direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Schoonebeek, Europaweg 186, 187 en 188
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0114.2021044-B701

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het voorliggende bestemmingsplan heeft betrekking op de (voormalige) agrarische bedrijfspercelen aan de Europaweg 186, 187 en 188 in Schoonebeek, gelegen in het buitengebied van de gemeente Emmen.

Initiatiefnemer heeft de gemeente verzocht om in het kader van de provinciale Ruimte voor Ruimte regeling medewerking te verlenen aan de realisatie van drie vrijstaande woningen en de daarmee verbonden beëindiging en bestemmingswijziging van de agrarische bedrijfspercelen aan de Europaweg 187 en 188.

In het kader van de voorgenomen Ruimte voor Ruimte regeling wordt in totaal circa 3.083 m2 aan landschapsontsierende voormalige agrarische bedrijfsgebouwen gesloopt. In ruil voor de voorgenoemde sloop bestaat het voornemen om twee vrijstaande woningen te realiseren ten noorden van de woning aan de Europaweg 188. Daarnaast is het voornemen om een derde vrijstaande woning te realiseren ten oosten van de woning aan de Europaweg 187. Het geheel wordt landschappelijk ingepast.

Samenhangend met de voorgenomen Ruimte voor Ruimte ontwikkeling is verzocht om het agrarische bedrijfsperceel aan de Europaweg 186 te herbestemmen naar de bestemming 'Wonen - Voormalige agrarische bebouwing'. De agrarische bedrijfsactiviteiten ter plaatse worden beëindigd en worden ook niet meer opgestart. Het is daarom gewenst om de agrarische bedrijfsbestemming te herbestemmen naar een passende woonbestemming.

De ontwikkeling bestaat samenvattend uit:

  • Sloop van circa 3.083 m2 aan landschapsontsierende bebouwing aan Europaweg 187 en 188;
  • Sanering van alle aanwezige asbest;
  • Sanering van overtollige erfverharding;
  • Realisatie van één vrijstaande woning in het kader van de Ruimte voor Ruimte regeling ten oosten van de woning aan de Europaweg 187;
  • Realisatie van twee vrijstaande woningen in het kader van de Ruimte voor Ruimte regeling ten noorden van de woning aan de Europaweg 188;
  • Bestemmingswijziging van de agrarische bedrijfsbestemmingen aan de Europaweg 186, 187 en 188 naar een 'reguliere' woonbestemming;
  • Het zorgvuldig landschappelijk inpassen van de sloop- en bouwlocaties.

De voorgenomen ontwikkeling is niet in overeenstemming met de bouw- en gebruiksregels van het geldend bestemmingsplan “Buitengebied 2011”. Een herziening van het bestemmingsplan is dan ook noodzakelijk om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken. Hierbij worden de drie agrarische bedrijfspercelen voorzien van een passende woonbestemming met daarbij de mogelijkheid tot het realiseren van drie extra vrijstaande woningen.

Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de gewenste juridisch-planologische kaders. In deze toelichting wordt aangetoond dat het voornemen in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening en vanuit ruimtelijk en planologische oogpunt verantwoord is.

1.2 Plangebied

Het plangebied omvat de drie agrarische bedrijfspercelen aan de Europaweg 186, 187 en 188. Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Emmen, op circa 350 meter ten westen van de kern Schoonebeek. Aan de Europaweg is sprake van (verspreid liggende) lintbebouwing, wat zich kenmerkt door een mix van functies zoals wonen, (kleinschalige) bedrijvigheid, agrarische bedrijfspercelen en agrarische cultuurgronden.

In afbeelding 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2021044-B701_0001.png"  
Afbeelding 1.1: Ligging plangebied (Bron: PDOK)  

1.3 Huidige planologische regelingen

1.3.1 Algemeen

Het voorliggende bestemmingsplan “Schoonebeek, Europaweg 186, 187 en 188” vervangt gedeeltelijk het bestemmingsplan “Buitengebied 2011”, vastgesteld op 30 oktober 2014. De gronden binnen het plangebied zijn voorzien van de bestemming 'Agrarisch - Grondgebonden 1' (met bouwvlak en gevellijn) en de gebiedsaanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 1'. In paragraaf 1.3.2 wordt nader ingegaan op de binnen het plangebied geldende bestemmingen en aanduidingen.

In afbeelding 1.2 is een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan "Buitengebied 2011" opgenomen. Het plangebied is indicatief weergegeven met de rode omlijning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2021044-B701_0002.png"  
Afbeelding 1.2: Uitsnede van het bestemmingsplan "Buitengebied 2011" (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)  

1.3.2 Bestemmingen

Zoals reeds aangegeven in paragraaf 1.3.1 zijn de gronden binnen het plangebied voorzien van de bestemming 'Agrarisch - Grondgebonden 1' (met bouwvlak en gevellijn) en de gebiedsaanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 1'. Hierna wordt nader ingegaan op de betreffende bestemmingen en aanduidingen.

Agrarisch met waarden - Kleinschalige Veenontginningen

De voor 'Agrarische met waarden - Kleinschalige Veenontginningen' aangewezen gronden zijn hoofdzakelijk bestemd voor behoud en herstel van de landschappelijke en natuurlijke waarden, agrarische doeleinden, extensief recreatief medegebruik en het behoud en herstel van watergangen. Op deze gronden mogen geen gebouwen of overkappingen worden opgericht.

Agrarisch - Grondgebonden 1

De voor 'Agrarisch - Grondgebonden 1' aangewezen gronden zijn hoofdzakelijk bestemd voor de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf en de daarbij behorende bedrijfsgebouwen. Daarnaast is maximaal één bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken toegestaan.

In de bouwregels is bepaald dat gebouwen uitsluitend binnen een bouwvlak mogen worden gebouwd. Verder dient de voorgevel van de bedrijfswoning in de 'gevellijn' te worden opgericht, dan wel op de bestaande locatie indien de huidige voorgevel achter de 'gevellijn' is opgericht.

Wro-zone - wijzigingsgebied 1

De gebiedsaanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 1' heeft betrekking op het gehele plangebied.

  • a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, in die zin dat de bestemming ter plaatse van de aanduiding ''wro-zone - wijzigingsgebied 1' ten behoeve van de aanleg van leidingen wordt gewijzigd in de bestemming Leiding - NAM leiding (boven- en ondergronds).
  • b. Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, in die zin dat aan de bestemming ter plaatse van de aanduiding wro-zone - wijzigingsgebied 1 een specifieke aanduiding "specifieke vorm van verkeer - erftoegangsweg NAM" wordt toegekend ten behoeve van de aanleg van NAM wegen.

1.3.3 Strijdigheid

De voorgenomen ontwikkeling gaat uit van het toevoegen van drie vrijstaande woningen met bijbehorende bouwwerken. De vereiste bouw- en gebruiksmogelijkheden voor het realiseren van deze woningen ontbreken in het geldende bestemmingsplan. Daarnaast is het gewenst om de drie agrarische bedrijfspercelen aan de Europaweg 186, 187 en 188 te herbestemmen naar een woonbestemming.

Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de gewenste juridisch planologische kaders om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken.

1.4 Opzet bestemmingsplan

Het bestemmingsplan ''Schoonebeek, Europaweg 186, 187 en 188” bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek.nr NL.IMRO.0114.2021044-B701) en een renvooi;
  • regels (met bijbehorende bijlagen).

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

1.5 Overzicht verricht onderzoek

Ter voorbereiding van het bestemmingsplan 'Schoonebeek, Europaweg 186, 187 en 188' zijn diverse onderzoeken verricht en adviezen gegeven. Daarnaast is informatie gebruikt uit onderzoeken en adviezen die in een ander kader zijn uitgevoerd. De conclusies uit de onderzoeken en adviezen zijn verwerkt in de toelichting.

Ter voorbereiding van het bestemmingsplan zijn de volgende onderzoeken verricht en adviezen gegeven:

  • Advies landschappelijke inpassing
  • Quickscan flora en fauna;
  • Bodemonderzoek;
  • Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai;
  • Watertoets.

In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de resultaten uit deze onderzoeken en adviezen.

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Gemeentelijk beleid

2.1.1 Structuurvisie gemeente Emmen 2020, Veelzijdigheid troef
2.1.1.1 Algemeen

De Structuurvisie Emmen 2020, ‘Veelzijdigheid Troef’, is op 24 september 2009 vastgesteld. Het document is opgesteld als ruimtelijke vertaling van de ambities gesteld in de Strategienota Emmen 2020. De structuurvisie geeft de hoofdlijnen van de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Emmen. In de structuurvisie wordt de ruimtelijke structuur van 2020 geschetst aan de hand van een aantal thema's, te weten landschap, duurzaamheid, verkeer, werken, wonen, voorzieningen en veiligheid. Voor ieder thema is een hoofdkoers bepaald. Voor het bestemmingsplan "Schoonebeek, Europaweg 186, 187 en 188" zijn vooral de thema’s wonen en landschap van belang.

2.1.1.2 Wonen

De opgave ligt er om de woningvoorraad in lijn te brengen en te houden met de woonwensen van huidige én toekomstige inwoners. Dit betekent meer levensloopbestendige woningen en meer ruimte voor bouwkavels. Om ervoor te zorgen dat de woningmarkt op orde blijft, is een continue aanpassing aan de veranderende vraag geboden. Dit geldt niet alleen voor de kern van Emmen, maar ook voor de dorpen.

2.1.1.3 Landschap

Versterken van het landschap door in te zetten op bebossing van de Hondsrug, het vrijwaren van de steilrand, het koesteren van de openheid, de herkenbaarheid van de kanalenstructuur te vergroten, de beekdalen te herstellen en het gebruik van de essen te vergroten.

2.1.1.4 Toetsing van het initiatief aan de Structuurvisie gemeente Emmen 2020, Veelzijdigheid troef

De voorgenomen ontwikkeling ziet toe op het toevoegen van drie vrijstaande woningen op basis van de provinciale Ruimte voor Ruimte regeling. Hiermee wordt (in beperkte) mate bijgedragen aan de (lokale) woningbehoefte. Daarnaast wordt met voorgenomen ontwikkeling een aanzienlijke ruimtelijke kwaliteitswinst behaald door het slopen van circa 3.083 m2 aan landschapsontsierende (voormalige) agrarische bedrijfsgebouwen en de landschappelijke inpassing van de bouw- en slooplocaties.

Geconcludeerd wordt dat de 'Structuurvisie gemeente Emmen 2020, Veelzijdigheid troef' de voorgenomen ontwikkeling niet in de weg staat.

2.1.2 Woonbeleid
2.1.2.1 Algemeen

De Structuurvisie gemeente Emmen 2020, ‘Veelzijdigheid troef’ richt zich op een accentverschuiving van kwantiteit naar kwaliteit en differentiatie van woonmilieus: De opgave ligt er om de woningvoorraad in lijn te brengen en te houden met de woonwensen van huidige én toekomstige inwoners. Dit betekent meer levensloopbestendige woningen en meer ruimte voor bouwkavels. Om ervoor te zorgen dat de woningmarkt op orde blijft, is een continue aanpassing aan de veranderende vraag geboden. Dit geldt niet alleen voor de kern van Emmen, maar ook voor de dorpen. Zo ontstaat op termijn een cyclische vernieuwing van de bestaande woongebieden.

In de gemeentelijke woonvisie ’Thuis in Emmen: snoeien doet bloeien, woonvisie 2018-2023’ wordt het woonbeleid van de gemeente Emmen beschreven. In het buitengebied kunnen in het kader van Ruimte voor Ruimte beperkt woningen worden toegevoegd. Ook zijn en blijven er bouwmogelijkheden in de linten. In de structuurvisie ‘Bouwen in de linten’ staat beschreven waar gebouwd mag worden. Vanuit het woonbeleid wordt het bouwen in de linten begrensd. Er wordt tussen 2018 en 2023 ruimte geboden voor het bouwen van 50 woningen.

2.1.2.2 Toetsing van het initiatief aan de woonvisie 'Thuis in Emmen: snoeien doet bloeien, woonvisie 2018-2023'

Het voorliggende plan betreft een particulier initiatief waarbij sprake is van het toevoegen van drie vrijstaande woningen met bijbehorende bebouwing. Het voornemen wordt mogelijk gemaakt op basis van de provinciale Ruimte voor Ruimte regeling. Daarnaast worden de drie aanwezigen bedrijfswoningen aan de Europaweg 186, 187 en 188 voorzien van een passende woonbestemming ('Wonen - Voormalige agrarische bebouwing').

Het gemeentelijke woonbeleid biedt voldoende ruimte voor het realiseren van de beoogde Ruimte voor Ruimte woningen.

