direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied Zuid, deelplan landgoed Hummelhof
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0118.2013BP8000010-VG03

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In het voorjaar van 2012 heeft de gemeente Hoogeveen een aanvraag ontvangen voor het oprichten van een landgoed op het perceel Zuideropgaande 53 te Hollandscheveld.

1.2 Opgave bestemmingsplan

Het bestemmingsplan 'Buitengebied Zuid, deelplan de Hummelhof' beoogt te voorzien in de realisering van een landgoed met landhuis, met de bijbehorende landerijen, bebossing, (wandel)paden en landschappelijke inrichting.

1.3 Opbouw toelichting

Na de inleiding wordt in hoofdstuk 2 de huidige situatie in het plangebied weergegeven. Hoofdstuk 3 bevat het beleidskader van het Rijk, de provincie Drenthe en de gemeente Hoogeveen. In hoofdstuk 4 wordt de gewenste situatie beschreven. Hoofdstuk 5 behandelt de omgevingsaspecten, hoofdstuk 6 de duurzaamheidsaspecten. Hoofdstuk 7 gaat in op de diverse bestemmingen zoals die in de planregels zijn opgenomen. Hoofdstuk 8 gaat in op de handhaving en tenslotte wordt in hoofdstuk 9 de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid beschreven.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Plangebied

Het plangebied ligt ten zuiden van Hollandscheveld aan het Zuideropgaande. Het betreft een relatief open gebied, dat in het noordoosten aansluit op bestaande bossen. Het landgoed beslaat in totaal 13,8 ha en grenst in het westen aan het Zuideropgaande en het zuidoosten aan het Hollandscheveldse Bos.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2013BP8000010-VG03_0001.png"

Afbeelding 1: overzicht plangebied

2.2 Vigerend recht

Het gebied waarin het landgoed wordt gerealiseerd ligt in het plangebied van Bestemmingsplan Buitengebied Zuid herziening 2007. Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad van Hoogeveen vastgesteld op 22 november 2007 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van de provincie Drenthe op 28 januari 2008. De percelen hebben de gebiedsbestemming “Landelijk Gebied II” en Schoonhoven I”.

In artikel 14 van bestemmingsplan 'Buitengebied Zuid, herziening 2007' is een regeling opgenomen waarbij burgemeester en wethouders op grond van artikel 11 WRO (tegenwoordig artikel 3.6 Wro) het bestemmingsplan kunnen wijzigen ten behoeve van de realisering van landgoederen binnen de bestemmingen Landelijk gebied II en Schoonhoven I voorzover het betreft de gronden op de toetsingskaart aangegeven met 'landschapsbouw' met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • als hoofdgebouw mag uitsluitend één woning worden gerealiseerd;
  • de vloeroppervlakte van de woning bedraagt minimaal 350 m² en maximaal 600 m²;
  • de hoogte bedraagt minimaal 5 m en maximaal 14 m;
  • de afstand tot de perceelsgrens bedraagt tenminste 2,5 m;
  • indien het hoofdgebouw wordt afgedekt met een kap, mag de hoogte van de kap maximaal tweevijfde van de totale hoogte bedragen;
  • de aanbouwen en bijgebouwen moeten een ruimtelijke eenheid met het hoofdgebouw vormen;
  • ten hoogste twee bijgebouwen mogen worden gebouwd met een gezamenlijke oppervlakte van 200 m²;
  • vestiging is uitsluitend mogelijk direct aansluitend aan bestaand, voor 90% openbaar toegankelijk bos;
  • er dient ten behoeve van de realisering van het landgoed ten minste 10 ha grond te worden ingeplant met bos, zulks overeenkomstig een hierop gericht inrichtings- en beheersplan;
  • per landgoed is één landhuis toegestaan; het landhuis dient in ieder geval een woonfunctie te hebben;
  • in combinatie met de woonfunctie is een recreatiefunctie toegestaan in de vorm van recreatieappartementen of een gezondheids- en schoonheidscentrum/atelierruimte voor kunstenaars/meditatiecentrum en dergelijk in combinatie met overnachtingsmogelijkheden; door de situering en afmetingen van de gebouwen dient het karakter als landhuis te worden verkregen;
  • de erfbeplanting en inrichting dienen positief bij te dragen aan de uitstraling van het landhuis;
  • dienstwoningen (met uitzondering van de bestaande) zijn niet toegestaan. Voor bestaande dienstwoningen zijn de bouwvoorschriften voor 'wonen' van toepassing;
  • voldaan dient te worden aan de doelstellingen van natuurontwikkeling;
  • de ontwikkeling van het landgoed mag geen (toekomstige) belemmering opleveren voor omliggende agrarische bedrijven.


Om de archeologische waarden te beschermen die de bodem van het landgoed herbergen,dient op de verbeelding een dubbelbestemming Archelogie voor het gehele gebied weergegeven te worden. Dit past echter niet binnen de voorschriften van de wijzigingsbepaling zoals deze in artikel 14 van het bestemmingsplan Buitengebied Zuid, herziening 2007 genoemd zijn. Om deze reden is er voor gekozen om een geheel nieuw bestemmingsplan voor deze ontwikkeling in procedure te brengen, met inachtneming van de in de wijzigingsbevoegdheid opgenoemde aspecten.

2.3 Ruimtelijke structuur plangebied

Het landgoed grenst aan het bosgebied van “plan Schoonhoven”. Het bosgebied is kenmerkend vanwege zijn rafelige randen aan de oost- en westzijde. Hierdoor komt het verkavelingpatroon goed tot uitdrukking. Daarnaast zorgt het ervoor dat er min of meer verscholen weilandjes liggen tussen de bossen. Dit wordt ook door recreanten gewaardeerd. Het landgoed voegt zich in deze rafelige structuur door aan te sluiten bij bestaand bosgebied en de rafelige structuur in stand te houden / versterken. De watergang die toegevoegd wordt past in de aanwezige wijkenstructuur. De bebouwing bevindt zich vooral in het lint van het Zuideropgaande. Daarnaast is bebouwing te vinden parallel aan de wijken. Het landhuis wordt ook gekoppeld aan een wijk.

2.4 Functionele structuur plangebied

Het plangebied is in de huidige situatie in gebruik als agrarisch gebied. Er is geen bebouwing in het plangebied aanwezig.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Europees beleid

3.1.1 Verdrag van Malta

In 1992 werd het Europese Verdrag van Valletta (Malta) ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder Nederland, met als doel om het (Europese) archeologische erfgoed veilig te stellen. De ondertekenaars hebben zich verplicht, archeologische belangen tijdig te betrekken bij de ruimtelijke planvorming voor woningbouw, landinrichting, wegenaanleg en dergelijke. Het beleid is gericht op het behoud van de archeologische waarden in de bodem en de planologische bescherming van waardevolle archeologische vindplaatsen. De gronden vallende binnen de herziening van het bestemmingsplan Buitengebied Zuid, deelplan landgoed Hummelhof zijn op basis van dit verdrag getoetst.

3.1.2 Vogel- en habitatrichtlijn

De laatste tijd ondervindt de ruimtelijke ordening steeds meer invloed van het Europese beleid. In het bijzonder geldt dit voor de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Bij herzieningen van bestemmingsplannen wordt aandacht gevraagd voor het veiligstellen van de beschermde flora en fauna. Hiervoor dient als basis de Flora- en faunawet van 1 april 2002; deze wet regelt de bescherming van soorten. De doelstelling van de wet is de bescherming en het behoud van de gunstige staat van instandhouding van in het wild levende planten- en diersoorten.

Activiteiten met een schadelijk effect op beschermde soorten zijn in principe verboden. Daarnaast erkent de wet dat ook dieren die geen direct nut opleveren voor de mens van onvervangbare waarde zijn. Van het verbod op schadelijke handelingen kan onder voorwaarden worden afgeweken, met een ontheffing of een vrijstelling. Het verlenen hiervan is de bevoegdheid van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) of, in geval van beheer en schadebestrijding, van Gedeputeerde Staten. Het bestemmingsplan Verlengde Hoogeveensche Vaart is aan deze wet getoetst

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie infrastructuur en ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), vastgesteld. De SVIR heeft een horizon tot het jaar 2040 en vervangt onder andere de Nota Ruimte. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

De structuurvisie infrastructuur en ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vormt de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

Het rijk kiest met de structuurvisie voor een selectievere inzet van de onderstaande 13 rijksbelangen:

  • Een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
  • Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en energietransitie;
  • Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • Efficiënt gebruik van de ondergrond;
  • Een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
  • Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
  • Het in standhouden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen;
  • Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  • Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
  • Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
  • Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
  • Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.


