direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied, Nieuw-Weerdinge, Noordveenkanaal NZ 94
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0114.2021024-W701

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding tot wijzigingsplan

Een bestaand akkerbouwbedrijf, gevestigd op het perceel Noordveenkanaal NZ 94 in Nieuw-Weerdinge heeft een verzoek om bouwvlakvergroting aangevraagd. Het perceel is kadastraal bekend als Emmen, sectie AC, nummer 1018 (bedrijfswoning) en 1017 (bedrijf en uitbreiding). Verzocht is om medewerking te verlenen aan het wijzigen van het bestemmingsplan voor het verkrijgen van een bouwvlak van 2,5 ha voor bedrijfsuitbreiding.

Dit wijzigingsplan heeft als doel de realisatie van een aardappelopslag en een mestsilo bij het akkerbouwbedrijf mogelijk te maken. Ook wordt er voor de uitbreiding van het bedrijf erfverharding aangelegd en wordt het bebouwde oppervlakte van het perceel landschappelijk ingepast.

De bijbehorende verbeelding heeft het nummer NL.IMRO.0114.2021024-W701

1.2 Ligging plangebied en huidige situatie

Het perceel Noordveenkanaal NZ 94 ligt tussen Nieuw-Weerdinge en Weerdinge, ten noorden van Emmen, ten oosten van Nieuw-Weerdinge. In de directe omgeving zijn hoofdzakelijk agrarische bedrijven gevestigd en enkele voormalige agrarische bedrijfslocaties. Het perceel is gelegen ten noorden van de weg N364 (Emmen - Nieuw-Weerdinge).

In 2017/2018 is het akkerbouwbedrijf hier gevestigd en bestaat nu uit een bedrijfswoning met 3 loodsen. Hier is toen een omgevingsvergunning voor verleend. Destijds en nadien is er verder gegaan met de bedrijfsontwikkeling van het bedrijf op deze locatie. De mogelijkheid tot vergroting van het bouwvlak is toen meegenomen in de afweging rondom de vergunningverlening. Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning c.q. vooroverleg zijn de kaders van de toekomstige uitbreiding van de gebouwen en de mestsilo reeds weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2021024-W701_0001.png" Afbeelding 1.1. Huidige situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2021024-W701_0002.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2021024-W701_0003.png"

Afbeelding 1.2. en 1.3: Ligging plangebied in omgeving

1.3 Huidige planologische regeling

1.3.1 Bestemming

Het perceel Noordveenkanaal NZ 94 te Nieuw-Weerdinge heeft momenteel in het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied 2011' de bestemmingen:

  • Agrarisch - Grondgebonden 2 (uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf), ter plaatse van het bouwvlak. Het huidige bouwvlak is 1,7 hectare groot. Binnen deze bestemming is het mogelijk bedrijfsgebouwen en een bedrijfswoning te realiseren.
  • Agrarisch met waarden - Grootschalige Veenontginningen.
  • Gebiedsaanduiding - luchtvaartverkeerzone.

Ter plaatse van de aanduiding luchtvaartverkeerzone zijn de gronden, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van het woon- en leefklimaat in verband met een laagvliegroute. In afwijking van het bepaalde bij de ter plaatse voorkomende bestemmingen geldt ter plaatse van de aanduiding luchtvaartverkeerzone dat ten aanzien van het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde dat de bouwhoogte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer mag bedragen dan 40 m.

De gewenste locatie van de aardappelloods en mestsilo is gelegen buiten het bouwvlak en heeft de bestemming 'Agrarisch met waarden - Grootschalige Veenontginningen'. Binnen deze bestemming is het oprichten van bedrijfsgebouwen niet toegestaan.

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • een bedrijfsgebouw dient minimaal 3 meter achter de voorgevel van de bedrijfswoning te worden opgericht, danwel indien sprake is van een kleinere afstand, de reeds bestaande afstand;
  • de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mag maximaal 12 meter bedragen, danwel ten hoogste de bestaande bouwhoogte;
  • de goothoogte van bedrijfsgebouwen mag maximaal 4,5 meter bedragen, danwel ten hoogste de bestaande goothoogte;
  • de dakhelling van bedrijfsgebouwen mag niet minder bedragen dan 15 graden, danwel de bestaande dakhelling;
  • de afstand tussen de gebouwen mag maximaal 25 meter bedragen.

Om de gewenste uitbreiding mogelijk te maken dient het bouvlak in noordoostelijke richting te worden vergroot. Dit houdt in dat de bestemming van het perceel ter plaatse van het nieuwe bouwvlak wordt gewijzigd in "Agrarisch-Grondgebonden 2". Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2021024-W701_0004.png"

Afbeelding 1.4: Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan. Locatie uitbreiding in rood indicatief weergegeven.

1.3.2 Wijzigingsbevoegdheid bestemmingsplan

Vergroting bouwvlak

Binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden - Grootschalige Veenontginningen' (artikel 16.7.1 onder c) is een wijzigingsbevoegdheid voor burgemeester en wethouders opgenomen voor het uitbreiden van de bestemming 'Agrarisch - Grondgebonden 2' en de vergroting van het bouwvlak tot maximaal 2,5 hectare, waarbij de volgende bepalingen gelden:

  • 1. de bedrijfseconomische noodzaak is aangetoond;
  • 2. de uitbreiding is passend binnen de stedenbouwkundige- en landschappelijke structuur;
  • 3. voldaan wordt aan milieu- en externe veiligheidswetgeving;
  • 4. er is geen sprake van significante toename van depositie op Natura 2000 gebieden;
  • 5. er is geen sprake van onevenredige aantasting van gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

Afweging omtrent medewerking

In de afweging omtrent toepassing van de wijzigingsbevoegdheid worden in ieder geval de volgende aspecten betrokken: de woonsituatie, de stedenbouwkundige structuur, het landschap, archeologie, cultuurhistorie, verkeersveiligheid, (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, natuur, het functioneren van het watersysteem en de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.

De aspecten stedenbouwkundige structuur, landschap en cultuurhistorie worden beschreven in de bijlage 'De Gemeente Emmen in het perspectief van het landschap' van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2011'. Deze bijlage wordt betrokken bij de afweging voor wat betreft de genoemde aspecten. In de volgende hoofdstukken wordt nader ingegaan op bovenstaande aspecten.

1.4 Opzet wijzigingsplan

Het wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. Op de verbeelding worden de percelen in het plangebied aangegeven met de bestemming. In de regels worden de bouw- en gebruiksmogelijkheden van het plangebied geregeld. De regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2011' met identificatienummer NL.IMRO.0114.2009072-0710, vastgesteld op 30 mei 2013 en 30 oktober 2014 (herstelbesluit) zijn van toepassing verklaard voor dit wijzigingsplan. Tot slot wordt in de toelichting een verantwoording gegeven van de in het plan gemaakte keuzes.

1.5 Overzicht verricht onderzoek

Ter voorbereiding van het wijzigingsplan 'Buitengebied, Nieuw-Weerdinge, Noordveenkanaal NZ 94' zijn onderzoeken verricht en adviezen gegeven. De conclusies uit de onderzoeken en adviezen zijn verwerkt in de toelichting.

Ter voorbereiding van het wijzigingssplan zijn de volgende onderzoeken verricht:

  • Aerius-berekening naar de toekomstige stikstofdepositie op omliggende Natura 2000 gebieden
  • Quickscan Flora en Fauna + aanvullend onderzoek knoflookpad
  • Watertoets
  • Akoestisch onderzoek

In Hoofdstuk 4 Onderzoeken en milieubeoordeling wordt ingegaan op de resultaten uit de onderzoeken en adviezen.

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Gemeentelijk beleid

2.1.1 Structuurvisie gemeente Emmen 2020, Veelzijdigheid troef

Structuurvisie Emmen 2020, Veelzijdigheid Troef, is 24 september 2009 vastgesteld door de raad. Het document is opgesteld als ruimtelijke vertaling van de ambities gesteld in de Strategienota Emmen 2020, vastgesteld in de raadsvergadering van september 2001. De structuurvisie geeft de hoofdlijnen van de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Emmen weer. Tevens dient de structuurvisie om bedrijven, instellingen en andere overheden te stimuleren om passende, gewenste activiteiten en investeringen te doen die aansluiten op de weergegeven ambities en ruimtelijke mogelijkheden. In de structuurvisie wordt de ruimtelijke structuur van 2020 geschetst aan de hand van een aantal thema's, te weten landschap, duurzaamheid, verkeer, werken, wonen, voorzieningen en veiligheid. Voor ieder thema is een hoofdkoers bepaald. In de omgeving waarin het voorliggend wijzigingsplan wordt gerealiseerd zijn de thema's Landschap en Werken van belang.

Landschap

Versterken van het landschap door in te zetten op bebossing van de Hondsrug, het vrijwaren van de steilrand, het koesteren van de openheid, de herkenbaarheid van de kanalenstructuur te vergroten, de beekdalen te herstellen en het gebruik van de essen te vergroten.

Werken

De koers voor de landbouw is gericht op een mogelijke schaalvergroting dat plaats dient te vinden binnen de structuur van het huidige landschap. In de structuurvisie wordt landbouw aangewezen als drager van het landschap. Het grondgebied van Emmen is daarbij onderverdeeld in 4 deelgebieden waarvoor een aantal koersen waar het gaat om landbouwontwikkeling is weergegeven. Het plangebied bevindt zich binnen deelgebied A: de Monden. Dit deelgebied ligt in het noordoosten van de gemeente Emmen waarbij het hoge aandeel akkerbouw en geringe stedelijke druk kenmerkend zijn. In deelgebied A wordt, afhankelijk van de kansen voor schaalvergroting, landbouw zo veel mogelijk gefaciliteerd. Dit kan betekenen dat de verkaveling of bouwblokken ‘vergroot’ worden. Het Veenkoloniale deel van de gemeente is het meest geschikt voor de grootschalige agrarische bedrijfsvormen. In de grootschalige gebieden krijgt de landbouw voldoende mogelijkheden om op te schalen. Nieuwbouw c.q. vestiging in de als waardevol aangemerkte open ruimte is in principe alleen mogelijk indien er een ruimtelijke en economische meerwaarde is.

Verder wordt aangegeven dat de belangrijkste uitgangspunten en ontwikkelingsprincipes voor de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Emmen bestaan uit:

  • Kwaliteit voor kwantiteit. Centraal staat een verschuiving van kwantiteit naar kwaliteit.
  • Keuze voor een duurzame inrichting van de ruimte. Wijzigingen in de ruimtelijke opbouw worden geënt op de zogenaamde lagenbenadering;
  • Rekening houden met de klimaatverandering.

2.1.2 Ruimtelijke waardenkaart

De Ruimtelijke waardenkaart (RWK) is een eind september 2011 vastgestelde uitwerking van de Structuurvisie Emmen 2020. De Ruimtelijke waardenkaart belicht de cultuurhistorische en de landschappelijke waarden van het grondgebied van de gemeente Emmen. Het geeft een beschrijving van het ontstaan van het landschap en stelt de belangrijkste karakteristieken van het landschap vast, geeft de knelpunten aan met betrekking tot hedendaagse ruimtelijke ontwikkelingen en stelt een strategie op voor behoud, versterking en ontwikkeling van het landschap in relatie tot cultuurhistorie. Het document biedt concrete handvatten voor de ontwikkeling van het landschap in relatie tot cultuurhistorie en geeft aan met welke aspecten in de planvorming rekening dient te worden gehouden.