2.1.3 Ruimtelijke waardenkaart
2.1.3.1 Algemeen

In het uitvoeringsprogramma behorende bij de Structuurvisie gemeente Emmen 2020, Veelzijdigheid troef is de Ruimtelijke waardenkaart opgenomen. In september 2011 is de Ruimtelijke waardenkaart vastgesteld door de gemeenteraad.

De Ruimtelijke waardenkaart belicht de cultuurhistorische en de landschappelijke waarden van het grondgebied van de gemeente Emmen. Het geeft een beschrijving van het ontstaan van het landschap en stelt de belangrijkste karakteristieken van het landschap vast, geeft de knelpunten aan met betrekking tot hedendaagse ruimtelijke ontwikkelingen en stelt een strategie op voor behoud, versterking en ontwikkeling van landschap in relatie tot cultuurhistorie. De Ruimtelijke waardenkaart biedt een beleidskader voor landschap en cultuurhistorie; de 'onderlegger' voor het ruimtelijk beleid en beheer binnen de gemeente. Het document biedt concrete handvatten voor de ontwikkeling van het landschap in relatie tot cultuurhistorie en geeft aan met welke aspecten in de planvorming rekening dient te worden gehouden.

2.1.3.2 Deelgebieden en kenmerken per deelgebied

De RWK maakt een onderscheid in deelgebieden. Het plangebied ligt binnen het deelgebied “Randveenontginning Schoonebeek”. Het landschap van Schoonebeek bestaat uit een reeks van zeer smalle oost-west gerichte dekzandruggen/dekzandkopjes welke langs het beekdal liggen. Op deze ruggen/koppen zijn de buurtschappen tot ontwikkeling gekomen. Daarmee weerspiegelt de bebouwing de opbouw in de ondergrond.

Kenmerkend in het landschap zijn onder andere het microreliëf van de zandkoppen, de ensemblekwaliteit Westerse Bos, Middendorp, Oosterse Bos en de opstrekkende verkaveling en in samenhang daarmee een opstrekkend sloten- en houtwallenpatroon. Behoud van deze kenmerken is van belang.

De Ruimtelijke waardenkaart omvat een drietal kaarten.

  • Ruimtelijke aspecten, genoemd voor de omgeving van het plangebied: Kanaal (opstrekkend slotenpatroon)
  • Visuele aspecten, genoemd voor de omgeving van het plangebied: Robuuste ruimte hoogveen ontginning
  • Elementen, genoemd voor de omgeving van het plangebied.

Voor onderliggend plan betekent dit dat er bij de landschappelijke inpassing van de te bouwen woningen rekening moet worden gehouden met de genoemde ruimtelijke waarden.

2.1.3.3 Toetsing van het initiatief aan de 'Ruimtelijke waardenkaart'

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld om de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied te waarborgen. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar paragraaf 3.3.

Hier wordt geconcludeerd dat de beoogde ontwikkeling in overeenstemming is met de ter plaatse aanwezige gebiedskenmerken.

2.1.4 Cultuurhistorische Waardenkaart en Erfgoednota 2017- 2022

De Cultuurhistorische Waardenkaart Emmen betreft een inventarisatie en waardering van de cultuurhistorische waarden en bestaat uit een beleidskaart, bronnenkaart en een toelichtende rapportage. Aansluitend is een beleidsnota geschreven: Erfgoednota Emmen 2017-2022. De Cultuurhistorische Waardenkaart en Erfgoednota 2017-2022 zijn op 28 september 2017 door de gemeenteraad vastgesteld.

De Cultuurhistorische Waardenkaart en Erfgoednota hebben de volgende systematiek gebaseerd op beleidskeuzes. Er is op basis van analyse gekozen voor een drietal beleidskeuzen met bijbehorend maatregelenpakket, welke afloopt naar zwaarte:

  • Beschermen;
  • Herkenbaar houden;
  • Respecteren en rekening mee houden.

De maatregel ‘Beschermen’ heeft betrekking op erfgoed met een zeer hoge cultuurhistorische waarde, zoals monumenten (Rijk, provincie, gemeente), monumentale en waardevolle bomen en beschermde dorpsgezichten (Rijk).

'Herkenbaar houden' heeft betrekking op gebieden en structuren van hoge cultuurhistorische waarde, te weten:

  • Landschappelijke gebieden en structuren van hoge cultuurhistorische waarde
  • Stedenbouwkundige gebieden en structuren van cultuurhistorische waarde
  • Groenstructuren van hoge cultuurhistorische waarde
  • Infrastructuur en waterwegen van hoge cultuurhistorische waarde

Ten slotte is de maatregel ‘Respecteren en rekening mee houden’ geformuleerd. Deze maatregel heeft betrekking op beeldbepalende bouwwerken, Canon van Emmen, inventarisatie ErfgoedNetwerk, tradities en de top vijf bewonersavonden.

Op de Cultuurhistorische Waardenkaart is het plangebied aangeduid als gelegen binnen het 'Randveenontginningslandschap - Westeindsche Veen'' en 'Beekdallandschap - Schoonebeker Stukken en Boeën''.

Het Westeindsche Veen, of de Westeindsche Landen, betreft een gebied met een gecompliceerde ontginningsgeschiedenis. In de tweede helft van de 19e eeuw is dit gebied als bovenveencultuurgrond in cultuur gebracht. Begin 20e eeuw wordt, nadat voor de ontsluiting van het Schoonebeekerveld het Kanaal A is gegraven, het gebied voor een tweede maal ontgonnen, waarbij het gebied wordt verveend. Hiertoe wordt een wijkenstelsel gegraven, dat ten dele niet loodrecht op Kanaal A staat, maar de richting van de oorspronkelijke verkaveling volgt.

Op elementenniveau geldt bij het randveenontginningslandschap dat de kenmerkende smalle strokenverkaveling van Roswinkel en het Schoonebeekerveld en de doorgaande weg langs Schoonebeek en Nieuw-Schoonebeek een hoge of zeer hoge historisch geografische waardering kennen.

Op grond van de Erfgoednota Emmen 2017-2022 valt het plangebied binnen de beleidskeuze 'herkenbaar houden'. Als maatregel is in de Erfgoednota genoemd: herkenbaar houden van de historische en ruimtelijke structuur en samenhang. De gemeentelijke opgave in deze categorie luidt ontwikkelingen zodanig vroegtijdig te begeleiden dat deze aansluiten of inspelen op de cultuurhistorische kwaliteiten.

Voor onderliggend plan betekent dit dat er bij de landschappelijke inpassing van de te bouwen woningen rekening wordt gehouden met de genoemde cultuur-historische waarden. Voor een nadere uitwerking wordt verwezen naar paragraaf 3.3.

2.1.5 Welstandsbeleid

Bouwwerken moeten voldoen aan 'redelijke eisen van welstand'. Een welstandscommissie beoordeelt bouwplannen aan de vooraf vastgestelde welstandscriteria opgenomen in de Welstandsnota. Op 30 juni 2016 heeft de gemeenteraad de Welstandsnota vastgesteld. In deze nota wordt vooraf bepaald wat de redelijke eisen van welstand zijn. Dit betekent dat gekeken wordt of een bouwplan qua uitstraling past bij de omgeving.

Het bestemmingsplan en de Welstandsnota zorgen samen voor het behoud van de ruimtelijke kwaliteit. Het welstandsbeleid heeft zo min mogelijk regels. Voor de meeste gebieden, ook voor dit gedeelte van het buitengebied waar het plangebied gelegen is, geldt het welstandsniveau 'welstandsluw'.

In dit gebied richt het welstandsbeleid zich met name op de voorkanten van bouwwerken en bouwblokken en het aanzicht op deze bebouwing vanuit de openbare ruimte. Ingrepen worden beoordeeld in relatie tot de naastgelegen bebouwing en het straatbeeld. Het beleid is alleen op hoofdzaken gericht en niet op details. Ten behoeve van voorgenomen ontwikkeling is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld om de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied te waarborgen. Verwezen wordt naar paragraaf 3.3 waar hier nader op wordt ingegaan.

2.1.6 Conclusie toetsing gemeentelijk beleid

Het bestemmingsplan past binnen het geldende gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 3 Planbeschrijving wordt nader ingegaan op de landschappelijke en stedenbouwkundige inpassing van het plan, rekening houdend met genoemde ruimtelijke en cultuur-historische waarden.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Omgevingsvisie Drenthe 2018

De Omgevingsvisie is hét strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein. De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe in de periode tot 2030, met in sommige gevallen een doorkijk naar de periode daarna. Als in de tekst wordt gesproken over ‘lange termijn’, betreft het de periode na 2030. De Omgevingsvisie heeft voor de provincie vooral een interne binding. Dit betekent dat de provincie bij de uitoefening van haar taken aan de Omgevingsvisie gebonden is.

De missie van de provincie is het waarderen van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij de kernkwaliteiten. Deze missie is ingegeven door wat inwoners, medeoverheden en maatschappelijke partners belangrijk vinden voor de toekomst van Drenthe. De kernkwaliteiten zijn samen met partners en de inwoners van Drenthe benoemd, te weten landschap, cultuurhistorie, aardkundige waarden, archeologie, rust en natuur.

Kernkwaliteit Landschap

Het plangebied is gelegen binnen het landschap Wegdorpen van de randveenontginningen. De randveenontginningen vormen binnen Drenthe een bijzonder landschapstype. Ze liggen langs de randen van de Veenkoloniën en zijn ontstaan door het ontginnen van de randen van het toenmalige immense hoogveenpakket. Het kleinschalige, meer onregelmatige beeld van dit landschapstype wordt bepaald door de dorpen: langgerekte bebouwingslinten met dwars daarop een smalle, onregelmatig opstrekkende verkaveling.

Het provinciaal beleid is gericht op het behouden en versterken van de kavelstructuur met de omringende kenmerkende open ruimtes en de ontsluitingsstructuur. Dit gebeurt mede door het behouden van de wegbeplanting langs de hoofdontsluiting.

Kernkwaliteit Cultuurhistorie

Het beleid van de provincie Drenthe ten aanzien van cultuurhistorie is beschreven in de beleidsnota Cultuurhistorisch Kompas Drenthe. Het plangebied is gelegen binnen het gebied Emmen en haar venen.

Vanuit provinciaal cultuurhistorisch belang kent dit gebied de sturingscategorie ‘voorwaarden verbinden’, wat inhoudt dat bij ruimtelijke ingrepen de provincie op het gebied van cultuurhistorie actief wil meedenken in planprocessen. Het Cultuurhistorisch Kompas meldt het volgende: Het Bargerveen en het Amsterdamscheveld zijn een uniek toonbeeld van de verschillende stadia van de machinale veenontginning in Drenthe. Deze kwaliteit wordt echter nauwelijks herkend en erkend. Bovendien heeft natuurbescherming en natuurontwikkeling een hoge prioriteit in het Bargerveen. Dit kan in dat geval ten koste gaan van de cultuurhistorische sporen in het gebied. Om de herkenbaarheid van de stadia van de veenontginning rond het Amsterdamscheveld te waarborgen, zullen wij vanuit de cultuurhistorie voorwaarden verbinden aan ontwikkelingen. Wij willen actief meedenken in planprocessen.

De ambitie richt zich op het zichtbaar houden van de machinale veenwinning en veenverwerking op het Amsterdamscheveld en het Bargerveen, zowel in het landschap als in de bebouwing.

Conclusie ten aanzien van de kernkwaliteiten

Het bestemmingsplan leidt niet tot een aantasting van de beschreven kernkwaliteiten. In Hoofdstuk Planbeschrijving en Hoofdstuk 4 Onderzoeken en milieubeoordeling wordt nader ingegaan op de ruimtelijke inpassing van het plan.

Voormalige agrarische bebouwing

In de Omgevingsvisie van de provincie Drenthe staat aangegeven dat gemeenten in principe zelf mogen bepalen welke activiteiten worden toegestaan in voormalige agrarische bebouwing (VAB).

Het provinciaal beleid stelt verder geen specifieke bepalingen voor een functiewijziging van voormalige agrarische bebouwing naar wonen. In onderhavig initiatief is er geen sprake van vestiging van een nieuwe bedrijfsactiviteit (de woonfunctie blijft gehandhaafd). Er vinden bouw- en sloopwerkzaamheden plaats die inbreuk zouden kunnen doen op de ruimtelijke kwaliteit. Daarom is ten behoeve van voorgenomen ontwikkeling een landschappelijk inpassingsplan opgesteld om de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied te waarborgen (zie paragraaf 3.3).

