direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Weerdinge, Gruunkampen II
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0114.2021018-W701

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding tot nieuw bestemmingsplan

Initiatiefnemer is eigenaar van de locatie aan de Gruunkampen te Weerdinge, kadastraal bekend Emmen AC 427 en AC 447 (gedeeltelijk). Ter plaatse van het plangebied is het bestemmingsplan ‘Weerdinge’ (2017) van toepassing. Het voornemen is om op de locatie vijf woningen te realiseren. Met deze vijf woningen wordt invulling gegeven aan het dorpsuitbreidingsplan Gruunkampen op basis van de wijzigingsbevoegdheid uit artikel 5.7.1. lid c. van het bestemmingsplan.

De dorpsuitbreiding vloeit voort uit het dorpsprogramma Emmen Revisited voor Weerdinge die in 2011 is vastgesteld. In dit programma was ook aandacht voor verbeteren van het wonen. Dit gebeurde langs twee sporen. Het eerste spoor was het krijgen van beter zicht op het woningaanbod in relatie tot de toekomstige vraag op de woningmarkt. Een nadere analyse van de woningmarkt gericht op krimp, starters & jongeren, ouderen, koop- en huurwoningen moest hieraan bijdragen. Het tweede spoor was het aanpassen van de woningvoorraad aan de huidige en toekomstige vraag. De verkoop van huurwoningen en de realisatie van het uitbreidingsplan aan de Gruunkampen vormden de verdere uitwerking van dit spoor. Met voorliggend plan wordt hier invulling aan gegeven.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt ten oosten van het centrumgebied van Weerdinge, in de gemeente Emmen. Op figuur 1 is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2021018-W701_0001.png"

Figuur 1. De ligging van het plangebied Gruunkampen (5 woningen), Weerdinge, in de

gemeente Emmen.

Het plangebied ligt aan de oostzijde van Weerdingen. Het betreft het laatste deel van uitbreidingsplan Gruunkampen, ten noorden van de ontsluitingslus van het wijkje. Ten noorden van het plangebeid liggen weilanden. De Gruunkampen wordt ontsloten op de Achterlaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2021018-W701_0002.png"

Figuur 2. Globale begrenzing plan gebied binnen het wijzigingsgebied.

1.3 Huidige planologische regelingen

Binnen het plangebied gelden de volgende bestemmingsplannen:

  • Parapluplan Parkeernormen gemeente Emmen (2018);
  • Bestemmingsplan ‘Weerdinge’ (2017) met de bijbehorende bestemmingen:

Agrarisch met waarden – Esdorpenlandschap

De voor ‘Agrarisch met waarden – Esdorpenlandschap’ aangewezen gronden zijn bestemd voor behoud en herstel van de landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarden, agrarische doeleinden, extensief recreatief medegebruik en behoud en herstel van watergangen.

Waarde – Archeologie 4

De voor ‘Waarde – Archeologie 4’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en) mede bestemd voor terreinen van middelhoge of hoge archeologische verwachtingen, bescherming en veiligstelling van de vastgestelde archeologische waarden.

Wetgevingzone – wijzigingsgebied - Gruunkampen

Burgermeester en wethouder zijn bevoegd op grond van artikel 3.6. van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen in de zin dat 5 woningen worden gerealiseerd, conform de bestemmingen ‘Wonen – Vrijstaand 3’ en/of ‘Wonen – Twee aan een’ binnen de aanduiding ‘Wetgevingzone – wijzigingsgebied – Gruunkampen’, ten dienste van het dorpsuitbreidingsplan ‘Gruunkampen’.

Vrijwaringszone – Molenbiotoop

De gronden ter plaatse van de aanduiding ‘vrijwaringszone – molenbiotoop’ zijn, naast de voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens bestemd voor de handhaving van openheid met het oog op een vrije windvang van de molen.

1.4 Opzet bestemmingsplan

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. Op de verbeelding worden de percelen in het gebied aangegeven met een bestemming dan wel een aanduiding. In de regels worden de bouw- en gebruiksmogelijkheden van het plangebied geregeld. Tot slot wordt in de toelichting een verantwoording gegeven van de in het plan gemaakte keuzes.

1.5 Overzicht verricht onderzoek

Ter voorbereiding van het bestemmingsplan Weerdinge, Gruunkampen II (woningbouwlocatie) zijn diverse onderzoeken verricht en adviezen gegeven. Daarnaast is er informatie gebruikt uit onderzoeken en adviezen die in een ander kader zijn uitgevoerd. De conclusies uit de onderzoeken en adviezen zijn verwerkt in de toelichting.

Ter voorbereiding van het bestemmingsplan zijn de volgende onderzoeken verricht:

  • Actualisatie archeologisch onderzoek
  • Een ecologische quickscan
  • Verkennend bodemonderzoek
  • Een digitale watertoets
  • Akoestisch onderzoek

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Gemeentelijk beleid

2.1.1 Structuurvisie gemeente Emmen 2020: 'veelzijdigheid troef'

Structuurvisie Emmen 2020, Veelzijdigheid Troef, is 24 september 2009 vastgesteld door de raad. Het document is opgesteld als ruimtelijke vertaling van de ambities gesteld in de Strategienota Emmen 2020, vastgesteld in de raadsvergadering van september 2001. De structuurvisie geeft de hoofdlijnen van de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Emmen weer. In de structuurvisie wordt de ruimtelijke structuur van 2020 geschetst aan de hand van een aantal thema's, te weten landschap, duurzaamheid, verkeer, werken, wonen, voorzieningen en veiligheid. Voor ieder thema is een hoofdkoers bepaald. Voor het voorziene plan zijn vooral het thema ‘wonen’ van belang.

Gemeente Emmen zet in op aantrekkelijke, sterk gevarieerde woonmilieus. Variatie is hierbij nodig om verschillende doelgroepen aan Emmen te binden. Onder deze doelgroepen behoren ouderen met veel tijd en geld, gezinnen met kinderen, starters in werk- en wooncarrière, ouderen met behoefte aan ‘cure & care’. Voorliggend plan voorziet hierin door de toevoeging van woningen voor verschillende doelgroepen.

De prognose van Emmen laat zien dat de autonome bevolkingsgroei beperkt is. Het vereist een extra

inspanning voor de gemeente om te groeien naar 120.000 inwoners. Om 120.000 inwoners te kunnen

huisvesten, zijn circa 8.750 nieuwe woningen nodig. Het voorziene plan draagt bij om te groeien naar

120.000 inwoners.

