direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied Emmen, Emmen, Groeneweg 7
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0114.Zaak7652-V701

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Door Maatschap Arling is een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend voor het bouwen van een rosékalverenstal en wagenberging op het perceel Groeneweg 7 te Emmen. De aanvraag heeft betrekking op de onderdelen bouwen van een bouwwerk, handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening en milieuneutrale wijziging (omgevingsvergunning beperkte milieutoets).

Het bedrijf van maatschap Arling is een akkerbouwbedrijf. Daarnaast houdt de maatschap 496 rosékalveren verdeeld over 3 stallen. Het bedrijf wil uitbreiden naar 754 roséklaveren. Hiervoor wordt een nieuwe stal gebouwd. Daarnaast wil men een werktuigen-opslagberging bouwen voor het opslaan van machines en opslag van diverse zaken t.b.v. het agrarisch bedrijf.

De aanvraag is geregistreerd onder zaaknummer 7652-2016. De bijbehorende verbeelding met het besluitvlak heeft het nummer NL.IMRO.0114.Zaak7652-V701.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie, beleid en planologische regeling

2.1 Ligging en huidige situatie

Voorliggende ruimtelijke onderbouwing heeft betrekking op het perceel Groeneweg 7 te Emmen. Dit perceel is kadastraal bekend als Gemeente Emmen, sectie AE, nummer 2189.

De Groeneweg is gelegen aan de noorzijde van Barger-Oosterveld (Emmen). Ten noorden en zuidoosten van het erf is een tweetal burgerwoningen gelegen. Het bedrijfserf kent twee bedrijfswoningen waarbij het aangebouwde bedrijfsgebouw dezelfde nokrichting heeft als de bedrijfswoningen. Latere bedrijfsuitbreidingen, de stallen, zijn hierop haaks gesitueerd en bepalen aan de achterzijde de bebouwingsstructuur op het erf. Het erf is ten opzichte van de omgeving vrij open gelegen. De overgang naar het achterliggende landschap is open. Op circa 275 meter ten oosten van het bedrijfserf is het Oosterbos gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak7652-V701_0001.png"

Afbeelding 1: Ligging plangebied in omgeving (indicatief rood omkaderd het plangebied).

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak7652-V701_0002.png"

Afbeelding 2: Situatie met locatie geplande rosékalverenstal en werktuigenberging.

2.2 Planologische regeling

Het perceel Groeneweg 7 heeft in het geldende bestemmingsplan "Buitengebied Emmen" de bestemmingen:

  • Agrarisch - Grondgebonden 1 (uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf).
  • Agrarisch met waarden - Kleinschalige Veenontginningen.

De gewenste uitbreiding van het agrarisch bedrijf is deels niet passend binnen het bestaande bouwvlak uit het bestemmingsplan.

De locatie van de gewenste uitbreiding heeft daarnaast de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1'. De aangewezen gronden zijn mede bestemd voor terreinen van zeer hoge archeologische waarden en bescherming van de vastgestelde archeologische waarden.

Vergroting bouwvlak

Binnen de bestemming "Agrarisch met waarden - Kleinschalige Veenontginningen" (artikel 17.7.1 onder a) is er een mogelijkheid van een vergroting van het bouwvlak tot maximaal 1,5 ha., waarbij de volgende bepalingen gelden:

  • 1. de bedrijfseconomische noodzaak is aangetoond;
  • 2. de uitbreiding is passend binnen de stedenbouwkundige- en landschappelijke structuur;
  • 3. voldaan wordt aan milieu- en externe veiligheidswetgeving;
  • 4. er is geen sprake van significante toename van depositie op Natura 2000 gebieden;
  • 5. er is geen sprake van onevenredige aantasting van gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

Afweging omtrent medewerking

Voor de ruimtelijke onderbouwing worden in ieder geval de volgende aspecten betrokken: de woonsituatie, de stedenbouwkundige structuur, het landschap, archeologie, cultuurhistorie, verkeersveiligheid, (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, natuur, het functioneren van het watersysteem en de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.

De aspecten stedenbouwkundige structuur, landschap en cultuurhistorie worden beschreven in de bijlage "De Gemeente Emmen in het perspectief van het landschap" van het bestemmingsplan "Buitengebied Emmen". Deze bijlage wordt betrokken bij de afweging voor wat betreft de genoemde aspecten.

Door de aanvrager is gekozen om het plan te realiseren via een uitgebreide Wabo-procedure. De aanvraag is wel passend binnen de uitgangspunten van het geldende betemmingsplan, mits wordt voldaan aan eerder genoemde bepalingen. In de volgende hoofdstukken wordt nader ingegaan op bovenstaande aspecten.

2.3 Beleid

2.3.1 Structuurvisie gemeente Emmen 2020, Veelzijdigheid troef

De Structuurvisie Emmen 2020, Veelzijdigheid troef, is 24 september 2009 vastgesteld. De structuurvisie is opgesteld als ruimtelijke vertaling van de ambities gesteld in de Strategienota Emmen 2020 (vastgesteld 2001). De structuurvisie geeft de hoofdlijnen van de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Emmen weer. In de structuurvisie wordt de ruimtelijke structuur van 2020 geschetst aan de hand van een aantal thema's, te weten landschap, duurzaamheid, verkeer, werken, wonen, voorzieningen en veiligheid.

De koers voor de landbouw is gericht op een mogelijke schaalvergroting dat plaats dient te vinden binnen de structuur van het huidige landschap. In de structuurvisie wordt landbouw aangewezen als drager van het landschap. Het grondgebied van Emmen is daarbij onderverdeeld in 4 deelgebieden waarvoor een aantal koersen waar het gaat om landbouwontwikkeling is weergegeven. Het plangebied bevindt zich binnen deelgebied B. Dit deelgebied wordt getypeerd worden als het gebied rond Emmen en is het uitloopgebied van de stad. Het gebied is een verwevingsgebied van landbouw, recreatie en landschap.