Geconcludeerd wordt dat de functiewijziging van voormalige agrarische bebouwing naar wonen (Europaweg 186) in overeenstemming is met het provinciale beleid.

Ruimte voor Ruimte-regeling

In de Omgevingsvisie en de daaraan gekoppelde Omgevingsverordening van de Provincie Drenthe is een zogenaamde Ruimte voor Ruimte regeling opgenomen. Deze regeling beoogt de sloop van landschap ontsierende (voormalige) agrarische bebouwing te stimuleren door ter compensatie de bouw van een nieuwe woning toe te staan. Om in aanmerking te komen voor de regeling dient voor één woning minimaal 750 m² aan bebouwing te worden gesloopt. Om in aanmerking te komen voor twee woningen dient minimaal 2.000 m2 gesloopt te worden. Om aan deze sloopnorm te voldoen is saldering van bebouwing op verschillende locaties toegestaan.

De provincie Drenthe biedt ruimte voor woningbouw ter vervanging van het slopen van landschap ontsierende (voormalige) agrarische bedrijfsgebouwen (Ruimte voor Ruimte-regeling). Deze regeling heeft als doel de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit in het landelijk gebied door het verwijderen van landschap ontsierende agrarische bedrijfsgebouwen, die geen agrarische functie meer hebben en waarvoor ter compensatie van de sloop een woning mag worden gebouwd.

Aan de Europaweg 188 en 187 wordt respectievelijk circa 2.300 m2 en 700 m2 gesloopt. Voor het realiseren van twee compensatiewoningen bij de Europaweg 188 is er een 'overschot' aan sloopmeters van 300 m2. Deze sloopmeters worden ingezet om aan de Europaweg 187 tot een sloopoppervlak van minimaal 750 m2 te komen. Hierdoor wordt aan de Europaweg 187 het recht verkregen tot het realiseren van één compensatiewoning.

2.2.2 Omgevingsverordening Drenthe 2018

Uit de omgevingsverordening Drenthe 2018, vastgesteld op 3 oktober 2018 zijn de volgende artikelen van toepassing:

1. Een ruimtelijk plan voor een gebied, niet gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied, kan voorzien in een ruimte-voor-ruimte regeling als in dat gebied voormalige agrarische bebouwing aanwezig is.

Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Emmen en bestaat uit voormalige agrarische bebouwing.

a. toepassing van de regeling is alleen mogelijk voor agrarische bebouwing die op 2 juni 2010 al aanwezig was;

De bebouwing was aanwezig op 2 juni 2010.

b. de randvoorwaarde dat de sloopnorm voor 1 compensatiewoning tenminste 750m² en tenminste 2.000 m² voor maximaal 2 compensatiewoningen aan agrarische bedrijfsbebouwing bedraagt.

Aan de Europaweg 188 en 187 wordt respectievelijk circa 2.300 m2 en 700 m2 gesloopt. Voor het realiseren van twee compensatiewoningen bij de Europaweg 188 is er een 'overschot' aan sloopmeters van 300 m2. Deze sloopmeters worden ingezet om aan de Europaweg 187 tot een sloopoppervlak van minimaal 750 m2 te komen. Hierdoor wordt aan de Europaweg 187 het recht verkregen tot het realiseren van één compensatiewoning.

c. een beperkte afwijking van de onder b genoemde randvoorwaarde is mogelijk mits sprake is van een extra kwaliteitsslag;

Niet van toepassing.

d. In het ruimtelijk plan mag de mogelijkheid geboden worden tot het samenvoegen van agrarische bebouwing op meerdere percelen (saldering) te kunnen komen tot de sloopnorm van 750m² of tot 2.000m². 

Zie sub b,

e. randvoorwaarden voor inpassing, omvang, inhoud en uiterlijk van de compensatiewoning worden vastgelegd;

Er is voor de woningen een landschappelijk inpassingsplan opgesteld. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar paragraaf 3.3.

f. de randvoorwaarde dat de bouw van een compensatiewoning niet plaatsvindt in gebieden die op kaart D3 Natuurnetwerk Nederland en/of kaart D11 (Beekdal en bergingsgebied) zijn aangeduid, tenzij de oorspronkelijke agrarische bebouwing wordt verwijderd in de betreffende gebieden.

Het plangebied ligt niet een gebied die op kaart D3 als Natuurnetwerk Nederland en/of kaart D11 (Beekdal en bergingsgebied) zijn geduid.

2.2.3 Conclusie toetsing provinciaal beleid

Het bestemmingsplan leidt niet tot een aantasting van de beschreven kernkwaliteiten en voldoet aan de randvoorwaarden voor toepassing van de Ruimte voor Ruimte regeling. Geconcludeerd wordt dat de functiewijziging van voormalige agrarische bebouwing naar wonen in overeenstemming is met het provinciale beleid en het bestemmingsplan past binnen de omgevingsvisie. In Hoofdstuk 3 Planbeschrijving en Hoofdstuk 4 Onderzoeken en milieubeoordeling wordt nader ingegaan op de ruimtelijke inpassing van het plan.

2.3 Rijksbeleid

2.3.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
2.3.1.1 Algemeen

Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor onze leefomgeving. Dit is nodig om onze doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.

2.3.1.2 Vier prioriteiten

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie

Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. In 2050 is Nederland klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, waarmee tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit verbeterd kan worden en kansen voor natuur geboden kunnen worden. In 2050 heeft Nederland daarnaast een duurzame energievoorziening. Dit vraagt echter om ruimte. Door deze ruimte zoveel mogelijk te clusteren, wordt versnippering van het landschap voorkomen en wordt de ruimte zo efficiënt mogelijk benut. Het Rijk zet zich in door het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.

  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel

Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Er wordt ingezet op een innovatief en sterk vestigingsklimaat met een goede quality of life. Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair.

  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's

Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd.

  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. In alle gevallen zetten we in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.

2.3.1.3 Afwegingsprincipes

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinatie van functies gaan voor enkelvoudige functies. In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal. Het verschilt tussen gebieden wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling en tussen concurrentiekracht en leefbaarheid. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen. Het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie inwoners, zonder dat dit ten komst gaat van die van toekomstige generaties.
2.3.1.4 Toetsing van het initiatief aan de NOVI

De NOVI laat zich niet specifiek uit over dergelijke kleinschalige ontwikkelingen. Het betreft een ontwikkeling waarbij geen nationale belangen in het geding zijn en er is geen sprake van enige belemmering met betrekking tot de prioriteiten zoals verwoord in de NOVI.

Geconcludeerd wordt dat de NOVI geen belemmering vormt voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

2.3.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
2.3.2.1 Algemeen

De ladder voor duurzame verstedelijking is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigt en geoptimaliseerd instrument.

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.

In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´

2.3.2.2 Toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking

Wat betreft de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' wordt opgemerkt dat de ladder van toepassing is bij 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' (3.1.6 Bro). Er zijn inmiddels meerdere gerechtelijke uitspraken geweest over deze begripsdefinitie.

Uit Afdelingsjurisprudentie blijkt dat de vraag wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in grote mate casuïstisch wordt beantwoord. Zo heeft de Afdeling uitgemaakt dat de bouw van 11 woningen niet als stedelijke ontwikkeling wordt gezien. De raad is van oordeel dat gelet het aantal woningen dat het plan mogelijk maakt, het plan niet voorziet in een woningbouwlocatie of andere stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1 eerste lid, aanhef en onder i van het Bro. Artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro is dan ook niet van toepassing (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921).

In voorliggend geval is de ladder voor duurzame verstedelijking dan ook niet van toepassing aangezien sprake is van het toevoegen van drie woningen.

Verder is er uitsluitend sprake van sloop van voormalige landschapsontsierende bebouwing en de bestemmingswijziging van de agrarische bedrijfsbestemming naar een passende woonbestemming. Dit is niet te kwantificeren als Ladderplichtige stedelijke ontwikkelingen.

2.3.3 Conclusie toetsing aan het rijksbeleid

Geconcludeerd wordt dat het relevante ruimtelijke ordeningsbeleid op rijksniveau de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling niet in de weg staat.

2.4 Conclusie

Voor het voorliggende bestemmingsplan wordt geconcludeerd dat het plan niet in strijd is met het geldende gemeentelijke-, provinciale en rijksbeleid, wanneer rekening wordt gehouden met de landschappelijke inpassing. Hierop wordt nader ingegaan in de volgende hoofdstukken.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Ontstaansgeschiedenis

Het plangebied ligt in het buitengebied binnen de gemeente Emmen op circa 350 meter ten westen van de kern Schoonebeek. De gemeente Emmen ligt in het zuidoosten van de provincie Drenthe en heeft een oppervlakte van 350 km². Emmen heeft een inwonertal van 107.113 inwoners (CBS 1 januari 2019).

De gemeente Emmen bestaat uit de volgende kernen; Emmen, Klazienaveen, Emmer-Compascuum, Nieuw-Amsterdam/Veenoord, Schoonebeek, Erica, Nieuw-Weerdinge, Zwartemeer, Nieuw-Dordrecht, Barger-Compascuum, Weiteveen, Nieuw-Schoonebeek en Roswinkel. Verder bevinden zich binnen deze kernen verschillende wijken en buurtschappen.

De Europaweg is een verbindingsweg tussen de kernen Schoonebeek en Coevorden. Aan de Europaweg is sprake van (verspreid liggende) lintbebouwing, wat zich kenmerkt door een mix van functies zoals wonen, (kleinschalige) bedrijvigheid, agrarische bedrijfspercelen en agrarische cultuurgronden.

3.2 Bestaande situatie

De (voormalige) agrarische bedrijfspercelen aan de Europaweg 186, 187 en 188 liggen in het buitengebied van de gemeente Emmen, op circa 350 meter ten westen van de kern Schoonebeek.

De erven bestaan uit een bedrijfswoning met bijhorende bebouwing, (voormalige) agrarische bedrijfsgebouwen, kuilvoerplaten en erfverharding. Ten oosten van de (bedrijfs)woningen aan de Europaweg 186 en 187 is sprake van agrarische cultuurgrond. De drie erven zijn ontsloten op de Europaweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2021044-B701_0003.png"  
Afbeelding 3.1: Huidige situatie plangebied (Bron: PDOK)  

3.3 Beschrijving nieuwe situatie

3.3.1 Algemeen

Verzocht is om in het kader van de Ruimte voor Ruimte-regeling medewerking te verlenen aan de realisatie van drie vrijstaande woningen aan de Europaweg in Schoonebeek. Met het wijzigen van de bestemming naar 'Wonen' wordt de realisatie van drie vrijstaande woningen mogelijk gemaakt binnen het plangebied. Daarnaast voorziet het plan in de sanering van stallen van de melkveehouderijen en het beëindigen van de agrarische activiteiten op de locaties. De bestaande bedrijfswoningen krijgen de bestemming Wonen-Voormalige agrarische bebouwing. De sloop en het planologisch ontbinden van de agrarische activiteiten is positief voor de woonomgeving.

In het kader van de voorgenomen Ruimte voor Ruimte regeling wordt in totaal circa 3.083 m2 aan landschap ontsierende voormalige agrarische bedrijfsgebouwen gesloopt. In ruil voor de voorgenoemde sloop bestaat het voornemen om twee vrijstaande woningen te realiseren ten noorden van de woning aan de Europaweg 188. Daarnaast is het voornemen om een derde vrijstaande woning te realiseren ten oosten van de woning aan de Europaweg 187. Het geheel zal landschappelijk worden ingepast.

Samenhangend met de voorgenomen Ruimte voor Ruimte ontwikkeling is verzocht om het agrarische bedrijfsperceel aan de Europaweg 186 te herbestemmen naar de bestemming 'Wonen - Voormalige agrarische bebouwing'. De agrarische bedrijfsactiviteiten ter plaatse worden beëindigd en worden ook niet meer opgestart. Het is daarom gewenst om de agrarische bedrijfsbestemming te herbestemmen naar een passende woonbestemming.

De ontwikkeling bestaat samenvattend uit:

  • Sloop van circa 3.083 m2 aan landschapsontsierende bebouwing aan Europaweg 187 en 188;
  • Sanering van alle aanwezige asbest;
  • Sanering van overtollige erfverharding;
  • Realisatie van één vrijstaande woning in het kader van de Ruimte voor Ruimte regeling ten oosten van de woning aan de Europaweg 187;
  • Realisatie van twee vrijstaande woningen in het kader van de Ruimte voor Ruimte regeling ten noorden van de woning aan de Europaweg 188;
  • Bestemmingswijziging van de agrarische bedrijfsbestemmingen aan de Europaweg 186, 187 en 188 naar een 'reguliere' woonbestemming;
  • Het zorgvuldig landschappelijk inpassen van de sloop- en bouwlocaties.
3.3.2 Situering compensatiewoningen en landschappelijke inpassing

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is door Libau een advies opgesteld aangaande de landschappelijk inpassing en situering van de compensatiewoningen. Het volledige advies is opgenomen in Bijlage 2 van deze toelichting. Hierna wordt ingegaan op de belangrijkste uitgangspunten.