In de structuurvisie infrastructuur en ruimte wordt dieper ingegaan op deze 13 rijksbelangen.

Het Rijk blijft verantwoordelijk voor het systeem van ruimtelijk ordening. Daarnaast kan een rijksverantwoordelijkheid aan de orde zijn indien:

  • Een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt. Bijvoorbeeld ruimte voor militaire activiteiten en opgaven in de stedelijke regio's rondom de mainports, brainport, greenports en de valleys;
  • Over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan. Bijvoorbeeld voor biodiversiteit, duurzame energie, watersysteemherstel of werelderfgoed;
  • Een onderwerp provincie- of landsgrensoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is. Bijvoorbeeld de hoofdnetten van weg, spoor, water en energie, maar ook de bescherming van gezondheid van inwoners.


Het onderliggende bestemmingsplan belemmert de bovenstaande rijksbelangen en structuurvisie niet.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het kabinet heeft in de hiervoor genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.

Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij de Ecologische Hoofdstructuur (de artikelen worden later aan het Barro toegevoegd) en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Tevens treden regels ten aanzien van radarverstoringsgebieden op een nader te bepalen tijdstip in werking. In de loop van 2012 zal het besluit worden aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijksvaarwegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, de ecologische hoofdstructuur (EHS), de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater langs de Maas en maximering van de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer. Ook zal het onderwerp duurzame verstedelijking in regelgeving worden opgenomen. Dit deel van het besluit is momenteel alleen nog in ontwerp gereed.

Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

In het Barro zijn in dit geval geen regels opgenomen die van belang zijn voor het plangebied.

3.3 Provinciaal beleid

Provinciale Staten van Drenthe hebben op 2 juni 2010 de Omgevingsvisie Drenthe vastgesteld. De omgevingsvisie is het strategisch kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkelingen in Drenthe. De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk- economische ontwikkelingen voor de periode tot 2020, met in sommige gevallen een doorkijk voor de periode daarna. In de Omgevingsvisie zijn 4 wettelijk voorgeschreven provinciale planvormen samengevoegd:

  • de provinciale structuurvisie op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro);
  • het provinciaal milieubeleidsplan op grond van de Wet milieubeheer;
  • het regionaal waterplan op grond van water wetgeving;
  • het provinciaal Verkeer- en Vervoersplan op grond van de Planwet verkeer en vervoer.

In aanvulling op de omgevingsvisie is de provinciale omgevingsverordening op 14 april 2011 in werking getreden. Op basis van de Provinciale Omgevingsverordening is het plangebied aangeduid als 'landbouwgebieden'. Binnen het plangebied zijn geen kernkwaliteiten van toepassing.

De ontwikkeling van nieuwe bossen en landgoederen is in het provinciale omgevingsbeleid aangegeven als provinciaal belang. De provincie stimuleert dan ook op meerdere manieren de aanleg van landgoederen, als vorm van kleinschalige nieuwe woonmilieus. Het gaat om een hedendaagse toevoeging aan het landschap, dat gezien mag worden als cultuurdaad van deze tijd. Het landgoed en het huis dienen als een eenheid ontwikkeld te worden. Het huis mag ontwikkeld worden als één wooneenheid met eventueel ondergeschikte functies. Het huis dient allure en uitstraling te krijgen en ontleent deze voornamelijk door architectonische verbintenis met het landgoedontwerp.

Voor nieuwe landgoederen hanteert de provincie Drenthe de volgende voorwaarden:

  • het landgoed bestaat minimaal uit 5 hectare bos. De ervaring leert dat een landgoed meer is dan alleen bos en dat een kwalitatief landgoed over het algemeen minimaal 10 tot 15 hectare groot is;
  • het landgoed past in het bosclusteringsbeleid zoals aangegeven in par. 4.3.3. van de Omgevingsvisie;
  • het landgoed is in principe openbaar toegankelijk;
  • het landgoed vormt een ecologische, economische en esthetische eenheid;
  • het landgoed past in het aanwezige landschap en houdt rekening met de cultuurhistorie en de bodemgesteldheid.


Het ingediende verzoek voldoet aan de bovenstaande voorwaarden.

3.4 Gemeentelijk beleid

Het gemeentelijk beleid is vastgelegd in het geldende bestemmingsplan Buitengebied Zuid, herziening 2007. Dit bestemmingsplan biedt middels artikel 14 van de voorschriften van dit plan de mogelijkheid om onder bepaalde voorwaarden een landgoed op te richten. Het vestigen van dit landgoed voldoet aan deze voorwaarden en is daarom in overeenstemming met het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Gewenste ontwikkeling en uitgangspunten

4.1 Ruimtelijke en functionele structuur

4.1.1 Locatiekeuze landhuis

De keuze voor de locatie van het landhuis is op een aantal landschappelijke en praktische punten gebaseerd. Vanuit de gebiedsanalyse komt naar voren dat de bestaande bebouwing aan secundaire paden en wegen parallel aan de wijken gelegen zijn. In dit geval betekent dit dat het landhuis gekoppeld kan worden aan de prominente Zuidwoldiger Waterlossing die door het plangebied loopt. Het landhuis ligt zichtbaar maar beschut parallel aan de waterlossing, een belangrijke zichtlijn vanaf de Zuideropgaande.

Daarnaast is de in eigendom zijnde toegang vanaf de Zuideropgaande belangrijk. Deze vormt een praktische aansluiting op de hoofdweg. Daarnaast is vanuit de opdrachtgever een zichtrelatie met de bestaande woning en zicht op het omliggende open landschap gewenst. Het landhuis is zo gesitueerd dat er een aangename afstand tot de openbare toegangsweg bestaat waarbij er wel een zichtrelatie blijft bestaan. Bijkomend voordeel van de locatie is de gunstige ligging van de bebouwing en tuin ten opzichte van de zon.

4.1.2 Ontsluiting en routes

Het landgoed ligt gunstig ten opzichte van bestaande recreatieve routes; er kan met eenvoudige ingrepen op aangesloten worden. Het plangebied ligt tegen bestaand bos met een wandelroute er doorheen. Daar waar aan de oostkant de bestaande route begint kan de nieuwe route die naar het landgoed leidt, aansluiten. Hierdoor wordt tevens een oud, nu onbenut eikenlaantje onderdeel van de route.

Aan de westzijde is het landgoed vanaf de Zuideropgaande via een half verhard pad richting landhuis en nieuw bos toegankelijk. Vanaf de toegang tot het nieuwe bos slingert er een deels gespiegelde route door het nieuwe bos. De beleving en mogelijkheid tot variëren is hierdoor groot. Daarnaast kan er nu voor een groot gedeelte langs de bestaande wijken gewandeld worden. Om de mogelijkheden te vergroten liggen op verschillende plekken eenvoudige bruggetjes en dammen.

4.1.3 Type wegen

Binnen het plangebied zijn 3 typen wegen te onderscheiden. Materialisering en onderhoudsniveau bepalen de hiërarchie. Vanaf de Zuideropgaande is de toegang tot het landhuis de eerste aftakking. Deze zijwegen zijn in zijn algemeenheid ondergeschikt aan de hoofdweg en zijn daardoor smaller en van een eenvoudiger materiaal.

Zo ook de toegang tot het landgoed. Halfverharding (gebroken puin) zorgt voor een landelijke uitstraling. De aansnijding zal uit gebiedsspecifiek materiaal moeten bestaan (klinkers). Dit toegangspad gaat ter hoogte van het nieuwe bos over in een gemaaid graspad. Afhankelijk van de ondergrond zullen de wandelpaden met zand opgehoogd moeten worden. Na verloop van tijd raken deze begroeid met gras. In dat stadium zullen de paden drie tot vier keer per jaar gemaaid moeten worden voor een goede toegankelijkheid. Hetzelfde geldt voor het pad dat beide erven met elkaar verbindt.

Naar mate de beplanting zich sluit, en afhankelijk van de gebruiksintensiteit, zullen er slijtpaden (zandpaden) gaan ontstaan zoals in het naastgelegen bos reeds voorkomt. De schouwpaden die geen onderdeel vormen van de route worden 2 keer per jaar gemaaid.

4.1.4 Bosuitbreiding en bostypen binnen het landgoed

Uitbreiding van exact hetzelfde aanwezige typische bos is door de afwijkende hoogte, bodemopbouw en waterpeil niet mogelijk. Wel wordt de grove landschappelijke karakteristiek (strakke bospercelen met ondergroei maar veelal zonder mantel en zoom) als uitgangspunt genomen voor bosuitbreiding. Vanaf een afstand gezien zullen de nieuwe bospercelen daardoor visueel over gaan lopen in het bestaande bos.

