direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied Noord, deelplan Hoogeveenseweg 43/43a, 2013
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0118.2013BP8006007-VG02

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld om het voornemen tot uitbreiding van de bestaande groepsaccommodatie 'De Wemmenhoeve' aan de Hoogeveenseweg 43-43a in Pesse, vanuit juridisch/planologisch oogpunt, mogelijk te maken.

Om in te kunnen spelen op de gewijzigde marktomstandigheden, is er het voornemen de bestaande groepsaccommodatie verder te ontwikkelen. Ten behoeve hiervan worden nieuwe nachtverblijven gerealiseerd en wordt de bedrijfsvoering specifiek gericht op groepen die komen voor het verblijf. De initiatiefnemer richt zich daarbij op het hogere marktsegment waarbij kwaliteit en een hoogwaardige inrichting voorop staan.

Behalve op de toerist, wil de initiatiefnemer zich ook richten op de (semi) zakelijke markt. De ontwikkelingen in de markt zijn zodanig dat recreatieve voorzieningen mede afhankelijk zijn van het kunnen bieden van faciliteiten voor andere gebruikers dan die voor de toerist. Met name de groepsaccommodaties dienen zich ook te richten op de (semi)zakelijke markt voor onder andere (meerdaagse) activiteiten als seminars, trainingen, bedrijfspresentaties, workshops, groepsbegeleiding, start/eindpunt voor excursies enz., kortom groepsverblijven in de breedste zin van het woord.

In lijn met deze ontwikkelingen is ook de oprichting van ondersteunende horecavoorzieningen, bijvoorbeeld een kantine, onderdeel van het planvoornemen.

1.2 Opgave bestemmingsplan

Het voorliggend bestemmingsplan voorziet in een toegesneden juridisch-planologische regeling om de uitvoering van het planvoornemen mogelijk te maken.

Het voorste deel van het plangebied met de bestaande bedrijfswoningen en de groepsaccommodatie valt binnen de werkingssfeer van het bestemmingsplan 'Buitengebied Noord, deelplan Hoogeveenseweg 43-43a in Pesse', vastgesteld d.d. 24 februari 2010. Dit wijzigingsplan is opgesteld naar aanleiding van de eerste plannen voor het verblijfsrecreatieterrein, waarbij nog sprake was van de oprichting van een kampeerterrein. In het wijzigingsplan hebben de gronden de gebiedsbestemming 'Landelijk Gebied III' en de doelbestemming 'maatschappelijke doeleinden , waarbij de gebouwen uitsluitend gebruikt mogen worden voor de functie van recreatieve groepsaccommodatie met de daarbij behorende dienstwoningen.

Het verder te ontwikkelen deel van het terrein maakt deel uit van het bestemmingsplan 'Buitengebied Noord' dat is vastgesteld door de gemeenteraad van Hoogeveen op 22 november 2007 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van de provincie Drenthe op 27 mei 2008. In dit bestemmingsplan zijn de gronden bestemd als 'Landelijk Gebied III'. Op grond van de regels behorende bij de bestemming 'Landelijk Gebied III', is het uitbouwen van de groepsaccommodatie niet mogelijk en dient hiervoor een nieuwe ruimtelijke procedure te worden opgestart.

1.3 Opbouw toelichting

De toelichting is als volgt opgebouwd: Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige situatie in het plangebied. In hoofdstuk 3 komt het relevante beleid op provinciaal en gemeentelijk niveau aan bod. In hoofdstuk 4 wordt de toekomstige situatie in het plangebied beschreven. Hoofdstuk 5 geeft de resultaten van de toets aan de verschillende milieuaspecten weer. De onderwerpen die in dit hoofdstuk aan bod komen, zijn bodem, archeologie en cultuurhistorie, water, natuur en ecologie, geur, geluid, milieuzonering bedrijven, luchtkwaliteit en externe veiligheid. In hoofdstuk 6 komt de juridische vormgeving van het plan aan bod. Hoofdstuk 7 gaat in op het onderwerp handhaving. Ten slotte beschrijft hoofdstuk 8 de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Plangebied

Het plangebied ligt ten zuiden van de kern Pesse, in het buitengebied van de gemeente Hoogeveen. Het gebied ligt aan de Hoogeveenseweg, die tevens fungeert als ontsluitingsweg van het plangebied. De navolgende kaart geeft de ligging van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2013BP8006007-VG02_0001.png"

Afbeelding 1: Ligging plangebied (bron: google earth)

2.2 Vigerend recht

Zoals in de inleiding reeds naar voren is gekomen heeft het plangebied de bestemming 'Landelijk Gebied III'. Op grond van deze bestemming is alleen op het voorste deel van het terrein bebouwing ten behoeve van een groepsaccommodatie en bijbehorende voorzieningen toegestaan.

2.3 Ruimtelijke en functionele structuur plangebied

Op het terrein van het recreatiebedrijf staan in de huidige situatie twee (bedrijfs)woningen die bouwkundig met elkaar verbonden zijn door de bebouwing van de bestaande groepsaccommodatie. Deze bestaande groepsaccommodatie biedt ruimte voor circa 30 personen.

Op de bijbehorende percelen staan een aantal bijgebouwen (schuren). Het recreatiebedrijf is via een oprijlaan bereikbaar vanaf de Hoogeveenseweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2013BP8006007-VG02_0002.jpg"

Afbeelding 2: Zicht vanaf Hoogeveenseweg (bron: google streetview)

Bij de realisering van de woningen en de huidige groepsaccommodatie is in overleg met Stichting het Drentse Landschap, door Groenvoorziening Avereest een landschappelijk inpassingsplan opgesteld.

Een onderdeel van dit plan is dat aan de zijde van de Hoogeveenseweg een passende entree wordt vormgegeven.