2.3.2 Ruimtelijke waardenkaart

De Ruimtelijke waardenkaart (RWK) is een eind september 2011 vastgestelde uitwerking van de Structuurvisie Emmen 2020. De Ruimtelijke waardenkaart belicht de cultuurhistorische en de landschappelijke waarden van het grondgebied van de gemeente Emmen. Het geeft een beschrijving van het ontstaan van het landschap en stelt de belangrijkste karakteristieken van het landschap vast, geeft de knelpunten aan met betrekking tot hedendaagse ruimtelijke ontwikkelingen en stelt een strategie op voor behoud, versterking en ontwikkeling van het landschap in relatie tot cultuurhistorie. Het document biedt concrete handvatten voor de ontwikkeling van het landschap in relatie tot cultuurhistorie en geeft aan met welke aspecten in de planvorming rekening dient te worden gehouden.

Deelgebieden en kenmerken per deelgebied
De RWK maakt een onderscheid in deelgebieden. Het plangebied wordt in de RWK gerekend tot het deelgebied “Grootschalige veenontginningen” (het landschap van het veen). Dit is het landschap van de grote maten. Alles is hier groot en stoer. Het landschap wordt gevormd door open ruimten van formaat. De kanalen en linten geven contour aan de ruimte. Zij 'maken' de ruimten. Het is een open landschap; weids, maar geenszins kaal.

Naast de robuuste ruimten is de strikte regelmaat van het landschap kenmerkend. Het veenkoloniale landschap kent een uiterst regelmatige basisstructuur met een sterke ritmiek van kanalen, wijken en sloten.

De Ruimtelijke waardenkaart omvat een drietal kaarten.

  • 1. Ruimtelijke aspecten, genoemd voor de omgeving van het plangebied:
  • a. macroreliëf/steilrand;
  • b. overige beplanting.

2. Visuele aspecten, genoemd voor de omgeving van het plangebied:

  • a. geen.

3. Elementen, genoemd voor de omgeving van het plangebied:

  • a. houten veenpad.

In het rapport "De Gemeente Emmen in het perspectief van het landschap", behorende bij het bestemmingsplan "Buitengebied Emmen", is de omgeving van het plangebied nader getypeerd als Kleinschalige veenontginningen. Het gebied ligt op de overgang van de Hondsrug naar het veen. Het gebied is anders dan de grootschalige veenontginningen tot ontginning gekomen en heeft met name de kenmerken van kleinschalige veenontginningen zoals de smalle strokenverkaveling.

In de volgende hoofdstukken wordt nader ingegaan op de ruimtelijke en landschappelijke inpassing van het plan.

2.3.3 Welstandsbeleid

Bouwwerken moeten voldoen aan "redelijke eisen van welstand". Een zogenaamde Welstandscommissie beoordeelt bouwplannen aan de vooraf vastgestelde welstandscriteria opgenomen in de Welstandsnota. Op 30 juni 2016 heeft de gemeenteraad de Welstandsnota vastgesteld. In deze nota wordt vooraf bepaald wat de redelijke eisen van welstand zijn. Dit betekent dat gekeken wordt of een bouwplan qua uitstraling wel past bij de omgeving.

Het bestemmingsplan en de Welstandsnota zorgen samen voor het behoud van de ruimtelijke kwaliteit. Het bestemmingsplan geeft aan wat, hoeveel, in welke vorm en waar er gebouwd mag worden. Het welstandsbeleid geeft aan hoe het gebouw er uit mag komen te zien. Dit wil zeggen dat het welstandsbeleid moet voorkomen dat er gebouwen gebouwd worden die afbreuk doen aan de omgeving. Het nieuwe welstandsbeleid heeft zo min mogelijk regels. Voor de meeste gebieden, grotendeels ook voor het buitengebied, geldt het welstandsniveau 'welstandsluw'.

De welstandscommissie heeft geadviseerd op het bouwplan en deze akkoord bevonden.

2.3.4 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Drenthe

In 2014 is de geactualiseerde Omgevingsvisie Drenthe vastgesteld. De Omgevingsvisie is het strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe tot 2020. De Omgevingsvisie Drenthe is een integraal document. De Omgevingsvisie heeft voor de provincie vooral een interne binding. Dit betekent dat de provincie bij de uitoefening van haar taken aan de Omgevingsvisie gebonden is.

De missie van de provincie is het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij de kernkwaliteiten die de provincie rijk is. De kernkwaliteiten zijn de kwaliteiten die bijdragen aan de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe. Het provinciaal belang ligt in het behouden en waar mogelijk ontwikkelen van de kernkwaliteiten.

De kernkwaliteiten van Drenthe zijn uitgewerkt naar meer concrete indicatoren:

Kernkwaliteiten   Indicatoren  
Rust Stilte   Duisternis  
Ruimte   Openheid van het landschap  
Natuur   Biodiversiteit  
Landschap   Diversiteit
Gaafheid van landschappen  
Oorspronkelijkheid   Cultuurhistorische waarden
Archeologische waarden
Aardkundige waarden  
Veiligheid   Sociale veiligheid
Externe veiligheid
Verkeersveiligheid  
Noaberschap, Menselijke maat,
Kleinschaligheid (Drentse schaal)  
Leefbaarheid
Passend bij Drenthe  

Naast de kernkwaliteiten van Drenthe is er de dynamiek van bedrijvigheid. Bedrijvigheid in Drenthe is van grote maatschappelijke en economische betekenis vanwege de werkgelegenheid en de vitaliteit van het platteland en de steden. De provincie acht bedrijvigheid van provinciaal belang en benoemt dit tot een kernwaarde.

Specifiek voor het landelijk gebied wil de provincie voldoende ontwikkelingsmogelijkheden bieden voor landbouw, recreatie en toerisme en andere niet-agrarische bedrijvigheid. Het regionale economische vestigingsklimaat is van provinciaal belang.