2.1.2 Woonvisie 2018-2023: 'Thuis in Emmen: snoeien doet bloeien'

In de woonvisie 2018-2023 richt de gemeente Emmen zich op een nieuwbouwopgave passend bij de kwalitatieve behoefte en aanvullend op de bestaande voorraad. Daarbij moet de bestaande woningvoorraad beter benut worden. In de Woonvisie is een strategie opgenomen voor woningbouw, aan de hand van zes pijlers:

  • 1. Woningbouwinitiatieven worden niet individueel, maar in samenhang bekeken.
  • 2. Prioriteit wordt gegeven aan plannen voor herstructurering en transformatie.
  • 3. Bij het maken van de woon- en leefbaarheidsvisies voor dorpen en wijken komen plekken naar voren waar inbreiding (verdichting) mogelijk en gewenst is.
  • 4. Bestaande uitbreidingslocaties worden afgerond.
  • 5. Woningbouwplannen dragen bij aan een gevarieerd woonmilieu.
  • 6. Woningbouwplannen dragen bij aan ruimtelijke kwaliteit.

De gemeente constateert dat de crisis op de woningmarkt voorbij is en dat de woningmarkt is aangetrokken. De markt voor koopwoningen trekt aan. Er worden meer woningen verkocht en er komen meer nieuwbouwinitiatieven voor koopwoningen bij de gemeente binnen. Met het woningbouwprogramma wordt ruimte geboden voor goede woningbouwinitiatieven van particulieren, ontwikkelaars en corporaties. Op het niveau van de gemeente kunnen tussen 2016 en 2026 per saldo 640 tot 960 woningen toegevoegd worden.

In het woningmarktonderzoek van 2016 komt naar voren dat ongeveer 17% van de huishoudens in de gemeente een andere woning zoekt (circa 9.000 huishoudens). Dit zijn vooral jongere huishoudens die een (andere) koopwoning willen. Oudere huishoudens willen minder vaak verhuizen. Ouderen met een verhuiswens zoeken vaak een levensloopbestendige woning. Dit kan een appartement zijn, maar ook een gelijkvloerse grondgebonden woning. Onder oudere huishoudens met een verhuiswens is de belangstelling voor huren groter dan bij jongere huishoudens.

Kwantitatief zijn vraag en aanbod op de Emmense woningmarkt redelijk in evenwicht. Dit beeld verandert wanneer de gevraagde kwaliteit in beeld wordt gebracht. Dan blijkt dat vraag en aanbod niet goed op elkaar aansluiten.

Vertaling naar voorliggend plan

De gemeente Emmen heeft aangegeven dat de locatie van het voorziene plan een gewenste locatie is voor uitbreiding. Reeds in 2011 is het dorpsuitbreidingsplan in het beleid opgenomen. Met het voorziene plan wordt aan de bestaande uitbreidingslocatie vanuit bestemmingsplan ‘Weerdinge’ (2017) invulling gegeven. De huidige locatie aan de Gruunkampen bestaat uit een braakliggende locatie, met als functie groen, en een landbouwakker. Met het voorziene woningbouwplan wordt bijgedragen aan een gevarieerd woonmilieu in het dorp en wordt de ruimtelijke kwaliteit van de Gruunkampen verbeterd. Met voorliggend plan wordt invulling gegeven aan het woningbouwprogramma, waarin tussen 2016 en 2026 per saldo 640 tot 960 woningen worden toegevoegd in de gemeente Emmen. Daarnaast sluit dit voorziene plan aan op de huidige woningvraag.

Circa 9.000 (jongere) huishoudens zijn op zoek naar een andere koopwoning. Het plan is hiermee in lijn met de doelstellingen uit de gemeentelijke woonvisie.

2.1.3 Integrale parkeervisie

In oktober 2017 heeft de gemeenteraad van Emmen de ‘Integrale parkeervisie gemeente Emmen’ vastgesteld. Deze visie vervangt de parkeernota van 2010.

De visie is het kader voor het bepalen van de parkeeropgave bij fysieke ontwikkelingen op alle niveaus. Het is een leidraad voor het beoordelen van de parkeeropgave van stedenbouwkundige visies & plannen voor (her-)ontwikkeling van de fysieke leefomgeving en is ook het kader dat invulling geeft aan het begrip ‘voldoende parkeer- of stallingsruimte’ dan wel ‘voldoende laad- of losruimte’ in bestaande en op ontwikkeling gerichte nieuwe bestemmingsplannen. De visie bevat ten aanzien van de hoeveelheid parkvoorzieningen en het aantal los- en laadplaatsen het beoordelingskader voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen en- of wijzigen gebruik.

Voor toekomstige (nieuwbouw)ontwikkelingen is in de parkeervisie de landelijke richtlijnen van het CROW leidraad. Uitgangspunt blijft in beginsel voldoende parkeerruimte op eigen terrein. Als dit niet kan, kan eventueel teruggevallen worden op parkeren in de openbare ruimte, waarvoor aan de gemeente een afkoopsom wordt betaald. In voorliggend plan worden de parkeergelegenheden gerealiseerd op eigen terrein. In hoofdstuk 3 wordt dit nader onderbouwd.

2.1.4 Welstandsnota gemeente Emmen

De welstandsnota 2016, gemeente Emmen is opgesteld uitgaande van het motto: “Loslaten wat kan, regelen wat ertoe doet”.

De gemeente hecht waarde aan de omgevingskwaliteit, en ziet daarbij onderscheid tussen de verschillende gebieden die de gemeente rijk is. Niet ieder gebied vraagt om dezelfde benadering. De welstandsnota 2016 kent drie welstandsniveaus: welstandsvrij, welstandsluw en welstandsniveau

hoog. Voor een aantal gebieden is de ambitie naar beneden bijgesteld, waardoor welstandsvrije gebieden zijn toegenomen. Het niveau welstandsluw is geïntroduceerd. In de luwe gebieden wordt op een aantal basale aspecten van welstand gestuurd en wordt afstand genomen van gedetailleerde beoordelingen. Daarnaast moeten gebieden die van meer waarde zijn - niveau hoog – goed beschermd
blijven. Deze gebieden leveren een belangrijke bijdrage aan de identiteit van Emmen. Voornamelijk zijn dit de centra van dorpen, wijken en de beschermde dorpsgezichten. Voor deze gebieden geldt een hoog ambitieniveau. Het gemeentebestuur beoogt met deze nota een dynamische welstand in Emmen, waarbinnen ruimte is voor dialoog en “kwalitatief herstel” met de samenleving

Het bestemmingsplan en de welstandsnota zorgen samen voor het behoud van de ruimtelijke kwaliteit. Het bestemmingsplan geeft aan wat, hoeveel, in welke vorm en waar er gebouwd mag worden. Het welstandsbeleid geeft aan hoe het gebouw er uit mag komen te zien. Dit wil zeggen dat het welstandsbeleid moet voorkomen dat er gebouwen gebouwd worden die afbreuk doen aan de omgeving.