Daarnaast is een aarden van 10 meter breed voorzien (en inmiddels ook aangelegd) ter afscheiding van het gehele recreatieterrein. Het betreft een wal, beplant met inheemse soorten (onder andere meidoorn, lijsterbes, zachte berk en scherpe hulst) en voorzien van een wandelpad. Naast een landschappelijke inpassing zorgt deze wal ook voor een zeker afscherming van de A28. Tevens is in de wal een vleermuizenkelder aangebracht.

Met de aanleg van deze aarden wal is een terrein van 4 hectare volledig afgeschermd van de omgeving en volledig bedoeld om ten behoeve van het recreatiebedrijf te worden gebruikt.

De gronden op het afgeschermde terrein, waar ook het plangebied binnen valt, zijn deels ingericht ten behoeve van het woongebruik en het gebruik voor de groepsaccommodatie (onder andere parkeervoorzieningen, terras en speelvoorzieningen) en deels in gebruik als (paarden)weide. Dit laatste is voornamelijk het geval in het plangebied.

Daarnaast is op het terrein een ooievaarsnest geplaatst en een vijver/kikkerpoel aangelegd.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Europees beleid

Vanwege de aard en omvang van het planvoornemen is geen specifiek Europees beleid van toepassing.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie infrastructuur en ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), vastgesteld met een horizon tot het jaar 2040.

De SVIR geeft een integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vormt de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

Het Rijk kiest met de structuurvisie voor een selectievere inzet van de onderstaande dertien rijksbelangen:

  • een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
  • ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en energietransitie;
  • ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • efficiënt gebruik van de ondergrond;
  • een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
  • betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
  • het in stand houden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen;
  • verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  • ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
  • ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuur-historische en natuurlijke kwaliteiten;
  • ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
  • ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
  • zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt dieper ingegaan op deze dertien rijksbelangen. Het Rijk blijft verantwoordelijk voor het systeem van ruimtelijk ordening. Daarnaast kan een rijksverantwoordelijkheid aan de orde zijn indien:

  • een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt. Bijvoorbeeld ruimte voor militaire activiteiten en opgaven in de stedelijke regio's rondom de mainports, brainport, greenports en de valleys;
  • over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan. Bijvoorbeeld voor biodiversiteit, duurzame energie, watersysteemherstel of werelderfgoed;
  • een onderwerp provincie- of landsgrensoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is. Bijvoorbeeld de hoofdnetten van weg, spoor, water en energie, maar ook de bescherming van gezondheid van inwoners.


Het onderhavig planvoornemen is niet strijdig met de rijksbelangen die hierboven zijn genoemd.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het kabinet heeft in de SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen moet worden ingezet. De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze zijn bedoeld om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.

Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

In het Barro zijn geen specifieke regels opgenomen voor het onderhavig plangebied.

3.3 Provinciaal beleid

Provinciale staten van Drenthe hebben op 2 juni 2010 de 'Omgevingsvisie Drenthe' vastgesteld. De omgevingsvisie is het strategische kader voor de ruimtelijke-economische ontwikkeling van Drenthe voor de periode tot 2020 met in sommige gevallen een doorkijk naar de periode daarna. Daarnaast is op 14 april 2011 de Verordening ruimtelijk Oomgevingsbeleid in werking getreden.

De provincie Drenthe ziet het als provinciaal belang om werkgelegenheid te behouden en nieuwe te creëren waardoor het streven ligt in de ontwikkeling van een dynamische, vitale en zichzelf vernieuwende regionale economie. Voor het landelijk gebied ziet de provincie mogelijkheden voor de ontwikkeling van het toeristisch-recreatief product. Het verbeteren en vernieuwen van het bestaande aanbod van verblijfs- en dagrecreatieve voorzieningen en van de toeristisch-recreatieve infrastructuur acht de provincie van belang.

Het plangebied valt in het 'multifunctioneel gebied'. In deze gebieden wordt gestreefd naar een menging van functies. Naast de agrarische functie lenen deze gebieden zich ook uitstekend voor onder meer het wonen en recreatieve functies.

Vanuit de provinciale omgevingsverordening gelden nog aanvullende regels ten aanzien van permanente bewoning van recreatieverblijven, dit is namelijk niet toegestaan. In de regels van dit bestemmingsplan is hiervoor een aanvullende regel opgenomen.

3.4 Regionaal beleid

Op het onderhavig planvoornemen en plangebied is geen specifiek regionaal beleid van toepassing.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Beleidsnotitie recreatie en toerisme

De gemeente Hoogeveen voert een eigen beleid wat betreft recreatie en toerisme. Dit is neergelegd in de beleidsnotitie recreatie en toerisme 2013 – 2017 'Gastvrij Hoogeveen'.

In verscheidene (gemeentelijke) beleidsdocumenten is recreatie en toerisme aangemerkt als economische groeisector. Met het de beleidsnotitie recreatie en toerisme actualiseert de gemeente haar toeristisch-recreatief beleid en worden ondernemers uitgenodigd om met nieuwe initiatieven te komen. In het beleid heeft de gemeente zes pijlers beschreven aan de hand waarvan actiepunten zijn geformuleerd.

Zo is het gemeentelijk beleid gericht op het vergroten van de aantrekkelijkheid van de dorpen en het landelijk gebied. Toeristisch-recreatieve activiteiten dragen hieraan bij. De gemeente wil daarom initiatiefnemers van dergelijke activiteiten ruimtelijk faciliteren. Ook ziet de gemeente Hoogeveen kansen in de ontwikkeling van nieuwe producten waaronder het ontwikkelen van grootschalig verblijfstoerisme en het ontwikkelen van innovatieve arrangementen die passen bij een bepaalde doelgroep.

3.5.2 Structuurvisie Hoogeveen 2.0

Ook in de Structuurvisie Hoogeveen 2.0 (2012) worden de mogelijkheden in het landelijk gebied voor recreatie en toerisme in brede zin ondersteund.

3.5.3 Economische Structuurvisie

In de Economische Structuurvisie (2008) is de gemeentelijke ambitie beschreven om meer toeristen naar Hoogeveen te halen, het stadscentrum aantrekkelijker maken en waarde toevoegen aan de ruimtelijke kwaliteit in landelijk gebied.

