varend of vanaf de kant) en de daarbij geldende voorwaarden. Voor werkzaamheden binnen de aangegeven zones van het waterschap is een vergunning op grond van de Waterwet noodzakelijk.

Het gebruik van materialen
Het waterschap is verantwoordelijk voor een goede waterkwaliteit van het regionale watersysteem. Om verontreiniging van het watersysteem te voorkomen adviseert het waterschap om materialen zoals lood, koper en zink niet te gebruiken als het hemelwater vrij afstroomt naar het watersysteem.

Aanleghoogte van de bebouwing
Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter ten opzichte van de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot.

Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast.

Wetgeving lozen in oppervlaktewater
In het plan vindt een lozing plaats van water in oppervlaktewater. Hemelwater van schone oppervlakken (zoals daken en tuinen) mag rechtstreeks geloosd worden. Hemelwater dat van een parkeerterrein afstroomt (of anderszins) vervuild raakt, dient via een bodempassage af te wateren. Indien er grondwater wordt onttrokken tijdens de aanleg en dat wordt geloosd in oppervlaktewater dan gelden er specifieke regels. Hierover dient contact opgenomen te worden met de medewerker advies Waterwet van het waterschap Reest en Wieden.

Watertoetsproces
De initiatiefnemer heeft het Waterschap Reest en Wieden geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding.
De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen conform de Handreiking Watertoets III. Waterschap Reest en Wieden geeft een positief wateradvies.

5.4 Natuur en ecologie

In het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met Europese en nationaal beleid en wetgeving ten aanzien van de natuurbescherming. Hierin wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming dient rekening gehouden te worden met de effecten van het plan op Natura 2000 gebieden, EHS etc. Bij soortenbescherming is de Flora- en faunawet van belang en eventueel het provinciaal soortenbeleid.

Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt buiten de begrenzing van zowel Natura 2000 als de ecologische hoofdstructuur (EHS). Het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied, het Mantingerzand, ligt op ca. 4,5 km van het plangebied en het dichtstbijzijnde gebied dat onderdeel uitmaakt van de EHS ligt op ca. 300 m van het plangebied. Er zijn op grond van de afstand en aard van de ingreep geen negatieve effecten op deze gebieden te verwachten, gezien de barrières die al aanwezig zijn tussen het plangebied en de natuurgebieden. Hierbij moet gedacht worden aan bebouwing, infrastructuur en open agrarisch gebied.

Soortenbescherming
Bij de soortenbescherming is de Flora- en faunawet van belang en eventueel het provinciaal soortenbeleid. In de Flora- en faunawet is bepaald dat beschermde dieren die in de wet zijn aangewezen, niet gedood, gevangen of opzettelijk verontrust mogen worden, dat planten niet geplukt of verzameld mogen worden en dat het niet is toegestaan om nesten, holen of andere vaste rust- of verblijfplaatsen van dieren te beschadigen, vernietigen of te verstoren. Het bevoegd gezag kan onder voorwaarden een ontheffing van de verbodsbepalingen verlenen.

Op basis van de Nationale databank Flora en fauna (NDFF) zijn geen waarnemingen in het plangebied bekend van middelzwaar tot zwaar beschermde soorten (tabel 2 en 3) uit de Flora- en faunawet. Met uitzondering van broedvogels worden geen strikt beschermde soorten verwacht. Voor de meeste broedvogels kan de periode tussen half maart en half juli worden aangehouden als broedseizoen. Aanwezige broedvogels dienen tijdens hun broedseizoen te worden ontzien. Dit betekent dat het verwijderen van bomen/groenstroken plaats dient te vinden buiten het broedseizoen van vogels, tenzij is aangetoond dat op het moment van werken geen broedende vogels aanwezig zijn.

Bij de uitvoering van de ruimtelijke ontwikkeling worden op voorhand geen onoverkomelijkheden verwacht voor wat betreft de Flora- en faunawet en gebiedsgerichte natuurbescherming. Wel is het noodzakelijk om bij de planning van de werkzaamheden rekening te houden met eventueel aanwezige broedende vogels.

5.5 Geluid

Er is voor dit bestemmingsplan een inventarisatie gemaakt van de geluidsbelasting in het plangebied op grond van de Wet geluidhinder. Daarbij kan het gaan om geluid afkomstig van lucht-, rail- of wegverkeer en/of van bedrijven.

De resultaten van deze inventarisatie zijn opgenomen in de notitie HO 12011 d.d. 22 mei 2014 van de RUD Drenthe (Bijlage 3 Akoestisch onderzoek). De maatgevende wegen voor het plangebied zijn de Middenveldweg en de Stuifzandseweg. De berekening is uitgevoerd met het rekenprogramma Geomilieu 2.40 van DGMR met de module SRM2, conform het Besluit Rekenen en Meten wegverkeer 2012.