Door de opbouw van het nieuwe bos zal dit vanuit het landschap gezien aan gaan sluiten op het bestaande bos. Binnen in het bos wordt een variatie aan soorten en structuur zichtbaar. De hoofdsoort bestaat uit zomereik. Als uitgangsmateriaal wordt bosplantsoen van 80 tot 100 cm gebruikt, in een grit van 1.40 bij 1,40 meter. Diversiteit binnen de vakken ontstaat na jaren spontaan door inzaai uit naburige percelen.

Naast percelen uit 100% eik zijn er op enkele plekken percelen uit 100% beuk toegevoegd. Hiervoor geldt hetzelfde als voor de eik. Vanuit met name recreatief oogpunt zijn op bijzondere plekken aparte boomsoorten toegevoegd zoals walnoot, zoete kers, robinia en (rode) beuk.

In totaal wordt op het landgoed 10 hectare aan bos gepland.

4.1.5 Groene landschapselementen binnen het landgoed

Om het landgoed aan te laten sluiten op de omgeving wordt er op, in de omgeving aanwezige, landschapselementen aangehaakt.

Binnen het bosgebied verbindt een slingerende bomenrij, bestaande uit Zoete kers, de Zuideropgaande met de Schoonhovenweg. In het open landschap heeft de rij een ruime plantafstand waardoor noord-zuid zicht mogelijk blijft. Oostelijk sluit de bomenrij aan op een bestaand oud laantje. Aan de westzijde gaat de kersenlaan over in een laan van deels bestaande eiken.

Zowel het erf, het bloemrijk grasland en het bestaande weiland zijn omgeven door singels uit zomereik met ondergroei zoals deze vaker in het omringende landschap aangetroffen worden. Er worden zowel dichte als open singels toegepast, afhankelijk van het beoogde doorzicht. Daarnaast bieden deze singels beschutting tegen direct zicht en wind. Boomgroepen uit inheemse soorten vormen een buffer tussen landschap en landhuis.

4.1.6 Blauwe landschapselementen

Water als lijnvormig element speelt een belangrijke rol binnen het ontwerp. De Zuidwoldiger waterlossing structureert als bestaande centrale as de bospercelen en de locatie van het landhuis. Door de aanleg van het landgoed worden belangrijke wijken nu toegankelijk voor publiek. De ecologisch te beheren waterkanten zorgen voor diversiteit en daarmee belevingskwaliteit. Een versterkte wijk langs het toegangspad zorgt niet alleen voor een goede afwatering maar versterkt ook de zichtlijn die hier besloten ligt.

Daarnaast is er een verbrede watergang als buffer tussen privékavel en omgeving ontworpen. Vanuit het landschap is deze brede wijk pas ter hoogte van het landhuis zichtbaar; de bewoners kijken er echter direct op uit. Met deze ingrepen wordt bovendien de compensatienorm van 25 mm water / m2 verhard oppervlak ruimschoots gehaald.

4.1.7 Open ruimten binnen het nieuwe bosgebied

De omsloten akkertjes en weilanden zoals die in het plangebied te vinden zijn zorgen voor een verrassingseffect op de bestaande route. Binnen het landgoed komen enkel van deze (al dan niet besloten) ruimten voor. Daarnaast vormen de kruispunten van paden kleine open plekken binnen het bos. Het bloemrijk grasland sluit aan op de boomweide, waardoor onderhoud of het omweiden van vee eenvoudig is. Vanaf de publieke route ontstaat een onverwachte zichtlijn richting open landschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2013BP8000010-VG03_0002.png"

Afbeelding 2: masterplan landgoed de Hummelhof

4.2 Beeldkwaliteit en landschappelijke inpassing

Streekeigen landschapselementen, als groene lagen rond het landhuis en erf geplaatst, zijn ingezet om het landhuis in het open landschap zichtbaar te laten zijn zonder het te laten domineren.

Een singel bestaande uit zomereik met ondergroei die aansluit op het bestaande bos omkadert het totale priveperceel. Een haag bestaande uit haagbeuk geeft het landhuis een groene kraag en maakt beschut buitenleven mogelijk. De ruimte rond haag en singel is op de hoeken opgevuld met zomereik en els. Binnen het kader van de haag, de feitelijke tuin, is ruimte voor eigen invulling. Buiten de haag is een sobere landschappelijke invulling op zijn plaats, zoals aangegeven: een combinatie van bomen en gras.

Achter het landhuis ligt op de overgang van erf naar bos een boomgaard waar ruimte is om op kleine schaal dieren te houden. Ter hoogte van het voorhuis, de oprit, vlonder en bloemrijk grasland, daar waar de singel zich opent, zijn interessante zichtlijnen ontstaan.

Om uitvoering te geven aan de landschappelijk inpassing van het landgoed is het in 4.1 genoemde masterplan ook opgenomen als bijlage van de regels.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

5.1 Bodem

Sigma Bouw & Milieu heeft een bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van de geprojecteerde bebouwing in het plangebied. De resultaten van dit onderzoek zijn vastgelegd in het rapport 'Verkennend Milieukundig bodemonderzoek Zuideropgaande achter nr. 53, sectie L nr. 3038 te Hollandscheveld' (projectnr. 13-M6563, d.d. 18 juni 2013) ( Verkennend bodemonderzoek). Uit de resultaten blijkt dat in de grond geen verontreinigingen zijn aangetroffen. In het grondwater is een verhoogd gehalte aan barium aangetroffen. De concentratie barium is dermate gering dat geen nader onderzoek noodzakelijk is. De bodemkwaliteit vormt vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmering voor de ontwikkeling van het landgoed.

Grondverzet
Bij grondverzet in het algemeen dient men te streven naar een gesloten grondbalans. In situaties, waar grond vrij gaat komen, wordt sterk aanbevolen om de kwaliteit van de vrijkomende bodem analytisch vast te stellen. Uiteraard dient het onderzoek representatief te zijn voor de hele vrijkomende partij. Voor het toepassen van grond gelden de spelregels voor grondverzet die zijn vastgesteld in het Besluit bodemkwaliteit. Informatie over het toepassen van grond kunnen worden verkregen bij afdeling Advies (bodem) van de gemeente Hoogeveen en Rijkswaterstaat Leefomgeving.

5.2 Archeologie en Cultuurhistorie

Met het Verdrag van Malta wordt de veiligstelling van het Europese erfgoed geregeld. De uitgangspunten van dit verdrag zijn op nationaal niveau uitgewerkt in de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz, 2007). De regionale uitwerking heeft plaatsgevonden in de Omgevingsvisie Drenthe. Hierin is ten eerste de Archeologische Monumentenkaart (AMK) opgenomen. Hierop zijn monumenten en bekende archeologische vindplaatsen weergegeven. Ten tweede is in de Omgevingsvisie Drenthe de Indicatieve Kaart Archeologische verwachtingswaarden (IKAW) opgenomen. Op de kaart staat voor de gehele provincie de verwachtingswaarde voor archeologische vindplaatsen. Hier dient in het planvormingsproces rekening mee gehouden te worden.

RAAP heeft een inventariserend archeologisch onderzoek uitgevoerd in het plangebied. De resultaten zijn weergegeven in het rapport 'Plangebied de Hummelhof nabij Hollandscheveld' (RAAP-notitie 4381, d.d. 4 januari 2013) (Archeologie en Cultuurhistorie).

Het plangebied heeft op de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) een middelhoge of hoge verwachtingswaarde. Aan de hand van het archeologisch onderzoek is gebleken dat in het overgrote deel van het plangebied een restant veenpakket op intact dekzand aanwezig is.

In een tweetal gebieden (vindplaats 1 en 2, figuur 2 uit de RAAP-notitie 4381) is in het dekzand sprake van podzolvorming. Hier zijn aanvullende boringen gezet vanwege de hogere verwachting voor resten uit de Steentijd. In de aanvullende boringen zijn diverse fragmenten vuursteen gevonden wat kan duiden op vindplaatsen uit de Steentijd.

Op basis van de resultaten van het archeologisch onderzoek is de locatie voor het landhuis verplaatst naar het noordwestelijk deel van het plangebied, zodat de woning niet meer geprojecteerd is ter hoogte van de vindplaatsen 1 en 2. In het bestemmingsplan wordt een dubbelbestemming archeologie opgenomen, waaraan planregels worden verbonden die regelen dat er archeologisch vervolgonderzoek noodzakelijk is als er in de planperiode bodemverstorende activiteiten gaan plaatsvinden ter hoogte van vindplaats 1 en 2.