3.5.4 Visie Landelijk gebied

In de Visie Landelijk gebied (2008) is beschreven dat in het landelijk gebied goede kansen liggen voor de ontwikkeling van recreatie en toerisme. Een aantrekkelijk landelijk gebied, gekoppeld aan voldoende hoogwaardige toeristisch-recreatieve voorzieningen, zorgt namelijk voor een stevige impuls aan de vitaliteit van het gebied. Naast een positieve invloed op de werkgelegenheid én inkomsten heeft het ook een positieve invloed op de woonkwaliteit van de dorpen.

3.5.5 Milieuvisie

In haar Milieuvisie beschrijft de gemeente Hoogeveen een aantal ambities ten aanzien van verschillende milieuaspecten. Voor de voorgenomen ontwikkeling zijn van belang:

  • een klimaat-neutraal beleid;
  • een duurzaam waterbeheer;
  • het beperken van het aantal geluidgehinderden en het voorkomen van nieuwe saneringsgevallen;
  • een volledig beeld van de bodemkwaliteit, het voorkomen van nieuwe saneringsgevallen en duurzaam gebruik van de ondergrond;
  • het behoud van een goede luchtkwaliteit;
  • het zoveel mogelijk beperken van veiligheidsrisico's;
  • het voorkomen van overlast door bedrijven.


In hoofdstuk 5 vindt toetsing plaats aan wet- en regelgeving wat betreft de omgevingsaspecten. Voor een deel is hierbij sprake van een overlapping met de ambities in de Millieuvisie.

3.5.6 Conclusie

Zoals uit de diverse provinciale en gemeentelijke beleidsdocumenten blijkt, is de ontwikkeling van het toeristisch/recreatieve product in het landelijk gebied een beleidsuitgangspunt.

Het onderhavig planvoornemen voorziet in de verdere ontwikkeling van een bestaande, verblijfsrecreatieve voorziening. Naast uitbreiding is in dit geval ook verbreding van het aanwezige toeristisch-recreatieve product aan de orde. Door de ontwikkeling van faciliteiten ten behoeve van groepsactiviteiten, onder andere voor de (semi) zakelijke markt, wordt ingespeeld op een veranderende markt waarbij een nieuwe groep van recreanten wordt aangetrokken.

Gelet op het bovenstaande past het planvoornemen binnen het beleid van de diverse overheden en is het plan op dit punt uitvoerbaar.

Hoofdstuk 4 Gewenste ontwikkeling en uitgangspunten

4.1 Ruimtelijke en functionele structuur

4.1.1 Algemeen

Het voorliggend planvoornemen voorziet in de herinrichting van een terrein met toeristisch-recreatieve voorzieningen, behorende bij een bestaand recreatiebedrijf). In het verlengde van de reeds aanwezige bebouwing op het perceel Hoogeveenseweg 43-43a (bedrijfswoningen en groepsaccommodatie) wordt een rechthoekig terrein ingericht met nachtverblijven voor groepen en bijbehorende voorzieningen. Hierbij gaat het om een toename van circa 100 personen.

Bij de inrichting is gekozen voor een spreiding van de gebouwen en voorzieningen waarbij enerzijds het accent wordt gelegd op het gebruik door groepen en anderzijds er voldoende mogelijkheden zijn om verschillende groepen, die gelijktijdig aanwezig zijn, privacy te bieden.

4.1.2 Inrichtingsplan

Het planvoornemen voorziet in bouw van maximaal 2.500 m2 aan gebouwen en voorzieningen ten behoeve van de groepsaccommodatie en groepsactiviteiten. De nieuwe bebouwing bestaat uit zes gebouwen die in een vierkant zijn gesitueerd, met een centrale as.

De twee gebouwen aansluitend aan de parkeerplaats zijn bedoeld voor de activiteiten die in groepsverband plaatsvinden, waaronder het gezamenlijk eten en drinken, recreëren en het geven van trainingen en workshops. De overige gebouwen worden ingericht voor het nachtverblijf, waarvan er 2 bestaan uit 10 units (noordelijk en zuidelijk gebouw) en 2 uit één unit (westelijke gebouwen). Voor de gebouwen is uitgegaan van een goothoogte van 3,3 meter en een bouwhoogte van 7 meter.

Rond de centrale as fungeert de ruimte als een soort brink; een ontmoetingsruimte met een besloten karakter en daarmee een veilige speelplaats. Dit wordt versterkt door de inrichting: gazons met omringende hagen, perken en bomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2013BP8006007-VG02_0003.jpg"

Afbeelding 3: Inrichtings- en beplantingsplan (bron: Tuinontwerp Lammert Kroesen)

Het parkeren is voorzien op eigen erf, op een centraal gelegen parkeerterrein tussen de bestaande bebouwing en de nieuwe bebouwing. Gekozen is voor een centrale parkeervoorziening om uitwaaiering van auto's op het terrein te voorkomen. Tussen de bestaande groepsaccommodatie en de parkeerplaats wordt een afscheiding van beplanting geplaatst waarmee wordt gezorgd voor privacy.

De zuidzijde van het gebied, een driehoekig terrein tussen de (nieuwe) bebouwing en de aarden wal, wordt ingericht ten behoeve van sport- en buitenactiviteiten. In dit gebied is een overdekte speelvoorziening voorzien van circa 400 m2 en een stalling voor kleinvee (200 m2). Van deze voorzieningen is de exacte situering op dit moment nog niet bekend.

Zoals reeds eerder is vermeld, is een goede landschappelijke inpassing gewaarborgd door een gerealiseerde aarden wal om het recreatieterrein. Aanvullend wordt opgemerkt dat het oppervlak van de aanwezige vijver/poel op het terrein zal aangepast ten behoeve van de nodigde watercompensatie (zie paragraaf 5.3). Met de nieuwe bebouwing en voorzieningen bedraagt het totale bebouwingspercentage minder dan 15% van het bruto terreinoppervlak.