Het voorziene plan is gelegen in een gebied waarvoor het welstandsniveau 'Hoog' geldt. Het ambitieniveau ‘hoog’ is van toepassing voor een aantal specifieke plekken in de gemeente. Deze gebieden dragen in ruimtelijke opzicht in grote mate bij aan de identiteit van de gemeente. Het betreft de centra van de grote en kleine dorpen, winkelcentra, beschermde dorpsgezichten, monumenten en belangrijke invalswegen. Hier volgt een beknopte beschrijving van de belangrijkste gebieden van dit niveau.

Voorliggend plan ligt binnen het gebied van de Esdorpen. Het esdorpenlandschap van de zandgronden vormt het oudste landschap van de gemeente. Het is uitgesproken kleinschalig en rijk aan landschapselementen: wegbeplanting, houtwallen, monumentale bomen en bosschages. De brinkdorpen aan de randen van het es complex zijn veelal nog gaaf en hebben hun karakteristieke structuur behouden. De volgende dorpen zijn waardevolle esdorpen: Noordbarge, Zuidbarge en Weerdinge.

Voor de esdorpen zijn de wegenstructuur met de gesitueerde boerderijen karakteristiek. Essentieel zijn de doorgezichten. De bebouwing is overwegend sober, er zijn slechts enkele voorhuizen voorzien van een enkele decoratieve toevoeging. Het kenmerkende authentieke materiaalgebruik en de bijbehorende detaillering draagt sterk bij aan het samenhangende karakter van de Esdorpen. Met name in Weerdinge is in de loop der jaren de diversiteit aan woningen van een later datum toegenomen. De ambitie van de gemeente is om bij nieuwe projecten een gelijkwaardige kwaliteit na te streven.

Vertaling naar voorliggend plan
In de welstandsnota zijn diverse welstandscriteria benoemd waar een plan aan dient te voldoen. Op voorliggend plan is het volgende van toepassing. De bebouwing is wat betreft de structuur, positie en oriëntatie afgestemd op de aangrenzende bebouwing in de Gruunkampen. De hoofdmassa is helder vormgegeven en qua maat en schaal passend
bij de bebouwing in de omgeving. De bestaande kapvormen en kaprichtingen uit de omgeving zijn richtinggevend. Zo komen de vijf woningen om de lus te staan, met de kaprichting gesitueerd overeenkomstig de andere woningen. De bijbehorende bouwwerken zijn ondergeschikt aan de

hoofdmassa. In het voorliggend plan zijn de bijgebouwen van de woningen ondergeschikt aan de woning. Het voorliggend plan is aangepast aan de massa, stijlkenmerken, materiaal, detaillering en het kleurgebruik van de bebouwing in de omgeving. Dit geldt tevens voor de gevelcompositie, de plaats,
de afmetingen en verhoudingen van de gevelelementen, zoals de ramen. De erfafscheidingen van de vijf woningen zijn van hoogwaardige toepassing. Dit komt tot uiting in het voorziene plan door de situering, vormgeving, materiaalgebruik en detaillering in aansluiting op de gebiedskenmerken. In hoofdstuk 3 wordt verdere uitleg gegeven over de stedenbouwkundige structuur van het voorziene plan.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Omgevingsvisie Drenthe

De Omgevingsvisie is hét strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein.

De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe in de periode tot 2030, met in sommige gevallen een doorkijk naar de periode daarna. Als in de tekst wordt gesproken over ‘lange termijn’, betreft het de periode na 2030.

De Omgevingsvisie heeft voor de provincie vooral een interne binding. Dit betekent dat de provincie bij de uitoefening van haar taken aan de Omgevingsvisie gebonden is.

Missie

De missie van de provincie is het waarderen van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij de kernkwaliteiten. Deze missie is ingegeven door wat inwoners, medeoverheden en maatschappelijke partners belangrijk vinden voor de toekomst van Drenthe. De kernkwaliteiten zijn samen met partners en de inwoners van Drenthe benoemd, te weten landschap, cultuurhistorie, aardkundige waarden, archeologie, rust en natuur.

Kernkwaliteiten

De kernkwaliteiten zijn de kwaliteiten die bijdragen aan de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe. Samen met vertegenwoordigers van overheden, belangengroepen, marktpartijen en inwoners heeft de provincie de volgende kernkwaliteiten van Drenthe benoemd:

  • rust, ruimte, natuur en landschap;
  • oorspronkelijkheid (authenticiteit, Drents eigen);
  • noaberschap;
  • kleinschaligheid (Drentse schaal);
  • menselijke maat;
  • veiligheid.

Het provinciaal belang ligt in het behouden en, waar mogelijk, ontwikkelen van de kernkwaliteiten. In hoofdstuk 4 van de Omgevingsvisie is voor alle kernkwaliteiten een uitwerking naar meer concrete indicatoren gemaakt, namelijk landschap, cultuurhistorie, aardkundige waarden, archeologie, rust en natuur.

Zorgvuldig ruimtegebruik

In Drenthe kunnen mensen nog ruimte beleven. Dat wil de provincie bewaken, ook wanneer er nieuwbouwplannen zijn. Zorgvuldig ruimtegebruik is van provinciaal belang. In voorliggend plan wordt hier door middel inbreiding aan Gruunkampen II invulling aan gegeven. Er is sprake van een kleinschalig plan waarbij de overgang naar het achterliggende agrarische gebied zorgvuldig is vormgegeven.