Deelgebieden en kenmerken per deelgebied
De RWK maakt een onderscheid in deelgebieden. Het plangebied ligt binnen het deelgebied “Grootschalige veenontginningen” (het landschap van het veen). Dit is het landschap van de grote maten. Alles is hier groot en stoer. Het landschap wordt gevormd door open ruimten van formaat. De kanalen en linten geven contour aan de ruimte. Zij 'maken' de ruimten. Het is een open landschap; weids, maar geenszins kaal. Naast de robuuste ruimten is de strikte regelmaat van het landschap kenmerkend. Het veenkoloniale landschap kent een uiterst regelmatige basisstructuur met een sterke ritmiek van kanalen, wijken en sloten.

De Ruimtelijke waardenkaart omvat een drietal kaarten:

  • 1. Ruimtelijke aspecten, genoemd voor de omgeving van het plangebied:
    • a. Lintdorp/veendorp
    • b. Kanaal
    • c. Monumentale kanaal- en laanbeplanting
  • 2. Visuele aspecten, genoemd voor de omgeving van het plangebied:
    • a. Robuuste ruimte hoogveenontginning
  • 3. Elementen, genoemd voor de omgeving van het plangebied:
    • a. Geen

Behoud, versterking en ontwikkeling

De opgave is ontwikkelingen zodanig te geleiden dat kwaliteiten behouden blijven, knelpunten tot een oplossing worden gebracht, nieuwe kwaliteiten aan het landschap worden toegevoegd. Binnen het landschap van de grootschalige verveningen wordt ingezet op behoud van archeologische waarden/vindplaatsen, het stelsel van kanalen en wijken, de robuuste, krachtig omzoomde ruimten en de verscheidenheid aan details (waaronder sluizen). De afleesbaarheid van de gelaagdheid van het landschap en de levendigheid op en aan het kanaal kunnen bij ontwikkelingen versterkt worden.

2.1.3 Erfgoednota Emmen 2017-2022

Met de Erfgoednota geeft de gemeente Emmen uitdrukking aan het belang dat cultuurhistorie voor de samenleving inhoudt. In de Erfgoednota benoemt de gemeente Emmen haar ambities ten aanzien van het benutten van de kansen en kwaliteiten van haar erfgoed. De gemeente Emmen herkent de krachtige stimulans die het erfgoed voor de gemeenschap in cultureel, sociaal-maatschappelijk, economisch en ruimtelijk opzicht kan bieden. Met het vaststellen van de erfgoednota wordt de betekenis van het erfgoed duurzaam verankerd in ieders denken en doen. De inspanningen die de gemeente Emmen verricht, hebben ook een wettelijke grondslag: de Erfgoedwet, de Archiefwet en de Omgevingswet verplichten gemeenten hun cultuurhistorische potentie te inventariseren en de omgang hiermee in ruimtelijke plannen op te nemen. Bij het waarderen van het Emmense erfgoed is een drietal waarden onderscheiden:

  • 1. Zeer hoog (beleidskeuze Beschermen)
  • 2. Hoog: ensembles en structuren (beleidskeuze Herkenbaar houden)
  • 3. Hoog: objecten en plekken (beleidskeuze Respecteren en rekening mee houden)

Deze bevatten inhoudelijke categorieën, conform de opzet van de Cultuurhistorische Waardenkaart Emmen. Vanuit de Cultuurhistorische waardenkaart blijkt dat het plangebied volgens de erfgoedbeleidskaart is gewaardeerd als Hoog: ensembles en structuren. Hierbij hoort de beleidskeuze "herkenbaar houden". De volgende maatregel is daarmee van toepassing:

Herkenbaar houden van de historische en ruimtelijke structuur en samenhang

In de gemeente Emmen zijn er plekken die met elkaar verbonden zijn. Dat noemen we structuren. Dit zijn bijvoorbeeld wijken, dorpen, erven tuinen of groen, wegen en kanalen. Voorbeelden uit onze gemeente zijn:

  • een bomenrij langs een weg
  • een bepaalde opzet van een wijk. Bijvoorbeeld de wijk Emmerhout met zijn woonerven.
  • de Veenkoloniën met lintdorpen zoals Emmer-Compascuum, de boerderijen en landerijen in rechte stroken vanaf het kanaal, de wijken en sloten, zoals bijvoorbeeld de Dikke Wijk in Nieuw-Amsterdam
  • de essen, zoals de Emmer Es, waar vroeger de akkers van de boeren uit Emmen lagen.

We willen ze graag als een geheel houden, want ze laten de geschiedenis goed zien. Kortom, ze hebben een hoge cultuurhistorische waarde. We vragen onze inwoners om deze structuren niet zomaar te veranderen en hier zuinig op te zijn. Wij zien graag dat de karakteristieke onderdelen van het bezit bewaard en herkenbaar blijven.

We maken verschil in vier soorten:

  • 1. Landschappelijke gebieden en structuren van hoge cultuurhistorische waarde.
  • 2. Stedenbouwkundige gebieden en structuren van hoge cultuurhistorische waarde.
  • 3. Groenstructuren van hoge cultuurhistorische waarde.
  • 4. Infrastructuur en waterwegen van hoge cultuurhistorische waarde

De belangrijkste kwaliteit van de categorie 1 tot en met 4 is de historische en ruimtelijke structuur en samenhang binnen een gebied. Het erfgoed dat valt onder de beleidskeuze ‘herkenbaar houden’ betreft grotere landschappelijke en stedenbouwkundige eenheden; de benadering is gebiedsgericht en beoogt dus geen kleine losse objecten te beschermen. De landschappelijke en stedenbouwkundige gebieden zijn gewaardeerd volgens de criteria kenmerkendheid / representativiteit, samenhang / ensemblewaarde, gaafheid, zeldzaamheid en zichtbaarheid.

2.1.4 Welstandsbeleid

Bouwwerken moeten voldoen aan "redelijke eisen van welstand". Een welstandscommissie beoordeelt bouwplannen aan de vooraf vastgestelde welstandscriteria opgenomen in de Welstandsnota. Op 30 juni 2016 heeft de gemeenteraad de Welstandsnota vastgesteld. In deze nota wordt vooraf bepaald wat de redelijke eisen van welstand zijn. Dit betekent dat gekeken wordt of een bouwplan qua uitstraling wel past bij de omgeving.

Het bestemmingsplan en de Welstandsnota zorgen samen voor het behoud van de ruimtelijke kwaliteit. Het bestemmingsplan geeft aan wat, hoeveel, in welke vorm en waar er gebouwd mag worden. Het welstandsbeleid geeft aan hoe het gebouw er uit mag komen te zien. Dit wil zeggen dat het welstandsbeleid moet voorkomen dat er gebouwen gebouwd worden die afbreuk doen aan de omgeving. Het nieuwe welstandsbeleid heeft zo min mogelijk regels. Voor de meeste gebieden, ook voor dit gedeelte van het buitengebied waar het plangebied gelegen is, geldt het welstandsniveau 'welstandsluw'.

De welstandscommissie heeft geadviseerd op het ingediende schetsontwerp en heeft deze akkoord bevonden. Hierop wordt in hoofdstuk 3 verder op ingegaan.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Omgevingsvisie Drenthe

In 2018 is de geactualiseerde Omgevingsvisie Drenthe vastgesteld. De Omgevingsvisie is het strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe tot 2020. De Omgevingsvisie Drenthe is een integraal document. De Omgevingsvisie heeft voor de provincie vooral een interne binding. Dit betekent dat de provincie bij de uitoefening van haar taken aan de Omgevingsvisie gebonden is.

De missie van de provincie is het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij de kernkwaliteiten die de provincie rijk is. De kernkwaliteiten zijn de kwaliteiten die bijdragen aan de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe. Het provinciaal belang ligt in het behouden en waar mogelijk ontwikkelen van de kernkwaliteiten.

De kernkwaliteiten van Drenthe zijn uitgewerkt naar meer concrete indicatoren:

Kernkwaliteiten   Indicatoren  
Rust Stilte   Duisternis  
Ruimte   Openheid van het landschap  
Natuur   Biodiversiteit  
Landschap   Diversiteit
Gaafheid van landschappen  
Oorspronkelijkheid   Cultuurhistorische waarden
Archeologische waarden
Aardkundige waarden  
Veiligheid   Sociale veiligheid
Externe veiligheid
Verkeersveiligheid  
Noaberschap, Menselijke maat,
Kleinschaligheid (Drentse schaal)  
Leefbaarheid
Passend bij Drenthe  

Naast de kernkwaliteiten van Drenthe is er de dynamiek van bedrijvigheid. Bedrijvigheid in Drenthe is van grote maatschappelijke en economische betekenis vanwege de werkgelegenheid en de vitaliteit van het platteland en de steden. De provincie acht bedrijvigheid van provinciaal belang en benoemt dit tot een kernwaarde.

Specifiek voor het landelijk gebied wil de provincie voldoende ontwikkelingsmogelijkheden bieden voor landbouw, recreatie en toerisme en andere niet-agrarische bedrijvigheid. Het regionale economische vestigingsklimaat is van provinciaal belang.

Op kaarten behorende bij de Omgevingsvisie Drenthe is bovenstaande nader weergegeven. Op een aantal kaarten (wanneer relevant) is het plangebied als volgt aangeduid:

Visiekaart en doelstellingen
Het plangebied ligt binnen het gebied dat op de visiekaart is aangeduid als 'Landbouwgebied'. De provincie Drenthe biedt de landbouw maximale speelruimte in deze gebieden. Bij de te nemen inrichtingsmaatregelen voor de landbouw wordt zo veel mogelijk rekening gehouden met de kernkwaliteiten.Ook mogen andere ontwikkelingen geen negatief effect hebben op de landbouw.

Daarnaast zijn de Veenkoloniën aangewezen als proefgebied voor de landbouw. Nieuwe ontwikkelingen op landbouwgebied kunnen als eerste hier worden geïntroduceerd. Het kan hierbij gaan om innovaties op het gebied van huisvesting, nieuwe teelten, efficiënt watergebruik, verduurzaming en duurzame energie.

Landbouw
Agrarische bedrijven die zich verder willen ontwikkelen, hebben vaak behoefte aan uitbreiding of nieuwbouw van bedrijfsgebouwen. Uitbreiding van het bouwvlak moet ruimtelijk worden ingepast. Hierbij moeten de kernkwaliteiten in acht worden genomen.

Voor de gebieden met de aanduiding 'Landbouwgebied' zijn de gemeenten verantwoordelijk voor het vaststellen van de maximale oppervlaktemaat van het bouwvlak.

Kernkwaliteiten
Landschap

Het plangebied is gelegen binnen het landschap van de Veenkoloniën. Behoud en versterking van de wijkenstructuur en openheid is als doel benoemd. Kenmerkend voor deze hoogveengebieden is de strakke verkaveling, de bebouwingslinten langs kanalen en monden en de grote, weidse ruimtes met wijken. Elke ontginning heeft bovendien zijn eigen specifieke kenmerken, waaraan de tijd en de manier van ontginning is af te lezen.

Van provinciaal belang is de samenhang tussen het systematische ontginningspatroon van grootschalige openheid met kenmerkende wijkenstructuur en de bebouwingslinten met daaruit opgaande percelen.

Cultuurhistorie

Het beleid van de provincie Drenthe ten aanzien van cultuurhistorie is beschreven in het Cultuurhistorisch kompas. Het plangebied is gelegen binnen het gebied Emmen en haar venen. Het generieke beleid 'respecteren' is van toepassing. Het is bedoeld om de cultuurhistorische samenhang, zoals die is vastgelegd in de hoofdstructuur, te borgen. De ambitie voor de Veenkoloniën richt zich specifiek op het zichtbaar houden van de machinale veenwinning en veenverwerking op het Amsterdamscheveld en het Bargerveen, zowel in het landschap als in de bebouwing.