4.2 Streefbeeld

Bij de uitstraling van de bebouwing wordt aangesloten bij de huidige bebouwing. Ook wat betreft de situering is dit het geval; de 'hoeve' vorm van de huidige groepsaccommodatie wordt ook toegepast bij de nieuwe bebouwing.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

5.1 Bodem

Om te bepalen of de bodem van voldoende kwaliteit voor de te realiseren functie, is een bodemonderzoek verricht (Bijlage 1 Verkennend bodemonderzoek).

Op grond van de onderzoeksresultaten van het bodemonderzoek zijn er uit milieuhygiënische overwegingen in relatie tot de bodemkwaliteit geen belemmeringen ten aanzien van de geplande nieuwbouw. Een nader onderzoek kan achterwege blijven. Het planvoornemen is op dit punt uitvoerbaar.

5.2 Archeologie en Cultuurhistorie

In het verdrag van Malta wordt de veiligstelling van het Europese erfgoed geregeld. De uitgangspunten van dit verdrag zijn op nationaal niveau uitgewerkt in de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz, 2007).

De regionale uitwerking heeft plaatsgevonden in de Omgevingsvisie Drenthe. Hierin is ten eerste de Archeologische Monumentenkaart (AMK) opgenomen waarop de monumenten en bekende archeologische vindplaatsen zijn weergegeven. Ten tweede is in de Omgevingsvisie Drenthe de Indicatieve Kaart Archeologische verwachtingswaarden (IKAW) opgenomen. Op de kaart staat voor de gehele provincie de verwachtingswaarde voor archeologische vindplaatsen. Hier dient in het planvormingsproces rekening mee te worden gehouden.

In het kader van de oprichting van de bestaande woningen en groepsaccommodatie is in 2005 een archeologisch onderzoek uitgevoerd (Bijlage 2 Inventariserend archeologisch onderzoek). Dit onderzoek heeft ook betrekking op een deel van het plangebied. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat in het betreffende deel van het plangebied, gebied dat de noordelijke bebouwing omvat, de kans op archeologische grondsporen gering is.

Om te bepalen of en in welke mate in het overige deel van het plangebied archeologische waarden aanwezig zijn, danwel te verwachten, is in 2013 een aanvullend archeologisch onderzoek uitgevoerd (Bijlage 3 Aanvullend archeologisch onderzoek). Uit dit onderzoek blijkt dat de kans op de aanwezigheid van archeologische waarden in het plangebied gering is. De conclusie is dat archeologisch vervolgonderzoek niet nodig is.

Ten aanzien van het aspect archeologie bestaan daarmee geen bezwaren tegen de uitvoering van het planvoornemen. De beide onderzoeken zijn opgenomen in de bijlagen van het bestemmingsplan.

5.3 Water

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht een waterparagraaf op te nemen in ruimtelijke plannen. De Watertoets is de waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten. Het plangebied ligt in het beheersgebied van het waterschap Reest en Wieden. In het kader van het planvoornemen en de omgang met het wateraspect is contact gezocht met dit waterschap.

Binnen het plangebied is de uitbreiding van het bebouwde oppervlak voorzien van maximaal
2500 m2. Ook zal de parkeerplaats worden uitgebreid en zullen er verhardingen naar en om de gebouwen worden aangelegd. Hoewel de exacte lay-out en materiaalkeuze daarvan nog niet is bepaald en de werken gefaseerd zullen worden uitgevoerd, kan in de voor de waterafvoer meest belastende fase de oppervlakte aan gesloten verharding (boven de oppervlakte van de bebouwing) eveneens toenemen met maximaal 2500 m2. Het plangebied is aan de west- en noordzijde voorzien van een aarden wal. Het terrein is voorzien van een drainage die uitloopt op een in het zuidwestelijk deel van het plangebied gelegen vijver. Deze vijver is aangesloten op een afvoersloot.

Tenzij bij de verdere uitwerking en detaillering wordt gekozen voor halfverhardingen, halfgesloten verhardingen of voorzieningen die langs de gebouwen mede worden ingericht voor de buffering van regenwater, zal de gehele benodigde bergingscapaciteit van 90 liter per 100 m2 verharding worden gerealiseerd door verlaging van de oevers van de vijver. De initiatiefnemer zal daardoor zorg dragen voor de opvang van het hemelwater op eigen terrein. Dit betekent dat de bergingscapaciteit van de hiertoe te treffen voorzieningen voor de hemelwateropvang zal worden gedimensioneerd op een zogenaamd T=25-bui (35 mm neerslag in 45 minuten). De uitwerking van de hiertoe te treffen voorzieningen zal op bouwplanniveau plaatsvinden.   

In overleg met de waterbeheerder zal nader overleg plaatsvinden omtrent de realisering van een stuw tussen de genoemde vijver en de afwateringssloot. Aangezien thans niet exact is aan te geven in welke vorm en op welke plaats de benodigde buffering van het water zal plaatsvinden, is in de regels van het bestemmingsplan het belang van de waterbeheerder geborgd door een specifieke gebruiksbepaling. In de bestemmingsomschrijving is tevens aangegeven dat de gronden tevens zijn bedoeld voor de aanleg van waterhuishoudkundige voorzieningen.

De specifieke gebruiksbepaling luidt als volgt: Tot het gebruik strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval gerekend: het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken overeenkomstig de bestemming zonder instandhouding van een waterbuffering van minimaal 90 liter per 100 m2  verhard oppervlak

De vuilwaterafvoer van de woningen, de units voor verblijf en de overige voorzieningen van het bedrijf vindt plaats via de bestaande riolering naar de Hoogeveenseweg. Met de waterbeheerder zal nader overleg gevoerd worden over de dimensionering van deze afvoer en eventuele daarbij behorende voorzieningen.