3.3.2.1 Gebiedskarakteristieken

De voor de voorgenomen ontwikkeling revelatie gebiedskarakteristieken zijn:

  • De locatie maakt deel uit van een kleinschalig coulisselandschap met kenmerkende opstrekkende strokenverkaveling met singelbeplanting in een dominante noord-zuidrichting.
  • De Europaweg is een ruimtelijk historisch waardevolle route en is bovengeschikt aan (halfverharde) kavelpaden haaks op de weg.
  • De hoofdgroenstructuur wordt bepaald door laanbomen langs de Europaweg en houtsingels haaks op de weg. Richting het beekdal van het Schoonebeeker Diep gaan de houtsingels over in sloten.
  • Erven hebben doorgaans een eenvoudige groeninrichting gerelateerd aan boerenerven met van oorsprong tuinakkertjes (goorns) en (hakhout)bosjes.
  • De bebouwing heeft een individueel karakter.
  • Ritme van bebouwde en onbebouwde percelen aan de Europaweg.
  • Langs de Europaweg komen grote boerderijen en burgerwoningen voor met een wisselende oriëntatie en variabele afstanden ten opzichte van elkaar en ten opzichte van de weg.
  • Incidenteel is bebouwing in de tweede lijn op afstand van de Europaweg aanwezig. Deze bebouwing wordt ontsloten door (halfverharde) paden en is in maat en schaal ondergeschikt aan de boerderijen aan de Europaweg.
  • De boerderij met huisnummer 188 heeft status 'beeldbepalend'.
3.3.2.2 Situering compensatiewoningen en landschappelijke inpassing

Voor de situering van de compensatiewoningen is aangesloten bij huidige landschappelijke en stedenbouwkundige structuren, zodanig dat de nieuwe bebouwing zich kan voegen in de bestaande structuur en bestaande structuren en karakteristieken herkenbaar blijven. Met dit initiatief wordt een kwaliteitsslag gemaakt in het landschap. Daarbij is aandacht besteed aan de kaders en randvoorwaarden van de gemeente Emmen voor wat betreft inpassing, omvang, inhoud en uiterlijk van de compensatiewoningen. In het rapport van Libau (zie Bijlage 2) zijn de spelregels voor de woningen en de erven nader uitgewerkt.

In afbeelding 3.2 is de landschappelijke inpassing van de drie compensatiewoningen en het overige plangebied in beeld gebracht (zie ook Bijlage 2). Bij de landschappelijke inpassing is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij bestaande landschappelijke elementen. Tevens is aansluiting gezocht bij de ontginningsgeschiedenis van het veengebied. Bestaande landschapselementen worden hersteld en er wordt een natuurlijke overgang gecreëerd tussen wonen en natuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2021044-B701_0004.png"  
Afbeelding 3.2: Situering compensatiewoningen en erfinrichting (Bron: Libau)  

Met voorliggend initiatief wordt eendachtig de Ruimte voor Ruimte regeling een kwaliteitsimpuls aan het landschap gegeven. Ontsierende bebouwing, sleufsilo's en verhardingen worden verwijderd. In plaats daarvan wordt de hoofdgroenstructuur versterkt door de houtsingel ten oosten van het pad richting Europaweg 188 te herstellen. Ook wordt het westelijk deel van het perceel weer ingericht als weide. Aan de andere zijde van de Europaweg, bij nummer 187, wordt de singelstructuur langs de westrand van het perceel versterkt. De kenmerkende sloot aan de oostzijde van dit perceel wordt behouden. Het zicht op het landschap in de richting van het Schoonebeeker Diep wordt geborgd door een deel van dit perceel in te richten als weide.

De bestaande, beeldbepalende boerderij komt door de sloop van bebouwing, sleufsilo's en verhardingen ook veel beter tot haar recht. Achter de boerderij is ruimte gereserveerd voor een (half)verhard achtererf en een garage parallel aan de Europaweg. De garage markeert de achtererfgrens en doet tevens dienst als privacy-scherm. De bestaande hagen op het erf worden behouden en daar waar nodig aangevuld. De bestaande boomgaard wordt doorgetrokken langs het pad tot aan de achtererfgrens. Aan de westkant van het erf is er een open doorzicht over de weide in de richting van het Westerse Bos.

3.3.3 Verkeer en parkeren
3.3.3.1 Algemeen

Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte en de verkeersgeneratie die ontstaat door de nieuwe ontwikkeling. Hiertoe kunnen berekeningen worden uitgevoerd op basis van parkeerkencijfers van het CROW. Het CROW ontwikkelt en publiceert kennis onder andere op het gebied van verkeer en parkeren. Deze kencijfers zijn gebaseerd op literatuuronderzoek en praktijkervaringen van gemeenten. De kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeergeneratie en het benodigde aantal parkeerplaatsen.

In oktober 2017 heeft de gemeenteraad van Emmen de "Integrale parkeervisie gemeente Emmen" vastgesteld. Het is een leidraad voor het beoordelen van de parkeeropgave van stedenbouwkundige visies & plannen voor (her-)ontwikkeling van de fysieke leefomgeving en is ook het kader dat invulling geeft aan het begrip "voldoende parkeer- of stallingsruimte dan wel voldoende laad- of losruimte in bestaande en op ontwikkeling gerichte nieuwe bestemmingsplannen en/of ruimtelijke onderbouwingen. In de visie is vastgelegd dat de CROW normen worden gebruikt voor het vaststellen van het aantal benodigde parkeerplaatsen. Uitgangspunt is daarbij dat de parkeerplaatsen zoveel mogelijk op eigen terrein worden gerealiseerd. Als dat niet mogelijk is, dienen de parkeerplaatsen in de nabijheid van het plangebied in de openbare ruimte beschikbaar te worden gesteld.

3.3.3.2 Situatie plangebied

Algemeen

In voorliggend geval is voor de gemeente Emmen uitgegaan van een stedelijkheidsgraad 'Weinig stedelijk' (Bron: CBS Statline). Het plangebied ligt in een stedelijke zone wat is aan te merken als 'buitengebied'.

De te realiseren compensatie woningen binnen het plangebied worden vergeleken met de volgende CROW-functie: 'Koop, huis, vrijstaand'.

De onderstaande tabel geeft een overzicht van de te hanteren uitgangspunten:

Functie   Verkeersgeneratie (per weekdag etmaal)   Parkeerbehoefte  
Koop, huis, vrijstaand   8,2   2,4  

Verkeersgeneratie

De verkeersgeneratie behorend bij de drie compensatiewoningen komt neer op (8,2*3=) 24,6 verkeersbewegingen per weekdagetmaal. Ten aanzien van de bestaande (bedrijfs)woningen aan de Europaweg 186, 187 en 188 wordt opgemerkt dat het hier gaat om reeds aanwezige woningen. De bestemmingswijziging van deze (bedrijfs)woningen resulteert niet in een toename van de verkeersgeneratie.

Verder dient opgemerkt te worden dat het voorliggende bestemmingsplan uitgaat van het wegbestemmen van drie agrarische bedrijfspercelen. Hiermee komt, vanuit planologisch oogpunt, de bij de agrarische bedrijfspercelen behorende verkeersgeneratie te vervallen. Aangenomen wordt dat per saldo het aantal verkeersbewegingen niet of slechts in beperkte mate toeneemt. Bovendien is de Europaweg in voldoende mate ingericht om de huidige en toekomstige verkeersbewegingen eenvoudig en veilig af te kunnen wikkelen.

Parkeerbehoefte

De parkeernorm voor de beoogde compensatiewoningen bedraagt 2,4 parkeerplaatsen per woning. De kavels van de compensatiewoningen zijn van (ruim) voldoende omvang om deze parkeerbehoefte op eigen terrein op te vangen. Ten aanzien van de drie bestaande (bedrijfs)woningen aan de Europaweg 186, 187 en 188 zal, overeenkomstig de huidige situatie, op eigen terrein worden geparkeerd. Ook deze percelen zijn van voldoende omvang om te voldoen aan de parkeernorm van 2,4 parkeerplaatsen.

Conclusie

Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat er op de aspecten verkeer en parkeren geen bezwaren zijn tegen de in dit plan beoogde ontwikkeling.

Hoofdstuk 4 Onderzoeken en milieubeoordeling

4.1 Archeologie en monumenten

4.1.1 Algemeen

De gemeente Emmen heeft archeologie beleid vastgesteld op 30 mei 2013. Hiervoor is een archeologische beleidsadvieskaart gemaakt met daarbij een beleidsrapport, dit rapport dient als toelichting op de kaart. Het doel van deze documenten is om aan te geven wat de kern vormt van het archeologiebeleid en waarop de beleidskeuzes zijn gebaseerd. De verschillende archeologische waarden en verwachtingen en de maatregelen die daaraan zijn gekoppeld zijn in de gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart vertaald naar diverse categorieën "Waarde - Archeologie" in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2011'. Met de vertaling is op eenvoudige wijze voor het gehele gebied van de gemeente Emmen in beeld gebracht of archeologische waarden in het geding zijn of kunnen zijn en zo ja, op welke manier daarmee dient te worden omgegaan. Onderstaande tabel geeft de onderverdeling van de vier gemaakte categorieën weer:

Tabel 1-1 categorieën Waarde- Archeologie

Categorie   Archeologische waarde   Oppervlakte   Diepte   Drainage  
Rijksmonument   beschermd   -   -   verbod  
Waarde Archeologie 1   zeer hoge archeologische waarde   0 m²   30 cm + 10 cm   verbod  
Waarde Archeologie 2   (zeer)(hoge) archeologische waarde   100m²   30 cm + 10 cm   verbod  
Waarde Archeologie 3   Middelhoge of hoge verwachting   1000m²   30 cm + 10 cm   verbod  
Waarde archeologie 4   Middelhoge of hoge verwachting   1000m²   30 cm + 10 cm   toegestaan  

Deze beleidskeuzes zijn vertaald in dubbelbestemmingen. Per archeologische kwaliteit zijn planregels opgenomen voor de te bebouwen oppervlakte en een omgevingsvergunningsstelsel voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden. De maatvoering voor afwijking is afhankelijk van de te verwachten waarden of verwachtingen en de uitkomsten van archeologisch onderzoek.

4.1.2 Archeologische waarden in het plangebied

Op basis van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2011' gelden ter plaatse van het plangebied geen archeologische dubbelbestemmingen. De gronden binnen het plangebied hebben geen archeologische waarde. Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.

Verder zijn in of nabij het plangebied geen monumenten aanwezig.

4.2 Ecologie

4.2.1 Algemeen

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland. Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.

4.2.2 Gebiedsbescherming
4.2.2.1 Natura 2000-gebieden

In de Wet natuurbescherming heeft Nederland de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn in nationale wetgeving verankerd. Nederland zal aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging waarborgen rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden. Deze vergunningen worden verleend door de provincies of door de Minister van EZ.

Het plangebied ligt niet binnen of nabij een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Bargerveen' ligt op circa 6,6 kilometer afstand van het plangebied.

Voor elk Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd voor alle beschermde soorten en habitats die daar aanwezig zijn. Per soort of habitat is aangegeven of behoud van de huidige aantallen/arealen voldoende is, danwel of uitbreiding of een verbetering nodig is. Niet alleen activiteiten binnen een Natura 2000-gebied maar ook activiteiten buiten een Natura 2000-gebied kunnen de instandhoudingsdoelstellingen in gevaar brengen. Dit wordt externe werking genoemd. Gezien de mogelijke externe werking van de beoogde ontwikkeling op het nabijgelegen Natura 2000-gebied, is het van belang om te toetsen of de realisatie van de beoogde ontwikkeling conflicteert met de waarden waarvoor dit gebied is aangewezen. Hiervoor is in elk geval een toetsing aan de Wet natuurbescherming noodzakelijk.

Gelet op de onderlinge afstand is directe hinder (bijv. geluid, verstrooiing van licht etc.) niet aan de orde. Naast directe hinder dient tevens te worden gekeken naar de mogelijke toename van stikstofdepositie op kwetsbare habitatypen binnen Natura 2000-gebieden.