Wegverkeer
De geluidbelasting in het plangebied veroorzaakt door de Middenveldweg is lager dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op grond van de Wet geluidhinder.
De geluidbelasting veroorzaakt door de Stuifzandseweg op de geprojecteerde geluidgevoelige objecten in het plangebied voldoet ook aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor wegverkeerslawaai.

Industrielawaai
Op grond van de Wet geluidhinder dienen nieuwe geluidgevoelige objecten, zoals woningen te voldoen aan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) voor industrielawaai. Het plangebied ligt in de nabijheid van het industrieterrein De Wieken. Rondom dit industrieterrein ligt een geluidcontour van 50 dB(A), die grotendeels over het plangebied ligt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2014PB8006004-VG01_0003.png"

Abeelding 1: Geluidcontour 50 dB(A) rond industrieterrein De Wieken

De geluidgevoelige objecten liggen gedeeltelijk binnen de geluidcontour van 50 dB(A). Uit de akoestische berekening is echter gebleken dat de geluidbelasting als gevolg van het industrielawaai lager is dan 50 dB(A). Industrielawaai vormt dan ook geen belemmering.

5.6 Bedrijven en milieuzonering

In het plangebied was voorheen een kassencomplex gevestigd. Op basis van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' kon het bedrijf aangemerkt worden als een milieucategorie 2-bedrijf. De huidige ontwikkeling voorziet in begeleid wonen en dagbesteding voor jongeren met een sociale en/of verstandelijke beperking. Deze vorm van bedrijvigheid valt in een milieucategorie 1. Dat betekent dat in de nieuwe situatie er sprake is van een lichtere vorm van bedrijvigheid dan in de oude situatie.

De ruimtelijke ontwikkeling leidt niet tot belemmering van de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven en vice versa vormen andere bedrijven ook geen belemmering voor deze ontwikkeling.

5.7 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 (Stb. 2007, 434) is de Wet Luchtkwaliteit in werking getreden. Hierin zijn grenswaarden opgenomen voor een aantal luchtverontreinigende stoffen. Bij ieder besluit dat de kwaliteit van de lucht kan beïnvloeden moet worden gekeken naar de verwachte luchtkwaliteit en moet worden bepaald of kan worden voldaan aan de grenswaarden die in de Wet luchtkwaliteit zijn opgenomen. Bij bestemmingsplannen is het van belang om te beoordelen hoe de luchtkwaliteit zich gedraagt gedurende de planperiode. Hierbij worden de volgende stoffen beoordeeld: benzeen, kool(stof)monoxide (CO), lood, stikstofdioxide (NO2), zwaveldioxide (SO2) en zwevende deeltjes (PM10; ook wel fijn stof genoemd).

De kritische parameters in Nederland zijn fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2). De overige verontreinigende stoffen waaronder benzeen, lood, zwaveldioxide en koolstofmonoxide bevinden zich in Nederland ruim onder de grenswaarden. De verwachting is dat dit ook in de toekomst zo zal blijven waardoor berekening van deze waarden niet relevant is.

Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Op grond van het Besluit niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) en de bijbehorende ministeriële regeling dragen projecten met woningbouw waar minder dan 1500 woningen met 1 ontsluitingsweg of 3000 woningen met 2 ontsluitingswegen niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Het woningaantal dat in dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, bestaat uit maximaal 10 woonstudio's voor begeleid wonen, een bedrijfswoning en een ruimte voor dagbesteding voor maximaal 20 personen. Dit aantal ligt ruim beneden de kwantitatieve grenzen uit de ministeriële regeling.

In de gemeente Hoogeveen liggen de concentraties NO2 en PM10 ruimschoots beneden de grenswaarden uit de Wet luchtkwaliteit en is er geen sprake van knelpunten. De verwachting is dat ook in de toekomst de grenswaarden voor NO2 en PM10 niet zullen worden overschreden gezien de afnemende prognose van de achtergrondconcentraties en de emissiefactoren voor verkeer.

Conclusie
De ruimtelijke ontwikkeling voldoet aan de luchtkwaliteitseisen uit de Wet Luchtkwaliteit.