5.4 Natuur en Ecologie

Ter bescherming van ecologische waarden dient bij ruimtelijke ingrepen een afweging te worden gemaakt in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. In oktober 2004 heeft in het plangebied een volledig ecologisch onderzoek plaatsgevonden. Hoewel het bovengenoemde rapport uit 2004 inmiddels verouderd is kan, gezien de terreinomstandigheden van het plangebied, evenwel worden aangesloten bij de conclusies van deze rapportage. Voor deze beoordeling is gebruik gemaakt van beeldmateriaal van het plangebied in de huidige situatie dat ter beschikking is gesteld door de initiatiefnemer. Tevens is de Nationale databank Flora en fauna geraadpleegd voor recente verspreidingsgegevens.

Onder verwijzing naar het rapport (Bijlage 4 Ecologisch onderzoek), worden hieronder de conclusies uit het onderzoeksrapport opgesomd, aangevuld met recente informatie.

5.4.1 Beschermde gebieden

De ligging van de EHS is in de loop der jaren aangepast. Inmiddels behoort het vennetje ten noorden van het Spaarbankbos niet meer tot de EHS, het dichtstbijzijnde beschermde gebied in het kader van de EHS betreft nu het Spaarbankbos, op een afstand van ongeveer 500 meter. De ligging van beschermde gebieden in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 is ongewijzigd. De ingrepen zullen geen significant negatieve gevolgen hebben op beschermde gebieden in het kader van de Ecologische Hoofdstructuur of de Natuurbeschermingswet 1998.

5.4.2 Soortbescherming

Tijdens het veldbezoek in 2004 is de aanwezigheid van zes zoogdiersoorten komen vast te staan: Veldmuis, Mol, Haas, Huisspitsmuis, Bosmuis en Rosse Woelmuis. Spreeuw en Boerenzwaluw komen tot broeden in de bebouwing. Daarnaast is Bruine kikker aangetroffen in de waterplas. Gezien de terreingesteldheid en terreingebruik, werden er geen andere beschermde planten- of diersoorten in het terrein verwacht. Ook bekende verspreidingsgegevens gaven geen aanleiding dit te vermoeden. De huidige verspreidingsgegevens (Nationale databank Flora en fauna geraadpleegd d.d. 14-08-2013) geven evenmin aanleiding het voorkomen van zwaarder beschermde soorten in het plangebied te vermoeden.

Verstorende werkzaamheden dienen buiten het broedseizoen van vogels (globaal de periode tussen 15 maart en 15 juli maar afhankelijk van de werkelijke situatie) te worden uitgevoerd om te voorkomen dat er verstoring optreedt aan broedvogels in de omgeving. Rekening houdend met de aanwezigheid van zoogdieren ligt tussen oktober en half maart de meest gunstige periode voor het bouwrijp maken.

In 2004 is vastgesteld dat boerenzwaluw broedt in het plangebied. De betreffende bebouwing is echter reeds gesloopt. De aanbeveling op voor deze soort in de nieuwbouw specifieke maatregelen op te nemen blijft van kracht.

Het onderzoeksrapport besluit met de constatering dat voor drie soorten (Mol, Veldmuis en Huisspitsmuis) ontheffing dient te worden aangevraagd in het kader van artikel 75, lid 5 van de Flora- en faunawet. In 2004 was dat voor deze soorten nodig. Tegenwoordig vallen de genoemde soorten onder de 'algemene soorten' (AMvB, artikel 75 van de Flora- en faunawet ). Voor de algemene soorten geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen vrijstelling voor de verbodsbepalingen genoemd in artikel 8 t/m 12 van de Flora- en faunawet. Ze zijn in Nederland zo algemeen voorkomend, dat er wordt aangenomen dat ruimtelijke ontwikkelingen de gunstige staat van instandhouding van deze soorten niet negatief beïnvloeden. Het vragen van ontheffing is dan ook niet nodig. Het onderzoeksrapport is in de bijlagen van het voorliggende bestemmingsplan opgenomen.

5.5 Geur

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij wordt een groepsaccommodatie aangemerkt als een geurgevoelig object. De meest nabij gelegen veehouderij is een paardenhouderij (Hoogeveenseweg 36) De afstand tussen de paardenhouderij bedraagt circa 100 meter. De dichtstbijzijnde melkrundveehouderij ligt op circa 560 meter (Schapenmeer 3 te Pesse). De meest nabij gelegen intensieve veehouderij ligt ook op circa 560 meter afstand. Het gaat om Kerkweg 3a waar varkens (en melkrundvee) worden gehouden. De omliggende agrarische bedrijvigheid ligt op voldoende afstand zodat geen onacceptabele hinder op de groepsaccommodatie wordt gelegd en geen belemmering in de agrarische bedrijfsvoering ontstaat. Het planvoornemen is vanuit het oogpunt van geurhinder uitvoerbaar.

5.6 Geluid

Het planvoornemen voorziet niet in de oprichting van geluidsgevoelige functies zoals bedoeld in de Wet geluidhinder (2007). Een akoestisch onderzoek kan daarmee achterwege blijven. Ook zal de uitbreiding van de groepsaccommodatie slechts een gering extra aantal vervoersbewegingen tot gevolg hebben waardoor geen sprake is van een extra geluidsbelasting op de omgeving.

Vanuit het oogpunt van geluid bestaan daarmee geen bezwaren tegen de uitvoering van het planvoornemen.

5.7 Milieuzonering bedrijven

Milieuzonering zorgt voor voldoende afstand tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) in ruimtelijke plannen. Het doel hiervan is om reeds in ruimtelijke plannen milieuhinder op milieugevoelige functies te voorkomen en tegelijkertijd aan milieubelastende functies voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.

Het planvoornemen voorziet in de uitbreiding van een groepsaccommodatie. Deze functie wordt niet aangemerkt als milieugevoelige functie. Wel zijn in de VNG Brochure 'Bedrijven en milieuzonering (2009) richtafstanden opgenomen voor recreatieve functies ten opzichte van nabijgelegen milieugevoelige functies.