Milieu- en leefomgevingskwaliteit

De provincie streeft naar een gezonde en veilige leefomgeving voor mens, plant en dier. Het beschermen van de kwaliteit van milieu en leefomgeving is veelal op Europees en nationaal niveau geregeld. Daarbij zijn diverse taken en verantwoordelijkheden bij de provincies neergelegd. Deze taken, gericht op het beschermen van de kwaliteit van lucht, water en bodem en het verbeteren van de verkeersveiligheid, waterveiligheid en externe veiligheid, zijn daarmee van provinciaal belang. In hoofdstuk 4 worden deze aspecten omtrent voorliggend plan toegelicht.

Kaarten en doelstellingen

Op kaarten behorende bij de Omgevingsvisie Drenthe zijn de kernkwaliteiten nader weergegeven. Op

een aantal kaarten (wanneer relevant) is het plangebied als volgt aangeduid:

Landschap

Ten aanzien van de kernkwaliteit Landschap ligt het plangebied in het esdorpenlandschap. Dit landschapstype bevat enkele telkens terugkerende onderdelen, namelijk het dorp, de es, het beekdal en de velden/bossen/heide. Het esdorpenlandschap is een agrarisch cultuurlandschap ten voeten uit. Elk onderdeel van het landschap komt voort uit het agrarisch gebruik en is gerelateerd aan het functioneren van de lokale agrarische dorpsgemeenschap, met de boermarken als het oorspronkelijke gezag. De esdorpen vormen vanouds de ontginningsbasis van het landschap. Ze liggen veelal op landschappelijke overgangen van nat (beekdal) naar droog (es/heide/bos). Het plangebied betreft

bestaand stedelijk gebied en tast geen essen of beekdalen aan. De kernkwaliteit is dan ook niet in het geding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2021018-W701_0003.png"

Cultuurhistorie

Het plangebied is gelegen binnen het gebied Hondsrug en Hunzedal. Het generieke beleid 'respecteren' is van toepassing. De cultuurhistorische samenhang, zoals die in de hoofdstructuur is verwoord en verbeeld, is van provinciaal belang. Daarom wil de provincie die cultuurhistorische samenhang veilig stellen voor de toekomst. De categorie is vooral van toepassing in gebieden waar de ontwikkelingen meer kleinschalig zijn en in een laag tempo zich voltrekken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2021018-W701_0004.png"

Figuur 5. Ligging plangebied binnen de kernkwaliteit cultuurhistorie . Bron: Ruimtelijkeplannen.nl

Het provinciale beleid ten aanzien van cultuurhistorie is beschreven in de beleidsnota ‘Cultuurhistorisch Kompas Drenthe’. Twee doelstellingen staan hierin centraal.

  • Ten eerste wil de provincie de cultuurhistorie herkenbaar houden. Het provinciaal belang Cultuurhistorie is vastgelegd in de Cultuurhistorische Hoofdstructuur.
  • Ten tweede wil de provincie de ruimtelijke identiteit versterken. Dat doet de provincie door ruimtelijke ontwikkelingen te sturen vanuit samenhangende cultuurhistorische kwaliteiten, met respect en durf. Daarin is ruimte voor inspiratie en eigen afwegingen van onze partners.

De Cultuurhistorische Hoofdstructuur verbindt alle elementen, structuren en gebieden die in hun onderlinge samenhang van provinciaal belang worden geacht. Voor het bepalen welke onderdelen van provinciaal belang zijn worden de volgende criteria toegepast:

  • De onderlinge, samenhangende relatie van elementen, structuren en gebieden;
  • De bovenlokale betekenis van de elementen, structuren en gebieden;
  • De mate waarin de elementen, structuren en gebieden nu ruimtelijk dominant zijn;
  • De mate waarin zij karakteristiek zijn voor de provincie Drenthe en voor het deelgebied.

Binnen het plangebied bevindt zich geen cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en de Gruunkampen is geen weg met een cultuurhistorisch karakter. Het plan heeft derhalve geen (negatieve) invloed op de cultuurhistorische hoofdstructuur. Wel is het plangebied gelegen binnen landschappelijke waardevol gebeid. De stedenbouwkundige inpassing van het plangebied is hier op afgestemd. Er is sprake van aansluiting op bestaande bebouwing en een logische overgang naar het achterliggende gebied.

Archeologie

De inhoudelijke kaart Archeologie geeft een overzicht van de archeologische waarden en verwachtingen die de provincie van provinciaal belang achten. In gebieden of terreinen met een archeologische verwachting op de archeologiekaarten, wordt gestuurd op een goede uitvoering van archeologisch onderzoek. Niet voor alle bodemingrepen is archeologisch onderzoek vereist. Dit hangt af van de omvang en aard van de ingreep, de waarde/verwachting van de locatie en het vrijstellingenbeleid zoals dat is uitgewerkt in de gemeentelijke archeologiekaarten. In hoofdstuk 4 wordt dit toegelicht.14

Aardkundige waarden

Aardkundige waarden die bijdragen aan het specifieke Drentse karakter wil de provincie behouden en, waar mogelijk, herstellen. Het provinciaal belang ligt in het behouden en, waar mogelijk, ontwikkelen van de kernkwaliteit aardkundige waarden. De provincie wil inhoud geven aan ruimtelijke kwaliteit, om de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe te behouden en te versterken. Het doel is de archiefwaarde van de bodem te behouden en de landvormen, die karakteristiek zijn voor het Drentse landschap, te behouden en te versterken, als onderdeel van de kernkwaliteit oorspronkelijkheid.

Het plangebied is gelegen binnen een gebied met een hoog beschermingsniveau voor aardkundige waarden. In deze gebieden wil de provincie de lokale, aardkundige kenmerken voor de toekomst.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2021018-W701_0005.png"

Figuur 6. Ligging plangebied binnen generieke bescherming Aardkundige waarden. Bron: Ruimtelijkeplannen.nl

Rust

De kernkwaliteit ‘rust’ is voor het plangebied niet van toepassing.

Natuur

De kernkwaliteit ‘natuur’ is voor het plangebied niet van toepassing.

bewaren.

2.2.2 Provinciale omgevingsverordening

Provinciale Staten van Drenthe hebben de Provinciale omgevingsverordening Drenthe vastgesteld. In de omgevingsverordening is het perceel gelegen binnen een gebied aangeduid als 'Bestaand Stedelijk Gebied'. Binnen Bestaand Stedelijk Gebied ligt de verantwoordelijkheid ten aanzien van woningbouw primair bij de gemeente. De verordening geeft verder geen specifieke bepalingen voor percelen met deze aanduiding.