Op kaarten behorende bij de Omgevingsvisie Drenthe is bovenstaande nader weergegeven. Op een aantal kaarten (wanneer relevant) is het plangebied als volgt aangeduid:

Visiekaart en doelstellingen
Het plangebied ligt binnen het gebied dat op de visiekaart is aangeduid als "Landbouwgebied". De provincie Drenthe biedt de landbouw maximale speelruimte in deze gebieden. Bij de te nemen inrichtingsmaatregelen voor de landbouw wordt zo veel mogelijk rekening gehouden met de kernkwaliteiten. Ook mogen andere ontwikkelingen geen negatief effect hebben op de landbouw.

Agrarische bedrijven die zich verder willen ontwikkelen, hebben vaak behoefte aan uitbreiding of nieuwbouw van bedrijfsgebouwen. Uitbreiding van het bouwvlak moet ruimtelijk worden ingepast. Hierbij moeten de kernkwaliteiten in acht worden genomen.

Voor de gebieden met de aanduiding 'landbouwgebied' zijn de gemeenten verantwoordelijk voor het vaststellen van de maximale oppervlaktemaat.

Kernkwaliteiten
Landschap

Het plangebied is gelegen binnen het Wegdorpenlandschap van de veenrandontginning. Behoud van de kavelstructuur en de openheid is als doel benoemd. Kenmerkend voor het landschap is de ligging langs de rand van de Veenkoloniën en het ontstaan door het ontginnen van de randen van het toenmalige inmense hoogveenpakket. Het kleinschalige, meer onregelmatige beeld van dit landschapstype wordt bepaald door de dorpen: langgerekte bebouwingslinten met dwars daarop een smalle, onregelmatig opstrekkende verkaveling.

Het provinciaal beleid is gericht op het behouden en versterken van de kavelstructuur met de omringende kenmerkende open ruimtes en de ontsluitingsstructuur. Dit gebeurt mede door het behouden van de wegbeplanting langs de hoofdontsluiting.

Voor (de omgeving van) het plangebied is tevens het behouden en versterken van de karakteristieke macrogradiënten van het Drents Plateau in relatie tot de aangrenzende en lager liggende veengebieden als doelstelling geformuleerd.

Cultuurhistorie

Het beleid van de provincie Drenthe ten aanzien van cultuurhistorie is beschreven in het Cultuurhistorisch kompas. Het plangebied is niet gelegen binnen een gebied waar een gebiedsspecifiek beleid gehanteerd wordt. In het plangebied geld het generiek beleid, ofwel het respecteren van alle onderdelen van de cultuurhistorische hoofdstructuur. De cultuurhistorische samenhang is van provinciaal belang en zal daarom worden veiliggesteld voor de toekomst. Initiatiefnemers hebben de verantwoordelijkheid de cultuurhistorische hoofdstructuur als inspiratiebron te benutten.

Aardkundige waarden

Aardkundige waarden zijn natuurlijke variaties in het aardoppervlak van geomorfologische, geologische, bodemkundige verschijnselen en/of processen die onder andere onder invloed van wind en water gebeuren. Onder aardkundige waarden vallen bijvoorbeeld veentjes, pingoruïnes, stuwwallen, zandkoppen en (micro en macro)reliëf.

Aardkundige waarden die bijdragen aan het specifieke Drentse karakter wil de provincie Drenthe behouden en waar mogelijk herstellen zonder daarbij het normale landbouwkundig gebruik te belemmeren. Voor de aardkundige waarden worden drie beschermingsniveaus onderscheiden die verschillen in de mate van inzet van de provincie. De hoge en het gemiddelde beschermingsniveau zijn van provinciaal belang.

Het plangebied is gelegen binnen een gebied met een hoog beschermingsniveau. In deze gebieden staat de provincie Drenthe alleen ontwikkelingen toe als aardkundige kwaliteiten en kenmerken worden behouden.

Provinciale omgevingsverordening

Provinciale Staten van Drenthe hebben de Provinciale omgevingsverordening Drenthe vastgesteld. Ten aanzien van de ontwikkelingsmogelijkheden van grondgebonden agrarische bedrijven wordt met betrekking tot het plangebied niks specifieks geregeld.

Conclusie
Het bouwen van een rosékalverenstal en wagenbering op het perceel Groeneweg 7 in Emmen past in het door de gemeente en de provincie geformuleerde beleid. In de volgende hoofdstukken worden de ruimtelijke- en landschappelijke inpassing van het plan en de milieubeoordeling met bijbehorende onderzoeken beschreven.

2.3.5 Rijksbeleid

Het ruimtelijke rijksbeleid heeft geen directe invloed op het plangebied.

2.3.6 Conclusie

Het rijksbeleid werkt niet rechtstreeks door in het plangebied. Voor de voorliggende ruimtelijke onderbouwing kan geconcludeerd worden dat het plan niet in strijd is met het geldende gemeentelijke- en provinciale beleid, wanneer rekening wordt gehouden met bepaalde aspecten zoals de ruimtelijke, landschappelijke en milieutechnische inpassing. Hierop wordt nader ingegaan in de volgende hoofdstukken.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Algemeen

Door Maatschap Arling is een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend voor het bouwen van een rosékalverenstal en wagenberging op het perceel Groeneweg 7 te Emmen.

3.2 Bedrijfsplan

Het bedrijf van maatschap Arling is een akkerbouwbedrijf. Daarnaast houdt de maatschap 496 rosékalveren verdeeld over 3 stallen. Het bedrijf wil uitbreiden naar 754 roséklaveren. Hiervoor wordt een nieuwe stal gebouwd. Daarnaast wil men een werktuigen-opslagberging bouwen voor het opslaan van machines en opslag van diverse zaken t.b.v. het agrarisch bedrijf. De werktuigen-opslagberging wordt zodanig gesitueerd dat de looplijnen op het bedrijf ideaal worden voor zowel de dieren als voor de op- en overslag van agrarische producten. Doordat er straks de mogelijkheid is de agrarische producten overdekt op te slaan blijft de kwaliteit van de producten beter behouden.