Aardkundige waarden

Aardkundige waarden zijn natuurlijke variaties in het aardoppervlak van geomorfologische, geologische, bodemkundige verschijnselen en/of processen die onder andere onder invloed van wind en water gebeuren. Onder aardkundige waarden vallen bijvoorbeeld veentjes, pingoruïnes, stuwwallen, zandkoppen en (micro en macro)reliëf.

Aardkundige waarden die bijdragen aan het specifieke Drentse karakter wil de provincie Drenthe behouden en waar mogelijk herstellen zonder daarbij het normale landbouwkundig gebruik te belemmeren. Voor de aardkundige waarden onderscheiden worden drie beschermingsniveaus onderscheiden die verschillen in de mate van inzet van de provincie. De hoge en het gemiddelde beschermingsniveau zijn van provinciaal belang.

Het plangebied is gelegen binnen een gebied met een generiek beschermingsniveau. In deze gebieden wil de provincie Drenthe lokale aardkundige waarden voor de toekomst bewaren.

Archeologie

De inhoudelijke kaart Archeologie geeft een overzicht van de archeologische waarden en verwachtingen die de provincie van provinciaal belang achten. In gebieden of terreinen met een archeologische verwachting op de archeologiekaarten, wordt gestuurd op een goede uitvoering van archeologisch onderzoek. Niet voor alle bodemingrepen is archeologisch onderzoek vereist. Dit hangt af van de omvang en aard van de ingreep, de waarde/verwachting van de locatie en het vrijstellingenbeleid zoals dat is uitgewerkt in de gemeentelijke archeologiekaarten.

2.2.2 Provinciale omgevingsverordening

Provinciale Staten van Drenthe hebben de Provinciale omgevingsverordening Drenthe vastgesteld. Ten aanzien van de ontwikkelingsmogelijkheden van grondgebonden agrarische bedrijven wordt met betrekking tot het plangebied niks specifieks geregeld.

2.3 Rijksbeleid

Het ruimtelijke rijksbeleid heeft geen directe invloed op het plangebied.

2.4 Conclusie

Het rijksbeleid werkt niet rechtstreeks door in het plangebied. Voor het voorliggende wijzigingsplan kan geconcludeerd worden dat het plan niet in strijd is met het geldende gemeentelijke- en provinciale beleid, wanneer rekening wordt gehouden met bepaalde aspecten zoals de ruimtelijke, landschappelijke en milieutechnische inpassing. Hierop wordt nader ingegaan in de volgende hoofdstukken.De provincie Drenthe heeft gereageerd op het voorontwerp en het ontwerp-wijzigingsplan en aangegeven dat het provinciaal belang op voldoende wijze in plan is opgenomen, zie hiervoor Bijlage 11 Vooroverlegreactie provincie en Bijlage 12 Reactie Provincie ontwerpplan.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Algemeen

In 2017/2018 is het akkerbouwbedrijf hier met een omgevingsvergunning gevestigd en bestaat nu uit een bedrijfswoning met 3 loodsen. Momenteel ligt er ongeveer 180 hectare akkerland in gebruik nabij de bedrijfslocatie aan het Noordveenkanaal NZ 94 te Nieuw-Weerdinge. Deze grond ligt binnen een straal van ca. 3 kilometer om de bedrijfslocatie.

Op het bedrijf wordt momenteel ongeveer 600 hectare aardappelen verbouwd. De aardappelen worden afgeleverd in de periode van voornamelijk september tot en met april. In deze periode wordt er ongeveer 30.000 ton aardappelen afgeleverd aan de verwerkers, respectievelijk afnemers van voornamelijk consumptie aardappelen. De bedrijfseconomische noodzaak heeft betrekking op uitbreiding om de continuïteit van het bedrijf te waarborgen. Het bedrijf wil uitbreiden met een bovengrondse mestsilo van 5000 m3. Daarnaast wil men een extra aardappelopslagloods bouwen ter grootte van circa 30* 120 m. Om dit mogelijk te maken moet het bouwvlak worden vergroot van 1,7 ha naar circa 2,5 ha.

Initiatiefnemer heeft verzocht om bouwvlakuitbreiding. Het is wenselijk om een extra bewaarplaats te realiseren aan de oostzijde van het erf. Ook is het gewenst om een mestsilo aan de noordoost zijde van het erf te realiseren, ten noorden van de nieuwe bewaarplaats. De erfverharding wordt uitgebreid met 7520 m2.

3.2 Ontstaansgeschiedenis

In dit wijzigingsplan moet een afweging worden gemaakt t.a.v. de landschappelijke en cultuurhistorische inpassing. In de erfinrichtingstekening wordt op perceelniveau aangegeven hoe de bebouwing wordt geplaatst (in samenhang met de bestaande bebouwing/erfinrichting) en welke groenvoorzieningen ter afscherming en inpassing worden aangelegd.

In de beleidsnota “Buitengebied Emmen, de gemeente Emmen in het perspectief van het landschap; Analyse in het kader van het bestemmingsplan buitengebied, 2012” worden de landschapstypen geclusterd tot drie hoofdvarianten. Te weten het esdorpenlandschap, kleinschalige veenontginningen en grootschalige veenontginningen. De hoofdlandschappen zijn vervolgens weer verder onderverdeeld aan de hand van de ontstaansgeschiedenis en de daarmee samenhangende karakteristieken.

Het Noordveenkanaal NZ 94 valt in gebied 26 Nieuw-Weerdinge en 30 Hondsrug Oost (bijlage 2 van het bestemmingsplan Buitengebied 2011: “De Gemeente Emmen in het perspectief van het landschap”). Het Noordveenkanaal vormt daarbij de grens tussen deelgebied 26 en 30. De grootschalige blokontginningen ten oosten van de Hondsrug betreft een noordelijk deel dat oorspronkelijk tot de marke van Weerdinge behoorde en een zuidelijk deel bij de marke van Emmen en Westenesch behoorde. Het plangebied is gelegen in het noordelijke gebied. Dit gebied ligt in het grootschalige veenkoloniale gebied, al ligt de locatie al bijna op de overgang naar de (meer zandige/blokvormig verkavelde) Hondsrugzone – gebied 15). In dit grootschalige, open landschap aan de rand van de gemeente, liggen verspreid in die openheid grotere agrarische percelen. Tot 1950 werden met name de voorerven van de boerderijen meer beplant (ook hier staan 4 grote elzen op het voorerf) en lagen de achtererven van met name akkerbouwbedrijven meer open in het veld.

Zoals bij de meeste veenkoloniale ontginningen is met het afgraven van het veen, het egaliseren en geschikt maken van de dalgronden, de oorspronkelijke bodemkundige ondergrond niet meer herkenbaar. Het noordelijke gebied bestaat deels uit gronden die tot het voormalige beekdal van de Aa behoorden, deels uit het Weerdinger Veen en tenslotte een zuidelijk rechthoekig blok dat onderdeel uitmaakte van het Weerdinger Erfscheidenveen.

Het wijkenpatroon van de grootschalige veenontginning van het beekdal zijn hedendaags nog steeds zichtbaar in het landschap. Echter, de kaart met kadastrale grenzen laat zien dat hier ook nog sprake is van restanten van de historische smalle strookverkaveling. De beleidsnota gaat niet uitvoerig in op het meest noordelijk gelegen, smalle gedeelte van de Hondsrug-oost waar onderhavig plangebied is ingelegen. Hoofdelementen c.q. structuren in de omgeving van het plangebied zijn de weg en het kanaal. Het landschap is overwegend open in tegenstelling tot de kleinschalige veenontginningen.

3.3 Beschrijving van de ontwikkeling

Het bedrijf is ingesteld op het aanwenden van dierlijke mest en voorziet hiermee een belangrijk deel in de bemesting van de gewassen. Een mestopslag is noodzakelijk om voldoende voorraad te hebben om in het voorjaar de mest in een kort tijdsbestek uit te kunnen rijden. Daarnaast is het van belang dat er een homogene partij mest aanwezig is. Het hebben van voldoende mestopslag is daarom belangrijk voor het efficiënt en nauwkeurig toedienen van mest. Dit geldt voor zowel in de logistiek als in het efficiënt c.q. milieubesparend toedienen van meststoffen aan gewassen.

De laatste jaren is het volume van de dierlijke mest toegenomen doordat er meer rundveemest en digestaat met een andere samenstelling met lagere gehalten wordt aangevoerd. Hierdoor is de noodzaak van mestopslag groter geworden. De totale behoefte aan mestopslag op de grond in de nabijheid van de bedrijfslocatie is ca. 7.500 m³. Om voldoende kostenefficiënt te kunnen werken en om bedrijfseconomische redenen wil initiatiefnemer een mestsilo met een inhoud van 5.000 m³ binnen het bouwvlak realiseren. In 2019 is voor de teelt van akkergewassen 8.156 ton mest met 15.455 kg fosfaat aangevoerd. De opgegeven oppervlakte (NL) bij RVO is een oppervlakte van 310 hectare. De minimale plaatsingsruimte van deze oppervlakte, zonder rekening te houden met extra bemesting vanwege een neutrale of lage fosfaattoestand van deze oppervlakte akkerland, is 15.500 kg (310 ha x 50 kg/ha). Hieruit kan worden geconcludeerd dat de minimale plaatsingsruimte van deze eigen oppervlakte toereikend is voor deze aanvoer van deze hoeveelheid mest.

Meer dan 90% van de aanwending van deze mest heeft de afgelopen jaren direct uit de aanvoer plaatsgevonden in het poot- en zaaiseizoen. De gehaltes aan fosfaat en stikstof van de aangevoerde mest variëren aanzienlijk. Het milieukundig aspect door nauwkeurig en efficiënt te bemesten wordt hier aanzienlijkdoor bemoeilijkt. Het plaatsen van een mestsilo met een inhoud van ca. 5.000 m³ is een passende oplossing om een belangrijk deel van de aan te voeren hoeveelheid mest vooraf te kunnen mengen. De hoeveelheid grond van het akkerbouwbedrijf is ruim toereikend om deze mestsilo voor eigen gebruik volledig te benutten.

Enerzijds eist de verwerkende industrie dat telers met een grotere omvang de aardappelen over een langere periode moeten afleveren. Partijen aardappelen van landbouwers met kleinere hoeveelheden worden veelal direct af land verwerkt. Vanwege aspecten, waaronder de logistiek, worden bedrijven met een grotere omvang aangesproken om ook na het oogstseizoen de aardappelen te leveren.

Anderzijds vindt er na het oogstseizoen een vaak gunstige prijsontwikkeling plaats. Het overaanbod tijdens en vanuit het oogstseizoen loopt vaak in de laatste maanden van het jaar weg. Het leveren van aardappelen in de eerste helft van het jaar is dus financieel gunstig. Hiervoor dient men faciliteiten op het bedrijf te hebben om de juiste aardappelen betreffende o.a. het ras en sortering op een vlotte manier af te kunnen leveren

Het bewaren van aardappelen voor de consumptie verwerkende industrie in kuilen op het land volstaat hierbij niet. Afhankelijk van de weersomstandigheden zijn er dan te weinig mogelijkheden om de bewaarcondities van deze aardappelen te kunnen beheersen. Het risico dat deze partijen dan worden afgekeurd is hierbij te groot. Een aardappelbewaring in daarvoor ingerichte loodsen om de bewaarcondities te kunnen beheersen is hierbij een bedrijfseconomische noodzaak geworden wanneer men deze teelt van consumptieaardappelen en een dergelijk landbouwbedrijf wil continueren.