In voorliggend geval worden drie agrarische bedrijfspercelen herbestemd tot woonpercelen en drie vrijstaande woningen toegevoegd. Door de herbestemming van de agrarische bedrijfspercelen komen de stikstof- en ammoniakemissies te vervallen. Daarnaast worden de drie toe te voegen woningen gasloos uitgevoerd. Gelet op het vorenstaande en de afstand van het plangebied tot Natura 2000-gebieden, kan er redelijkerwijs vanuit worden gegaan dat er geen sprake zal zijn van een toename van stikstofdeposities. Gesteld kan worden dat per saldo juist sprake zal zijn van een afname van stikstof- en ammoniakemissies.

Geconcludeerd wordt dat geen sprake is van negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden,

4.2.2.2 Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlands natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

Het dichtstbijzijnde gebied dat is aangewezen als NNN is gelegen op circa 1,7 kilometer van het plangebied. Gezien de onderlinge afstand, de aard en omvang van de ontwikkeling en lokale invloedssfeer van de voorgenomen activiteit, wordt gesteld dat als gevolg van voorliggend initiatief geen aantasting plaatsvindt van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN.

4.2.3 Soortenbescherming
4.2.3.1 Algemeen

Wat betreft de soortbescherming is de Wet natuurbescherming van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet er worden bekeken of hier een vrijstelling voor geldt anders moet er een ontheffing worden gevraagd.

In voorliggend geval is door Eelerwoude een quickscan natuurwaardenonderzoek uitgevoerd. Hierna zijn de resultaten van het onderzoek opgenomen. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar Bijlage 3 van deze toelichting.

4.2.3.2 Situatie plangebied
  • Conclusie planten: nader onderzoek of ontheffing Wet natuurbescherming voor beschermde flora is niet aan de orde.
  • Conclusie vleermuizen: Neem bij het plaatsen van verlichting de maatregelen in acht om verstoring op vleermuizen te voorkomen. Indien dit wordt gedaan is er geen sprake van overtreding van de Wet natuurbescherming.
  • Conclusie grondgebonden zoogdieren: nader onderzoek of ontheffing Wet natuurbescherming is voor zoogdieren niet aan de orde.
  • Conclusie soorten van de vogelrichtlijn: nader onderzoek of ontheffing Wet natuurbescherming is voor vogels niet aan de orde. Bij de werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met (in gebruik zijnde) nesten van vogels.
  • Conclusie reptielen: nader onderzoek of het aanvragen van een ontheffing is in het kader van de Wet natuurbescherming voor reptielen niet noodzakelijk.
  • Conclusie amfibieën: nader onderzoek of het aanvragen van een ontheffing is in het kader van de Wet natuurbescherming voor amfibieën niet noodzakelijk.
  • Conclusie vissen: nader onderzoek of het aanvragen van een ontheffing is in het kader van de Wet natuurbescherming voor vissen niet noodzakelijk.
  • Conclusie ongewervelden: nader onderzoek of het aanvragen van een ontheffing is in het kader van de Wet natuurbescherming voor ongewervelden niet noodzakelijk.

Indien rekening wordt gehouden met de genoemde maatregelen voor vleermuizen is nader onderzoek of het aanvragen van een ontheffing niet noodzakelijk. Te allen tijde dient rekening gehouden te worden met de algemene zorgplicht (art. 1.11 Wnb). Dit betekent dat eenieder voldoende zorg moet dragen voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving. Indien iemand weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen kunnen worden veroorzaakt voor in het wild levende dieren en planten moeten dergelijke handelingen achterwege worden gelaten. Indien dit redelijkerwijs niet kan worden gevergd, worden de noodzakelijk maatregelen getroffen, om die gevolgen te voorkomen.

Indien daarnaast rekening wordt gehouden met broedende vogels worden met de voorgenomen ontwikkelingen in dit plangebied geen negatieve effecten verwacht op beschermde soorten. Op deze wijze is een ontheffing Wet natuurbescherming niet noodzakelijk.

4.2.4 Conclusie

Er worden geen negatieve effecten op de NNN en Natura 2000-gebieden verwacht. Daarnaast zijn er geen negatieve effecten op beschermde soorten te verwachten.

4.3 Externe veiligheid

4.3.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in: 

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).

Het vervoer van gevaarlijke stoffen per buisleiding is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden- en het groepsrisico.

4.3.2 Situatie plangebied

Aan hand van de EV-signaleringskaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. In afbeelding 4.1 is een uitsnede van de EV-signaleringskaart met betrekking tot het plangebied (rode marker) en omgeving weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2021044-B701_0005.png"  
Afbeelding 4.1: Uitsnede Risicokaart (Bron: EV-signaleringskaart)  

Zoals op afbeelding 4.1 te zien is liggen er rondom het plangebied verschillende risicovolle functies/inrichtingen.

Leidingen

De volgende aardgasleidingen liggen rondom het plangebied

Leiding   Uitwendige diameter   Maximale werkdruk   1% letaliteitsgrens   Afstand tot plangebied  
NM-703014   2,99 inch   20 bar   20 m   290 m  
NM-703013   2,01 inch   20 bar   20 m   490 m  
NM-703016   2,01 inch   20 bar   20 m   180 m  

Gelet op het vorenstaande vormen de omliggende gasleidingen geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

Verder liggen er rondom het plangebied een aantal K1-leidingen. Voor dergelijke leidingen geldt doorgaans dat binnen een zone van 30 meter in beginsel geen risicogevoelige functies gewenst zijn. Het plangebied ligt op ruim 200 meter afstand van de in de omgeving aanwezige K1-leidingen. Ook ten aanzien van deze leidingen geldt dat deze geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.

NAM-locaties

Rondom het plangebied zijn een aantal NAM-locaties aanwezig. Het gaat hierbij om de winning en/of distributie van olie en/of aardgas. PR-6 contour ligt voor deze locaties maximaal 85 meter buiten de terreingrens. Het plangebied ligt op ten minste 170 meter van de omliggende NAM-locaties. Hiermee ligt het plangebied buiten de geldende PR-6 contouren.

De invloedsgebieden van de omliggende NAM-locaties en de afstand tot het plangebied zijn in onderstaande tabel opgenomen.

NAM-locatie   Invloedsgebied   Afstand tot plangebied  
Schoonebeek 2400   140 meter   255 meter  
Schoonebeek 2500   190 meter   490 meter  
Schoonebeek 2600   190 meter   170 meter  

Uitsluitend ten aanzien van NAM-locatie Schoonebeek 2600 wordt opgemerkt dat één van de beoogde woningen (meest noordelijke woning) binnen het invloedsgebied ligt. Op groepsrisicoverantwoording wordt echter niet noodzakelijk geacht. Immers is er slecht in zeer beperkte mate sprake van een toename van de personendichtheid (minder dan 10 personen). Daarnaast worden de toekomstige bewoners aangemerkt als zelfredzame personen die zichzelf bij een calamiteit in veiligheid kunnen brengen. Er zijn hiervoor voldoende vluchtmogelijkheden van de risicobron af.

Een nadere verantwoording wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

4.3.3 Conclusie

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.

4.4 Fysieke veiligheid

Zodra plannen ontwikkeld worden dient de brandweer in een vroeg stadium bij de plannen betrokken te worden om op basis van het beoogde veiligheidsniveau een advies te kunnen uitbrengen op de inrichting en ontwikkeling van het gebied.

Hiervoor zijn de volgende zaken van belang:

  • 1. Voor het bestrijden van een brand is de brandweer afhankelijk van een goede bluswatervoorziening. Conform de Wet op de Veiligheidsregio's moet een gemeente zorgen voor een openbare bluswatervoorziening. Bij locaties waar geen toereikende openbare bluswatervoorziening kan worden aangelegd, zal de eigenaar moeten zorgen voor een doeltreffende niet-openbare bluswatervoorziening in overleg met de brandweer. Vanaf 1 januari 2014 maakt de brandweer gebruik van tankautospuiten en tankwagens, aangevuld met vulpunten voor de tankwagens als primaire bluswatervoorziening. Er hoeven ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling geen vulpunten bijgeplaatst te worden.
  • 2. Conform de handleiding voor het Waarschuwings- en alarmeringssysteem (HAVOS) ligt het plangebied buiten de dekking van het WAS systeem. Op grond van de Wet op de veiligheidsregio's (okt. 2010) is de Veiligheidsregio Drenthe, in geval van calamiteit, verantwoordelijk voor het waarschuwen en alarmeren van de bevolking door middel van het Waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS). Als gevolg van deze taak zijn binnen de gemeente sirenes geplaatst op een zodanige wijze dat een optimale dekking gerealiseerd is binnen de gemeente. De sirenes die elke eerste maandag van de maand precies om 12:00 uur overal in het land loeien als test, is de verwachting dat deze op den duur verdwijnen. Dit vanwege het gegeven dat de minister van Justitie en Veiligheid voornemens is tot uitfasering van dit systeem. In de toekomst wordt bij grote rampen alarm geslagen via onder meer calamiteitenzenders, geluidswagens, NL-Alert en sociale media. Het voordeel van deze communicatiemiddelen is dat ze veel gerichter kunnen worden ingezet.
  • 3. Het is belangrijk dat in geval van calamiteiten hulpverleningsdiensten direct ter plaatse kunnen komen en zonder beperkingen hulp kunnen verlenen. Om die reden dienen alle objecten in het plangebied via twee onafhankelijke wegen bereikbaar te zijn voor de hulpverleningsdiensten. Bij de verdere uitwerking van de plannen wordt hier rekening mee gehouden.
  • 4. Het dekkingsplan van Veiligheidsregio Drenthe is vastgesteld in december 2013. Hierin staat beschreven dat het brandverloop tegenwoordig zo snel verloopt, dat drie zaken zeer belangrijk zijn om slachtoffers te voorkomen: het voorkomen van brand, het ontdekken van brand en het vluchten bij brand. Bij het vluchten bij brand heeft men een eigen verantwoordelijkheid of is men aangewezen op de BHV-organisatie. De brandweer heeft in beginsel als taak het houden van een brandscheiding ter voorkoming van branduitbreiding en het beschermen van (niet-zelfredzame) personen achter die scheiding. Desondanks dat een woning bij een brand als verloren kan worden beschouwd, wordt geadviseerd de brandveiligheidsmaatregelen op elkaar af te stemmen.
      • bouwkundige voorzieningen, bijv. een extra brandwerende scheiding tussen woning en garage;
      • installatietechnische voorzieningen, bijv. woningrookmelders - woningsprinklers;
      • organisatorische voorzieningen, bijv. vluchtplan voor de bewoners;
      • brandweeropkomsttijd, vrij houden van wegen / zo min mogelijk verkeersbelemmerende maatregelen;
      • inventaris, toepassen van moeilijk brandbaar materiaal;
      • zelfredzaamheid van de aanwezigen, toepassen veilige vluchtroutes.

Bij het verlenen van de omgevingsvergunning voor de drie te bouwen woningen wordt de nodige aandacht aan besteed aan de hierboven benoemde brandveiligheid.

4.5 Milieu

4.5.1 Bedrijven en milieuzonering
4.5.1.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan of wijzigingsplan mogelijk is. Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden als harde eis gezien worden door de Raad van State bij de beoordeling of woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd.

4.5.1.2 Gebiedstypen

In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' is een tweetal gebiedstypen te onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer.

Gebieden waar in enige vorm sprake is van functiemenging, of in gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd (bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen), worden aangemerkt als 'gemend gebied'. Bij 'gemengde gebieden' moet gedacht worden aan:

“Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.”

De richtafstanden uit het omgevingstype rustige woonwijk kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsmaat worden verlaagd indien sprake is van gemengd gebied. Daarbij wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' opgemerkt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik de voorkeur verdient functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk is.

Het plangebied ligt in het buitengebied waarbij in de omgeving niet of nauwelijks sprake is van een menging van functies. Gelet op het vorenstaande wordt uitgegaan van het omgevingstype 'rustige woonwijk'.

Milieucategorie   Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk   Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  

4.5.1.3 Situatie plangebied

Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen.

Zoals reeds hiervoor genoemd, wordt bij het realiseren van nieuwe functies gekeken naar de omgeving waarin de nieuwe functies gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen en rol:

    • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
    • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).

Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.

De functie 'wonen' betreft geen milieubelastende functie voor de omgeving. Er is geen sprake van een aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden.

Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe woningen hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving. Omgekeerd gaat het om de vraag of bestaande functies in de omgeving belemmerd worden in de bedrijfsvoering door de nieuwe milieugevoelige functies.