Het plangebied maakt deel uit van een bestaand recreatiebedrijf waarbij de gronden reeds in gebruik zijn ten behoeve van de aanwezige groepsaccommodatie. De nieuwe bebouwing en faciliteiten betreffen een uitbreiding van deze recreatiefunctie. Gelet hierop is geen sprake van functiewijziging en samenhangende nieuwe c.q. grotere milieuafstanden.
Gelet op het vorenstaande is het planvoornemen uitvoerbaar.

5.8 Milieueffectrapportage (MER)

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in lijst D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'. Daarbij zijn in het bijzonder de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EU-richtlijn van belang. Deze omstandigheden betreffen onder andere de kenmerken van de potentiële effecten en cumulatie. Op grond van artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht dient het bevoegd gezag zijn eventuele keuze voor géén m.e.r.-beoordeling voor een activiteit die beneden de drempelwaarde valt, te motiveren in de overwegingen van het moederbesluit.

Het voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op de uitbreiding van toeristisch-recreatieve activiteiten op een bestaand (verblijfs)recreatieterrein. Het plan blijft onder de drempelwaarden zoals opgenomen in het Besluit m.e.r.

Gelet op de geringe (milieu)impact van het planvoornemen op de omgeving is een m.e.r- beoordeling, danwel een Milieueffectrapportage in dit geval niet aan de orde.

5.9 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wet milieubeheer in werking getreden. De effecten van het plan dienen getoetst te worden aan de grenswaarden voor onder andere stikstofdioxide en fijn stof.

Tegelijkertijd zijn ook het Besluit en de bijbehorende regeling 'niet in betekenende mate' (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden. Hierin zijn kwantitatieve grenzen opgenomen die bepalen of een project wel of niet wordt aangemerkt als een project die een significante bijdrage levert aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed op de luchtkwaliteit zijn, hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden van luchtkwaliteit.

Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft VROM in samenwerking met InfoMil de nibm-tool (2009) ontwikkeld. Op een eenvoudige en snelle manier wordt hiermee bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtkwaliteit ter plaatse. Om te bepalen of het onderhavig planvoornemen 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit ter plaatse, is een berekening uitgevoerd met de nibm-tool (mei 2013). Allereerst is met behulp van CROW-Publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' (oktober 2012) de extra verkeersgeneratie als gevolg van het planvoornemen bepaald.

Voor groepsaccommodaties zijn in deze publicatie geen specifieke verkeersgegevens opgenomen. In dit geval is uitgegaan van een worst-case scenario. Aangehouden is de verkeersgeneratie bij een 3- sterren-hotel, waarbij is gerekend met 1 kamer per persoon. De extra ritgeneratie komt daarmee op 157 ritten/etmaal.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2013BP8006007-VG02_0004.jpg"

Afbeedling 4: Nibm-tool

Uit de nibm-tool blijkt dat geen grenswaarden voor luchtkwaliteit worden overschreden en daarmee geen belemmering aanwezig is voor de uitvoering van het planvoornemen.

5.10 Externe veiligheid

Het aspect externe veiligheid heeft te maken met de gevolgen van ongevallen met gevaarlijke stoffen en de bescherming van personen tegen deze gevolgen. De veiligheidsrisico's worden uitgedrukt in het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. De veiligheidsrisico's worden verdeeld in:

  • risico's veroorzaakt door inrichtingen (Besluit en Regeling externe veiligheid inrichtingen);
  • risico's veroorzaakt door het transport van gevaarlijke stoffen over wegen (thans de Circulaire Risiconormering Vervoer van gevaarlijke stoffen, gedurende de looptijd van dit bestemmingsplan wordt de circulaire vervangen door het Besluit transportroutes externe veiligheid met bijbehorend Basisnet);
  • risico's veroorzaakt door het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen (Besluit en Regeling externe veiligheid buisleidingen).

Conform het nationale veiligheidsbeleid en de Visie Externe Veiligheid van de gemeente Hoogeveen is onderzoek verricht naar de veiligheidssituatie in en rondom het besluitgebied. Dit onderzoek bestaat uit het in beeld brengen van alle relevante risicofactoren met de bijbehorende risico's alsmede het vaststellen van de invloed hiervan op het planvoornemen.

Om te bepalen of in en in de nabijheid van het plangebied risicobronnen liggen die het planvoornemen beïnvloeden, is de risicokaart geraadpleegd. De navolgende figuur betreft een uitsnede hiervan inclusief de (globale) ligging van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2013BP8006007-VG02_0005.jpg"

Afbeelding 5, Uitsnede risicokaart (bron: www.risicokaart.nl)

Uit de risicokaart blijkt dat in de nabijheid van het plangebied de rijksweg A28 en een buisleidingenstrook met drie aardgastransportleidingen van de Gasunie liggen (leiding A-501, leiding A-502 en leiding A-514). Deze risicobronnen leggen, vanwege het transport van gevaarlijke stoffen, een risico op het plangebied. In het kader van de eerste plannen voor het plangebied (uitbreiding met zowel een groepsaccommdatie als kleinschalig kampeerterrein), zijn de externe veiligheidsrisico's reeds beschouwd.

Om te bepalen in welke mate de A28 een risico legt op het plangebied is hiervoor een externe veiligheidsonderzoek uitgevoerd (Bijlage 5 Onderzoek externe veiligheid).

Uit deze risicoberekening komt naar voren dat de plaatsgebonden risicocontour (10-6) niet buiten de randen van de A28 valt en daarmee geen beperkingen legt op het plangebied. Daarnaast blijkt dat zowel in de huidige situatie als de beoogde, nieuwe situatie de oriëntatiewaarde van het groepsrisico niet wordt overschreden. Vanuit de A28 treden dan ook geen belemmeringen op voor de uitvoering van het planvoornemen.