De verwerkende industrie wenst steeds meer grotere partijen vanwege continuïteit in de logistiek en efficiëntie in de verwerking. Wanneer men hier aan deze eisen kan blijven voldoen is het ontvangen van een kostendekkende prijs voor de aardappelen realistisch.

Wanneer men goed wil inspelen op bovenstaande ontwikkelingen zal er op afzienbare termijn toegewerkt moeten worden naar een opslag voor 5 maanden met afleverhoeveelheid van 3.000 ton per maand. In totaal zal men dan moeten toewerken naar een opslag van 15.000 ton aardappelen in bewaarloodsen. Wanneer het bedrijf goed wil inspelen op ontwikkelingen zal er op afzienbare termijn toegewerkt moeten worden naar een opslag voor 5 maanden met afleverhoeveelheid van 3.000 ton per maand. In totaal zal men dan moeten toewerken naar een opslag van 15.000 ton aardappelen in bewaarloodsen. Het bouwen van deze aardappel bewaarloods is kapitaalsintensief. De totale lengte van de nieuw te bouwen bewaarloods zal 120 meter worden. In de eerste fase wil men een nieuwe aardappel bewaarloods realiseren van 60 meter aan de oostzijde van de huidige bedrijfsopstallen. De bewaarcapaciteit wordt hiermee met 5.000 ton vergroot.

In de tweede fase wenst het bedrijf een verdere uitbreiding van 60 meter achter de nieuw gebouwde bewaarloods. Waarbij de totale lengte op 120 meter komt en de bewaarcapaciteit tevens met 5.000 ton zal toenemen. De uitbreiding van de bewaarcapaciteit zal dan 10.000 ton totaal zijn.

3.3.1 Verkeer

De aanvraag heeft betrekking op een bestaand agrarisch bedrijf met de bijbehorende verkeersbewegingen. De realisatie van de beoogde agrarische gebouwen zal niet leiden tot een toename in aantal verkeersbewegingen omdat de bedrijfsopzet (aantal dieren) ongewijzigd blijft.

Via het kanaal is het bedrijf bereikbaar, het gebied is ontsloten via diverse provinciale wegen. Bezoekers op eigen terrein kunnen parkeren. Er is aandacht besteed aan de geluidsbelasting door het verkeer van en naar het bedrijf. Dit is onderzocht in het akoestisch onderzoek. De resultaten zijn opgenomen in paragraaf 4.4.3.

3.3.2 Gebruiksmogelijkheden aangrenzende gronden

De afstand van de dichtstbijzijnde bebouwing van derden tot de rand van de (nieuw) voorgestelde bouwkavel is circa 165 meter. De afstand, zoals eerder vernoemt, van de te bouwen mestsilo tot deze bebouwing is circa 305 meter. De aangrenzende gronden bestaan uit landbouwcultuurgrond. De uitbreiding van de bouwkavel beïnvloed niet het gebruik van deze grond.

3.3.3 Stedenbouwkundige en landschappelijke inpassing

Als bijlage 1 van de regels en bijlage 1 van deze toelichting is de erfinrichtingstekening opgenomen.Bij nieuwbouw en uitbreiding van een agrarisch erf is het belangrijk dat de nieuwe inrichting past in het omliggende landschap. Dat betekent dat er een natuurlijke aansluiting moet plaatsvinden tussen het erf en de omgeving. Met toepassing van streekeigen beplanting kan voldaan worden aan de landschappelijke inpassing. Belangrijk is dat de nieuwe inrichting een bijdrage levert aan het landschap en dat er een functionele situatie en indeling ontstaat. Bedrijfsvoering en landschappelijke inpassing kunnen op een goede manier gecombineerd worden op het erf. Het ontwerp houdt rekening met de aanwezige gebiedswaarden die als basis dienen voor de inrichting van het perceel.
Door een variatie toe te passen van bomen en struiken kan een open en een meer gesloten omgeving gecreëerd worden. Beplanting laat ook een verschil zien tussen een ‘voorerf’, het woongedeelte en het ‘achtererf’, het bedrijfsgedeelte. Het voorerf is vaak kleinschalig met de aanwezigheid van bijvoorbeeld solitaire bomen, hagen, sierbeplanting en een moestuin. Het achtererf is grootschalig van opzet en kenmerkt zich doorgaans met grovere beplantingslijnen zoals houtsingels en bomenrijen.

Streekeigen beplanting op een erf heeft een belangrijke natuurfunctie. De beplanting zorgt voor nest-, foerageer- en schuilgelegenheid voor vogels en kleine zoogdieren.

3.3.3.1 Erfrinrichtingsplan

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2021024-W701_0005.png"

Op grond van het vigerende beleid zijn onderstaande uitgangspunten meegenomen bij de landschappelijke inpassing:

  • De ontwikkeling van het erf dient aan te sluiten bij de gebiedskenmerken van het grootschalige veenontginning landschap (grootschalig landschap met stelstel van kanalen en wijken, robuuste, krachtige omzoomde ruimten en verscheidenheid aan details);
  • Het erf moet in zijn aard en omvang aansluiten bij het bestaande gebruik van het gebied/gronden;
  • Het erf ligt nabij een kenmerkende structuur in het landschap nl. de weg en het kanaal;
  • Ter plaatse overheerst de openheid in het landschap, dit dient gehandhaafd te blijven;
  • Met de ontwikkeling kan worden ingespeeld op de kansen in het gebied, namelijk het herstellen van de perceelbeplanting en daarmee de verbetering van de landschappelijke inpassing van de ervan;
  • Gebruik van streekeigen beplanting/ aansluiten bij reeds aanwezige beplanting.

Landschappelijke inpassing

De nieuwbouw heeft geen invloed op de open landschappelijke hoofdstructuur. Doel is dat het erf minder aandacht trekt in dit open en beplantingsloze landschap.

Het complete erfinrichtingsplan is toegevoegd als Bijlage 1 van de regels en als bijlage 2 van deze toelichting. De toelichting en tekstuele uitwerking van deze landschappelijke inpassing is te vinden als Bijlage 2 Toelichting landschappelijke inpassing.

Hoofdstuk 4 Onderzoeken en milieubeoordeling

4.1 Archeologie

De aanleiding voor het opnemen van de archeologische waarden en verwachtingen in ruimtelijke plannen vloeit voort uit het Verdrag van Valletta, de Monumentenwet 1988, de Wet op de archeologische monumentenzorg 2007 en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht 2010. In de Monumentenwet is vastgelegd dat bij het opstellen van een ruimtelijke plan rekening gehouden moet worden met de archeologische waarden in de bodem en dat deze beschermd moeten worden. Daarbij gaat het zowel om aanwezige als mogelijk te verwachten archeologische waarden.

Per 1 september 2007 is de Monumentenwet 1988 gewijzigd ter uitvoering van het verdrag van Malta. Het verdrag vraagt om bescherming van het archeologisch bodemarchief tegen bodemverstoringen als gevolg van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. De Monumentenwet verplicht gemeenten om bij het opstellen van nieuwe planologische regelingen rekening te houden met de te verwachten en de aanwezige archeologische waarden. Behoud van die waarden is het uitgangspunt.

Op 30 mei 2013 is gemeentelijke beleidsadvieskaart Archeologie vastgesteld. Hierop is de locatie gelegen binnen een gebied met een lage verwachting op het aantreffen van archeologische waarden. Dergelijke gebieden zijn vrijgesteld van archeologisch onderzoek. Er hoeft geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.

4.2 Ecologie

De Wet natuurbescherming (Wnb) is in werking getreden op 1 januari 2017. Deze wet vervangt de volgende drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming), de Flora- en faunawet (soortenbescherming) en de Boswet (houtopstanden). Zowel soortenbescherming als gebiedsbescherming zijn nu in de Wet natuurbescherming geregeld.

Gebiedsbescherming

Een planologische ontwikkeling, zoals een wijzigingsplan voor uitbreiding van een bouwvlak, mag de instandhoudingsdoelstellingen van omliggende Natura 2000 gebieden niet aantasten. Om aan te kunnen tonen dat de instandhoudingsdoelstellingen niet worden geschaad is door middel van het rekenprogramma Aerius bepaald wat de stikstofdepositie zal zijn in de bouwfase en in de gebruikfase. Deze berekeningen zijn met onderbouwing te vinden als bijlage 5, 6 en 7 van deze toelichting. In de Wet natuurbescherming is voorgeschreven dat voor alle activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op Natura 2000-gebieden een vergunning vereist is. Verzuring en vermesting is één van die mogelijk negatieve effecten. Voor ieder habitattype binnen een Natura 2000-gebied dat gevoelig is voor verzuring en/of vermesting is een kritische depositiewaarde (KDW) vastgesteld. De KDW geeft de grens aan waarboven het risico bestaat dat de kwaliteit van het habitat wordt aangetast door de verzurende en/of vermestende invloed van atmosferische stikstofdepositie. De achtergronddepositie op de omliggende Natura 2000-gebieden is hoger dan de KDW. Er mag dus geen toename zijn van depositie op de Natura 2000-gebieden. Als uit de Aerius-berekening blijkt dat het project geen depositie op de Natura 2000-gebieden veroorzaakt, dan is geen vergunning Wet natuurbescherming nodig.

In de Wnb is verder opgenomen dat deze wet aanhaakt bij de Wabo wanneer een activiteit plaatsvindt in of om een Natura 2000-gebied en/of beschermde natuurmonument en deze activiteit de kwaliteit van de habitats en de habitats van soorten verslechtert. Wanneer het aanhaken van toepassing is, moet het bevoegd gezag voor de omgevingsvergunning de aanvraag doorsturen naar het bevoegd gezag (Gedeputeerde Staten van de provincie) voor de Wet natuurbescherming met het verzoek om een verklaring van geen bedenkingen (vvgb) af te geven. De aanvrager van de omgevingsvergunning is zelf verantwoordelijk om vooraf na te gaan of een voorgenomen activiteit of project invloed heeft op Natura 2000-gebieden en/of beschermde natuurmonumenten. In dit geval is er geen sprake van een negatieve invloed.

In de Wnb is de bescherming van specifieke natuurgebieden geregeld. Het betreft de Natura 2000-gebieden, die een internationale bescherming genieten. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied. Per Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelen voor soorten en vegetatietypen opgesteld. Het Natura 2000-gebied 'Bargerveen' is gelegen op een afstand van circa 16 kilometer van het akkerbouwbedrijf.Het projectgebied ligt niet binnen de grenzen, of in de directe nabijheid, van een gebied dat aangewezen is als Natura 2000. Het meest nabijgelegen stikstofgevoelige Natura 2000-gebied, Drouwenerzand, bevindt zich op circa 15,1 km afstand van het projectgebied.

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) -voorheen Ecologische Hoofdstructuur- is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. Ten aanzien van ontwikkelingen binnen het NNN geldt het 'nee, tenzij-principe'. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing, ontwikkeling en bescherming van het NNN. De begrenzing en ruimtelijke bescherming van het NNN is voor de provincie Drenthe uitgewerkt in de Provinciale Omgevingsvisie en de bijbehorende Provinciale Omgevingsverordening. Het plangebied valt niet binnen de aangewezen natuurgebieden van het Natuurnetwerk Nederland in de provincie Drenthe.