Ter plaatse van de bestaande (bedrijfs)woningen aan de Europaweg 186, 187 en 188 wordt enkel voorzien in een functieverandering van een agrarisch bedrijf naar een woonperceel. Hierbij is geen sprake van toevoeging van een nieuwe milieugevoelige of milieubelastende functie. Omliggende (agrarische) bedrijven worden niet (verder) in hun bedrijfsvoering belemmerd, aangezien de huidige woning reeds maatgevend is en de toetsingsnormen niet wijzigen.

Hierna wordt voor de compensatiewoningen toegelicht welke milieubelastende functies zich in de omgeving bevinden. Opgemerkt wordt dat in de omgeving onder andere veehouderijen aanwezig zijn. Voor veehouderijen geldt, op basis van de VNG-uitgave ‘Bedrijven en milieuzonering’, de grootste richtafstand veelal voor het aspect geur. Bij veehouderijen zijn echter niet de richtafstanden, maar de wettelijk aan te houden afstanden of de berekenende geuremissiecontouren voor vergunningsplichtige veebedrijven bepalend. In deze paragraaf zullen de richtafstanden bij veehouderijen voor wat betreft het aspect geur buiten beschouwing blijven, maar worden wel de overige milieuaspecten behandeld. In subparagraaf 4.5.2 wordt nader ingegaan op het aspect geur.

Adres   Functie   Milieucategorie   Grootste richtafstand   Afstand tot dichtstbijzijnde compensatiewoning  
Europaweg 184   Grondgebonden veehouderij   3.2   50 meter (met uitzondering van geur)   Circa 170 meter  
Europaweg 180A   Metaalbewerkingsbedrijf   3.2   100 meter   Circa 260 meter  
Europaweg 189   Grondgebonden veehouderij   3.2   50 meter (met uitzondering van geur)   Circa 190 meter  
Europaweg 194   Grondgebonden veehouderij   3.2   50 meter (met uitzondering van geur)   Circa 190 meter  

Op basis van vorenstaande tabel kan geconcludeerd dat ter plaatse van de compensatiewoningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Andersom worden omliggende milieubelastende functies niet belemmerd in hun bedrijfsvoering.

4.5.1.4 Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.5.2 Geur
4.5.2.1 Wet geurhinder en veehouderij

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningsplichtige veehouderijen, als het gaat om geurhinder. Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven is het beoordelingskader voor geurhinder opgenomen in het Activiteitenbesluit.

De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, buiten een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 2 odeur units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 8 odeur units per kubieke meter lucht.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven gelden tevens vaste afstandseisen. Deze eisen zijn gebaseerd op en komen overeen met de vaste afstanden zoals opgenomen in de Wgv.

Op grond van het bepaalde in artikel 1 van de Wgv is een geurgevoelig object als volgt gedefinieerd: gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.

4.5.2.2 Activiteitenbesluit

Vanaf 1 januari 2013 is het Activiteitbesluit ook van toepassing op agrarische activiteiten. Het Besluit landbouw milieubeheer is tegelijkertijd komen te vervallen. Agrarische bedrijven hebben geen vergunning meer nodig als al hun activiteiten onder de reikwijdte van het Activiteitenbesluit vallen. Dit zijn type B-bedrijven, zoals veehouderijen, kinderboerderijen (en andere bedrijven die kleinschalig dieren houden), glastuinbouwbedrijven, bedrijven met teelt in gebouwen, bedrijven met open teelt, agrarische loonwerkers en losse opslagen (bijvoorbeeld mest).

Voor geurhinder is in het Activiteitenbesluit een soortgelijk beoordelingskader opgenomen als in de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). Zo gelden binnen en buiten de bebouwde kom dezelfde normen als in de Wgv. Ook de geurbelasting wordt bepaald volgens het bepaalde in de Wgv. Hetzelfde geldt voor het meten van de afstanden.

4.5.2.3 Geurverordening veehouderijen gemeente Emmen 2017

De Wgv maakt het voor gemeenten mogelijk om gebiedsgericht geurbeleid op te stellen. Daarmee krijgt de gemeente een instrument om de ontwikkeling van (grootschalige) veehouderij te sturen. Gemeenten mogen bij verordening van de normen van de Wgv afwijken (artikel 6 Wgv), binnen bepaalde grenzen. Het hanteren van afwijkende normen moet worden onderbouwd vanuit een ruimtelijke visie op de ontwikkeling van het gebied, de zogenaamde “gebiedsvisie”.

De gemeente Emmen heeft een dergelijke 'geurverordening' opgesteld en gebiedsgericht geurbeleid ontwikkeld. In deze geurverordening zijn de wettelijke geurnormen (odour) en afstanden aangepast. De afstand van de gevel van een bestaande stal tot de gevel van een geurgevoelig object moet minimaal 25 meter. Bij nieuwe stallen geldt de minimale afstandseis van 50 meter.

4.5.2.4 Situatie plangebied

Ter plaatse van de (bedrijfs)woningen aan de Europaweg 186, 187 en 188 wordt enkel voorzien in een bestemmingswijziging van een agrarische bedrijfsbestemming naar een woonbestemming, een nadere onderbouwing/toetsing aan de Wgv is in dit geval niet noodzakelijk.

Zoals in paragraaf 4.5.1 reeds is aangegeven bevinden zich rondom de compensatiewoningen een aantal grondgebonden veehouderijen of agrarische bedrijfspercelen waar ingevolge het bestemmingsplan 'Buitengebied 2011' veehouderijen zijn toegestaan.

De veehouderijen liggen op ten minste 170 meter afstand van de compensatiewoningen. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de vaste afstand van 25 meter, zoals vastgelegd in de gemeentelijke geurverordening.

Geconcludeerd wordt dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Daarnaast worden de omliggende veehouderijen niet (verder) belemmerd in de bedrijfsvoering. Temeer omdat dichterbij gelegen woonpercelen van derden maatgevend zijn.

4.5.3 Bodem
4.5.3.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kan worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5725 en NEN 5740.

4.5.3.2 Situatie plangebied

In het kader van voorliggend bestemmingsplan is op twee locaties een bodemonderzoek uitgevoerd. Het gaat hierbij om de locaties van de beoogde Ruimte voor Ruimte woningen. Hierna wordt ingegaan op de betreffende bodemonderzoeken. De volledige onderzoeken zijn opgenomen in respectievelijk Bijlage 4 en Bijlage 5.

Ruimte voor Ruimte woning ten oosten van de woning aan de Europaweg 187

Op basis van zintuiglijke waarnemingen zijn in het opgeboorde bodemmateriaal geen afwijkingen waargenomen.

De bovengrondmengmonsters bevatten geen van de onderzochte stoffen verhoogd ten opzichte van de achtergrondwaarde en/of detectiewaarde.

Het ondergrondmengmonste bevat geen van de onderzochte stoffen verhoogd ten opzichte van de achtergrondwaarde en/of detectiewaarde.

Het grondwater ter plaatse van peilbuis 1 bevat een verhoogd gehalte barium (zware metalen) ten opzichte van de tussenwaarde.

Het verhoogd gemeten gehalte barium overschrijdt de tussenwaarde en bodemindex en geeft daardoor formeel aanleiding tot het instellen van aanvullend onderzoek. Het matig verhoogd gemeten gehalte barium in het grondwater ter plaatse van peilbuis 1 is niet direct te relateren aan het bekende bodemgebruik van de locatie. Daarnaast is er voor zover bekend geen aanwijsbare bron aanwezig. Er is op basis van de bekende gegevens voor zover bekend geen reden te verwachten dat het verhoogde gehalte barium en te relateren is aan historische bedrijfsactiviteiten of de aanwezigheid van bodemvreemd materiaal in de ondergrond.

Aanvullend onderzoek in de vorm van een herbemonstering en heranalyse van het grondwater wordt in dit geval aanbevolen.

Ruimte voor Ruimte woningen ten noorden van de woning aan de Europaweg 188

Op basis van zintuigelijk waarnemingen zijn in het opgeboorde bodemmateriaal geen afwijkingen waargenomen. Plaatselijk is in de bovengrond een verhoogd gehalte minerale olie aangetroffen. Het verhoogd gemeten gehalte minerale olie in het bovengrondmengmonster overschrijdt de tussenwaarde (indicatiewaarde voor nader onderzoek) en de bodemindex-waarde (>0,5) niet en geeft daardoor uit milieuhygiënische overweging geen directe aanleiding tot het instellen van aanvullend onderzoek.

De ondergrondmengmonsters bevatten geen van de onderzochte stoffen verhoogd ten opzichte van de achtergrondwaarde en/of detectiewaarde.

Het grondwater bevat plaatselijk een verhoogd gehalte barium (zware metalen) ten opzichte van de streefwaarde. Het verhoogd gemeten gehalte barium in het grondwater overschrijdt de tussenwaarde en de bodemindex-waarde (>0,5) niet en geeft daardoor geen aanleiding tot het instellen van aanvullend onderzoek.

4.5.3.3 Conclusie

Na herbemonstering en heranalyse van het grondwater ter plaatse van de Ruimte voor Ruimte woning nabij de Europaweg 187 en eventueel noodzakelijke sanering, wordt de bodem geschikt geacht voor de toekomstige functie (wonen met tuin).

De bodem ter plaatse van de Ruimte voor Ruimte woningen nabij de Europaweg 188 wordt geschikt geacht voor de toekomstige functie (wonen met tuin).

4.5.4 Geluid
4.5.4.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.

4.5.4.2 Situatie plangebied

Algemeen

In het kader van voorgenomen ontwikkeling worden drie nieuwe geluidsgevoelige objecten toegevoegd, namelijk de beoogde compensatiewoningen. De bestaande te behouden woningen aan de Europaweg 186, 187 en 188 zijn reeds geluidsgevoelig. In artikel 76 van de Wgh is bepaald dat de geluidsbelasting van een aanwezige weg op bestaande woningen niet getoetst hoeft te worden aan de grenswaarden. Hierna wordt daarom uitsluitend ingegaan op de compensatiewoningen.

Wegverkeerslawaai

In artikel 74 van de Wgh is aangegeven dat wegen aan weerszijden van de weg een wettelijke geluidszone hebben. De grootte van de bij het type weg horende geluidszone is opgenomen in onderstaande tabel.

Aantal rijstroken   Stedelijk gebied   Buitenstedelijk gebied  
1 of 2 rijstroken   200 m   250 m  
3 of 4 rijstroken   350 m   400 m  
5 of meer rijstroken   350 m   600 m  

De zones uit de tabel gelden niet voor:

  • wegen die zijn aangeduid als woonerf (art 74.2);
  • wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt (art 74.2).

De beoogde compensatiewoningen liggen binnen de wettelijke geluidszone van de provinciale weg N863 (de Europaweg). Daarom is in geval van voorgenomen ontwikkeling een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. Het gehele onderzoek is opgenomen in Bijlage 6 van deze toelichting. Hierna wordt ingegaan op de resultaten van het onderzoek.

De geluidsbelasting afkomstig van de Europaweg op de compensatiewoningen bedraagt ten hoogste 46,9 dB. Hiermee wordt voldaan aan de voorkeurgrenswaarde van 48 dB.

Gelet op het vorenstaande is ter plaatse van de compensatiewoningen, ten aanzien van het wegverkeerslawaai, sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Railverkeerslawaai

De te realiseren woningen zijn niet gelegen binnen een wettelijke geluidszone van een spoorweg. Een akoestisch onderzoek railverkeerslawaai kan achterwege blijven.

Industrielawaai

Het plangebied ligt niet binnen de zone van een gezoneerd bedrijventerrein, het aspect industrielawaai kan buiten beschouwing worden gelaten. In subparagraaf 4.5.1 is reeds ingegaan op de in de omgeving aanwezige (individuele) bedrijvigheid.

4.5.4.3 Conclusie

De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

4.5.5 Lucht
4.5.5.1 Beoordelingskader

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).
4.5.5.2 Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

4.5.5.3 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

4.5.5.4 Situatie plangebied

Gelet op de aard en omvang van voorliggend initiatief, in verhouding tot categorieën van gevallen zoals beschreven in 4.5.5.2 kan worden gesteld dat voorliggend initiatief 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging.

Daarnaast wordt de in dit bestemmingsplan besloten functie (wonen) niet aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen.

4.5.5.5 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt in voorliggend geval geen belemmering.

4.6 Waterparagraaf

Belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

4.6.1 Ligging plangebied

Het plangebied ligt aan de Europaweg 186, 187 en 188 te Schoonebeek. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Vechtstromen.

4.6.2 Waterhuishouding

Uitgangspunt is dat bij een bouwplan moet worden voorkomen dat er grond- of oppervlaktewateroverlast ontstaat en de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater niet negatief wordt beïnvloed.