Wanneer bij de graafwerkzaamheden buiten de zones van vindplaats 1 en 2 archeologische resten (vondsten of grondsporen) worden aangetroffen, moet hiervan direct melding gemaakt worden bij de provinciaal archeoloog en de gemeente Hoogeveen.

5.3 Water

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht de Watertoets uit te voeren. De Watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten.

Beleid
In het waterbeheer zijn drie grote beleidsthema's:
Voor het dagelijkse waterbeheer is dat het Gewenste Grond- en Oppervlaktewater Regime (GGOR). Doel daarvan is gedurende een heel groot deel van het jaar die wateromstandigheden te realiseren die het beste passen bij de functie zoals de provincies die hebben vastgesteld.

Om in extreem natte en extreem droge omstandigheden de schade als gevolg van wateroverlast of watertekort te beperken, kennen we WB21. Hierin zit de trits vasthouden-bergen-afvoeren als voorkeursvolgorde en afwegingskader en het principe van niet afwentelen. Het stedelijk gebied dient dus waterneutraal te zijn. Mocht dit door goede redenen - de veiligheid is ernstig in het geding, de kosten zijn te hoog, er spelen nijpende ruimtevraagstukken - niet kunnen, dan komen het waterschap en de gemeente passende afspraken overeen. Doel is het watersysteem zo in te richten dat het in extreme omstandigheden en in de toekomst goed functioneert.

Voor het bereiken van de goede ecologische toestand van het water zijn er de Europese richtlijnen voor ecologie en waterkwaliteit. Dit thema bestaat uit de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) en de Vogel- en Habitatrichtlijnen (vertaald in de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet). Doel daarvan is dat alle Europese wateren, zowel oppervlaktewater als grondwater, zich in 2015 in een goede ecologische en goede chemische toestand bevinden. Met goede argumenten is uitstel mogelijk tot uiterlijk 2027. Voor de Natura 2000- gebieden is geen uitstel mogelijk.

Deze drie thema's hangen zo met elkaar samen dat het niet mogelijk is ze afzonderlijk van elkaar te realiseren. Er wordt gestreefd naar het tijdig op orde brengen van het watersysteem, dat duurzaam is ingericht, voldoet aan de landelijke normen voor het voorkomen van wateroverlast, bijdraagt aan het bereiken van grond- en oppervlaktewaterpeilen in relatie tot de functies van die wateren en gebieden, verdroging tegengaat en rekening houdt met de eisen vanuit de KRW.

Om aan deze punten te voldoen is in december 2009 de Waterwet in werking getreden. Deze waterwet vervangt acht bestaande wetten voor het waterbeheer in Nederland. Deze wet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater. Ook verbetert deze wet de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Hierdoor zijn waterschappen, gemeenten en provincies beter in staat wateroverlast, waterschaarste en watervervuiling tegen te gaan. Ook voorziet de waterwet in het toekennen van functies voor het gebruik van water zoals scheepvaart, drinkwatervoorziening, natuur, landbouw, industrie en recreatie. Op basis van deze functies worden eisen gesteld aan de kwaliteit en de inrichting van het water. De instrumenten vanuit de Waterwet zijn Waterplannen (rijk en provincie), waterbeheerplannen (waterbeheerder) en vergunningen.

Planbeschrijving
Het plangebied ligt in het stroomgebied van het Meppelerdiep. Daarmee ligt het plan in het beheersgebied van Waterschap Reest en Wieden. Het plangebied heeft een totale oppervlakte van ca. 10 ha.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2013BP8000010-VG03_0003.png"

Afbeelding 1: Plangebied

Binnen of in de nabijheid van het plangebied bevinden zich schouwsloten of hoofdwatergangen van het waterschap. Op de grondwatertrappenkaart van het waterschap valt het plangebied in een gebied met grondwatertrap Vb. De maximale grondwaterstand ligt tussen de 25 en 40 cm onder het maaiveld en daarmee concludeert het waterschap dat er geen kansen zijn voor infiltratie. Binnen het gebied zijn geen gevallen van grondwateroverlast bekend. De bodemsamenstelling in het plangebied is overwegend venig.

Riolering
Binnen het plangebied is een gemengd rioolstelsel (vrij verval) aanwezig. De ontwikkelaar dient bij de bouw rekening te houden met de locatie en daarmee de aanwezigheid van dit riool. Het hemelwater van daken kan direct naar het oppervlaktewater geleid worden. Om de kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater te waarborgen zal bij nieuwbouwprojecten daarom geen gebruik gemaakt worden van milieubezwaarlijke bouwmaterialen, die de kwaliteit van het water en de waterbodem negatief kunnen beïnvloeden. Uitlogende materialen zoals zink, lood en dakmastiek behoren tot deze categorie.

Waterkwantiteit
Problemen met water moeten niet worden afgewenteld. De bedoeling is om bij uitbreiding de veerkracht van het watersysteem in Hollandscheveld te vergroten. Bij een toename van verhard oppervlak zoals daken en verharding, zal meer regenwater worden afgevoerd in plaats van te infiltreren in de bodem. Waterschap Reest en Wieden hanteert daarom een compensatieregel. Deze compensatie geschiedt, door nieuw oppervlaktewater aan te leggen binnen hetzelfde gebied. Binnen dit oppervlak moet ten minste 25 mm x het nieuw te realiseren verhard oppervlak geborgen worden. Bijvoorbeeld: als een nieuw gebouw met alle verharding een totaal oppervlakte van 1000 m2 heeft, dan dient 0.025 m x 1000 m2 = 25 m3 water geborgen te worden in het plangebied. Binnen het plan is een watergang/sloot aanwezig. Deze kan zodanig ingericht worden dat deze een peilstijging toelaat door bijvoorbeeld een stuw te plaatsen, waardoor de waterberging gerealiseerd kan worden. Ook kan gedacht worden aan de aanleg van waterbergende verharding, de aanleg van een wadi of andere constructies. Bij nieuwbouw, die past binnen de kaders van dit bestemmingsplan, zal rekening gehouden worden met deze compensatieregeling.

Invloed op de waterhuishouding
Het plan bevindt zich niet in een beekdal of risicogebied en er is geen grote wateroverlast als gevolg van overstromingen geconstateerd. In het gebied zijn bij bestaande bouw geen gevallen van grondwateroverlast bekend.

Het plan ligt niet in een zone van hydrologische beïnvloeding. Kleine wijzigingen in de grondwaterstand binnen het peilbeheer van het waterschap hebben geen directe invloed op de omliggende functies van het plan. Grotere verschillen in de grondwaterstand kunnen eventueel wel invloed op de omliggende functies hebben.

Proces
De initiatiefnemer heeft het waterschap tijdig ingelicht over de planvorming. Hierdoor heeft het waterschap de initiatiefnemer goed op de hoogte kunnen stellen van de waterhuishoudkundige aspecten binnen het plan. Indien tijdens de uitvoering waterhuishoudkundige aspecten aan bod komen, wordt het waterschap daarover ingelicht.

Wateradvies Waterschap Reest en Wieden
De bestemming en grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding. De procedure voor de standaard watertoets is gevolgd. Afwijkingen met betrekking tot het beleid zijn door de initiatiefnemer voldoende onderbouwd. Waterschap Reest en Wieden komt tot het volgende advies (d.d. 18 februari 2013, Watertoets): : de wateraspecten van waterschap Reest en Wieden zijn voldoende belicht. Het waterschap geeft voor dit plan dan ook een positief wateradvies.

In het kader van deze planontwikkeling is een watertoets uitgevoerd.

5.4 Natuur en Ecologie

In het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met Europese en nationaal beleid en wetgeving ten aanzien van de natuurbescherming. Hierin wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming dient rekening gehouden te worden met de effecten van het plan op Natura 2000 gebieden, EHS etc. Bij soortenbescherming is de Flora- en faunawet van belang en eventueel het provinciaal soortenbeleid. Ecogroen Advies heeft een natuurtoets uitgevoerd in het plangebied. De resultaten zijn opgenomen in het rapport 'Quickscan natuurtoets landgoed de Hummelhof, Hollandscheveld' (kenmerk: 12-426) van 4 april 2013 (Ecologisch onderzoek).