Artikel 2.17 lid 1 van de POV bepaalt dat een ruimtelijk plan kan voorzien in nieuwe woningbouw mits de behoefte op basis van de gemeentelijke woonvisie kan worden aangetoond en aansluit bij bestaand stedelijk gebied. Dit is in paragraaf 2.1.2 aangetoond.

2.3 Rijksbeleid

2.3.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld en geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteitsaanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

2.3.2 Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening

De juridische borging van de nationale belangen uit de SVIR vindt plaats in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 22 augustus 2011 vastgesteld (en aangevuld op 28 augustus 2012) en heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau.

Relatie met initiatief

Onderliggend initiatief maakt geen onderdeel uit van de nationale ruimtelijke hoofdstructuur, waardoor de Barro niet van toepassing is.

2.3.3 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft regels waar concrete ruimtelijke projecten aan moeten voldoen. Zo is in het Bro de ladder voor duurzame verstedelijking verankerd. De ladder voor duurzame verstedelijking is gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt. De ladder moet alleen worden doorlopen als er (in navolging van de artikelen 1.1.1. en 3.1.6. van de Bro) sprake is van een ontwikkeling in een bestaand stedelijk gebied of een stedelijke ontwikkeling. In de Bro worden deze begrippen als volgt gedefinieerd:

Bestaand stedelijk gebied

Bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.

Stedelijke ontwikkeling

Ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

De ladder is op 1 juli 2017 gewijzigd, waarmee ruimtelijke besluiten moeten worden gemotiveerd op basis van de volgende punten:

  • Beschrijving dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte;
  • Beschrijving in hoeverre binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien, door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins.

Jurisprudentie wijst uit dat een plan pas hoeft te worden onderbouwd op basis van de Ladder indien het om 12 woningen of meer gaat. Onderliggend bestemmingsplan voorziet in het juridisch borgen van een stedenbouwkundige invulling van een plangebied, waar op basis van het geldende bestemmingsplan 5 woningen gerealiseerd mogen worden. Derhalve hoeft het plan niet onderbouwd te worden aan de hand van de Ladder voor Duurzame verstedelijking.

2.4 Conclusie

De conclusie van het voorziene plan Gruunkampen II (5 woningen) beschreven beleidsuitgangspunten is dat het rijksbeleid niet direct door werkt in het plangebied. Hierdoor is het bestemmingsplan niet in strijd met het rijksbeleid. Het rijksbeleid werkt indirect door via het provinciaal beleid. Het provinciaal beleid vormt op zijn beurt weer de input voor het gemeentelijk beleid. Voor het voorliggende plan kan eveneens geconcludeerd worden dat het plan passend is in het provinciale beleid. Wat betreft het gemeentelijk beleid kan gesteld worden dat wordt voldaan aan een kwalitatieve en kwantitatieve woningbehoefte waar met dit plan invulling aan gegeven kan worden.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving en stedenbouwkundige structuur

3.1 Algemene planbeschrijving

In het in 2002 vastgestelde bestemmingsplan ‘Weerdinge’ is een aantal bestaande bouwmogelijkheden voor woningen opgenomen. In de loop van de tijd is aan een deel van deze woningbouwplannen invulling gegeven, waaronder aan het plan Gruunkampen I. Een deel van de opgave is niet uitgevoerd. In het bestemmingsplan ‘Weerdinge’ (2017) zijn de bestaande bouwmogelijkheden overgenomen. Het betreft onder andere de uitwerking voor het plan Gruunkampen voor maximaal 5 woningen, middels een wijzigingsplan. Het bouwprogramma is vrijstaand en/of twee-onder-één-kap. Dit ‘wijzigingsgebied Gruunkampen’ geeft de bevoegdheid aan de burgemeester en wethouder om op grond van artikel 3.6. van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen. In de zin dat er vijf woningen worden gerealiseerd, conform de bestemmingen ‘Wonen – Vrijstaand 3’ en of ‘Wonen – Twee aan een’. Het voorziene plan Gruunkampen II geeft hier invulling aan.

3.2 Stedenbouwkundige hoofdstructuur

Stedenbouwkundige inpassing

Het plangebied betreft het onbebouwde deel van uitbreidingsplan Gruunkampen. Het eerste deel van de uitbreiding is enkele jaren geleden voltooid. De noordzijde van het uitbreidingsplan, thans bestaand uit weilanden, is niet volgebouwd. Op basis van voorliggend plan, bestaande uit vijf vrijstaande woningen, wordt het uitbreidingsplan afgerond. Op de volgende afbeelding is dit zichtbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2021018-W701_0006.png"

Figuur 7. Stedenbouwkundige invulling plangebied.

Aan de noordzijde van het plangebied wordt door het realiseren van een haag met streekeigen beplanting een overgang naar het buitengebied gerealiseerd. De vijf woningen binnen het plangebied worden rondom de bestaande verkeerslus gerealiseerd die eerder in het kader van het uitbreidingsplan Gruunkampen I is aangelegd.

De woningen worden, net zoals dat geldt voor de aangrenzende woningen, op enige afstand van de weg gerealiseerd. Hierdoor ontstaat ruimte voor een voortuin waar ruimte is om te parkeren.

Verschijningsvorm

Het plan voorziet in vijf vrijstaande woningen. De woningen beschikken over een aanpandige garage. De woningen zijn eenvoudig van uitstraling en hebben een lage goot waardoor de tweede bouwlaag onder de kap zit. Er wordt gebruik gemaakt van natuurlijke kleuren en materialen. Op de volgende afbeelding is een impressie van de woningen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2021018-W701_0007.png"

Figuur 8. Impressie vrijstaande woning.

Molenbiotoop

Voorliggend plangebied ligt binnen een molenbiotoop. De gronden ter plaatse van de aanduiding ‘vrijwaringszone – molenbiotoop’ zijn, naast de voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens bestemd voor de handhaving van openheid met het oog op een vrije windvang van de molen.

De nokhoogten van de woningen worden maximaal 9 meter en zijn in strijd met de vrijwaringzone molenbiotoop van het bestemmingsplan. Om die rede heeft afstemming plaatsgevonden met de Molenstichting Drenthe om te bepalen of deze hoogte stuit op bezwaren ten aanzien van de windvang van de molen. Uit deze afstemming komt het volgende naar voren.