Het vragen van een vvgb is niet nodig (aanhaken is niet van toepassing) wanneer al toestemming op basis van de Wnb is verkregen (vergunning en/of ontheffing op basis van de Wnb is verleend) of gevraagd op het tijdstip waarop de aanvraag voor een omgevingsvergunning is aangevraagd. Verder is het aanhaken niet van toepassing wanneer voor het voorgenomen project geen vergunning en ontheffing op grond van de Wnb nodig is.

Soortenbescherming

Het uitgangspunt van de Wnb is dat er geen (opzettelijke) schade mag worden gedaan aan beschermde dieren of planten, tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan. De soortenbescherming binnen de Wnb is daarbij opgedeeld in drie beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Bij beoordeling van de toelaatbaarheid van bouwwerken en/of andere activiteiten moet rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van te beschermen dier- en plantensoorten. Er dient een ontheffing op grond van artikel 3.3, 3.8 en/of 3.10 Wnb te worden aangevraagd voor een (bouw)werkzaamheid of activiteit indien het volgende van toepassing is:

  • uit gegevens of onderzoek blijkt dat er sprake is van verstoring of doden van (een) beschermde soort(en);
  • het bouwwerk en/of de activiteit veroorzaakt beschadiging of vernieling van voortplanting- of rustplaatsen van dieren, danwel ontworteling of vernieling van plantensoorten;
  • er kan geen gebruik gemaakt worden van een vrijstelling op grond van de Wet natuurbescherming;
  • er kan niet gewerkt worden volgens een goedgekeurde gedragscode.

Houtopstanden

In de Wnb is de bescherming van houtopstanden buiten de, door de gemeenteraad vastgestelde, bebouwde kom geregeld. Doel is de instandhouding van het bosareaal. In de Provinciale Omgevingsverordening van de provincie Drenthe is geregeld hoe een kapmelding moet worden ingediend, waaraan herbeplanting moet voldoen en wanneer ontheffing van de herbeplantingsplicht kan worden verleend.

Voor houtopstanden binnen de bebouwde kom geldt de Bomenverordening gemeente Emmen 2011. In het bijbehorende bomenregister zijn de monumentale en waardevolle bomen en waardevolle houtopstanden vastgelegd. Zonder ontheffing is het verboden deze te kappen.

Op basis van de bevindingen kan geconcludeerd worden dat er in de huidige situatie, in het kader van de Wnb, geen procedurele gevolgen zijn voor het plangebied.

4.2.1 Natuurwaarden in of nabij het plangebied

De voorgenomen veranderingen vinden plaats op agrarische landbouwgrond. Er vinden geen sloopwerkzaamheden plaats en ook geen verbouwingen aan bestaande gebouwen. Het betreft nieuwbouw. Ten behoeve van deze nieuwbouw worden er geen sloten gedempt, wel worden er sloten verbreed of verlengd.

Het bedrijf ligt op ongeveer 1 kilometer ten westen van Nieuw Weerdinge. In de nabije omgeving zijn meerdere agrarische bedrijven gelegen. Het betreft een open en landelijk gebied. Op dit moment bestaat de grond waarop de nieuwe schuur wordt gebouw (het plangebied) uit bouwland (behorende bij het agrarische bedrijf). Het bedrijf is continu en jaarrond in gebruik. Er is dagelijks bedrijvigheid. Doordat er gebouwd wordt op grond aansluitend op het erf zullen op deze landbouwgrond geen dieren nestelen of hun rustplaats hebben. Om dezelfde reden zal hier geen functioneel leefgebied voor beschermde soorten voorkomen. Eveneens is het bedrijf niet gelegen in een beschermd (natuur-) gebied zoals bijvoorbeeld NNN-natuurgebieden of beschermd grootschalig open landschap.

4.2.2 Onderzoek en conclusie

Het project kent in relatie tot de Wet natuurbescherming een aanleg- en gebruikersfase. Wat betreft de aanlegfase (bouwfase), er is een berekening met AERIUS-calculator uitgevoerd waarbij de stikstofbronnen tijdens deze fase in beeld zijn gebracht. In de berekening is uitgegaan van een 'worst case' benadering. Het project beoogt de uitbreiding van het bouwvlak en de realisatie van een akkerbouwschuur en mestsilo. Voor het huidige gebruik van de interne- en externe vervoersbewegingen is in het kader van de Wet Natuurbescherming niet eerder een vergunning verleend of een melding gedaan. Aangezien er geen onderliggende vergunning voor de locatie is afgegeven, is de referentiesituatie 0,00 kg mol/ha/jr. De werkzaamheden zullen naar verwachting circa 10 weken in beslag nemen.

Uit de resultaten van de AERIUS berekening blijkt dat het bouwen van de schuur en realiseren van de mestsilo niet zal leiden tot een significant negatief effect op de omliggende Natura 2000-gebieden. Er zijn namelijk geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/jaar, de AERIUS-berekening is opgenomen in Bijlage 5 Aeriusberekening bouwfase.Ook de gebruiksfase zal niet tot een toename leiden, deze AERIUS-berekening is opgenomen in Bijlage 6 Aeriusberekening gebruiksfase. Een toelichting op beide berekeningen wordt gegeven in Bijlage 7 Toelichting Stikstofberekeningen.

Er is een Quick scan (natuurtoets) flora & fauna uitgevoerd. Het volledige rapport is bijgevoegd als Bijlage 8 Quickscan Flora en Fauna. Het kan niet op voorhand worden uitgesloten dat het plangebied dient als landhabitat voor de knoflookpad. Al hoewel de kans niet groot is, kan ook het voorkomen van voortplantingshabitat in het plangebied niet op voorhand worden uitgesloten. Om hier inzicht in te krijgen is nadere studie uitgevoerd naar de aanwezigheid van deze soort in het plangebied en in de directe omgeving daarvan, dit is opgenomen als Bijlage 9 Aanvulling Flora en Fauna - Knoflookpad

Op basis van voorgaande (geen voortplantingswater en zomerhabitat te verwachten binnen plangebied en binnen een afstand van 2000 meter geen waarnemingen vermeld) en van een uiterste worst-case scenario uitgaande (aanwezigheid van winterhabitat) wordt het volgende voorgesteld: Indien de (start van) de werkzaamheden in de winterperiode (globaal van oktober toe april) worden uitgevoerd zal er buiten deze periode een paddenscherm worden geplaatst om de bouwterreinen waardoor er geen mogelijkheid voor deze soort zal zijn om zich binnen het werkterrein in te graven. Op deze wijze is geborgd dat er geen dieren worden geschaad.

Ten slotte is op basis van de Wnb altijd de algemene zorgplicht van toepassing, die inhoudt dat een ieder voldoende zorg in acht neemt voor alle inheemse dieren en planten en hun directe leefomgeving. Concreet betekent dit dat bij (ruimtelijke) ingrepen gezorgd moet worden dat dieren niet verstoord of gedood worden en dat planten niet zomaar verplant worden. Ook dient gelet te worden op bijvoorbeeld broedende vogels, de voortplantingsperiode van amfibieën en de zoogperiode van zoogdieren. Daarbij geldt voor alle bouwactiviteiten dat er voorzorgsmaatregelen genomen dienen te worden, waardoor:

  • de aanvang van de werkzaamheden buiten het broedseizoen (globaal van half maart tot beginaugustus) dient plaats te vinden;
  • een week voor de werkzaamheden beginnen, het plangebied kort gemaaid dient te worden, zodat het plangebied ongeschikt wordt voor kleine zoogdieren en ze de kans krijgen om te vluchten;
  • (wortel)schade aan de (oude) bomen wordt voorkomen en geen graafwerkzaamheden binnen de kroonprojectie van deze oude bomen kan plaatsvinden.

4.3 Fysieke veiligheid

Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Voor inrichtingen, zoals LPG-tankstations is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van toepassing.

Het huidige beleid voor transportmodaliteiten staat beschreven in het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt). Het transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Binnen het beleidskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal, namelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het beleid stelt grenzen aan het risico dat bedrijven mogen veroorzaken voor hun omgeving (het 'plaatsgebonden risico'). Zo moet er tussen risicovolle bedrijven en risicogevoelige objecten (bijvoorbeeld woningen, scholen) een bepaalde afstand blijven, om mensen in de omgeving te beschermen. Daarnaast gaat het besluit in op de kans op een ramp waarbij een groep mensen betrokken is (het 'groepsrisico').

4.3.1 Fysieke veiligheidssituatie

De bouwlocatie ligt buiten het invloedsgebied van de in noordelijke richting liggende hoge druk aardgastransportleiding. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het voorgenomen plan.afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2021024-W701_0006.png"

  • Veroorzaakt Bevi-contour. N.v.t.
  • Geurcontour aanwezig in omgeving. N.v.t.
  • Bevi contour aanwezig in omgeving. N.v.t.
  • Vuurwerk contour aanwezig in omgeving. N.v.t.

Waarschuwings- en alarmeringssysteem

De locatie / plangebied valt buiten de dekking van het Waarschuwingsalarmeringsstelsel. Dit is conform de handleiding voor het WAS systeem (HAVOS) dat het buiten de dekking valt.

Bereikbaarheid

Het gebied heeft ten minste 2 toeritten. Eentje vanaf Weerdinge gezien en de ander via de rotonde op de kruising Noordveenkanaal – Oude weerdingerdijk. Hiermee is er een afdoende bereikbaarheid aanwezig.

Opkomsttijd

Initiatiefnemer is geinformeerd over brandveiligheidsmaatregelen in combinatie met de opkomsttijd, waaronder de BIObiz factoren:

  • bouwkundige voorzieningen, Nadere bouwkundige toets i.v.m. overschrijden brandcompartimentsgrootte en de mogelijke gelijkwaardige veiligheid.
  • installatietechnische voorzieningen, geen bijzonderheden
  • organisatorische voorzieningen, bijv. vluchtplan voor de aanwezigen
  • brandweeropkomsttijd, vrij houden van wegen / zo min mogelijk verkeersbelemmerende maatregelen
  • inventaris, toepassen van moeilijk brandbaar materiaal
  • zelfredzaamheid van de aanwezigen, toepassen veilige vluchtroutes

4.4 Milieu

4.4.1 Vormvrije m.e.r.

Besluit milieu- effectrapportage

Op 16 mei 2017 is de "Implementatiewet herziening m.e.r.-richtlijn" (Richtlijn 2014/52/EU) in werking getreden. De herziening betekent enkele wijzigingen in de Wet milieubeheer bij de m.e.r.-beoordeling en de vormvrije m.e.r.-beoordeling. In het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Concreet betekent dit dat de artikelen 7.16 tot en met 7.20a van de Wet milieubeheer voor alle in de bijlage van het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten onder onderdeel D (de D-lijst) van toepassing zijn. Het maakt niet uit of het een activiteit onder of boven de D-drempel betreft.

Betreft het een activiteit die onder de drempelwaarde van de D-lijst ligt, dan geldt een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Betreft het een activiteit die boven de drempelwaarde van de D-lijst ligt, dan geldt een m.e.r.-beoordeling. Betreft het een activiteit die boven de drempelwaarde van de C-lijst ligt, dan geldt de m.e.r.-plicht.

Een akkerbouwbedrijf staat niet genoemd in de D of C lijst.

4.4.2 Bedrijven en milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Een handvat hierbij is door gebruik te maken van de systematiek die de milieuzonering kent. Milieuzonering is het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • 1. Het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • 2. Het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Als uitgangspunt voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt veelal de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke indicatieve richtafstand.