Gebiedsbescherming
De planlocatie ligt ruim 7 kilometer ten zuiden van het Habitatrichtlijngebied Mantingerzand. Het gebied is aangewezen voor 7 habitattypen van de hogere zandgronden (o.a. heide, vennen, stuifzandgebieden en jeneverbesstruwelen). Gezien de afstand en tussenliggende barrières (o.a. infrastructuur, bebouwing en open landbouwgebied) ontbreekt een belangrijke ecologische relatie tussen het plangebied en het Mantingerzand. Geconcludeerd kan worden dat het plangebied niet bepalend is voor het behalen van de instandhoudingsdoelen die zijn opgesteld voor Natura 2000-gebied Mantingerzand. Als gevolg van de realisatie van het landgoed zullen dan ook geen negatieve effecten op dit gebied en verder weg gelegen Natura 2000-gebieden optreden.
In de wijde omgeving van het plangebied liggen geen Beschermde Natuurmonumenten. Door
het ontbreken van Beschermde Natuurmonumenten in de omgeving van het plangebied wordt geconcludeerd dat als gevolg van de realisatie van het landgoed geen negatieve effecten op Beschermde Natuurmonumenten zullen optreden.

Op basis van gegevens van de provincie Drenthe blijkt dat de Zuidwolderwaterlossing, die dwars door het plangebied loopt, aangewezen is als ecologische verbinding. Het plangebied grenst aan de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Naar verwachting conflicteert de realisatie van het landgoed niet met de realisatie van de ecologische verbinding of EHS. Het plan zorgt er namelijk voor dat de ecologische verbinding robuuster wordt vormgegeven (o.a. door het aan beide zijden van de Zuidwolderwaterlossing aanplanten van bos) en het perceel ten oosten van de Zuidwolderwaterlossing (aangewezen als provinciale EHS) wordt omgevormd tot een bloemrijk grasland (in de huidige situatie maïsakker). Het is van belang dat er bij de inrichting rekening dient te worden gehouden met wezenlijke kenmerken en waarden. Soortenbescherming
Bij de soortenbescherming is de Flora- en faunawet van belang en eventueel het provinciaal soortenbeleid. In de Flora- en faunawet is bepaald dat beschermde dieren die in de wet zijn aangewezen, niet gedood, gevangen of opzettelijk verontrust mogen worden, dat planten niet geplukt of verzameld mogen worden en dat het niet is toegestaan om nesten, holen of andere vaste rust- of verblijfplaatsen van dieren te beschadigen, vernietigen of te verstoren. Het bevoegd gezag kan onder voorwaarden een ontheffing van de verbodsbepalingen verlenen. Uit het onderzoek is gebleken dat:

  • er geen beschermde of bedreigde planten in het plangebied aanwezig of te verwachten zijn;
  • er in het plangebied vaste verblijfplaatsen van enkele algemeen voorkomende, laag beschermde, zoogdiersoorten te verwachten zijn,
  • de aanwezigheid van vaste verblijfplaatsen van zwaarder beschermde zoogdieren niet binnen het plangebied is aangetoond of is te verwachten;
  • er in het plangebied algemene broedvogels van graslanden en moerasachtige vegetaties broedend te verwachten zijn;
  • de aanwezigheid van broedvogels waarvan de nestplaats jaarrond beschermd is, niet wordt verwacht;
  • er in het plangebied voortplanting en overwintering wordt verwacht van de strikt beschermde Poelkikker (Ff-wet tabel 3/HRL bijlage IV);
  • er in het plangebied daarnaast voortplanting en overwintering is te verwachten van enkele algemene en laag beschermde amfibieën;
  • er in het plangebied naar verwachting de strikt beschermde Grote modderkruiper (Ff-wet tabel 3) voorkomt;
  • er geen reptielen of beschermde ongewervelden zijn aangetroffen en/of te verwachten. Geschikte biotopen voor deze soortgroepen ontbreken.

Naar aanleiding van de bevindingen van het rapport, waarin gesteld werd dat de functionaliteit van het leefgebied (voortplantingsbiotoop en overwinteringsgebied gezamenlijk) van Poelkikker en de Grote modderkruiper door de plannen in het geding kon komen door het (op termijn) beschaduwd raken van de voortplantingswateren, is het inrichtingsplan aangepast in overleg met het ecologisch adviesbureau Ecogroen en de initiatiefnemer (Aangepast inrichtingsplan). De aanpassingen zijn gericht op het in stand houden van voldoende leef- / voortplantingsgebied voor zowel de Poelkikker als de Grote Modderkruiper.

In het plangebied zullen de bosranden, die de sloten beschaduwen, met regelmaat worden afgezet. Verder zullen extra watergangen voor de Grote modderkruiper worden aangelegd en zullen er 3 poelen worden aangelegd ten behoeve van voldoende biotoop voor Poelkikker.

Bij de uitvoering van de werkzaamheden dient voorkomen te worden dat exemplaren van Poelkikker en Grote modderkruiper worden gedood of geschaad. Werkzaamheden ter hoogte van (onderdelen van) het leefgebied van beide soorten dienen dan ook uitsluitend plaats te vinden in de minst kwetsbare periodes van beide soorten. Er zal gewerkt dienen te worden volgens een vooraf opgesteld ecologisch werkprotocol waarin de werkwijze nader dient te zijn uitgewerkt.

Schade aan algemene en laag beschermde zoogdieren en amfibieën kan - indien de planning van de werkzaamheden dit toelaat -geminimaliseerd worden door werkzaamheden zoveel mogelijk uit te voeren buiten de voortplantingsperiode (maart - augustus). De minst schadelijke periode is september - november (mits vorstvrij). Werkzaamheden die broedbiotopen van aanwezige vogels verstoren of beschadigen dienen te allen tijde te worden voorkomen. Dit is voor de meeste soorten mogelijk door gefaseerd te werken en de uitvoering in elk geval op te starten in de periode voor half maart en na eind juli of het plangebied te controleren op broedende vogels en nesten binnen de invloedsfeer van de plannen. Voor het broedseizoen wordt geen standaardperiode gehanteerd, maar is het van belang of een broedgeval wordt verstoord, ongeacht de datum.

Met de te treffen inrichtingsmaatregelen en de werkzaamheden gefaseerd uit te voeren wordt op het punt van vigerende natuurwet- en regelgeving het plan uitvoerbaar geacht.

5.5 Geluid

Voor het bestemmingsplan heeft een toetsing plaatsgevonden aan de Wet geluidhinder (hierna Wgh) en de Wet milieubeheer. De gemeente Hoogeveen heeft met behulp van het rekenprogramma Geomilieu V2.13 de geluidbelasting als gevolg van het wegverkeerslawaai afkomstig van de Zuideropgaande bepaald. Uit onderstaande figuur blijkt dat de geluidbelasting veroorzaakt door het wegverkeerslawaai kan voldoen aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2013BP8000010-VG03_0004.png"

Afbeelding 2: Geluidcontour wegverkeerslawaai 48 dB (groen gebied geluidbelasting < 48 dB)

Overige geluidbronnen als industrielawaai en spoorweglawaai spelen geen rol.
Het geluidsaspect vormt dan ook geen belemmering voor de ruimtelijke ontwikkeling.

5.6 Milieuzonering bedrijven

Bij nieuwbouw van woningen of bedrijven dienen de richtafstanden van de VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' gemotiveerd te worden toegepast. Het plangebied ligt in lintbebouwing langs de Zuideropgaande. Het gebied is te beschouwen als gemengd gebied, aangezien er in het lint ook bedrijvigheid voorkomt. Het plangebied is gesitueerd naast reeds bestaande woningen. De nieuwbouw wordt dan ook niet belemmerd door bestaande bedrijven en bestaande bedrijven worden niet belemmerd door de nieuwbouw.

5.7 Milieueffectrapportage (MER)

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit, dat ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag nog moet beoordelen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling.

De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:

  • de kenmerken van het project;
  • de plaats van het project;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

In het plangebied is sprake van woningbouw, waarbij een landhuis gerealiseerd wordt. In de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage is de ontwikkeling opgenomen onder categorie D 11.2, onder 2º: een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen.

Er is sprake van een m.e.r-beoordelingsplichtige activiteit indien er sprake is van meer dan 2000 woningen. Het planvoornemen om 1 landhuis op te richten, ligt ver onder de drempelwaarde, waardoor kan worden aangenomen dat er geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit. In het kader van de voorbereiding is geconstateerd dat het plan niet binnen een kwetsbaar of waardevol gebied ligt.

Het plangebied ligt ruim 7 kilometer ten zuiden van het Habitatrichtlijngebied Mantingerzand. Het gebied is aangewezen voor 7 habitattypen van de hogere zandgronden (o.a. heide, vennen, stuifzandgebieden en jeneverbesstruwelen). Gezien de afstand en tussenliggende barrières (o.a. infrastructuur, bebouwing en open landbouwgebied) ontbreekt een belangrijke ecologische relatie tussen het plangebied en het Mantingerzand. Geconcludeerd kan worden dat het plangebied niet bepalend is voor het behalen van de instandhoudingsdoelen die zijn opgesteld voor Natura 2000-gebied Mantingerzand.
In de wijde omgeving van het plangebied liggen geen Beschermde Natuurmonumenten. Door
het ontbreken van Beschermde Natuurmonumenten in de omgeving van het plangebied wordt geconcludeerd dat als gevolg van de realisatie van het landgoed geen negatieve effecten op Beschermde Natuurmonumenten zullen optreden.