De nieuw te bouwen woningen liggen op ruim 100 m1 vanaf de molen in zuid westelijke richting. Direct grenzend aan de molen richting westzijde naar de bouwlocatie staat een karakteristieke waardevolle volwassen eikenbeplanting die ruim boven de biotoopgrens is gegroeid. Deze Eikenbeplanting zorgt een zware belemmering op windvang. Tussen het sportveld en grenzend aan de bouwlocatie staat nog een hoog opgaande beplantingssingel.

Beide groenstroken staan tussen de molen en de nieuwbouw locatie. Door de Molenstichting is geconstateerd dat de bouwhoogten van de nieuwbouw vanwege de beide groenstroken niet van invloed kunnen zijn op de windvang voor de molen. Gezien deze situatie heeft de stichting besloten geen bezwaar aan te tekenen tegen de nieuwbouw van een vijftal woningen op de Gruunkampen.

3.3 Verkeersstructuur

3.3.1 Parkeren

Het gemeentelijk parkeerbeleid sluit aan de op de CROW-normeringen. Het plan bestaat uit 5 vrijstaande woningen in de volgende categorieën:

5 x Koop, huis, vrijstaand  
Rest bebouwde kom  
Parkeernorm tussen 1,9 - 2,7  
Aandeel bezoekersparkeren 0,3 pp/woning  

Dat resulteert in een norm van 2,3 parkeerplaats per woning, inclusief bezoekersparkeren. Voor 5 vrijstaande woningen betekent dit 5 x 2,3 = 12 (11,5) parkeerplaatsen.

Iedere woning voorziet in twee parkeerplaatsen op eigen terrein. Aan de noordzijde van de verkeerslus worden de overige twee parkeerplaatsen gerealiseerd. Op basis hiervan is het plan uitvoerbaar.

3.4 Groen

Tussen de noordzijde van het plangebied (achterzijde van de tuinen) en het aangrenzende weiland, wordt het plangebied begrensd met een Drentse haag. In het plangebied worden bomen geplant. De stukken groen in het plangebied worden voorzien van kruidenrijk mengsel. De parkeerplaats in de lus van de wegenstructuur wordt omheind met een geschoren haag. Het groen zal hittestress tegengaan, op beperkte schaal zorgen voor biodiversiteit en bijdragen aan een opname van het hemelwater. Ook draagt het groen bij aan een prettig woon- en leefklimaat.

Hoofdstuk 4 Onderzoeken

4.1 Archeologie en monumenten

4.1.1 Algemeen

Op d.d. 30 mei 2013 heeft de gemeente Emmen archeologie beleid vastgesteld. Hiervoor is een archeologische beleidsadvieskaart inclusief een toelichting opgesteld. Het doel van deze documenten is om aan te geven wat de kern vormt van het archeologie beleid en waar de beleidskeuzen zijn gemaakt. De verschillende archeologische waarden en verwachtingen en de maatregelen die daaraan zijn gekoppeld zijn in gemeentelijk archeologische beleidsadvieskaart vertaald naar diverse categorieën ‘Waarde – Archeologie’ in het bestemmingsplan. Met de vertaling is op eenvoudige wijze voor het gehele gebied van de gemeente Emmen in beeld gebracht of archeologische waarden in het geding zijn of kunnen zijn en zo ja, op welke manier daarmee dient te worden omgegaan. Onderstaande tabel geeft de onderverdeling van de vier gemaakte categorieën weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2021018-W701_0008.png"

Deze beleidskeuzen zijn vertaald in dubbelbestemmingen. Per archeologische kwaliteit zijn planregels opgenomen voor de te bebouwen oppervlakte en een omgevingsvergunningsstelsel voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden. De maatvoering voor afwijking is afhankelijk van de te verwachten waarden of verwachtingen en de uitkomsten van archeologisch onderzoek.

4.1.2 Archeologische waarden in het plangebied

Het plangebied Gruunkampen II, aan de Gruunkampen te Weerdinge (5 woningen) is volgens de beleidskaart gelegen in een gebied met archeologische waarde 4. Op de volgende afbeelding is dit weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2021018-W701_0009.png"

Figuur 9. Uitsnede archeologische beleidskaart, plangebied gelegen in waarde - archeologie 4: Gebieden met (middel)hoge verwachtingswaarden.

Gebieden gecategoriseerd als waarde – archeologie 4 zijn gebieden waar op basis van de geologische en bodemkundige opbouw, landschappelijke kenmerken en reeds aangetroffen archeologische resten een (middel)hoge kans op het aantreffen van (intacte) archeologische vindplaatsen bestaat. Deze zones worden gekenmerkt door een - al dan niet verscholen onder het huidige maaiveld - redelijk gaaf landschap met dekzandruggen en dekzandkoppen. Delen van dit landschap kunnen bovendien zijn afgedekt door esdekken. Van concrete vindplaatsen is hier echter vooralsnog geen sprake. In hoofdzaak geldt een grote trefkans op nederzettingen, grafvelden, losse boerderijen, wegen, dijken,

linies, kleine jachtkampen en losse vondsten uit alle perioden.

Voor gebieden aangeduid met ‘Waarde – archeologie 4’ is algemeen aanvaard dat een minimumoppervlak voor bodemverstoringen geldt van 1000 m² en een bouwvoordiepte van 30 cm (30 cm + 10 cm principe). De Waarde – archeologie 4 is apart opgenomen omdat dit terreinen zijn waar naast bovenstaande bepalingen geen drainageverbod geldt. Voor het bouwen van een bouwwerk is een omgevingsvergunning nodig. In het voorziene plan worden deze randvoorwaarden overschreden.

De aanvrager van een omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, die betrekking heeft op gronden met de ‘Waarde – Archeologie 4’, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld.

In 2013 is onderzoek gedaan naar de mogelijke archeologische waarde van het terrein. In het kader van voorliggend plan heeft een actualisatie van dit onderzoek plaatsgevonden. In een memo, opgenomen als Bijlage 1 van deze toelichting, is de actualisatie beschreven.

Op basis van de herziening wordt de volgende conclusie getrokken. Er zijn geen aanwijzingen dat de onderzoeksresultaten en aanbevelingen van het onderzoek niet (meer) representatief zouden zijn voor de projectlocatie. Hoewel de bodem op de zuidoostelijke hoek van de projectlocatie nog intact is zal bij de beoogde woningbouw slechts een klein oppervlak daadwerkelijk worden verstoord. Hiermee wordt de toegevoegde waarde van verder onderzoek op het bouwblok van de geplande woning voor de kennisvermeerdering van het archeologisch bodemarchief zeer beperkt geacht en is vervolgonderzoek niet noodzakelijk. De gemeentearcheoloog heeft deze bevindingen bevestigd.