5.8 Externe veiligheid

Het aspect Externe Veiligheid heeft te maken met de gevolgen van ongevallen met
gevaarlijke stoffen en de bescherming hiertegen. De veiligheidsrisico's worden uitgedrukt in het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Verder kunnen de veiligheidsrisico's worden verdeeld in risico's veroorzaakt door bedrijvigheid (inrichtingen) en in risico's veroorzaakt vanwege het transport (weg, spoor, water en buisleidingen) van gevaarlijke stoffen. Conform het nationale veiligheidsbeleid en de Visie Externe Veiligheid van de gemeente Hoogeveen is onderzoek verricht naar de veiligheidssituatie rondom het plangebied. Dit onderzoek bestaat uit het in beeld brengen van alle relevante risicofactoren met de bijbehorende risico's alsmede het vaststellen van de invloed hiervan op het plangebied.

Stationaire bronnen
Binnen of in de nabijheid van het plangebied zijn geen risicovolle bedrijven aanwezig. Er hoeft niet getoetst te worden aan veiligheidsafstanden op basis van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico, zoals verwoord in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).

Transportroutes voor gevaarlijke stoffen
Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van een transportroute voor gevaarlijke stoffen. Er hoeft geen rekening te worden gehouden met het gestelde in de Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen. Verder hoeft bij dit plan ook geen rekening gehouden te worden met de Nota Vervoer Gevaarlijke Stoffen (NVGS).

Buisleidingen
Het plangebied ligt niet binnen een plaatsgebonden risicocontour (PR10-6) of in het invloedsgebied van hoge druk aardgasleidingen of andere buisleidingen voor transport van gevaarlijke stoffen, waarvoor een verantwoording van het groepsrisico dient plaats te vinden. Een toetsing aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen is dan ook niet aan de orde.

Conclusie
Externe veiligheid vormt geen belemmering voor de ontwikkeling in het plangebied.

5.9 Duurzaamheid

De gemeente Hoogeveen streeft naar duurzaamheid. Zij heeft haar ambitie op het gebied van duurzaamheid verwoord in het klimaatbeleid en de Milieuvisie. In het klimaatbeleid is de ambitie uitgesproken om in 2040 als gehele gemeente CO2-neutraal te willen zijn. Duurzaam bouwen en energiezuinig bouwen zijn belangrijke aspecten binnen dit begrip. In het kader van het duurzaam bouwen dient bijvoorbeeld het gebruik van uitlogende materialen (onder andere koper, lood en zink) zoveel mogelijk te worden vermeden. Met betrekking tot het energiezuinig bouwen gaat het om maatregelen ter vermindering energieverbruik, zoals goede isolatie. Door bij nieuwe ontwikkelingen duurzaamheid reeds in de ontwerp- en bouwfase mee te nemen kan optimaal invulling worden gegeven aan de duurzaamheidsdoelstelling.

5.10 MER

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag nog moet beoordelen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling.

De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:
- de kenmerken van het project;
- de plaats van het project;
- de kenmerken van de potentiële effecten.

In het plangebied is sprake van woningbouw, waarbij 1 bedrijfswoning en ca. 10 woonunits voor personen die begeleiding nodig hebben. In de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage is de ontwikkeling opgenomen onder categorie D 11.2, onder 2º: een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen.

Er is sprake van een m.e.r-beoordelingsplichtige activiteit indien er sprake is van meer dan 2000 woningen. Het woningaantal in dit bestemmingsplan ligt ver onder deze drempelwaarde, waardoor kan worden aangenomen dat er geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit. In het kader van de voorbereiding is geconstateerd dat het plan niet binnen een kwetsbaar of waardevol gebied ligt.

De onderzoekslocatie ligt op meer dan 4 kilometer van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied en op circa 300 m tot de dichtstbijzijnde natuur dat onderdeel uitmaakt van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De woningen worden gerealiseerd op een perceel waar voorheen een kassencomplex was gevestigd. Gezien de afstand en de aard van de beoogde ingreep zijn er geen negatieve effecten te verwachten op de natuurwaarden of de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied en de EHS. Er is in voldoende mate rekening gehouden met milieu- en overige omgevingsaspecten.

Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het milieubelang in voldoende mate is afgewogen en dat er geen nadelige effecten zijn te verwachten.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan is voorgelegd aan de betrokken partijen als bedoeld in artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening. Naar aanleiding hiervan zijn geen reacties ingediend. Ook heeft het plan zes weken ter inzage gelegen, in deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Met de initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst gesloten. Hiermee worden de gewenste afspraken opgenomen. Daarom hoeft er geen exploitatieplan te worden vastgesteld en wordt het plan economisch uitvoerbaar geacht.

Hoofdstuk 7 Inspraak en vooroverleg

Het ontwerpbesluit heeft voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn kon een zienswijze bij het college van burgemeester en wethouders worden ingediend. Van Deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt. Ook is het plan voorgelegd aan oa de provincie en het waterschap, naar aanleiding hiervan zijn geen reacties ingediend.