Het plangebied grenst aan de Ecologische Hoofdstructuur en de waterlossing die door het plangebied loopt is onderdeel van de Ecologische verbindingszone. Naar verwachting conflicteert de realisatie van het landgoed niet met de realisatie van de ecologische verbinding of EHS. Het plan zorgt er namelijk voor dat de ecologische verbinding robuuster wordt vormgegeven (o.a. door het aan beide zijden van de Zuidwolderwaterlossing aanplanten van bos) en het perceel ten oosten van de Zuidwolderwaterlossing (aangewezen als provinciale EHS) wordt omgevormd tot een bloemrijk grasland (in de huidige situatie maïsakker).

Geconcludeerd wordt dat het milieubelang in voldoende mate is afgewogen en dat er geen nadelige effecten zijn te verwachten.

5.8 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wet milieubeheer in werking getreden. De effecten van het plan dienen getoetst te worden aan de grenswaarden voor onder andere stikstofdioxide, stikstofoxiden, fijn stof, koolmonoxide, zwaveldioxide, benzeen en een aantal zware metalen die zijn opgenomen in bijlage 2 van de Wet milieubeheer.

Tegelijkertijd zijn ook het Besluit en de bijbehorende regeling 'niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden. Hierin zijn kwantitatieve grenzen opgenomen die bepalen of een project wel of niet aangemerkt wordt als een project die een significante bijdrage levert aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.

Dit plan voorziet in de realisatie van een landhuis. Dit aantal ligt ver beneden de kwantitatieve grens voor woningbouw (1500 woningen), die is opgenomen in de Regeling NIBM. Het project kan worden aangemerkt als 'niet in betekenende mate' van invloed op de luchtkwaliteit.

Kortom de ruimtelijke ontwikkeling voldoet aan de grenswaarden gesteld in de Wet luchtkwaliteit.

5.9 Externe veiligheid

Het aspect Externe Veiligheid heeft te maken met de gevolgen van ongevallen met gevaarlijke stoffen en de bescherming hiertegen. De veiligheidsrisico's worden uitgedrukt in het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Verder kunnen de veiligheidsrisico's worden verdeeld in risico's veroorzaakt door bedrijvigheid (inrichtingen) en in risico's veroorzaakt vanwege het transport (weg, spoor, water, buisleidingen) van gevaarlijke stoffen. Conform het nationale veiligheidsbeleid en de Visie Externe Veiligheid van de gemeente Hoogeveen is onderzoek verricht naar de veiligheidssituatie rondom het plangebied. Dit onderzoek bestaat uit het in beeld brengen van alle relevante risicofactoren met de bijbehorende risico's alsmede het vaststellen van de invloed hiervan op het plangebied (Bijlage 6 EV Advies en bijlage 7 QRA Landgoed de Hummelhof) .

Het plangebied ligt niet in de nabijheid van stationaire bronnen die onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen vallen. Ook is geen sprake van transportroutes voor gevaarlijke stoffen en ligt de locatie niet in de nabijheid van hoogspanningslijnen.

Door het plangebied loopt een leidingtracé van een viertal hoge druk aardgasleidingen die eigendom zijn van de Gasunie. Ten zuiden van het plangebied liggen ook leidingen die eigendom zijn van de NAM.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2013BP8000010-VG03_0005.jpg"

Afbeelding 3: locatie en ligging buisleidingen

Plaatsgebonden risico
Op basis van de buisleidingdata die door de NAM en de Gasunie zijn verstrekt, blijkt uit een berekening met het programma Carola dat de buisleidingen geen plaatsgebonden risico (PR10-6) contour hebben die van invloed is op het plangebied. Het plaatsgebonden risico wordt dus niet overschreden.

Belemmeringenstrook
Voor hoge druk aardgasleidingen met een druk hoger dan 40 bar moet rekening worden gehouden met een belemmeringenstrook van 5 meter aan weerszijden van de leiding. Binnen de hierboven genoemde belemmeringenstrook mag niet worden gebouwd. Het bouwblok ligt ruimschoots buiten deze belemmeringenstrook en vormt dus geen knelpunt.

Groepsrisico
Het bouwblok in het plangebied ligt volledig binnen het invloedsgebied van de vier hoge druk aardgasleidingen, maar ligt buiten de 100% letaliteitzone. Bij het bepalen van de hoogte van het groepsrisico is uitgegaan van een personendichtheid van 10 personen in het plangebied. Deze populatie levert geen significante toename van het groepsrisico op. De hoogte van het groepsrisico ligt ruimschoots beneden de oriëntatiewaarde en is verwaarloosbaar vanwege het dun bevolkte buitengebied.

Naast de hoogte van het groepsrisico dienen ook de aspecten zelfredzaamheid, bereikbaarheid en bestrijdbaarheid te worden beschouwd. De Hulpverleningsdienst Drenthe heeft op 2 mei 2013 advies (kenmerk: U130124) (Bijlage 8 HVD Advies) uitgebracht ten aanzien van deze aspecten.

Bij een ernstig incident met een buisleiding is de kans op slachtoffers reëel. De kans op dodelijke slachtoffers is klein. Er moet aangenomen worden dat aanwezige bebouwing als gevolg van de hittestraling in brand vliegt bij een ernstig incident met een buisleiding in de nabijheid.
Het plangebied krijgt de bestemming 'Wonen'. Er wordt in het plangebied geen maatschappelijke bestemming opgenomen, waardoor kwetsbare groepen met een lage tot geen zelfredzaamheid worden uitgesloten. De nieuwbouw wordt ontsloten vanaf de Zuideropgaande. Dit heeft de voorkeur, omdat bij een incident met een buisleiding aanwezige personen dan van het gevaar af kunnen vluchten
in het plangebied ligt de Zuidwolderwaterlossing. De woning ligt op korte afstand van deze watergang. Deze bluswatervoorziening kan gebruikt worden wanneer er sprake is van een brand in het gebouw en is noodzakelijk vanwege de grote afstand van het bouwvlak tot de doorgaande weg. Ter hoogte van de kruising met het Jan Wintersdijkje bevindt zich een ondergrondse brandkraan.
Voor de bereikbaarheid van de locatie voor hulpdiensten dient voldaan te worden aan de voorschriften uit het Bouwbesluit. Vanwege de grote afstand van het bouwvlak tot aan de doorgaande weg is voldoende bereikbaarheid op het perceel van belang. Er is afstemming geweest tussen de initiatiefnemer en de brandweer Zuidwest Drenthe in verband met de uitvoeringstechnische maatregelen om een goede bereikbaarheid te waarborgen.

Gezien de kleine kans op een calamiteit die precies in de nabijheid van het plangebied optreedt, de geringe toename in personendichtheid, een goede zelfredzaamheid van de aanwezige personen en rekening houdend met voldoende bluswater en bereikbaarheid is de ontwikkeling acceptabel.

5.10 Duurzaamheid

De gemeente Hoogeveen heeft haar ambitie op het gebied van duurzaamheid verwoord in het klimaatbeleid en de Milieuvisie. In het klimaatbeleid is de ambitie uitgesproken om in 2040 als gehele gemeente CO2-neutraal te willen zijn. Door bij nieuwe ontwikkelingen duurzaamheid reeds in de ontwerp- en bouwfase mee te nemen kan optimaal invulling worden gegeven aan de gestelde ambitie.

Hoofdstuk 6 Planbeschrijving

6.1 Juridisch systeem

Als opzet voor de planologische regeling van dit gebied, is gekozen voor een verbeelding met flexibele bestemmings- en bouwregels, waarin het door de gemeente vastgestelde beleid wordt omschreven. Hiermee wordt een materiële rechtszekerheid beoogd; alleen activiteiten die in het karakter van het gebied passen zijn toegestaan.