Het bedrijf Arling bestaat uit een akkerbouwtak en een vleesveetak. Voor de akkerbouwtak is er ruim 185 ha beschikbaar in Nederland en nog ruim 300 ha in Duitsland. De vleesveetak bestaat uit ca. 500 rosékalveren. Het bedrijf bestaat uit 4 volwaardige arbeidskrachten voor de akkerbouwtak en heeft op dit moment niet de mogelijkheid om ook de vleesveetak te voorzien van een volwaardige arbeidskracht. Door de bouw van een nieuwe rosékalverstal waardoor het aantal stuks rosékalveren uitgebreid kan worden naar ca. 750 kalveren ontstaat er een situatie waardoor er ook dit bedrijfsonderdeel voorzien kan worden van een volwaardige arbeidskracht. Hierdoor ontstaat er flexibiliteit en continuïteit voor het bedrijf.

Het bedrijf beschikt over een milieuvergunning uit 2011. De aanvrager mag volgens deze vigerende milieuvergunning 496 rosékalveren tot 8 maanden houden. Er is nu een aanvraag gedaan voor het houden van 754 kalveren. Volgens het bestemmingsplan kan deze uitbreiding enkel plaats vinden als het bedrijf kan aantonen dat deze activiteit op basis van grondgebondenheid plaats vindt. Deze grondgebondenheid betekent dat er voldoende grond beschikbaar dient te zijn voor de ruwvoervoorziening en mestafzet van de kalveren.

Door de maatschap is een bedrijfsplan opgesteld. In dit bedrijfsplan is het aspect 'grondgebondenheid' nader onderbouwd. De conclusie is dat het bedrijf qua ruwvoervoorziening zelfvoorzienend is en qua mestafzet ook als grondgebonden gezien kan worden.

De bedrijfseconomische noodzaak voor het plan is aanwezig. Het complete bedrijfsplan van de maatschap is toegevoegd als Bijlage 1.

3.3 Ontstaansgeschiedenis

In het rapport "De Gemeente Emmen in het perspectief van het landschap", behorende bij het bestemmingsplan "Buitengebied Emmen", is de omgeving van het plangebied nader getypeerd als Kleinschalige veenontginningen. Het gebied ligt op de overgang van de Hondsrug naar het veen. Het gebied is anders dan de grootschalige veenontginningen tot ontginning gekomen en heeft met name de kenmerken van kleinschalige veenontginningen.

Met uitzondering van het gebied ten zuidoosten van Barger-Oosterveld (Oosterbos) is vanaf de Hondrug goed zicht op lager gelegen voormalige venen. De steilrand is hier nog zeer gaaf.

Ter hoogte van het Oosterbos is het landschap sterk verdicht. Voordat het gebied bij Barger-Oosterveld werd ontgonnen was het gedeeltelijk (natte) heide dat zowel oost- als westwaarts overging in veen. Vooral op het zandgedeelte (heide) was her en der sprake van een zeer geaccidenteerd terrein.

Het Barger-Oosterveld is vanaf circa 1870 bewoond, eerst door oorspronkelijke bewoners van de zandgronden later ook de kleine zelfstandige (Duitse) boeren uit het veen bij Barger-Compascuum. In 1900 was het gebied volop in ontginning. Hierbij valt vooral het grote verschil in verkavelingpatronen op. Ten noorden van de huidige Barger-Oosterveld is sprake van een zeer smalle strookverkaveling vanaf de Hondsrug richting veen.

Tot op de dag van vandaag is het kleinschalige karakter nog goed herkenbaar dankzij de relatief smalle en onregelmatige verkaveling, de bebouwingslinten met een mengeling van oud en nieuw en de bochtige wegen.

3.4 Stedenbouwkundige en landschappelijke inpassing

De nieuw te bouwen roékalverenstal (lengte: 58 meter; breedte: 12,5 meter) wordt gesitueerd compact bij de bestaande bebouwing op het erf en passend binnen de verkavelingsstructuur. De stal wordt parallel gesitueerd passend bij de nokrichting van de bestaande stal aan de achterzijde van het erf. Met een goothoogte van ca. 3,5 meter en een bouwhoogte van circa 6 meter sluit de nieuw te bouwen stal qua hoogten aan bij de bestaande stallen op het perceel. De dakhelling van de stal is daarbij gelijk aan die van de betaande stallen. Dit geldt ook voor de dakhelling van de te realiseren wagenberging. De wagenberging (lengte: 34,5 meter; breedte: 12,5 meter) wordt gerealiseerd tegen de nieuw te bouwen rosékalverenstal en wordt enigszins hoger maar voldoet qua goot- en bouwhoogte aan de bouwregels zoals deze van toepassing zijn voor agrarische bedrijven in het buitengebied.

Het erf is ten opzichte van de omgeving vrij open gelegen. De overgang naar het achterliggende landschap is open. Op circa 275 meter ten oosten van het bedrijfserf is het Oosterbos gelegen. Een verdere landschappelijke inpassing wordt daarom niet nodig geacht. Qua verschijningsvorm en kleurstelling wordt aansluiting gezocht bij de bestaande bebouwing op het erf.

Het bouwplan is toegevoegd als Bijlage 2 en de milieutekening als Bijlage 3.

Hoofdstuk 4 Onderzoeken en milieubeoordeling

4.1 Archeologie

De aanleiding voor het opnemen van de archeologische waarden en verwachtingen in ruimtelijke plannen vloeit voort uit het Verdrag van Valletta, de Monumentenwet 1988, de Wet op de archeologische monumentenzorg 2007 en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht 2010. In de Monumentenwet is vastgelegd dat bij het opstellen van een ruimtelijke plan rekening gehouden moet worden met de archeologische waarden in de bodem en dat deze beschermd moeten worden. Daarbij gaat het zowel om aanwezige als mogelijk te verwachten archeologische waarden.