4.1.2.1 Cultuurhistorie

In de toelichting van ruimtelijke plannen moet naast een toets aan archeologie ook een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en/of monumenten rekening is gehouden.

In paragraaf 2.2 is beschreven dat het plangebied onderdeel uit maakt van de provinciale cultuurhistorische hoofdstructuur, binnen het deelgebied Esdorpenlandschap Hondsrug en Hunzedal’. Bepalend in dit gebied is de positie van Emmen als naoorlogse stad, in een veengebied dat vrij laat is ontgonnen en nog de concrete sporen toont van de machinale veenontginningen.

Op basis van de gemeentelijke cultuurhistorische waardenkaart geldt voor het plangebied: Herkenbaar

houden van de historische en ruimtelijke structuur en samenhang.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2021018-W701_0010.png"

Figuur 10. Ligging plangebied binnen cultuurhistorische waardenkaart. Bron: ArcGis.com

In de gemeente Emmen zijn er plekken die met elkaar verbonden zijn. Dat noemen we structuren. Dit zijn bijvoorbeeld wijken, dorpen, erven tuinen of groen, wegen en kanalen. De gemeente wil deze graag als een geheel houden, want ze laten de geschiedenis goed zien. Kortom, ze hebben een hoge cultuurhistorische waarde. Gemeente ziet graag dat de karakteristieke onderdelen bewaard en herkenbaar blijven.

De gemeente Emmen maakt verschil in vier soorten:

  • Landschappelijke gebieden en structuren van hoge cultuurhistorische waarde.
  • Stedenbouwkundige gebieden en structuren van hoge cultuurhistorische waarde.
  • Groenstructuren van hoge cultuurhistorische waarde.
  • Infrastructuur en waterwegen van hoge cultuurhistorische waarde.

Voor het plangebied is de stedenbouwkundige structuur, met de Emmerhoutstraat en de Achterlaan als dragers, van belang. Dit zijn de oudste doorgaande wegen in Emmen. Langs deze wegen heeft zich de afgelopen decennia bebouwing gevormd. Op de volgende afbeeldingen is dat zichtbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2021018-W701_0011.png"

Figuur 11. Ontwikkeling plangebied door de tijd, met de Emmerhoutstraat en de Achterlaan als constante stedenbouwkundige structuur. Bron: Toptijdreis.nl.

Het behoud van deze structuur draagt bij aan de cultuurhistorische waarden van het gebied. De structuur van de Emmerhoutstraat en de Achterlaan gaat ten gevolge van voorliggend plan niet verloren.

Binnen het plangebied bevindt zich geen cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en de Gruunkampen is geen weg met een cultuurhistorisch karakter. Daarnaast worden de vijf woningen toegevoegd aan het plangebied, zodat de lus van de Gruunkampen wordt voltooid. Het plan heeft derhalve geen (negatieve) invloed op de cultuurhistorische hoofdstructuur.

4.1.3 Conclusie

Voorliggend plan heeft geen invloed op de archeologische verwachtingswaarde en de cultuurhistorische waarde in het plangbied.

4.2 Ecologie

De Wet natuurbescherming (Wnb) is in werking getreden op 1 januari 2017. Deze wet vervangt de volgende drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming), de Flora- en faunawet (soortenbescherming) en de Boswet (houtopstanden). De provincie is bij de Wnb het bevoegd gezag voor de toetsing van werkzaamheden en handelingen bij Natura 2000-gebieden en dier- en plantensoorten. Het Rijk blijft bevoegd gezag bij ruimtelijke ingrepen met grote nationale belangen. Voor gemeenten geldt dat zij het bevoegd gezag zijn voor omgevingsvergunningen.

Gebiedsbescherming

In de Wnb is de bescherming van specifieke natuurgebieden geregeld. Het betreft de Natura 2000-gebieden, die een internationale bescherming genieten. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied. Per Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelen voor soorten en vgeetatietypen opgesteld.

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) -voorheen Ecologische Hoofdstructuur- is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. Ten aanzien van ontwikkelingen binnen het NNN geldt het 'nee, tenzijprincipe'. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing, ontwikkeling en bescherming van het NNN. De begrenzing en ruimtelijke bescherming van het NNN is voor de provincie Drenthe uitgewerkt in de Provinciale Omgevingsvisie en de bijbehorende Provinciale Omgevingsverordening.

Soortenbescherming

Het uitgangspunt van de Wnb is dat er geen (opzettelijke) schade mag worden gedaan aan beschermde dieren of planten, tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan. De soortenbescherming binnen de Wnb is daarbij opgedeeld in drie beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Bij beoordeling van de toelaatbaarheid van bouwwerken en/of andere activiteiten moet rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van te beschermen dier- en plantensoorten. Er dient een ontheffing op grond van artikel 3.3, 3.8 en/of 3.10 Wnb te worden aangevraagd voor een (bouw)werkzaamheid of activiteit indien het volgende van toepassing is:

  • Uit gegevens of onderzoek blijkt dat er sprake is van verstoring of doden van (een) beschermde soort(en);
  • Het bouwwerk en/of de activiteit veroorzaakt beschadiging of vernieling van voortplanting- of rustplaatsen van dieren, dan wel ontworteling of vernieling van plantensoorten;
  • Er kan geen gebruik gemaakt worden van een vrijstelling op grond van de Wet natuurbescherming;
  • Er kan niet gewerkt worden volgens een goedgekeurde gedragscode.

In de Wnb is de bescherming van houtopstanden buiten de, door de gemeenteraad vastgestelde, bebouwde kom geregeld. Doel is de instandhouding van het bosareaal. In de Provinciale Omgevingsverordening van de provincie Drenthe is geregeld hoe een kapmelding moet worden ingediend, waaraan herbeplanting moet voldoen en wanneer ontheffing van de herbeplantingsplicht kan worden verleend. Voor houtopstanden binnen de bebouwde kom geldt de Bomenverordening gemeente Emmen 2011. In het bijbehorende bomenregister zijn de monumentale en waardevolle

bomen en waardevolle houtopstanden vastgelegd. Zonder ontheffing is het verboden deze te kappen. In voorliggend plan worden er geen bomen gekapt.