Het bestemmingplan valt onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro), die op 1 juli 2008 in werking is getreden. Dit betekent dat het bestemmingsplan is opgezet volgens de nieuwste wettelijke regelgeving en volgens de nieuwste Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. Deze nieuwe standaard is per 1 juli 2013 verplicht volgens het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Het plan is technisch als een digitaal raadpleegbare versie uitgevoerd en voldoet aan de eisen van DURP (Digitale Uitwisseling in Ruimtelijke Processen). Deze digitale versie is bedoeld om de burger 'online' informatie te verschaffen omtrent het bestemmingsplan. Bovendien is de digitale versie bedoeld voor uitwisseling van gegevens binnen de gemeente en met andere overheidsinstanties. De digitale versie is voor (ontwerp)plannen die na 1 januari 2010 ter inzage worden gelegd verplicht op grond van de nieuwe Wro. Er zal een analoge (papieren) versie van het bestemmingsplan naast het digitale plan blijven bestaan.

6.2 Regels

De regels zijn vervat in artikelen die onderverdeeld zijn in vier delen. In de "Inleidende regels" zijn algemene artikelen opgenomen die voor het gehele plan van belang zijn. In artikel 1 zijn omschrijvingen opgenomen van de in het plan voorkomende relevante begrippen. In artikel 2 is vastgelegd op welke wijze dient te worden gemeten.

Door deze vaste omschrijving van de begrippen en van de wijze van meten wordt eenduidigheid in de bedoelingen van het plan gegeven en wordt de rechtszekerheid vergroot.

In de "Bestemmingsregels" zijn de bestemmingen en de gebruik- en/of bebouwingsmogelijkheden van de betreffende gronden aangegeven. De bestemmingen zijn op alfabetische volgorde benoemd. Deze bestemmingsregels worden in paragraaf nader uitgewerkt.

In de "Algemene regels" staan artikelen benoemd die voor alle of meerdere bestemmingen gelden. Het betreffen onder andere de voor alle bestemmingen geldende gebruiksregels en de algemeen geldende afwijkingsregels.

De algemene afwijkingsregels zorgen voor enige verruiming van de flexibiliteit van het plan. Deze afwijkingen van de bestemming zijn niet specifiek op één bestemming gericht. Zij kunnen gebruikt worden ten aanzien van alle bestemmingen.

In de "Overgangs- en slotregels" staan artikelen benoemd die voor alle voorgaande regels gelden. Het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik is hierin geregeld alsmede de slotregel.

6.3 Verklaring van de bestemmingen

6.3.1 Agrarisch

Deze bestemming geeft het open land aan de oostelijke zijde van de kruising van twee watergangen aan. De percelen binnen deze bestemming bestaan uit bloemrijk grasland. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

6.3.2 Bos

Binnen deze bestemming vallen de bospercelen die onderdeel uitmaken van het landgoed. Er wordt minimaal 10 hectare bos aangeplant, zodat wordt voldaan aan de regeling die (qua bosaanplant) geldt voor het oprichten van landgoederen.

6.3.3 Tuin

De gronden met de bestemming Tuin worden onder andere gebruikt als boomgaard, gazon, en waterberging. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd.

6.3.4 Verkeer

Deze bestemming maakt de ontsluiting van het plangebied mogelijk.

6.3.5 Water

Het water uit de wijken en de watergangen binnen het plangebied, met bijbehorende bouwwerken als bruggen behoren tot deze bestemming. Ook is aan de westzijde van het plangebied de bestemming 'Water" opgenomen ten behoeve van de waterbergingsfunctie .

6.3.6 Wonen

Deze bestemming maakt in het plangebied de realisatie van een landhuis mogelijk. Voor de situering van de bebouwing is op de verbeelding een bouwvlak aangegeven. Alle bebouwing dient binnen het bouwvlak gerealiseerd te worden. Binnen deze bestemming is het mogelijk om een landgoedwoning van maximaal 600 m2 te realiseren. Daarnaast mag de gezamelijke oppervlakte van de bijgebouwen maximaal 200 m2 bedragen.

6.3.7 Leiding Gas

De voor 'Leiding -Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming Agrarisch, mede bestemd voor de aanleg, de instandhouding en bescherming van een 4-tal aardgastransportleidingen.

6.3.8 Waarde archeologie

De als 'Waarde - archeologie' aangewezen bestemde gronden zijn, naast de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden.

Hoofdstuk 7 Handhaving

7.1 Algemeen

Het bestemmingsplan wil een sturend instrument zijn voor de ruimtelijke en functionele inrichting van het dorp Hollandscheveld. Aan de hand van de in het bestemmingsplan opgenomen regels worden voorgenomen activiteiten (bouwactiviteiten en gebruik van gronden en gebouwen) getoetst. Middels het stelsel van vergunningsverlening worden de regels toegepast. Als blijkt dat zonder of in afwijking van de gegeven regels activiteiten plaatsvinden, is handhaving in enge zin aan de orde, gericht op het ongedaan maken van een overtreding. Handhaving is belangrijk om de sturing die het bestemmingsplan beoogt tot haar recht te laten komen.

Handhaving heeft echter alleen zin wanneer de noodzaak en het nut hiervan kunnen worden aangetoond, een grondige inventarisatie van de feitelijke situatie (grondgebruik en bebouwing) heeft plaatsgevonden en draagvlak onder betrokkenen kan worden verkregen voor het beleid.

7.2 Inventarisatie

Er heeft een grondige inventarisatie van het plangebied plaatsgevonden. Hierbij is gekeken naar het grondgebruik, de verschillende functies en de bebouwing. Daarnaast wordt door middel van de inspraakmogelijkheid eenieder in de gelegenheid gesteld de verbeelding te controleren op onjuistheden. Hiermee is een zo correct mogelijke verbeelding de procedure ingegaan.

7.3 Beleidskeuzen

De gemeenteraad heeft op 3 februari 2011 de Kadernota Toezicht en handhaving vastgesteld. Het Handhavingsbeleid maakt onderdeel uit van het programma Veilig. De looptijd van de Kadernota Integrale Handhaving loopt van 2011-2014, waarmee wordt aangesloten bij andere plannen waarin op onderdelen wordt verwezen naar handhaving. Dit zijn het Drents veiligheidsplan, Integrale veiligheidsplan Hoogeveen en de visie externe veiligheid.

De afgelopen jaren is er veel veranderd en de komende jaren gaat er nog veel veranderen. Er vindt een verschuiving plaats van vergunningplicht naar steeds meer algemene regels in het VROM-domein. Gevolg hiervan is dat er meer nadruk komt te liggen op de uitvoering van de handhaving.

7.4 Inzet gemeentelijk apparaat

Op basis van de Kadernota Toezicht en handhaving wordt jaarlijks een gemeentelijk werkprogramma opgesteld. Hierin worden op basis van een evaluatie voor het komende jaar de prioriteiten (bij)gesteld. In dit werkprogramma worden alle taken, taakonderdelen, de wettelijke of gewenste prioriteitstelling, presentatie en capaciteitstoekenning op het gebied van handhaving opgenomen. Tevens wordt de voortgang van de projecten die op de afdeling spelen inzichtelijk gemaakt.

De werkprogramma's worden gemonitord en geëvalueerd (jaarverslagen). Voor de monitoring en evaluatie zal aansluiting worden gezocht bij de programmasturing zoals die in Hoogeveen wordt gebruikt. Aan deze programma's ligt een visie (1 x 10 jaar) ten grondslag die vervolgens worden uitgewerkt in beleidsnota's (1 x 4 jaar) en uitvoeringsprogramma's (jaarlijks). Er wordt een analyse gemaakt van de ontwikkeling van het naleefgedrag en in hoeverre de doelen zijn gehaald.

Tevens wordt beoordeeld of nog de juiste prioriteiten worden gesteld en of het handhavingsbeleid en de handhavingsstrategieën nog doelmatig en effectief zijn. Ieder jaar rapporteert het college van B&W de evaluatie aan de gemeenteraad. Indien nodig worden op basis van de evaluatie aanpassingen gedaan in de kadernota.

Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid

8.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan is voorgelegd aan de betrokken partijen als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Hierop zijn 2 reacties ingediend.

8.1.1 Reactie Gasunie

De reactie van Gasunie had betrekking op de volgende aspecten:

Ontbreken voorrangsbepaling
In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (of Bevb) is bepaald dat een bestemmingsplan de ligging van de leiding en de daarbij behorende belemmeringenstrook weergeeft. Een adequaat artikel 'Leiding - Gas' maakt hier deel van uit. Gasunie verzoekt daarom, het artikel 'Leiding - Gas' zodanig aan te passen dat de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' bij het geheel of gedeeltelijk samenvallen met een andere (dubbel)bestemming voorrang krijgt.