Op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' is onderhavig bedrijf te typeren als 'Akkerbouw en fruitteelt'. Het bedrijf valt daarmee in de milieucategorie 2. Het plangebied is gelegen in het omgevingstype 'rustig buitengebied'. De richtafstanden voor deze categoriebedrijven voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar bedragen respectievelijk 10, 10, 30 en 10 meter. De afstand van de dichtstbijzijnde bebouwing van derden tot de rand van de (nieuw) voorgestelde bouwkavel is circa 165 meter. De afstand, zoals eerder vernoemt, van de te bouwen mestsilo tot deze bebouwing is circa 305 meter.

4.4.3 Geluid
4.4.3.1 Inleiding

Het akkerbouwbedrijf aan het Noordveenkanaal NZ 94 in Nieuw-Weerdinge wil uitbreiden met een bovengrondse mestsilo en een extra aardappelopslagloods. Hiervoor is een planologische procedure nodig en wordt het bedrijf vergunningplichtig. Hiervoor is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het betreft het akoestisch onderzoek van adviesbureau De Haan met rapportnummer AH.2019.1380.00.R001 versie 7 van 15 maart 2023 (definitieve versie). Dit onderzoek is toegevoegd als Bijlage 4 Akoestisch onderzoek. Dit rapport beschrijft het akoestisch onderzoek dat is uitgevoerd om de akoestische invloed van de voorgenomen ontwikkeling op de omgeving in kaart te brengen. Het onderzoek wordt uitgevoerd in het kader van de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het aspect milieu. In het kader van het bestemmingsplan moet tevens worden aangetoond dat de voorgenomen wijziging het woon- en leefklimaat bij de omliggende woningen en woonbestemmingen niet negatief beïnvloedt.

Aangezien het bedrijf vergunningplichtig wordt, bedraagt het toetsingskader volgens de Handreiking (landelijke omgeving) voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau 40, 35 en 30 dB(A) en voor de maximale geluidsniveaus 70, 65 en 60 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode. Voor de indirecte hinder bedraagt de voorkeurgrenswaarde 50, 45 en 40 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode (50 dB(A) etmaalwaarde).

4.4.3.2 Bevindingen naar aanleiding van het akoestisch onderzoek

Dit rapport beschrijft de akoestische invloed van de voorgenomen ontwikkeling op de omgeving. Het bedrijf kent een representatieve situatie (enkele weken per jaar tijdens het drogen van aardappelen), een afwijkende representatieve situatie (rest van het jaar, 'koelen en bewaren') en een incidentele bedrijfssituatie (maximaal 12 dagen per jaar). Wij toetsten hierbij aan de normstelling voor een omgevingstype landelijk gebied volgens de Handreiking Industrielawaai en Vergunningverlening (HIV).

Voor de huidige bestaande situatie vormt het Activiteitenbesluit het toetsingskader, maar deze is met het vergunningplichtig worden van het bedrijf door de omvang van de mestsilo niet meer van toepassing. De normstelling volgens de Handreiking Industrielawaai en Vergunningverlening vormt daarmee feitelijk een saneringssituatie voor het aspect geluid ten opzichte van de bestaande situatie. De normstelling conform het Activiteitenbesluit kan worden gezien als een stuk bestaand recht. Onderstaand de conclusies voor het aspect geluid voor de verschillende bedrijfssituaties.

Representatieve bedrijfssituatie

In de representatieve bedrijfssituatie wordt uitgegaan van de maatgevende bedrijfssituatie waarbij o.a. de ventilatoren van de aardappelbewaarloodsen continue in bedrijf zijn tijdens het 'drogen'. Deze representatieve bedrijfssituatie vindt slechts een beperkte tijd van het jaar plaats (3 tot 5 weken).

Uit het onderzoek volgt voor de geluidsbelasting op nabijgelegen geluidsgevoelige bestemmingen:

  • Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau is maximaal 45 dB(A) etmaalwaarde en voldoet hiermee niet aan de normstelling. Het LAr,LT bedraagt in de dag-, avond- en nachtperiode maximaal respectievelijk 40,40 en 36 dB(A) op de woning Noordveenkanaal Zuidzijde 84. Met het treffen van maatregelen aan de condensor voor het koelen van pootgoed gaat het LAr,LT in de nachtperiode naar 35 dB(A). Op de overige woningen heeft deze maatregel geen effect. Deze maatregel zal worden uitgevoerd. Maatgevend is de ventilatie van de aardappelbewaarloods. Maatregelen om het bronvermogen van de ventilatie te reduceren zijn niet verder mogelijk.
  • Het bedrijf kan voldoen aan de normstelling voor het LAr,LT, wanneer een aarden wal met een lengte van 180 meter en een hoogte van 6 meter wordt aangelegd.
  • Het maximale geluidsniveau is maximaal 61 dB(A) etmaalwaarde en voldoet hiermee aan de normstelling.
  • De indirecte hinder door verkeersaantrekkende werking is maximaal 50 dB(A) etmaalwaarde en voldoet hiermee aan de normstelling.

Afwijkende representatieve bedrijfssituatie

De bedrijfssituatie wanneer de ventilatie van de aardappelbewaarloodsen beperkt in werking is (koelen en bewaren), in combinatie met een verhoogd aantal vervoersbewegingen in de nachtperiode is als afwijkende representatieve bedrijfssituatie beschouwd. Deze afwijkende bedrijfssituatie vindt buiten de weken van de representatieve bedrijfssituatie plaats.

Uit het onderzoek volgt voor de geluidsbelasting op nabijgelegen geluidsgevoelige bestemmingen:

• Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau is maximaal 42 dB(A) etmaalwaarde en voldoet hiermee niet op alle omliggende woningen aan de normstelling. Het LAr,LT bedraagt in de dag-, avond- en nachtperiode maximaal respectievelijk 34, 32 en 32 dB(A) op de woning Noordveenkanaal Zuidzijde 84. Maatgevend is de ventilatie van de aardappelbewaarloods. Op de overige woningen voldoet het bedrijf aan de normstelling.

• De optredende maximale geluidsniveaus wijken niet af van de RBS-situatie. Het maximale geluidsniveau is maximaal 61 dB(A) etmaalwaarde en voldoet hiermee aan de normstelling.

• De indirecte hinder door verkeersaantrekkende werking is maximaal 55 dB(A) etmaalwaarde en voldoet hiermee niet aan de richtwaarde voor de indirecte hinder, maar wel aan de grenswaarde van 65 dB(A) etmaalwaarde.

Incidentele bedrijfssituatie

Uit het onderzoek volgt voor de geluidsbelasting op nabijgelegen geluidsgevoelige bestemmingen:

  • Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau is maximaal 46 dB(A) etmaalwaarde en is er sprake van een overschrijding van de normstelling op 2 woningen. Het LAr,LT bedraagt in de dag-, avond-en nachtperiode maximaal respectievelijk 40, 40 en 36 dB(A) op de woning Noordveenkanaal Zuidzijde 84. Op de overige woningen wordt wel voldaan aan de normstelling.
  • Het maximale geluidsniveau is maximaal 61 dB(A) etmaalwaarde en voldoet hiermee aan de normstelling.
  • De indirecte hinder door verkeersaantrekkende werking is maximaal 55 dB(A) etmaalwaarde. Daarmee is er sprake van een overschrijding van de normstelling. Het gaat bij twee woningen om 1 en 5 dB overschrijdingen in respectievelijk de dag- en nachtperiode. Op deze woningen wordt wel voldaan aan de grenswaarde voor indirecte hinder van 65 dB(A).

De incidentele bedrijfssituatie komt maximaal twaalf keer per jaar voor. Een dergelijk beperkt voorkomende bedrijfssituatie is daarmee zeer beperkt van invloed op het woon- en leefklimaat van omwonenden. Bovendien zijn wij in het onderzoek uitgegaan van een worst-case benadering waarbij alle activiteiten maximaal plaatsvinden. De activiteiten zijn echter seizoensgebonden van aard, waardoor overlap beperkt plaatsvindt. De werkelijke geluidsniveaus liggen hierdoor lager.

Voor de vergunning hebben wij de mogelijkheid voor de representatieve- en incidentele bedrijfssituaties maatwerkvoorschriften op te nemen. Dit wordt toegepast omdat maatregelen niet verder mogelijk zijn om de geluidsbelasting te reduceren. Daarbij voldoen de berekende geluidsbelastingen in de representatieve situaties aan de huidige normstelling van 45 dB(A) etmaalwaarde, wat als een stuk bestaand recht kan worden gezien.

Maatregelen

Aangezien het toetsingskader van het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau tijdens de representatieve bedrijfssituatie en afwijkende representatieve bedrijfssituatie wordt overschreden zijn maatregelen overwogen. In beide bedrijfssituaties vormt de ventilatie van de aardappelopslagloodsen de maatgevende bron, met name de ventilatie van de nieuwe schuur, die aan de oostzijde is gesitueerd. Dit is noodzakelijk om de in- en uitschuuractiviteiten aan de westkant van de schuur uit te kunnen voeren. De ventilatoren zijn geplaatst in een ventilatiegang voor het geforceerd ventileren van de aardappelen. Het uitvoeren van beide activiteiten aan dezelfde zijde van de schuur is daarmee niet mogelijk.

De gehanteerde ventilatoren en het bronvermogen behoren tot de laagst mogelijke geluidsbronvermogens voor deze capaciteit in de markt ten opzichte van vergelijkbare andere ventilatoren.

Om de ventilatie stiller te maken is gekeken naar de mogelijkheid voor het plaatsen van geluiddempende roosters bij de opening van het aanzuigkanaal. De goedkoopste optie is het plaatsen van geluiddempende roosters. Met deze optie voldoet het bedrijf aan het toetsingskader tijdens de representatieve bedrijfssituatie. De kosten voor alleen de aanschaf van de roosters bedragen €96.000,-- exclusief btw, exclusief transport en plaatsingskosten. De totale kosten liggen daarmee nog aanzienlijk hoger.

Nadeel met deze oplossing is dat de vrije doorlaat van de roosters maximaal 45% bedraagt, waarmee de tegendruk aanzienlijk hoger wordt. Voor de benodigde ventilatie dienen dan zwaardere ventilatoren te worden geplaatst, die weer een hoger geluidsbronvermogen kennen, waarmee ook de dempingswaarde van de roosters moet worden verhoogd. Geluiddempende roosters zijn daarmee geen passende oplossing voor het reduceren van het geluidsbronvermogen van de ventilatie.

Daarnaast is gekeken naar mogelijke maatregelen in de overdracht. Er is uitgegaan van een aarden wal, wegens de betere landschappelijke inpasbaarheid. De aarden wal heeft een lengte van totaal 180 meter.

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat wanneer de aarden wal een hoogte heeft van 6 meter, het bedrijf aan het toetsingskader voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau kan voldoen. Het is echter zeer de vraag of een dergelijke aarden wal als wenselijk en ruimtelijk inpasbaar wordt beschouwd. Een 6 meter hoge aarden wal kent een brede voet van ongeveer 12 meter, uitgaande van een helling van 45 graden. Gezien het feit dat de omgeving een platte akkerbouwpolder is, zal het een opmerkelijk object in het landschap vormen.