Ook is de externe veiligheidssituatie rond de aardgastransportleidingen door middel van een risicoberekening in beeld gebracht (Bijlage 6 Risico Analyse). Uit de berekeningen blijkt dat de buisleidingen niet over een plaatsgebonden risicocontour (10-6) beschikken. Daarnaast is de ontwikkeling buiten de belemmeringenstrook van de buisleidingen geprojecteerd (bebouwingsvrije zone van 5 meter aan weerszijde van de leidingen). Het groepsrisico rond de leidingen ligt ver beneden de oriëntatiewaarde. Er zijn dan ook geen belemmeringen ten aanzien van de nieuwe ontwikkelingen in het plangebied.

Aanvullend wordt het volgende opgemerkt: In de externe veiligheidsberekeningen is uitgegaan van de ontwikkeling van een kampeerterrein en de uitbreiding van de groepsaccommodatie. In het onderhavig planvoornemen is echter geen sprake meer van de ontwikkeling van een kampeerterrein, maar wordt de groepsaccommodatie verder uitgebreid. Wat betreft het aantal personen dat toeneemt met het planvoornemen wordt uitgegaan van de aantallen die zijn gehanteerd in de externe veiligheidsonderzoeken. Deze aantallen zijn namelijk gebaseerd op de gemaakte afspraak dat het totaal aan overnachtingplaatsen niet groter wordt dan het maximale aantal dat op basis van de berekeningen mogelijk is. Hierbij is uitgegaan van een totaal van 130 overnachtingsplaatsen wat, gelet op de huidige situatie, een toename met 104 verblijfsplaatsen mogelijk maakt.

Naast de kwantitatieve beoordeling van het groepsrisico heeft ook een kwalitatieve beoordeling van het groepsrisico plaatsgevonden. De wettelijk adviseur, de Hulpverleningsdienst Drenthe, heeft op 19 november 2013 advies (kemerk: U 130452) uitgebracht (Bijlage 7 HVD advies).

De HVD concludeert dat er geen effectieve maatregelen te treffen zijn die een extra bijdrage kunnen leveren aan het beperken van de effecten van een calamiteit. Wel wordt opgemerkt dat de aanwezige bluswatervoorziening onvoldoende capaciteit heeft. Geadviseerd wordt een geboorde put in de nabijheid van het plangebied te plaatsen.
De lokale brandweer maakt gebruik van tankwagens die een bepaalde watervoorraad bevatten. Een dergelijke tankwagen moet opnieuw kunnen worden gevuld en dat is mogelijk indien een geboorde put binnen een afstand van circa 2 km aanwezig is. De lokale brandweer geeft aan dat er binnen 2 km afstand van het plangebied reeds een geboorde put aanwezig is.

Conclusie
Vanuit het oogpunt van externe veiligheid bestaan geen bezwaren tegen de uitvoering van het planvoornemen. De externe veiligheidsonderzoeken zijn opgenomen in de bijlagen van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Duurzaamheid

De gemeente Hoogeveen streeft naar duurzaamheid. Duurzaam bouwen en energiezuinig bouwen zijn belangrijke aspecten binnen dit begrip. In het kader van het duurzaam bouwen dient bijvoorbeeld het gebruik van uitlogende materialen (onder andere koper, lood en zink) zoveel mogelijk te worden vermeden. Met betrekking tot het energiezuinig bouwen gaat het om maatregelen ter vermindering energieverbruik, zoals goede isolatie. In het Bouwbesluit is een en ander vastgelegd betreffende deze thema's. Bij de uitvoering van het onderhavig planvoornemen wordt het Bouwbesluit in acht genomen en wordt rekening gehouden met de aspecten rond het duurzaam en energiezuinig bouwen.

Hoofdstuk 7 Planbeschrijving

7.1 Juridisch systeem

Het bestemmingsplan betreft een herziening van het bestemmingsplan' Buitengebied Noord 2007' uit 2007 en het wijzigingsplan 'Buitengebied Noord, deelplan Hoogeveenseweg 43-43a in Pesse' uit 2010. De Wet Ruimtelijke ordening (Wro) bevat de regeling voor de opzet en de inhoud van een bestemmingsplan. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is deze regeling verder uitgewerkt.

Het bestemmingsplan bestaat uit:

  • Een verbeelding van het bestemmingsplangebied zowel analoog (bestaande uit 1 kaartblad, schaal 1: 1000 met bijbehorende legenda en verklaring) als digital, waarin de bestemming van de gronden wordt aangewezen;
  • De regels waarin de bestemming wordt beschreven en het doel wordt genoemd.


Bij het bestemmingsplan hoort een toelichting. Ook zijn de regels van de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012) toegepast. Met deze standaard worden de regels en de verbeelding zodanig opgebouwd en ingericht dat bestemmingsplannen goed met elkaar kunnen worden vergeleken.

Het bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting wordt langs elektronische weg vastgelegd en ook in die vorm vastgesteld, tegelijk met een analoge versie van het bestemmingsplan. Als de digitale en analoge versie tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale versie leidend.

7.2 Regels

De regels zijn vervat in artikelen die onderverdeeld zijn in vier delen. In de "Inleidende regels" zijn algemene artikelen opgenomen die voor het gehele plan van belang zijn. In artikel 1 zijn omschrijvingen opgenomen van de in het plan voorkomende relevante begrippen. In artikel 2 is vastgelegd op welke wijze dient te worden gemeten. Door deze vaste omschrijving van de begrippen en van de wijze van meten wordt eenduidigheid in de bedoelingen van het plan gegeven en wordt de rechtszekerheid vergroot.

In de "bestemmingsregels" zijn de bestemmingen en de gebruiks- en/of bebouwingsmogelijkheden van de betreffende gronden aangegeven. De bestemmingen zijn op alfabetische volgorde benoemd. Deze bestemmingsregels worden in paragraaf 7.3 nader uitgewerkt.

In de "algemene regels" staan artikelen benoemd die voor alle of meerdere bestemmingen gelden. Het betreffen onder andere de voor alle bestemmingen geldende afwijkingsregels en de algemeen geldende aanduidingsregels.