Reactie gemeente:
In de bestemmingsplanregels is een dubbelbestemming 'Leiding - Gas' opgenomen ten behoeve van de aanleg, de instandhouding en bescherming van een 4-tal aardgastransportleidingen. Binnen deze bestemming is geen bebouwing toegestaan anders dan bebouwing ten behoeve van de bestemming 'Leiding - Gas'. Ook voor wat betreft het gebruik dient bij afwijking van de gebruiksregels schriftelijk advies te worden ingewonnen bij de leidingbeheerer. Op deze wijze is de bescherming van de transportleidingen voldoende gewaarborgd. Op 14 januari 2014 heeft telefonisch overleg plaatsgevonden inzake dit gedeelte van de reactie. De indiener kon zich vinden in de bovenstaande beantwoording.

Geen beoordelingsvrijheid, geen kwetsbare objecten
De opgenomen afwijkingsmogelijkheid van de bouwregels is in strijd met het bepaalde in artikel 14, derde lid Bevb. Hierin is bepaald dat de veiligheid van de in de belemmeringenstrook gelegen buisleiding niet mag worden geschaad en geen kwetsbaar object wordt toegelaten. Dit artikel biedt geen beoordelingsvrijheid. Gelet op het bovenstaande verzoekt Gasunie, in artikel 9.3 punt 2 en artikel 9.5.1 punt 2 het woord "onevenredig' te schrappen. Gasunie verzoekt ook om in artikel 9.3 toe te voegen dat geen kwetsbare objecten mogen worden toegelaten.

Reactie gemeente:
Naar aanleiding van deze reactie is het bestemmingsplan op de bovenstaande punten aangepast.

Schriftelijk advies
In artikel 9.3 'Afwijken van de bouwregels' wordt onder punt 1 gesteld dat vooraf advies dient te worden ingewonnen van de desbetreffende leidingbeheerder. Vanuit het oogpunt van zorgvuldigheid verzoekt de Gasunie, punt 1 zodanig te formuleren dat schriftelijk advies dient te worden ingewonnen.

Reactie gemeente:
Naar aanleiding van deze reactie is het bestemmingsplan aangepast.

Verwisseling van tekst
In artikel 9 'Leiding - Gas' is per ongeluk een tekstgedeelte van artikel 10 'Waarde - Archeologie' terechtgekomen. De Gasunie verzoekt, in artikel 9 'Leiding - Gas' de tekst, te vervangen.

Reactie gemeente:

Naar aanleiding van deze reactie is het bestemmingsplan aangepast zoals is voorgesteld.

8.1.2 Reactie provincie Drenthe

De reactie van de provincie Drenthe had betrekking op de aspecten archeologie en wonen:

Archeologie
De provincie geeft aan dat binnen het plangebied twee bekende archeologische vindplaatsen liggen. Volgens de provincie hebben of krijgen deze vindplaatsen de AMK (archeologisch monument). Hierbij wordt verwezen naar de notitie van RAAP met kenmerk 4381. De provincie geeft aan dat deze vindplaatsen een adequate planologische bescherming behoeven en dat dit voor de regels betekent:

  • oppervlakte: geen vrijstelling (= 0 m2)
  • grondbewerking: vrijstelling (bouwvoor) 0,20 m.

Dezelfde regelgeving geldt voor de bufferzones (strook van 50 meter) rondom genoemde vindplaatsen.

Verder dienen de contouren van de beide vindplaatsen (zie kaartje in de hiervoor genoemde RAAP notitie) met inbegrip van de bufferzones correct op de verbeelding (plankaart) te zijn weergegeven.

Reactie gemeente:
Voor het opstellen van het bestemmingsplan is een inventariserend archeologisch onderzoek uitgevoerd door het archeologisch adviesbureau RAAP. De resultaten zijn opgenomen in de RAAP-notitie, nr. 4381 'Plangebied landgoed De Hummelhof nabij Hollandscheveld' van 4 januari 2013.

Er zijn in het plangebied in totaal 117 boringen gezet en in 11 boringen is een splinter vuursteen aangetroffen. Deze boringen zijn opgenomen in tabel 4 van de RAAP-notitie. In de tabel wordt voor 2 vondsten een laagdiepte vermeld tussen 20 cm en 50 cm en 26 cm en 60 cm. De overige vondsten zijn aangetroffen op een diepte van meer dan 30 centimeter, dus onder de bouwvoor.

In het gebied dat is aangegeven als 'vindplaats 1' zijn in 8 boringen splinters van vuursteen aangetroffen en in het gebied dat is aangeduid als 'vindplaats 2' zijn in 3 boringen vuursteensplinters aangetroffen. Op basis van het veldonderzoek heeft RAAP de vindplaatsen reeds globaal begrensd. Deze begrenzing is opgenomen op de plankaart en hiermee geeft de gemeente, als bevoegd gezag rekening houdende met archeologie in het bodemarchief van haar gemeente, invulling aan het gestelde in de Wet archeologische monumentenzorg (Wamz) en de Monumentenwet.
Het opnemen van nog een bufferzone vinden wij in dit geval niet verdedigbaar. De vindplaats 1 wordt gescheiden van het noordelijk deel van het plangebied door de aanwezigheid van een waterlossing. Hier zal de bodem reeds verstoord zijn en voegt een bufferzone niets toe aan de doelstelling om het archeologisch erfgoed re respecteren.
Bij vindplaats 2 is een groot deel van dit gebied reeds begrensd door de grenzen van het plangebied zelf. Dit zou betekenen dat een groot deel van een bufferzone van 50 meter buiten het plangebied komt te liggen.
Kortom een bufferzone van 50 meter leggen rondom de vindplaatsen die reeds door het archeologisch bureau van een globale en ruime begrenzing zijn voorzien is volgens ons een arbitraire maatregel die niet wetenschappelijk te onderbouwen is en onnodige beperkingen oplegt in het plangebied.

Verder kunnen we de opmerking dat de vindplaatsen de AMK-status hebben of krijgen niet geheel plaatsen. Het conceptbestemmingsplan Buitengebied Zuid, deelplan landgoed Hummelhof is ook voor vooroverleg naar de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed gestuurd. Zij hebben geen zienswijze ingediend ten aanzien van het plan. De gemeente is niet voornemens om deze vindplaatsen aan te merken als AMK-terrein.

Kortom, om vindplaats 1 in het plangebied veilig te stellen en de archeologische indicatoren in situ te bewaren is het bouwblok van het landhuis verplaatst naar het noorden en komt daarmee geheel buiten de begrenzing van vindplaats 1 te liggen. Conform de conclusie en aanbevelingen in de notitie van RAAP is dan geen vervolgonderzoek noodzakelijk.

Eén van de voorwaarden voor de oprichting van een landgoed is dat er ten minste 10 ha. bos wordt aangeplant. Het aanplanten van de jonge bomen vindt plaats in de bouwvoor en de verstoring van de archeologisch relevante bodemlagen zal gering zijn. Er treedt wel verstoring op als het bos wordt gekapt en de wortels uit de grond worden gevreesd. Het gaat hier echter niet om productiebos, maar het bos wordt aangeplant om voor een lange periode onderdeel uit te maken van het landgoed. Hiermee wordt ons inziens juist bewerkstelligd dat de eventueel aanwezige archeologische indicatoren in situ goed beschermd worden. Daarbij hebben wij voor de vindplaatsen 1 en 2 een dubbelbestemming archeologie opgenomen op de plankaart met daar bijbehorende planregels.
Wij zullen de planregels die gelden voor de dubbelbestemming Archeologische waarde aanpassen en opnemen dat er ten behoeve van activiteiten die de bodem verstoren op een diepte van meer dan 30 cm een vrijstelling van 0 m2 geldt.

Wonen:
De landgoedlocatie past als zodanig binnen het in de Omgevingsvisie Drenthe aangegeven beleid voor nieuwe landgoederen. In deze visie is aangegeven dat bij nieuwe landgoederen het landgoed en het huis als een eenheid worden ontwikkeld. Ook is bepaald dat het huis mag bestaan uit één wooneenheid. In de plantoelichting komt dit laatste voldoende tot uitdrukking. In de regels is dit niet het geval. Hierin worden verschillende begrippen gehanteerd (landgoedwoningen, hoofdgebouwen, hoofdgebouw). Ook uit de regels moet duidelijk blijken dat binnen het landgoed één woning is toegestaan.

Reactie gemeente
Naar aanleiding van deze reactie zijn de bestemmingsplanregels zijn aangepast.

Ontwerpbestemmingsplan
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 20 maart tot en met 30 april 2014 ter inzage gelegen. In deze periode van zes weken kon een zienswijze ingediend worden. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt.

8.2 Economische uitvoerbaarheid

Met de initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst gesloten. Hiermee zijn de gewenste afspraken opgenomen. Daarom hoeft er geen exploitatieplan te worden vastgesteld en wordt het plan economisch uitvoerbaar geacht.