Naast de ventilatie vormt de koeling van pootaardappelen (condensor) in de nachtperiode nog wel een beperkte relevante bijdrage, waardoor de geluidsbelasting in de nachtperiode op 36 dB(A) uitkomt op de maatgevende woning Noordveenkanaal Zuidzijde 84. De condensor is uitgerust met een tijdklok. Het is hierdoor goed mogelijk om deze in de nachtperiode uit te schakelen, waarmee het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau op de maatgevende woning Noordveenkanaal Zuidzijde 84 in de nachtperiode daalt naar 35 dB(A). Overdag en in de avond moet de condensor dan wel langer draaien. Het langer in werking zijn van de condensor in de dag- en avondperiode heeft geen effect op het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau, omdat er dan nog transport en laad- en losactiviteiten plaatsvinden die maatgevend zijn voor de berekende geluidsbelasting. Deze maatregel wordt genomen.

Het aangepast in werking hebben van de condensor heeft alleen een effect op het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau in de representatieve bedrijfssituatie in de nachtperiode. Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau in de afwijkende representatieve bedrijfssituatie en de incidentele bedrijfssituatie wijzigen daardoor niet.

Gelet op bovenstaande wordt geadviseerd een aangepaste normstelling op te nemen. Dit moet voor de representatieve bedrijfssituatie, waarbij de ventilatie gedurende een aantal weken per jaar continue in werking is (drogen), als ook voor de afwijkende representatieve bedrijfssituatie voor de rest van het jaar, waarbij de ventilatie slechts beperkt in werking is voor het koelen en bewaren. Daarbij moet rekening worden gehouden met de fluctuerende weersomstandigheden waarbij kan worden geoogst. Bij natte omstandigheden kan de benodigde initiële droogtijd langer zijn. Daarom wordt voor de representatieve bedrijfssituatie een langere periode aangehouden dan de opgegeven 3 tot 5 weken. De geluidsbelasting die hierbij hoort, past binnen de huidige/bestaande normstelling van het bedrijf, namelijk 45 dB(A) etmaalwaarde op basis van het Activiteitenbesluit. Het aspect mest is het enige onderdeel waardoor het bedrijf vergunningsplichtig is, maar die activiteiten zijn niet maatgevend voor de geluidsbelasting bij de omliggende woningen. Het woon- en leefklimaat bij de omliggende woningen blijft met deze normstelling van een aanvaardbaar niveau.

4.4.3.3 Conclusie

Bij ruimtelijke ontwikkelingen geldt de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering als gangbaar toetsingskader. In de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering is hiervoor een beoordelingssystematiek opgenomen. Daarbij wordt in eerste instantie gekeken naar richtafstanden voor de milieuaspecten stof, geluid, geur en veiligheid. Voor akkerbouwbedrijven geldt een richtafstand voor geluid van 30 meter van de grens van de inrichting tot de woonbestemmingen. De dichtstbijzijnde woning ligt op 190 meter van inrichtingsgrens, ten oosten van het bedrijf. Met de uitbreiding van het bouwvlak wordt het bouwvlak circa 40 meter naar het oosten verruimd, waarmee de afstand tot de woning nog steeds 150 meter bedraagt. Voor het aspect geluid wordt daarmee ruimschoots voldaan aan de richtafstand, waarmee voor de planologische onderbouwing feitelijk geen akoestisch onderzoek nodig is. Een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de omliggende woningen en woonbestemmingen is op basis van de richtafstanden al ruimschoots gewaarborgd. Ondanks het feit dat het bedrijf voldoet aan de richtafstanden volgens de VNG-publicatie heeft de gemeente Emmen verzocht om een akoestisch onderzoek voor de omgevingsvergunning om de milieuruimte van het bedrijf vast te leggen voor het aspect geluid.

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat niet in alle bedrijfssituaties voldaan wordt aan het toetsingskader en dat maatregelen nodig zijn. Daarnaast is een aangepaste normstelling nodig. Met deze aangepaste normstelling blijft het woon- en leefklimaat bij de omliggende woningen van een aanvaardbaar niveau. Samenvattend concluderen wij dat met de beoogde ontwikkeling een 'goed woon- en leefklimaat' bij de omliggende woningen is gewaarborgd. Hiermee vormt het aspect geluid geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling en het verlenen van de gevraagde vergunning. Van overige geluidbronnen als overige wegen, industrie- en spoorlawaai is geen sprake.

4.4.4 Activiteitenbesluit milieubeheer

Het bedrijf heeft op 21 februari 2019 voor de bestaande bedrijfsomvang een melding Activiteitenbesluit ingediend. In de gewenste situatie wordt het volledige bedrijf vergunningplichtig vanwege een uitbreiding met een bovengrondse mestsilo met een inhoud van 5000 m3. Er dient een oprichtingsvergunning voor het onderdeel milieu te worden aangevraagd. Deze vergunningprocedure zal verlopen via de uitgebreide procedure.

4.4.5 Bodem

De aanwezigheid van bodemverontreiniging kan gevolgen hebben voor het gebruik van de locatie. Niet alleen kan dit betekenen dat op het perceel gebruiksbeperkingen liggen. Ook kan het zo zijn dat de bodemverontreiniging de bestemming van de locatie in de weg staat. Het nemen van saneringsmaatregelen of het verwijderen van de bodemverontreiniging kan deze belemmering weer opheffen.

Beoordeling aspect Bodem

Omdat er bij de geprojecteerde uitbreiding met een mestsilo en een aardappelopslagloods geen sprake is van menselijk verblijf in het bouwwerk van meer dan 2 uur per dag, is een verkennend bodemonderzoek volgens NEN 5740 niet noodzakelijk.

Het plangebied is niet gelegen in een Grondwaterbeschermingsgebied of Bodembeschermingsgebied.

4.4.6 Luchtkwaliteit

Op basis van de Wet luchtkwaliteit gelden kwaliteitseisen voor de luchtkwaliteit. Deze eisen zijn doormiddel van grenswaarden voor diverse luchtverontreinigingscomponenten vastgelegd. Deze grenswaarden gelden overal in de buitenlucht. Er wordt onderscheid gemaakt tussen projecten die 'Niet in betekende mate' (NIMB) en 'In betekende mate' (IBM) bijdragen. Projecten die NIMB bijdragen aan de luchtkwaliteit kunnen zonder verder toetsing aan de grenswaarden worden uitgevoerd. Als een ontwikkeling ervoor zorgt dat de concentratie PM10 of NO2 met meer dan 3% van de grenswaarde toeneemt, draagt het project IBM bij aan de luchtkwaliteit en dient er een onderzoek te worden uitgevoerd om de effecten op de luchtkwaliteit in beeld te brengen.

De Wet luchtkwaliteit is bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling. Volgens de nieuwe regeling vormt luchtkwaliteit in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van een ruimtelijk project als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project leidt, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIMB) bij aan de luchtverontreiniging;
  • een project past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of binnen een regionaal programma van maatregelen.

De berekening/onderzoek van de luchtkwaliteit is uitgevoerd met het programma ISL3a 2019. Een afgedekte mestsilo is te benaderen als een agrarische bron, waarbij dit bij een niet-afgedekte mestsilo te benaderen is als oppervlakte-bron. Bij de te bouwen mestsilo gaat het om een afgedekte mestsilo, een agrarische bron. Echter wanneer de diameter groter wordt als 30 meter dient er gerekend te worden met een oppervlakte bron. Het te bouwen object is in diameter 32,7 meter. In het programma ISL3a is er dus uitgegaan van een oppervlakte bron. (Schoop, 2019).

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2021024-W701_0007.png"

De RD X en RD Y coördinaten geven een hoekpunt weer in de kaart. Lengte X en Lengte Y geven de contouren aan in meters. Verder zijn de RD X en Y Coördinaten van de 3 dichtstbijzijnde buren meegenomen in de berekening als ‘te beschermen objecten’. Bij ‘concentratie’ komen respectievelijk de waardes 14.00, 13.67 en 13.67 ug/m3 naar voren na de berekening. De concentraties liggen onder de grenswaarde van 40 ug/m3 voor PM10 (InfoMil, 2019). De overschrijdingsdagen zijn automatisch gecorrigeerd naar 6 dagen (InfoMil, 2019). Daarnaast is er bij InfoMil toelichting gevraagd over de waardes die aan PM10 moeten worden gegeven bij de berekening in ISL3a. Volgens InfoMil zijn er geen emissiefactoren voor fijnstof uit mestsilo’s bekend. De emissie is volgens InfoMil verwaarloosbaar als de mestsilo drijfmest of digestaat bevat (Schoop, 2019). De wijze van berekening van de concentraties luchtverontreinigende stoffen is vastgelegd in de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007. Omdat er geen significante ontwikkelingen in het plangebied of rondom het plangebied gepland zijn, zal de concentratie van de NOx en fijnstof niet veranderen. Hierdoor betekent de luchtkwaliteit geen belemmering voor het plan. Als Bijlage 10 Onderzoek luchtkwaliteit en bedrijfsplan is het onderzoek naar de luchtkwaliteit toegevoegd.

4.4.7 Geurbelasting en ammoniak

De te bouwen mestsilo zal, zoals eerder beschreven, afgedekt zijn. Bij de mestsilo zal het een constructieve voorziening zijn om het af te dekken (spankap). Op deze manier zal de ammoniakemissie, maar ook de geurhinder beperkt worden. Daarnaast moet er een minimum afstand zijn voor mestbassins naar kwetsbare gebieden voor geur. Omdat de te bouwen mestsilo groter zal zijn als 750 m2 of 2500 m3 spelen de eisen van het activiteitenbesluit geen rol, en is er een omgevingsvergunning milieu nodig. De handreiking Bedrijven en milieuzonering van de VNG adviseert voor de opslag van gier/drijfmest, in een gesloten opslag met een oppervlakte groter dan 750 m2, een afstand van minimaal 200 meter (VNG, 2020). De dichtstbijzijnde bebouwing van derden tot de mestsilo bedraagt circa 305 meter. Hierdoor wordt er voldaan aan de minimale afstand van 200 meter die de VNG adviseert.

4.4.8 Conclusie

Vanuit milieuhygiënisch oogpunt zijn geen belemmeringen voor de realisatie van de bewaarloods en mestsilo.

4.5 Waterparagraaf

4.5.1 Inleiding

De waterparagraaf is een verplicht onderdeel van een ruimtelijk plan en beschrijft de uitwerking hiervan op het watersysteem en geeft aan welke eisen het watersysteem aan het plan oplegt. De waterparagraaf is de plek waar, naast een beschrijving van de waterhuishoudkundige consequenties van het plan of besluit, het wateradvies en de gemaakte afwegingen expliciet en toetsbaar een plaats krijgen. Uitgangspunt bij een watertoets is dat bij een bouwplan moet worden voorkomen dat grond- of oppervlaktewateroverlast ontstaat en de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater niet negatief wordt beïnvloed. In deze waterparagraaf wordt beschreven hoe het huidige waterhuishoudkundig systeem ten behoeve van de nieuwe ontwikkeling is ingericht en of fysieke omstandigheden voor het gebied gelden en of speciale functies voor het plangebied gelden. Naast een beschrijving van de waterhuishoudkundige consequenties van het plan en de stedelijke wateropgave heeft het het wateradvies van het waterschap een duidelijke plaats gekregen.

4.5.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Hunze en Aa’s. De watertoets is uitgevoerd. De normale procedure dient gevolgd te worden. De watertoets is toegevoegd als Bijlage 3.Binnen dit project worden geen wooneenheden gerealiseerd. De toename van het verharde oppervlak bedraagt meer dan 1500 m2. Het plangebied bevindt zich niet binnen een primair watergebied of een stedelijk watercorridor. Binnen het plangebied is geen sprake van (grond)wateroverlast.