Op de gemeentelijke beleidsadvieskaart Archeologie is de locatie van de gewenste uitbreiding gelegen in een gebied met een zeer hoge archeologische waarde. Dit zijn terreinen met als behoudenswaardig gekwailificeerde archeologische resten (AMK-terreinen). De locatie van de gewenste uitbreiding heeft in het bestemmingsplan "Buitengebied Emmen" de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1'. De aangewezen gronden zijn mede bestemd voor terreinen van zeer hoge archeologische waarden en bescherming van de vastgestelde archeologische waarden. In het bestemmingsplan is een minimumoppervlak voor bodemverstoringen opgenomen van 0 m2 en een diepte van 30 cm onder maaiveld.

Door De Steekproef is een rapport opgesteld. Dit rapport is toegevoegd als Bijlage 4.

Uit het archeologisch vooronderzoek is gebleken dat er in dit gebied, onder bestrating en ophogingslagen, een veenpakket ligt waarin grote stukken hout zijn waargenomen (in een slootprofiel). Het plangebied ligt op het tracé van het voormalige zuidelijke planken voetpad XVII (Bou) uit de midden bronstijd. Vermoed wordt dat een deel van dit voetpad, mogelijk het beginpunt, nog in de bodem van het plangebied aanwezig is. Omdat de bodem ten behoeve van een mestkelder tot op 2,2 meter onder het maaiveld wordt uitgegraven, worden deze archeologische resten ernstig bedreigd. Aangezien conservering in situ niet mogelijk is heeft de gemeente Emmen (bevoegde overheid) besloten dat de aanwezige archeologische waarden door middel van een definitief archeologisch onderzoek gedocumenteerd, verzameld en veilig gesteld moeten worden. Wanneer het hout van het planken voetpad wordt blootgelegd zal het direct gaan oxideren en vervallen. Om die reden is het geen goede strategie om eerst een proefsleuvenonderzoek uit te laten voeren. Bij een definitieve opgraving (DAO) kan het hout direct worden geborgen en door een houtspecialist worden gestabiliseerd. De DAO geldt voor de locatie van de veenweg; voor de rest van het plangebied geldt een archeologische begeleiding (AB).

4.2 Natuurbeschermingswet

Als een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een activiteit waarvoor tevens een natuurbeschermingsvergunning is vereist, moet de aanvrager zorgen dat de aanvraag om toestemming voor die activiteit tevens onderdeel uitmaakt van de aanvraag om een omgevingsvergunning. De Nb-wet haakt in feite aan bij de omgevingsvergunning. De verplichting om 'aan te haken' geldt niet indien voorafgaand aan het indienen van de aanvraag om een omgevingsvergunning, voor de betrokken activiteit al een aanvraag om een Nb-wetvergunning is ingediend of indien al een Nb-wetvergunning is verleend (artikel 47, lid 1 en 2 Nb-wet). Het College van Gedeputeerde Staten van de provincie waarin het gebied (grotendeels) is gelegen is het bevoegde gezag voor het verlenen van een vergunning voor de Natuurbeschermingswet.

Voor de voorgenomen activiteit is al een melding om een Nb-wet vergunning ingediend en geaccepteerd door het PAS-register. De natuurbeschermingswet haakt derhalve niet aan.

Voor het overige is het bedrijf niet gelegen in een gebied dat is aangemerkt als kwetsbaar gebied volgens de Wet ammoniak en veehouderij (Wav) of een zone van 250 meter daar omheen. Het Oosterbos is gelegen op meer dan 250 meter van het bedrijf. De onderhavige aanvraag voldoet aan de gestelde criteria in de Wet ammoniak en veehouderij in relatie tot maximale emissies van ammoniak.

4.3 Ecologie

De Flora- en faunawet is in werking getreden op 1 april 2002. Op grond van de wet geldt een algemeen verbod voor het verwijderen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten. Indien uit gegevens dan wel onderzoek blijkt dat er sprake is van (een) beschermde soort(en) en het bouwwerk en/of de activiteit beschadiging of vernieling van voortplantings- of rustplaatsen dan wel ontworteling of vernieling veroorzaakt, zal de (bouw)werkzaamheid c.q. activiteit pas kunnen plaatsvinden na verlening van een ontheffing op grond van artikel 75 van de Flora- en faunawet.

De bouw van de nieuwe stal en werktuigen-opslagberging vindt plaats op een locatie die op dit moment gebruik wordt als sleufsilo (kuilvoer). Uitbreiding vindt plaats op gronden die reeds gebruikt worden voor het bedrijf. Gelet op dit huidige gebruik wordt een flora- en fauna-onderzoek niet nodig geacht.

4.4 Milieu

4.4.1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

In het Besluit m.e.r. zijn drempelwaarden opgenomen voor wanneer er een m.e.r. of m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd. Sinds de wijziging van het Besluit op 1 april 2011 is een beoordeling van een activiteit die op de D-lijst van het Besluit m.e.r. voorkomt noodzakelijk, ook al ligt de omvang van de activiteit (ver) onder de drempelwaarde.

In voorliggend plan komen activiteit(en) voor die voorkomen op de D-lijst van het Besluit m.e.r. Vanwege deze activiteit(en) dient met een vormvrije m.e.r.-beoordeling beoordeeld te worden of de activiteit belangrijke nadelige activiteiten gevolgen heeft voor het milieu.

Vormvrije m.e.r. -beoordeling

De conclusie van de beoordeling is dat de wijziging van de inrichting er niet toe zal leiden dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu heeft waarvoor een milieueffectrapport moet worden gemaakt.

De uitgevoerde onderzoeken zijn opgenomen als Bijlage 5. In de volgende paragrafen staan samengevat de conclusies uit de onderzoeken weergegeven.

4.4.2 Geur

Voor agrarische bedrijven die een omgevingsvergunning milieu nodig hebben (Type C bedrijven) is ten aanzien van het houden van landbouwhuisdieren de Wet geurhinder en veehouderij het toetsingskader. De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt al vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor de omgevingsvergunning, als het gaat om geurhinder vanuit dierenverblijven van veehouderijen. De Wet geurhinder en veehouderij geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. Daarnaast stelt de Wet geurhinder en veehouderij eisen aan minimale benodigde vaste afstanden van gevel tot gevel en tot (voormalige) bedrijfswoningen. Tevens gelden vaste afstanden voor diercategorieën waar geen emissiefactoren voor vastgesteld zijn.