De algemene afwijkingsregels zorgen voor enige verruiming van de flexibiliteit van het plan. Deze afwijkingen zijn niet specifiek op één bestemming gericht. Zij kunnen gebruikt worden ten aanzien van alle bestemmingen.

De algemene aanduidingsregels geven de mogelijkheid voor algemene aanduidingen, die als een extra laag over meerdere bestemmingen liggen. In dit bestemmingsplan zis één algemene aanduiding aanwezig, te weten bedrijfswoning.

In de "Overgangs- en slotregels" staan artikelen benoemd die voor alle voorgaande regels gelden. Het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik is hierin geregeld alsmede de slotregels.

7.3 Verklaring van de bestemmingen

Voor het hele plangebied geldt de bestemming 'Recreatie – Verblijfsrecreatie'. Binnen deze bestemming is een recreatieve en zakelijke groepsaccommodatie mogelijk met de daarbij behorende ondersteunende voorzieningen en de twee bestaande dienstwoningen. De dienstwoningen zijn aangeduid. Het totaal aantal overnachtingsplaatsen is bepaald op maximaal 130.

De gebouwen mogen alleen binnen het bouwvlak worden gebouwd, met uitzondering van een stalling voor kleinvee en een overdekte speelvoorziening.

De landschappelijke inpassing wordt gewaarborgd met een voorwaardelijke verplichting in de specifieke gebruiksregels. Ook de benodigde buffering van water is geborgd via een voorwaardelijke verplichting.

Hoofdstuk 8 Handhaving

8.1 Algemeen

Het voorliggend bestemmingsplan is het sturend instrument voor de ruimtelijke en functionele inrichting van het plangebied aan de Hoogeveenseweg 43-43A. Aan de hand van de in het bestemmingsplan opgenomen regels worden voorgenomen activiteiten (bouwactiviteiten en gebruik van gronden en gebouwen) getoetst. Middels het stelsel van vergunningverlening worden de regels toegepast. Als blijkt dat zonder of in afwijking van de regels activiteiten plaatsvinden, is handhaving in enge zin aan de orde, gericht op het ongedaan maken van een overtreding. Handhaving is belangrijk om de sturing die het bestemmingsplan beoogt, tot haar recht te laten komen. Handhaving heeft echter alleen zin wanneer de noodzaak en het nut hiervan kunnen worden aangetoond, een grondige inventarisatie van de feitelijke situatie (grondgebruik en bebouwing) heeft plaatsgevonden en draagvlak onder betrokkenen kan worden verkregen voor het beleid.

8.2 Inventarisatie

Er heeft een grondige inventarisatie van het plangebied plaatsgevonden. Hierbij is gekeken naar het grondgebruik, de verschillende functies en de bebouwing. Daarnaast wordt door middel van de inspraakmogelijkheden eenieder in de gelegenheid gesteld de verbeelding te controleren op onjuistheden. Hiermee is een zo correct mogelijke verbeelding de procedure ingegaan.

8.3 Beleidskeuzen

De gemeenteraad heeft op 3 februari 2011 de Kadernota Toezicht en handhaving vastgesteld. Het Handhavingsbeleid maakt onderdeel uit van het programma Veilig. De looptijd van de Kadernota Integrale Handhaving loopt van 2011-2014, waarmee wordt aangesloten bij andere plannen waarin op onderdelen wordt verwezen naar handhaving. Dit zijn het Drentse veiligheidsplan, Integrale veiligheidsplan Hoogeveen en de visie externe veiligheid.

De afgelopen jaren is er veel veranderd en de komende gaat er nog veel veranderen. Er vindt een verschuiving plaats van vergunningplicht naar steeds meer algemene regels in het VROM-domein. Gevolg hiervan is dat er meer nadruk komt te liggen op de uitvoering van de handhaving.

8.4 Inzet gemeentelijk apparaat

Op basis van de Kadernota Toezicht en handhaving wordt jaarlijks een gemeentelijk werkprogramma opgesteld. Hierin worden op basis van een evaluatie voor het komende jaar de prioriteiten (bij)gesteld. In dit werkprogramma worden alle taken, taakonderdelen, de wettelijke of gewenste prioriteitstelling, prestatie en capaciteitstoekenning op het gebied van handhaving opgenomen. Tevens wordt de voortgang van de projecten die op de afdeling spelen inzichtelijk gemaakt.

De werkprogramma's worden gemonitord en geëvalueerd (jaarverslagen). Voor de monitoring en evaluatie zal aansluiting worden gezocht bij de programmasturing zoals die in Hoogeveen wordt gebruikt. Aan deze programma's ligt een visie (1x10 jaar) ten grondslag die vervolgens worden uitgewerkt in beleidsnota's ( 1 x 4 jaar) en uitvoeringsprogramma's (jaarlijks). Er wordt een analyse gemaakt van de ontwikkeling van het naleefgedrag en in hoeverre de doelen zijn behaald.

Tevens wordt beoordeeld of nog de juiste prioriteiten worden gesteld en of het handhavingsbeleid en de handhavingsstrategieën nog doelmatig en effectief zijn. Ieder jaar rapporteert het college van B&W de evaluatie aan de gemeenteraad. Indien nodig worden op basis van de evaluatie aanpassingen gedaan in de kadernota.

Hoofdstuk 9 Uitvoerbaarheid

9.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan is voorgelegd aan de betrokken partijen als bedoeld in artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening. Naar aanleiding hiervan zijn geen reacties binnegekomen. Vervolgens is het ontwerpbestemmingsplan voor een periode van zes weken ter inzage gelegd, en zijn belanghebbenden in de gelegenheid gesteld een zienswijze tegen het bestemmingsplan in te dienen. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt. Daarmee is de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan aangetoond.

9.2 Economische uitvoerbaarheid

Met de initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst gesloten. Hiermee zijn de gewenste afspraken opgenomen. Daarom hoeft er geen exploitatieplan te worden vastgesteld en wordt het plan economisch uitvoerbaar geacht.