Het beleid van de gemeente Emmen en het waterschap is gericht op afkoppelen van hemelwater van de riolering en te lozen op oppervlaktewater of zo mogelijk te laten infiltreren in de bodem. Om bodemvervuiling te voorkomen is het wenselijk om geen gebruik te maken van uitlogende materialen. Om wateroverlast in gebouwen te voorkomen wordt voorgeschreven dat een vloerpeil tenminste 30 centimeter boven de weg ligt. Hiermee dient bij de bouw van de woningen rekening gehouden te worden.

Naast het inzamelen en afvoeren van afvalwater heeft het rioolstelsel een belangrijke functie in de afwatering van de verharde oppervlakken in het plangebied. In een gemengd rioolstelsel worden afvalwater en regenwater 'gemengd' en vervolgens gezamenlijk afgevoerd naar de rioolwaterzuivering. Tijdens perioden met meer neerslag kan het voorkomen dat de rioolberging geheel gevuld raakt en zal rioolwater via de riool overstorten naar het oppervlaktewater stromen. Een gescheiden rioolstelsel houdt afvalwater en regenwater gescheiden. Afvalwater wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuivering, regenwater wordt rechtstreeks op het oppervlaktewater geloosd.

Het rioolstelsel aansluitend op het plangebied is uitgevoerd als een type drukleiding. Het rioolstelsel voldoet aan de eisen. Er zijn geen hydrologische knelpunten bekend. De bestaande woningen zijn aangesloten op het bestaande rioolstelsel. De beoogde compensatiewoningen zullen hier ook op aangesloten worden. Het hemelwater bij de compensatiewoningen wordt opgevangen op het eigen terrein en ter plaatse geïnfiltreerd.

4.6.3 Watertoets

Het waterschap is op 28 januari 2021 geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de zogenoemde 'korte procedure' van de watertoets van toepassing is. Het watertoetsresultaat is opgenomen in Bijlage 7 bij deze toelichting. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Vechtstromen geeft een positief wateradvies.

Hoofdstuk 5 Toelichting op de planregels en verbeelding

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan bestaat uit de plantoelichting, regels en verbeelding. De regels en de verbeelding vormen het juridisch bindende gedeelte van een bestemmingsplan. De verbeelding en de regels moeten altijd in samenhang worden gebruikt. De plantoelichting is bedoeld om de verbeelding en de regels te verduidelijken en om gemaakte keuzes te verantwoorden aan de hand van ruimtelijk beleid.

Met de indeling van het bestemmingsplan zoals de naamgeving van de bestemmingen, opbouw van de regels en de weergave van op de verbeelding wordt aangesloten op landelijk geldende standaarden, onder meer Informatiemodel Ruimtelijke Ordening (IMRO2012) en de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012). Het bestemmingsplan dient rechtszeker, eenvoudig te begrijpen, goed toepasbaar en handhaafbaar te zijn voor de gebruiker

5.2 Toelichting op de verbeelding

Voor de verbeelding wordt als ondergrond de basiskaart Emmen (BKE) gehanteerd. Deze basiskaart bestaat uit de Grootschalige Basiskaart van Nederland (GBKN) met gemeentelijke aanvullingen in de vorm van extra meetgegevens. Met het oog op de volledigheid en nauwkeurigheid van de aanwezige bebouwing wordt de meest recente versie van de BKE gehanteerd. Hiervoor wordt maandelijks de BKE automatisch herzien. Echter, de ondergrond zal nooit een volledige weergave van de werkelijkheid zijn. De op de verbeelding aangegeven bebouwing moet dan ook als illustratief worden beschouwd. De BKE wordt naast de extra meetgegevens aangevuld met kadastrale gegevens van de Digitale Kadastrale Kaart.

Alle gronden die binnen het plangebied vallen hebben een bestemming en / of aanduiding gekregen op de verbeelding. Deze bestemmingen en aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien in de regels hieraan een betekenis wordt gegeven. De begrenzingen van de bestemmingen volgen zoveel mogelijk geografische, topografische en/of kadastrale grenzen. Daar waar dat niet mogelijk bleek, is gekozen voor een meer praktische benadering. De schaal van de verbeelding kan met behulp van de computer door de gebruiker naar keuze worden ingesteld.

5.3 Toelichting op de regels

De regels zijn een juridische vertaling van het planologische -en ruimtelijk beleid van de gemeente, provincie en het rijk. De regels zijn een juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bebouwing, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bebouwing. Bij het opstellen van de regels is geprobeerd om de regels zo beperkt mogelijk te houden door alleen te regelen wat nodig is.

Gebruiksregels

Per bestemming is aangegeven voor welk gebruik de gronden zijn bedoeld. Indien daar aanleiding voor bestaat, wordt via de specifieke gebruiksregels expliciet aangegeven waarvoor de gronden niet zijn bedoeld en of waarvoor en op welke wijze de gronden wel gebruikt kunnen worden.

Bouwregels

In de bestemmingen zijn bouwregels opgenomen. Met deze bouwregels worden de bouwmogelijkheden gereguleerd. Uitgangspunt bij het bouwen van hoofdgebouwen is dat hoofdgebouwen altijd binnen een bouwvlak worden gebouwd en voorgevels van deze hoofdgebouwen in de gevellijn. Dit betekent dat indien er bebouwing wordt geprojecteerd, deze in de gevellijn moet worden teruggebouwd. Verder worden in de bouwregels onder andere regels ten aanzien van maximale bebouwing, bouwhoogtes en dakhelling opgenomen.

Flexibiliteit

Soms is het gewenst om af te wijken van de gestelde regels. Hiervoor zijn in het bestemmingsplan flexibiliteitbepalingen opgenomen om op specifieke situaties in te kunnen spelen. De uitvoering van de flexibiliteitregelingen ligt bij het college van Burgemeester en Wethouders. Het toepassen van deze regelingen is geen automatisme. Voordat wordt besloten dat van de geldende regels in het bestemmingsplan kan worden afgeweken zal eerst bekeken worden wat de consequenties zijn van de afwijking op de leefomgeving.

In het bestemmingsplan zijn diverse flexibiliteitregelingen opgenomen, deze zijn:

  • Afwijken van de bouwregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Nadere eisen;
  • Algemene afwijkingsregels;
  • Wijzigingsbevoegdheden artikel 3.6 Wro;

De afwijkingen van de bouw- of gebruiksregels maken afwijkingen van geringe aard mogelijk, waarbij de aan de grond toegekende bestemming gehandhaafd dient te blijven. Door het inwerkingtreden van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) worden verschillende vergunningen en besluiten, zoals de milieuvergunning, de bouwvergunning, afwijkingen van het bestemmingsplan en de kapvergunning gebundeld in een integrale omgevingsvergunning. Toestemming van Burgemeester en Wethouders voor een afwijking van de bouw- of gebruiksregels kan zodoende worden verkregen door het aanvragen van een omgevingsvergunning.

Met de nadere eisen kunnen ondergeschikte zaken aan gebouwen worden aangepast. Het gaat hierbij om zaken zoals het aanpassen van de vorm of de situering van een bouwwerk of de inrichting van een terrein. Met 'nadere eisen' kunnen geen ingrijpende veranderingen plaatsvinden in de bestemmingen.

Bij toepassing van een afwijking en / of nadere eisen wordt het beoordelingskader gehanteerd zoals in de onderstaande tabel is weergegeven. Deze lijst geeft de afwegingscriteria aan die meegewogen moeten worden bij de afweging of een omgevingsvergunning wordt verleend en/ of het toepassen van de nadere eisen. Op deze wijze kunnen interpretatieproblemen worden vermeden en wordt aan gebruikers van de in het plangebied gelegen gronden zoveel mogelijk rechtszekerheid geboden. Het bestemmingsplan biedt mogelijkheden voor het afwijken van de nadere eisen, de uitvoering van deze flexibiliteitsbepalingen zal plaatsvinden via de omgevingsvergunning.

Bij toepassing van een afwijking en/ of nadere eis mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de volgende criteria:  
1. Woonsituatie:  
Ten aanzien van de woonsituatie dient rekening gehouden te worden met het in stand houden en/ of garanderen van een goede woonsituatie, hierbij dient gelet te worden op:
i. de verkeersaantrekkende werking en de parkeerbehoefte;
ii. overlast door lawaai, stank en/of trillingen;
iii. de lichttoetreding/bezonning ten opzichte van (bebouwing op) aangrenzende gronden;
iv. het uitzicht;
v. de aanwezigheid van voldoende privacy.  
2. Straat- en bebouwingsbeeld:  
In het belang van een verantwoorde, evenwichtige en samenhangende stedenbouwkundige en architectonische inpassing dient aandacht gegeven te worden aan:
i. een goede verhouding tussen bouwmassa's en open ruimte, (landschappelijke inpassing);
ii. de verhouding tussen de hoogte breedte van gebouwen;
iii. gevelbeelden;
iv. de samenhang van de bouwvorm met nabij gelegen bebouwing;
v. de hoogtedifferentiatie;
vi. de situering van gebouwen op het perceel;
vii. de geleding van de gebouwen indien de oppervlakte meer dan 1000 meter² bedraagt.  
3. Culthuurhistorie  
i. cultuurhistorische waarden en archeologische waarden;  
4. Verkeersveiligheid  
Ten waarborging van verkeersveiligheid dient rekening gehouden te worden met:
i. verkeersaantrekkende werking, toename van de verkeersintensiteit en de parkeerbehoefte;
ii. overlast door lawaai, stank en/of trillingen;
iii. benodigde uitzichthoeken van wegen;
iv. de aansluiting van in- en uitritten op de openbare weg;
v. de gevolgen voor het zicht op de openbare weg en of fiets- en voetpaden;
vi. de aanwezigheid van voldoende laad- en losruimte.  
5. Sociale veiligheid  
Ter waarborging en ter voorkoming van een ruimtelijke situatie die onoverzichtelijk, onherkenbaar en niet-sociaal controleerbaar is dient rekening gehouden te worden:
i. de mogelijkheden voor de verbetering van toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een sociaal onveilige plek;
ii. de mate waarin de toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een openbare ruimte wordt ingeperkt.  
6. Brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding  
Ten aanzien van de brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding dient rekening gehouden te worden met de volgende aspecten:
i. aanwezigheid van kwetsbare objecten;
ii. de aanwezigheid en routering van vluchtwegen;
iii. de bereikbaarheid van de bouwwerken;
iv. de beschikbaarheid en bereikbaarheid van adequate blusmiddelen.  
7. Milieusituatie:  
Ter waarborging en ter voorkoming van een milieukundig ongewenste situatie als gevolg van een ruimtelijke ingreep dient rekening gehouden te worden met:
i. de mate van hinder voor de omliggende functies;
ii. de gevolgen voor de externe veiligheid;
iii. de gevolgen van de aanwezigheid van gevoelige functies voor de hinderlijke functies;
iv. de gevolgen voor flora en fauna in relatie met de omgeving;
v. de gevolgen voor de bodemkwaliteit;
vi. de gevolgen voor de (grond)waterkwaliteit;
vii. de situering van gebouwen ten opzichte van het water.  
8. Gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen  
Ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken is het niet toegestaan op enig terrein zodanig te bouwen, dat daardoor op een aangrenzend terrein, waarvan de toestand op dat moment overeenkomt met het plan, een situatie zou ontstaan die niet meer overeenkomt met het plan of waardoor een reeds bestaande afwijking van het plan zou worden vergroot.  

De bevoegdheid ex. artikel 3.6 Wro om het bestemmingsplan te wijzigen ligt eveneens bij Burgemeester en Wethouders. De wijzigingsbevoegdheid maakt een wijziging van een bestemming in een andere bestemming mogelijk. Voor de wijzigingsbevoegdheid geldt dat deze niet kan worden uitgevoerd, voordat onderzoek is uitgevoerd. Dit biedt de mogelijkheid om nader onderzoek zoveel mogelijk op de concrete situatie af te stemmen.

Opzet regels

De planregels van dit bestemmingsplan zijn opgedeeld in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1. Inleidende regels;
  • Hoofdstuk 2. Bestemmingsregels;
  • Hoofdstuk 3. Algemene regels;
  • Hoofdstuk 4. Overgangs - en slotregels.

De inhoud van de verschillende hoofdstukken wordt als volgt toegelicht:

5.3.1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels

In hoofdstuk 1 worden diverse begrippen welke in de planregels worden gehanteerd nader verklaard. Dit om mogelijke interpretatieproblemen te voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.