Voor de voormalige bedrijfswoning Groeneweg 9 geldt op basis van artikel 3 lid 2 van de Wet geurhinder en veehouderij een vaste afstand van ten minste 50 meter. De aanvraag voldoet hieraan.

Voor de woning op het perceel Groeneweg 7 is de geurbelasting berekend (Bijlage 5). Voor deze woning geldt een geurnorm van 8 ouE/m3 (buiten de bebouwde kom). Uit de berekende geurbelasting blijkt dat wordt voldaan de geurnormen.

4.4.3 Luchtkwaliteit
4.4.3.1 Inleiding

In bijlage 2 van de Wet milieubeheer zijn grenswaarden opgenomen voor de concentraties van stikstofdioxide, zwaveldioxide, stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10), lood, koolmonoxide, ozon, arseen, cadmium, nikkel, benzo(a)pyreen en benzeen in de lucht. Op grond van artikel 5.6 van de Wet milieubeheer dienen de grenswaarden uit bijlage 2 van de Wet milieubeheer in acht te worden genomen.

Op basis van het Hoofdstuk 5, titel 5.2, Wet milieubeheer (hierna hoofdstuk 5 Wm) bedraagt de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van PM10 in de lucht 40Kg/m3. Naast een grenswaarde voor de jaargemiddelde fijn stof concentratie, is in bijlage 2 van de Wet milieubeheer ook een grenswaarde voor de 24-uursgemiddelde PM10 concentratie (dagnorm). De dagnorm voor PM10 bedraagt 50 Kg/m3. De dagnorm mag niet meer dan 35 keer per jaar worden overschreden.

4.4.3.2 Besluit NIBM (Niet in betekende maten bijdragen)

Als sprake is van een beperkte toename van de luchtverontreiniging die niet in betekende mate bijdraagt aan de concentratie PM10 in de buitenlucht, dan hoeft een project niet langer meer getoetst te worden. Een project is NIBM als aannemelijk is dat het project een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) komen overeen met 1,2 ìg/m3 fijn stof.

4.4.3.3 Regeling NIBM

In de regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. De veehouderijen zijn niet opgenomen in de Regeling NIBM. Wel is een vuistregel opgesteld voor veehouderijen in de “Handreiking fijn stof en veehouderij” van mei 2010, waarmee een uitbreiding of oprichting NIBM is (zie onderstaande tabel).

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak7652-V701_0003.png"

Tabel: toetsing NIBM conform Handreiking fijn stof en veehouderij.

Indien bij een bepaalde afstand niet meer wordt geëmitteerd dan is opgenomen in de tabel dan is de oprichting/uitbreiding zeker NIBM. Door de voorgenomen verandering zal er sprake zijn van een lichte toename van de totale fijnstof emissie van de inrichting. De fijnstofemissie in de bestaande situatie bedraagt 16.368 gram fijn stof per jaar. In de aangevraagde situatie bedraagt de totale fijnstofemissie 24.024 gram per jaar. Dit betekent een toename van 7.656 gram fijnstof per jaar. Op basis van bovenstaande kan de totale fijnstof emissie derhalve als NIBM worden beschouwd.

4.4.4 Bodem

De aanwezigheid van bodemverontreiniging kan gevolgen hebben voor het gebruik van de locatie. Niet alleen kan dit betekenen dat op het perceel gebruiksbeperkingen liggen. Ook kan het zo zijn dat de bodemverontreiniging de bestemming van de locatie in de weg staat. Het nemen van saneringsmaatregelen of het verwijderen van de bodemverontreiniging kan deze belemmering weer opheffen.

De bouwaanvraag betreft het bouwen van een rosékalverenstal en wagenberging. De bodem is niet aangemerkt als "vervuild" of "verdacht". Daarnaast betreft het een functie waarvoor geen hoge bodemkwaliteit noodzakelijk is, mede omdat de opslagplaats en overkapping niet voor bewoning of langdurig verblijf geschikt is. Om die reden is geen bodemonderzoek uitgevoerd.

4.4.5 Geluid
4.4.5.1 Inleiding

Door adviesbureau de Haan bv is akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de omgeving. Het onderzoek is uitgevoerd voor de ruimtelijke onderbouwing en voor de melding in het kader van het Activiteitenbesluit.

Het complete akoestisch onderzoek is toegevoegd als Bijlage 6.

4.4.5.2 Bevindingen naar aanleiding van het akoestisch onderzoek

Voor het beoordelen van de ruimtelijke inpassing (toetsing ruimtelijke ordening) is aansluiting gezocht bij de VNG publicatie “Bedrijven en milieuzonering”. Voor de inrichting geldt een streefwaarde voor een rustige woonwijk (etmaalwaarde 45 dB(A) langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en 65 dB(A) maximaal geluidsniveau).

Daarnaast valt de inrichting onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit en de bijbehorende grenswaarden (etmaalwaarde 45 dB(A) langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en 70 dB(A) maximaal geluidsniveau). Hierbij geldt dat voor wat betreft het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau alleen de vast opgestelde installaties meegenomen dienen te worden.

In het akoestisch onderzoek zijn een representatieve bedrijfssituatie, een regelmatige afwijking van de representatieve bedrijfssituatie en drie incidentele bedrijfssituaties onderzocht.

Ruimtelijke inpassing

Representatieve bedrijfssituatie

Uit de resultaten van het akoestisch onderzoek blijkt dat tijdens de representatieve bedrijfssituatie het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau, vanwege de gehele inrichting (toetsing ruimtelijke ordening) ten hoogste 40 dB(A) etmaalwaarde bedraagt. Hiermee wordt voldaan aan de streefwaarde van 45 dB(A) etmaalwaarde. Maatgevend is de ventilatie van de stallen.