4.5.3 Bergingsmaatregelen

Omdat er sprake is van watercompensatie bij realisatie van de nieuw bebouwingen en erfverharding dient extra ruimte voor water gerealiseerd te worden op locatie. Om deze reden worden nieuwe sloten gegraven aan de west, zuid- en oostzijde van het bedrijf. Aan de westzijde is momenteel al een sloot aanwezig en deze zal verbreed worden. Aan de oostzijde wordt de sloot verlegd. De nieuwe sloten voorzien in nieuwe ruimte voor waterberging en daarnaast vormen de watergangen tevens een natuurlijke afscheiding van het perceel. Voor extra waterberging kan de sloot aan de kant van het Noordveenkanaal Noordzijde verbreed worden (waterpartij). Daarnaast is er de mogelijkheid om een extra sloot te realiseren naast de mestsilo. Op deze manier wordt de compensatie van het gehele erf gewaarborgd.

De toename verharding zal na berekening vanaf de plattegrond 5.970m2 zijn. Per m2 verhardingstoename dient 80 liter water vertraagd afgevoerd te worden middels waterberging, wat neerkomt op 477,6 m3. (5970 * 0,08). Door de toename van verharding is één van de mogelijkheden om de sloot aan de westzijde te verbreden met 2,5 meter tot 5,5 meter over een lengte van 565 meter (afgerond). Aan de oostzijde is het ook mogelijk om de sloot verder te verbreden tot 5,5 meter. Dit zou dan in combinatie kunnen met een gedeeltelijke verbreding van de sloot aan de westzijde. Door de verbreding van bouwkavel zal de sloot aan de zuidzijde met 53 meter in lengte toenemen. Op deze manier wordt er ook voor extra berging gezorgd. De aanvullende waterpartij aan de zuidzijde (Noordveenkanaal Noordzijde) is nog buiten beschouwing gelaten.

Door een tussentijdse verandering van plan is de verharding verder toegenomen. In overleg met Waterschap Hunze en Aa’s is er besloten geen nieuwe watertoets aan te maken met de extra verharding die dit tot gevolg had.

Volgens watertoets: 5.070 m2 + Uitbreiding (30x30): 900 m2 = 5.970 m2 verhardingstoename. Aan waterberging nodig: 5.970*0.08 = 477,6 m3

Maatvoering sloten

Het waterschap heeft reeds aangegeven dat de bergingsschijf (laagste maaiveld binnen peilgebied minus de hoogste grondwaterstand en een waakhoogte van 0,3 m) ongeveer 0,4 m is.

Optie 1

Uitgegaan van de berekening van Waterschap bij een toename van breedte van 2,5 meter, met een talud van 1:1, is er per meter 1 m3 extra waterberging.

  • Sloot westzijde verbreding: 0,4 * 2,5 * 565 = 565 m3
  • Sloot oostzijde verbreding: 0,4 * 2,5 *182 = 182 m3
  • Sloot zuidzijde verlenging: 0,4 * 2,6 * 53 = 55,12 m3

Extra berging maximaal: 802 m3

Optie 2

Uitgegaan van de berekening van Waterschap bij een toename van breedte van 2,5 meter, met een talud van 1:1.5 is er per meter 0,9 m3 extra waterberging is.

  • Sloot westzijde verbreding: ((0,4 * 2,5)-0,1) * 565 = 508,5 m3
  • Sloot oostzijde verbreding: ((0,4 * 2,5)-0,1) * 182 = 163,8 m3
  • Sloot zuidzijde verlenging: 0,96 * 53 = 50,88 m3

Extra berging maximaal: 723 m3

Uit de bovenstaande berekening blijkt dat de extra berging die gerealiseerd kan worden, namelijk 802 of 723 m3 (of een combinatie hiervan), ruim voldoende is om de toename van verharding te compenseren (477,6 m3).

Er zal gekozen worden voor enkel een verbreding van de sloot aan de westzijde of een combinatie van meerdere sloten die verbreed worden. Dit om uiteindelijk aan de minimale eis van 477,6 m3 waterberging te komen. Sloten met een talud van 1:1 of 1:1.5 zijn hierbij beiden toepasbaar.

4.5.4 Waterhuishouding

Zowel provincie, het waterschap als de gemeente stellen waterbeleid vast. De belangrijkste kaders zijn de Omgevingsverordening en -visie van de provincie Drenthe, het Waterbeheersplan van het waterschap Hunze en Aas, het gemeentelijk rioleringsplan en het Waterplan van de gemeente Emmen.

4.5.5 Afvoer van water

Afstromend hemelwater

Het beleid van de gemeente Emmen en het waterschap is gericht op afkoppelen van hemelwater van de riolering en te lozen op oppervlaktewater of zo mogelijk te laten infiltreren in de bodem. Op deze manier wordt waar mogelijk geprobeerd extra ruimte voor water te maken. Ook wordt om wateroverlast te voorkomen naar extra afvoermogelijkheden gezocht. Probleem wat optreedt bij diverse initiatieven, is dat een deel van het gebied in een grondwaterbeschermingsgebied ligt. Infiltreren is daarom niet altijd toegestaan. Voor lozing van het hemelwater dient in principe waterberging op eigen terrein gerealiseerd te worden. Als regel wordt genomen dat 10% van het te verharden oppervlak moet worden ingericht voor hemelwaterberging. De huidige verharding zorgt ervoor dat het regenwater zich afvoert naar de kolken achterop het terrein. Vanuit hier wordt het regenwater naar de sloten geleid aan zowel de west- en oostzijde van het terrein. De dakgoten zijn tevens aangesloten op de sloten rondom het bedrijf. Een deel van het regenwater zal ook wegspoelen naar het groen wat tevens om de gebouwen ligt. Hierdoor wordt ook een deel van het water geïnfiltreerd.

Afvoer uit bergingsmaatregel

De afvoer vanuit de bergingsmaatregel wordt gerealiseerd door aansluiting op de schouwsloot. De schouwsloot is weer aangesloten op de hoofdwatergang. De hoofdwatergang loopt langs het Noordveenkanaal.

Grondwaterstanden

Zoals aangegeven zijn de grondwaterstanden lokaal hoog in het plangebied. Het plan is om voor de gebouwen die er gebouwd worden, hetzelfde principe toe te passen als dat van de reeds gebouwde bedrijfsgebouwen: hetzelfde bouwpeil wordt gehanteerd als de reeds bestaande bebouwing. Vanuit het advies van Waterschap zal het maaiveld met minimaal 0,3 meter verhoogd worden. Op deze manier wordt aan de ontwateringsnorm van 0,7 m. voldaan.

Bodemdaling/het veen

Zoals aangegeven komt er veen voor boven de gemiddeld laagste grondwaterstand. Dit kan zorgen voor bodemdaling in de toekomst. Voor de nieuwe gebouwen zal, voor zover er veen wordt aangetroffen, een laag veen uitgegraven worden. Dit wordt dan weer opgevuld/opgehoogd met zand. Voor de te bouwen gebouwen zal hetzelfde principe worden toegepast als de reeds gebouwde gebouwen. Het plangebied wordt gedeeltelijk verhoogd.

Bestaande bebouwing

De waterberging van de bestaande bebouwing wordt door het Waterschap als toereikend geacht. Uitsluitend voor het uitbreidingsplan dient compensatie van de waterberging plaats te vinden zoals voorgaand is berekend.

Huishoudelijk afvalwater

Huishoudelijk afvalwater dient te worden geloosd op de gemeentelijke riolering. Er is een gescheiden rioolstelsel aanwezig waarop de afvoer van huishoudelijk afvalwater is aangesloten.

Bedrijfsafvalwater

Het bedrijf loost geen bedrijfsafvalwater op de gemeentelijke riolering.

4.5.6 Kwaliteit oppervlaktewater

Vermeden dient te worden dat hemelwater in aanraking komt met materialen die milieu belastende stoffen uitlogen. Om verontreiniging te voorkomen dient derhalve bij de bouw geen gebruik te worden gemaakt van uitlogende materialen.

4.5.7 Wateradvies waterschap

Via www.dewatertoets.nl (korte procedure) is het Waterschap Hunze en Aas op de hoogte gebracht van het plan. Een afschrift van de watertoets is toegevoegd als Bijlage 3 Watertoets. Het Waterschap gaat akkoord met het plan, wanneer rekening wordt gehouden met de hiervoor genoemde aspecten. Hiermee is het watertoets-proces goed doorlopen.

Hoofdstuk 5 Maatschappelijke betrokkenheid

Het concept-ontwerp wijzigingsplan is voor vooroverleg voorgelegd aan de Provincie Drenthe, de Regionale Uitvoeringsdienst Drenthe (RUD), de Veiligheidsregio Drente (VRD), het Waterschap Hunze en Aas en Plaatselijk Belang Nieuw-Weerdinge. Hieronder zijn de belangrijkste/relevante onderdelen van reacties samengevat. Het waterschap en het plaatselijk belang heeft geen reactie ingediend.

Provincie:

Op basis van de Omgevingsvisie Drenthe zijn de aspecten agrarische bedrijvigheid en landschep van provinciaal belang. Het plan betreft de uitbreiding van een bestaand akkerbouwbedrijf en de landschappelijke inpassing daarvan. Indien het plan overeenkomstig dit concept in procedure wordt gebracht, mag u er vanuit gaan dat Gedeputeerde Staten geen reden zullen zien om vanuit provinciaal belang in te grijpen in de verdere procedure. Wel vragen wij aandacht voor een aantal verbeterpunten wat betreft de landschappelijke inpassing en de uitvoering van deze inpassing, dit gezien het feit dat de inpassing bij de eerdere uitbreiding maar ten dele is gerealiseerd.

RUD:

Voor de realisatie van de voorgenomen uitbreiding van het akkerbouwbedrijf met een opslagloods en mestsilo moet voor de gehele inrichting een omgevingsvergunning voor het onderdeel milieu worden aangevraagd. Hiervoor zal de uitgebreide voorbereidingsprocedure moeten worden gevolgd. Dit vanwege de gewenste realisatie van een mestsilo met een inhoud van meer dan 2500 m3.

VRD:

Toevoegen paragraaf Inrichting en Ontwikkeling (dit is voor zover relevant toegevoegd onder paragraaf 4.3. Fysieke veiligheid).

De reacties geven geen aanleiding tot verandering van het plan. Ter waarborging van uitvoering van het landschapsinpassingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels, dit is door de provincie over het hoofd gezien.

5.1 Ontwerp wijzigingsplan en zienswijzen

Het ontwerp wijzigingsplan heeft vanaf 19 oktober tot en met 29 november 2022 gedurende 6 weken voor een ieder ter inzage gelegen. Binnen deze termijn zijn er geen zienswijzen ingediend over het ontwerp wijzigingsplan. Provincie Drenthe en de RUD hebben wel aangegeven dat zij akkoord zijn met de inhoud van het plan. Dit is toegevoegd als Bijlage 12 Reactie Provincie ontwerpplan en Bijlage 14 Reactie RUD ontwerpplan. Naar aanleiding van een email van een omwonenden is het akoestisch onderzoek geupdated conform het erfinrichtingsplan.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Voor het opstellen van een wijzigingsplan is een bedrag opgenomen in de legesverordening. De plankosten komen geheel voor rekening van de aanvrager. Daarmee is de economische uitvoerbaarheid voldoende geborgd.Planschade kan bij dit wijzigingsplan op voorhand niet geheel worden uitgesloten. Om deze reden is een planschaderisico-overeenkomst met de initiatiefnemer gesloten.