Artikel 1 Begrippen

De begripsbepalingen in dit artikel zijn noodzakelijk bij de interpretatie van de regels. In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. De begrippen die hierin zijn opgenomen zijn terug te vinden in de bestemmingsbepalingen. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normaal spraakgebruik.

Met uitzondering van de eerste twee begrippen (plan en bestemmingsplan) zijn de begrippen alfabetisch gerangschikt. De begrippen zijn zoveel mogelijk gebaseerd op vaste jurisprudentie. In de loop der tijd hebben de meeste begrippen zich ontwikkeld tot een standaard, waarvan ook in dit bestemmingsplan gebruik is gemaakt.

Artikel 2 Wijze van meten

De bepalingen over de wijze van meten zijn in dit artikel opgenomen. Dit artikel geeft aan hoe de hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

5.3.2 Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

In hoofdstuk 2 worden artikelsgewijs de op de verbeelding aangegeven bestemmingen omschreven en wordt toegelicht op welke wijze de gronden en opstallen gebruikt mogen worden. Behalve bestemmingen en dubbelbestemmingen zijn binnen het bestemmingsplan aanduidingen te onderscheiden. Deze aanduidingen bevatten specificaties van bestemmingen en dubbelbestemmingen met betrekking tot gebruik of bouwen.

  • Agrarisch met waarden - Kleinschalige Veenontginningen

Gronden die behoren tot de voormalige agrarische bedrijfspercelen maar buiten de woonpercelen zijn gelegen, zijn voorzien van de bestemming 'Agrarisch met waarden - Kleinschalige veenontginningen'.

De voor 'Agrarisch met waarden - Kleinschalige veenontginningen' aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor behoud en herstel van landschappelijke en natuurlijke waarden, agrarische doeleinden en extensief recreatief medegebruik. Op deze gronden mogen geen gebouwen worden opgericht.

  • Wonen – Voormalige Agrarische bebouwing

Voormalige boerderijen met een woonbestemming zijn onder de bestemming 'Wonen - Voormalige agrarische bebouwing' gebracht. Voormalige boerderijen hebben veelal een grote oppervlakte aan bebouwing (voormalige stallen, loodsen, kapschuren). Daarom is voorzien in een speciale bouwregeling. Het hoofdgebouw (de woning) heeft een oppervlakte van maximaal 150 m² dan wel de bestaande oppervlakte. Bij het hoofdgebouw is bij recht 100 m2 aan bijbehorende bouwwerken (bijgebouwen) opgenomen. Aan voormalige bedrijfsgebouwen (excl. bedrijfswoning) is maximaal 500 m² toegestaan. Indien reeds 500 m² of meer aan voormalige bedrijfsgebouwen aanwezig zijn, is per bouwvlak een eenmalige vervangende bouw- of verbouw van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen toegestaan. Hierbij geldt als voorwaarde dat er sprake van verbetering van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse en dat van de oppervlakte aan voormalige bedrijfsgebouwen boven de 500 m² maximaal 20% mag worden herbouwd.

  • Wonen – Vrijstaand

De gronden ter plaatse van de beoogde compensatiewoningen zijn voorzien van de bestemming 'Wonen - Vrijstaand'. Binnen de bestemming 'Wonen – Vrijstaand' is een vrijstaande woning, bijbehorende bouwwerken en de daarbij behorende voorzieningen toegestaan. Dit laatste is tevens bedoeld om ondergeschikte, aan de woonfunctie grenzende voorzieningen (bijvoorbeeld groenvoorzieningen of toegangswegen), waarvan de feitelijke begrenzing niet exact blijkt samen te vallen met de bestemmingsgrens, onder de woonbestemming te brengen.

De gezamenlijke oppervlakte van een woning inclusief bijbehorende bouwwerken bedraagt ten hoogste 250 m2. De voorgevel van de woning dient in de gevellijn te worden opgericht. De dakhelling van een woning mag niet minder dan 35 graden bedragen. De bouwhoogte van het hoofdgebouw mag maximaal 9 meter bedragen. De goothoogte van het hoofdgebouw mag maximaal 3,5 meter bedragen. In de bestemming zijn afwijkingen van de bouwregels opgenomen om het bestemmingsplan flexibeler te maken.

5.3.3 Dubbelbestemmingen

Dubbelbestemmingen worden opgenomen als meerdere functies onafhankelijk van elkaar op dezelfde plaats voorkomen. Daar waar een dubbelbestemming is gelegen, geldt zowel de bepaling van de betreffende (hoofd)bestemming als de bepaling zoals gesteld in de dubbelbestemming.

Ter plaatse van het plangebied gelden geen dubbelbestemmingen.

5.3.4 Hoofdstuk 3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 van de regels bevat bepalingen die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen, zodat het uit praktische overwegingen de voorkeur verdient deze in afzonderlijke artikelen onder te brengen.

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Met dit artikel wordt voorkomen dat meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt. Dit is bijvoorbeeld mogelijk als (onderdelen van) bouwpercelen van eigenaars in maatvoering verschillen en wisselen. Door verwerving van een extra (bouw)perceel of een gedeelte daarvan, kunnen de gronden niet meegenomen worden met de berekening van de bouwmogelijkheden van het nieuwe perceel als de nieuw verworven gronden reeds meegenomen zijn bij de berekening van een eerdere bouwplannen. Het is dus niet toegestaan gronden twee keer in te zetten om een omgevingsvergunning te verkrijgen.

Artikel 7 Algemene bouwregels

In dit artikel zijn regels opgenomen voor het bouwen van ondergeschikte bouwonderdelen. De genoemde onderdelen mogen de in de regels bepaalde maximale bouwhoogte overschrijden met de in artikel genoemde maten. Hiervoor is bewust gekozen omdat dit duidelijkheid en enige vrijheid aan ontwerpers biedt.

Artikel 8 Algemene aanduidingsregels

De gebiedsaanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied 1' is overgenomen van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2011' en ligt over het gehele plangebied.

Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, in die zin dat de bestemming ter plaatse van de aanduiding wetgevingszone - wijzigingsgebied 1 ten behoeve van de aanleg van leidingen wordt gewijzigd in de bestemming 'Leiding - NAM leiding (boven- en ondergronds)' zoals opgenomen in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2011'.

Verder zijn Burgemeester en Wethouders bevoegd het plan te wijzigen, in die zin dat aan de bestemming ter plaatse van de aanduiding wetgevingszone - wijzigingsgebied 1 een specifieke aanduiding "specifieke vorm van verkeer - erftoegangsweg NAM" wordt toegekend ten behoeve van de aanleg van NAM wegen.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

Afwijkingsregels zijn regels waardoor aan de bestemmingsbepalingen de nodige extra flexibiliteit wordt meegegeven. Toestemming voor afwijking gebeurt door het verlenen van een omgevingsvergunning. Het college van Burgemeester en Wethouders kan bijvoorbeeld een omgevingsvergunning verlenen voor het 10 % vergroten van de bouwmogelijkheden voor goot- en nokhoogte, het bouwen van bijgebouwen in de voorgevel van het hoofdgebouw, het bouwen van het hoofdgebouw maximaal 5 meter achter de gevellijn en het bouwen met een minder steile dakhelling. Daarnaast kan afgeweken worden van het bestemmingsplan om op medische indicatie te bouwen op- of achter de gevellijn en specifiek voor het oprichten van 30 m² bebouwing voor noodzakelijke voorzieningen in het licht van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO). Daarnaast zijn ten aanzien van het gebruik afwijkingsmogelijkheden opgenomen voor de uitoefening van een aan huis gebonden kleinschalige beroeps- of bedrijfsactiviteiten voor alle woningen of het uitoefenen van bed en breakfast.

De omgevingsvergunningen mogen alleen gebruikt worden indien niet op grond van een andere bepaling in deze regels omgevingsvergunning kan worden verleend. Dit betekent dat niet twee keer omgevingsvergunning kan worden verleend van eenzelfde bepalingen of dat bepalingen die extra bouwmogelijkheden geven niet cumulatief gebruikt mogen worden.

Artikel 10 Algemene wijzigingsregels

Het bestemmingsplan bevat in een aantal gevallen een mogelijkheid tot het wijzigen van het plan op basis van de wijzigingsbevoegdheid op grond van artikel 3.6 Wro. De procedure van de wijzigingsbevoegdheid is geregeld in de Wro.

Artikel 11 Overige regels

In de overige regels zijn parkeerregels opgenomen. De parkeerregels zijn overgenomen van het op 13 maart 2018 vastgestelde 'Parapluplan Parkeernormen gemeente Emmen'.

5.3.5 Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels bestaat uit 2 artikelen, de eerste is het overgangsrecht ten aanzien van gebruik en bebouwing en de tweede de slotregel waarin de citeertitel van het bestemmingsplan wordt aangehaald.

Artikel 12 Overgangsrecht

Regelt het overgangsrecht ten aanzien van legaal bestaand gebruik en legale bestaande bouwwerken die afwijken van de (nieuwe) bestemming. Het overgangsrecht beschermt de gevestigde belangen of rechten bij een nieuwe, van de bestaande situatie afwijkende regeling. Dit betekent dat bestaand gebruik en bestaande bouwwerken welke in strijd zijn met het nieuwe bestemmingsplan, maar reeds aanwezig was ten tijde van de voorgaande plannen, onder voorwaarden, mag worden voortgezet, met als doel het uiteindelijk beëindigen van de afwijkende situatie. Voorheen illegale bebouwing en illegaal gebruik worden met het overgangsrecht niet gelegaliseerd.

Artikel 13 Slotregel

Is de slotregel van het bestemmingsplan. In dit artikel wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald. In dit geval kunnen de regels van het bestemmingsplan aangehaald worden als "Regels van het bestemmingsplan Schoonebeek, Europaweg 186, 187 en 188 van de gemeente Emmen".

5.4 Handhaving

In dit bestemmingsplan heeft actueel beleid zijn doorwerking in de regels gekregen. Hierdoor is het juridisch kader van het bestemmingsplan voor gemeente als publiek beter toepasbaar geworden. Van de gemeente mag verwacht worden dat opgetreden wordt als de regels van het bestemmingsplan niet worden nageleefd. Bestemmingsplannen zijn immers bindend voor overheid en publiek ter bescherming van een goede ruimtelijke kwaliteit en een veilige leefomgeving.

Het college van de gemeente Emmen heeft het beleidsplan Vergunningverlening Toezicht en Handhaving (VTH) vastgesteld. Dit beleidsplan VTH beschrijft de visie en ambitie op het terrein van

de gemeentelijke VTH-taken, waaronder ook valt het toepassen en naleven van de regels in het bestemmingsplan. Daarnaast geeft het beleidsplan VTH invulling aan de wettelijke plicht om vastgesteld VTH-beleid te hebben.

Voor wat betreft handhaving kan de gemeente onmogelijk continu alles controleren. De gemeente vertrouwt erop dat inwoners en bedrijven de regels naleven en zij er alles aan doen om risico's en nadelige effecten voor de maatschappij te voorkomen. Risico's bepalen de inzet van de beschikbare capaciteit. Op basis van kennis en ervaring is vastgesteld welke bedrijfscategorieën en activiteiten het grootste risico vormen voor fysieke veiligheid, leefbaarheid, volksgezondheid, milieu en imago.

Deze uitgangspunten zijn gebruikt bij het opstellen van dit bestemmingsplan en worden ook toegepast bij de naleving van de regels van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Maatschappelijke betrokkenheid

6.1 Overleg ex. artikel 3.1.1 Bro

6.1.1 Overleg

Het ontwerp bestemmingsplan Schoonebeek, Europaweg 186, 187 en 188 wordt voor overleg ex. artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) verzonden naar verschillende overlegpartners.

De ontvangen adviezen en reacties zijn gebundeld in Bijlage 1. Waar de adviezen en reacties leidden tot aanpassingen van het bestemmingsplan, zijn de aanpassingen in het ontwerpbestemmingsplan verwerkt.

6.1.2 Zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 27 april 2022 gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. Tegen het ontwerpbestemmingsplan zijn geen inhoudelijke zienswijzen ingediend. Provincie Drenthe en de veiligheidsregio Drenthe (brandweer) hebben aangegeven te kunnen instemmen met het ontwerpbestemmingsplan zoals deze ter inzage is gelegd.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De gemeentelijke kosten zijn beperkt tot de ambtelijke kosten, welke worden verhaald middels de gemeentelijke legesverordening. Eventuele planschade komt voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe is een anterieure overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente. Hiermee is het kostenverhaal anderszins verzekerd en is op grond van artikel 6.12 Wro geen exploitatieplan nodig.