Het maximaal geluidsniveau bedraagt ten hoogste 60 dB(A) in de dagperiode en hiermee wordt voldaan aan de streefwaarde van 65 dB(A) in de dagperiode.

Regelmatige afwijking van de representatieve bedrijfssituatie (lossen van voer één keer per week in de dagperiode)

Het lossen van voer vindt maximaal één keer per week plaats en uitsluitend in de dagperiode. Uit de rekenresultaten blijkt dat het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau, vanwege de gehele inrichting (toetsing ruimtelijke ordening) ten hoogste 47 dB(A) in de dagperiode bedraagt. Er wordt hiermee niet voldaan aan de streefwaarde van 45 dB(A) in de dagperiode (45 dB(A) etmaalwaarde). Maatgevend is het lossen van bulk.

Maatregelen om het geluid te reduceren zijn niet (goed) mogelijk. De activiteit vindt uitsluitend in de dagperiode plaats. Daarnaast vindt de overschrijding slechts op één woning plaats. De situatie is inpasbaar.

Het maximaal geluidsniveau bedraagt ten hoogste 63 dB(A) in de dagperiode en hiermee wordt voldaan aan de streefwaarde van 65 dB(A) in de dagperiode.

Er is er sprake van een goed woon- en leefklimaat. De situatie is inpasbaar.

Incidentele bedrijfssituatie (laden mest 4 dagen, laden vee 4 dagen en inkuilen voer 2 dagen)

De incidentele bedrijfssituaties vinden in totaal maximaal 10 dagen per jaar. Uit de rekenresultaten van het akoestisch onderzoek blijkt dat tijdens de incidentele bedrijfssituatie het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau, vanwege de gehele inrichting (toetsing ruimtelijke ordening) ten hoogste 50, 48 en 48 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode (58 dB(A) etmaalwaarde) bedraagt. Er wordt hiermee niet voldaan aan de streefwaarde van 45 dB(A) etmaalwaarde. Maatgevend is het lossen van bulk, gebruik shovel voor inkuilen, het laden van mest en verladen van vee.

Het maximaal geluidsniveau bedraagt ten hoogste 67, 65 en 70 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode en hiermee wordt niet voldaan aan de streefwaarde van 65, 60 en 55 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode. Maatgevend is het laden van vee en mest.

Maatregelen om het geluid te reduceren zijn niet (goed) mogelijk. De verschillende incidentele bedrijfssituaties (laden mest 4 dagen, laden vee 4 dagen en inkuilen voer 2 dagen) komen maximaal 10 dagen per jaar voor. Aangezien deze situaties een beperkt aantal dagen per jaar voorkomen hebben deze een beperkte invloed op het algehele woon- en leefklimaat. De situatie is inpasbaar.

Activiteitenbesluit

Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau

Voor de toetsing van het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau aan het Activiteitenbesluit dienen uitsluitend de vast opgestelde installaties en toestellen te worden beoordeeld. Uit de rekenresultaten blijkt dat het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau in alle voorkomende bedrijfssituaties ten hoogste 38, 33, 30 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode bedraagt. De inrichting voldoet daarmee aan de aan de normstelling voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau conform het Activiteitenbesluit.

Indien alle geluidsbronnen worden meegenomen wordt in de representatieve bedrijfssituatie alsnog voldaan aan de normstelling uit het Activiteitenbesluit. Tijdens de regelmatige afwijking van de representatieve bedrijfssituatie bedraagt het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau van alle geluidsbronnen ten hoogste 47 dB(A) in de dagperiode. Deze situatie vindt maximaal 1 keer per week in de dagperiode plaats. Tijdens de incidentele bedrijfssituaties bedraagt het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau van alle geluidsbronnen ten hoogste 50, 50 en 48 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode. Deze situaties vinden maximaal 10 dagen per jaar plaats.

Maximaal geluidsniveau

Uit de rekenresultaten blijkt dat het bedrijf in alle voorkomende bedrijfssituaties, met uitzondering van het laden van vee, op alle omliggende woningen voldoet aan de normstelling conform het Activiteitenbesluit voor het optredend maximaal geluidsniveau (LAmax).

Tijdens de incidentele bedrijfssituatie, laden vee, wordt in de nachtperiode op één woning niet voldaan aan de normstelling conform het Activiteitenbesluit. Het maximaal geluidsniveau bedraagt 70 dB(A) en wordt veroorzaakt door het laden van vee.

Maatregelen om het geluid te reduceren zijn niet (goed) mogelijk. De incidentele bedrijfssituaties, laden vee, komt maximaal 4 dagen per jaar voor.

Indirecte hinder

In het akoestisch onderzoek is de geluidsbelasting ten gevolge van het verkeer naar en van de inrichting (indirecte hinder) bepaald. Uit de rekenresultaten blijkt dat in alle voorkomende bedrijfssituaties, met uitzondering van het laden van vee, wordt voldaan aan de voorkeurswaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde voor indirecte hinder conform de Circulaire 'geluidhinder wegverkeer van en naar de inrichting' van 29 februari 1996.

De indirecte hinder in de incidentele bedrijfssituaties, laden vee, bedraagt maximaal 49 dB(A) in de nachtperiode (59 dB(A) etmaalwaarde). Hiermee wordt de voorkeurswaarde van 50 dB(A) overschreden. Er wordt wel voldaan aan de grenswaarde van 65 dB(A) etmaalwaarde. Deze situatie vindt maximaal 4 dagen per jaar plaats.

4.4.5.3 Conclusie

Het akoestisch onderzoek is beoordeeld en akkoord bevonden. De verschillende bedrijfssituaties zijn ruimtelijk inpasbaar. Alleen tijdens één incidentele bedrijfssituatie wordt het maximaal geluidsniveau uit het Activiteitenbesluit in de nachtperiode overschreden. Maatwerkvoorschriften worden in relatie tot het Activiteitenbesluit opgesteld. In alle overige situaties wordt aan de normen uit het Activiteitenbesluit voldaan.

4.5 Externe veiligheid

Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven), transportroutes en buisleidingen.

Binnen en nabij het plangebied zijn geen bedrijven, transportroutes en buisleidingen gelegen waarbij rekening moet worden gehouden met het aspect externe veiligheid.

Voorschriften over het brandveilig gebruik van bouwwerken, open erven en terreinen zijn vastgelegd in het Bouwbesluit 2012 en de brandbeveiligingsverordening (BBV). In het besluit zijn onder andere voorschriften opgenomen over de aanwezigheid, de controle en het onderhoud van mobiele brandblustoestellen.

Ten aanzien van de opslag van brandbare niet-milieugevaarlijke stoffen is in het Bouwbesluit een algemene functionele eis opgenomen, die inhoudt dat die opslag zodanig moet geschieden dat geen onveilige situatie ontstaat voor percelen, die zijn gelegen naast het perceel waar de opslag plaatsvindt. Dit besluit is rechtstreeks van toepassing en daarom zijn ook geen voorschriften opgenomen in de omgevingsvergunning.

4.6 Waterparagraaf

4.6.1 Inleiding

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Hunze en Aa's. Uitgangspunt is dat bij een bouwplan moet worden voorkomen dat er grond- of oppervlaktewateroverlast ontstaat en de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater niet negatief wordt beïnvloed.

In het kader van de ontwikkelingen van dit plan dient overleg gevoerd te worden met waterschap Hunze en Aa's. De wijze waarop de aanvrager het waterschap informeert over ruimtelijke plannen en om advies vraagt, hangt sterk af van de aard van het plan. In de waterparagraaf dienen de keuzes in ruimtelijke plannen ten aanzien van de waterhuishoudkundige aspecten gemotiveerd te worden beschreven. Het wateradvies van het waterschap moet daarin zijn meegenomen.

Bij het opstellen van de waterparagraaf zijn ruimtelijk relevante criteria te onderscheiden in criteria die betrekking hebben op de locatiekeuze en in criteria die betrekking hebben op de inrichting van een ruimtelijk plan. In de waterparagraaf van het plan dienen zowel de huidige- als toekomstige relevante thema's te worden beschreven.

Waterhuishoudkundige consequenties van een plan mogen niet op de omgeving afgewenteld worden. Het waterschap streeft er naar om de ingrepen binnen een peilgebied waterneutraal te houden. Wateraspecten die met een specifiek instrument geregeld kunnen worden, worden in de watertoets wel gesignaleerd maar niet geregeld. In het afgegeven advies wordt wel verwezen naar de regelstellende instrumenten zoals de Keur van het waterschap, Activiteitenbesluit, Besluit lozen buiten inrichtingen, Besluit bodemkwaliteit, peilbesluit, gemeentelijke verordening en watervergunning.

4.6.2 Watertoets

De watertoets is aangevraagd bij het waterschap Hunze en Aa's. Op basis van deze toets is de normale procedure doorlopen. Dit houdt in dat het waterschap Hunze en Aa's een maatwerk wateradvies heeft afgegeven. De complete watertoets is toegevoegd als Bijlage 7.

4.6.3 Waterhuishouding

De bouw van de nieuwe stal en werktuigen-opslagberging vindt plaats op bestaande erfverharding. Oppervlakte van de gebouwen is ca. 1150 m2.

Om wateroverlast in gebouwen te voorkomen adviseert het waterschap om voor een vloerpeil te kiezen die tenminste 30 centimeter boven de weg ligt.

4.6.4 Afvoer van water

Huishoudelijk afvalwater

Voor het huishoudelijke afwalwater is een aansluiting op de riolering aanwezig.

Bedrijfsafvalwater

Bedrijfsafvalwater mag niet worden geloosd op de riolering. Hiervoor wordt een voorziening getroffen door het bedrijf. Reinigingswater van de stallen en de spoelplaats wordt opgeslagen in de mestput en vervolgens over het land uitgereden conform de mestwetgeving.

Hemelwater

Het beleid van de gemeente Emmen en het waterschap is erop gericht het hemelwater af te koppelen van de riolering en te lozen op oppervlaktewater of zo mogelijk te laten infiltreren in de bodem.

Het schone hemelwater wordt afgekoppeld en op het terrein en omliggende landbouwgronden geïnfiltreerd.

Op basis van de watertoets dienen, voor de versnelde afvoer via de sloot op de schouwsloot richting het Oosterbos, compenserende maatregelen te worden genomen voor het vasthouden en vertraagd afvoeren van hemelwater voor ca. 380 m3.

Kwaliteit oppervlaktewater

Vermeden dient te worden dat het hemelwater in aanraking komt met materialen die milieubelastende stoffen uitlogen. Om verontreiniging te voorkomen dient derhalve bij de bouw geen gebruik te worden gemaakt van uitlogende materialen.

4.6.5 Overleg met waterschap

De watertoets is aangevraagd bij het waterschap Hunze en Aa's. Op basis van deze toets is de normale procedure doorlopen. Voor wijzigingen in de waterhuishouding dient contact opgenomen te worden met het waterschap Hunze en Aa's.

Hoofdstuk 5 Maatschappelijke betrokkenheid

Op de gevraagde omgevingsvergunning is de uitgebreide procedure van toepassing. De terinzagelegging van het ontwerpbesluit omgevingsvergunning is op 20 oktober 2016 gepubliceerd in de krant Emmen.nu en in de Staatscourant. Met ingang van 21 oktober 2016 heeft het ontwerpbesluit omgevingsvergunning zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn zijn geen zienswijzen ingediend. De provincie Drenthe (Bijlage 9) en het waterschap Hunze en Aa's (Bijlage 10) hebben aangegeven in te kunnen stemmen met de omgevingsvergunning.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

De planonwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de aanvrager van de omgevingsvergunning. Daarmee is de economische uitvoerbaarheid voldoende geborgd.