4.2.1 Natuurwaarden in het plangebied

Voorafgaand aan de wijziging van het bestemmingsplan dient te worden onderzocht of binnen en in de nabijheid van het plangebied beschermde plant- en diersoorten en/of natuurgebieden aanwezig zijn en of deze worden aangetast. Deze eerste stap om de aanwezigheid van beschermde soorten en/of gebieden te bepalen, is het uitvoeren van een quickscan flora en fauna. De quickscan is als Bijlage 2 opgenomen.

De quickscan flora en fauna beschrijft in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) en het Natuurnetwerk Nederland (NNN) de effecten van de ingreep op soortenbescherming en gebiedsbescherming (Natura 2000 en Natuurnetwerk Nederland) en op houtopstanden. Uit deze quickscan blijkt of de plannen (mogelijk) leiden tot aantasting van beschermde soorten en/of gebieden en of vervolgstappen noodzakelijk zijn, zoals nader onderzoek, een ontheffing en/of een vergunning. De quickscan bestaat uit een onderzoek naar soortenbescherming en gebiedsbescherming. De

resultaten van het onderzoek zijn als volgt.

Gebiedsbescherming

Uit de quickscan Wet natuurbescherming ten aanzien van gebiedsbescherming wordt het volgende geconcludeerd:

Natura 2000

Het plangebied ligt buiten Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde gebied ligt op circa 14,6 kilometer afstand. Dit is te zien in onderstaande afbeelding. Vanwege deze afstand, de potentiële effecten, bekende dosis-effectrelaties en de aard/omvang van de voorgenomen ontwikkeling, zijn indirecte effecten op voorhand uitgesloten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2021018-W701_0012.png"

Figuur 12. Ligging van de onderzochte locatie (in de rode cirkel) ten opzichte van N2000 (lichtgroen). Bron: ArcGis.com

Natuurnetwerk Nederland

Het plangebied ligt buiten het Natuurnetwerk Nederland. Het voorgenomen plan heeft gezien de afstand tot deze gebieden (< 3 kilometer, te zien op onderstaande afbeelding), de ligging binnen de bebouwde kom en de aard en omvang van de plannen geen effect op deze gebieden. Vervolgstappen ten aanzien van het NNN zijn niet aan de orde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2021018-W701_0013.png"

Figuur 13. Ligging van onderzochte locatie (in de rode driehoekje) ten opzichte van het NNN (groen). Bron: Geoportaal Drenthe

Om te bepalen of ten gevolge van het plan sprake is van een toename van stikstofdepositie op natuurgebieden, heeft een AERIUS-berekening plaatsgevonden. Hieruit blijkt dat in de aanlegfase en de gebruiksfase geen toename van stikstofdepositie plaatsvindt. De resultaten van de AERIUS-berekening zijn als Bijlage 3 opgenomen.

Soortenbescherming

Uit de quickscan Wet natuurbescherming ten aanzien van soortenbescherming wordt het volgende

geconcludeerd:

  • Op de onderzochte locatie kan worden uitgesloten dat er jaarrond beschermde nestplaatsen van vogels aanwezig zijn;
  • Op de onderzochte locatie kan worden uitgesloten dat er vaste verblijfplaatsen zoals holen en burchten van grondgebonden zoogdieren aanwezig zijn;
  • Op de onderzochte locatie kan worden uitgesloten dat er vaste verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn;
  • De onderzochte locatie is mogelijk een belangrijk foerageergebied voor vleermuizen en vervult mogelijk ook een onderdeel van een vliegroute voor vleermuizen, achter deze functies gaan door de voorgenomen ingreep niet verloren;
  • Groei- en verblijfplaatsen van beschermde flora, vissen, amfibieën, reptielen en ongewervelden zijn gezien de terreinkenmerken, habitateisen en bekende verspreidingsgegevens uitgesloten.

Voorliggend plan heeft geen invloed op de soorten in het plangebied.

4.2.2 Conclusie

Op basis van een ecologische quickscan is geconcludeerd dat voorliggend plan geen invloed heeft en het plangebied op voldoende afstand ligt van Natuurnetwerk Drenthe en de Natura2000 gebieden. Voorliggend plan is basis van het aspect ‘Ecologie’ uitvoerbaar.

Ten slotte is op basis van de Wnb altijd de algemene zorgplicht van toepassing, die inhoudt dat eenieder voldoende zorg in acht neemt voor alle inheemse dieren en planten en hun directe leefomgeving. In het ecologische onderzoek is dit benoemd.

4.3 Fysieke veiligheid

Rijksoverheid stelt risiconormen op het gebied van veiligheid aan inrichtingen, ter bescherming van de omgeving. Naast de wet- en regelgeving mogen gemeenten invulling geven aan een eigen veiligheidsvisie. In de Beleidsnota externe veiligheid gemeente Emmen (april 2013) geeft de gemeente Emmen invulling aan deze beleidsruimte. In de gemeentelijke beleidsnota Externe Veiligheid zijn de ruimtelijke uitgangspunten van de structuurvisie verder uitgewerkt.

In de Beleidsnota externe veiligheid heeft de gemeente Emmen gekozen voor een gebiedsgerichte benadering voor de vestiging van risicovolle activiteiten. Tevens is in het beleid een afwegingskader bij concrete ruimtelijke beslissingen en voor de inzet van bestuurlijke uitvoeringsinstrumenten om de kwetsbaarheid van een object of activiteit die niet rechtstreeks onder de begripsbepaling van het Bevi valt bepaald te beoordelen. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is rekening gehouden met deze nota externe veiligheid.

Vanuit de Veiligheidsregio Drenthe en RUD Drenthe is richting gegeven aan het beoogde veiligheidsniveau van de gebouwen in en rondom het plangebied. Hierbij is getoetst aan bestaande regelgeving en normen voor (externe) veiligheid, bereikbaarheid, bluswatervoorziening, repressieve dekking en alarmsystemen welke onderdeel zijn van de veiligheidsketen.

4.3.1 Fysieke veilgheidssituatie

In het kader van regelgeving in relatie tot het aspect externe veiligheid is op basis van het voorziene plan de risicokaart geraadpleegd. Voor voorliggend plan zijn geen belemmeringen.

4.3.1.1 Risicobronnen binnen het plangebied

Het plangebied is geïnventariseerd op de aanwezigheid van zogenoemde Bevi-bedrijven (vergunde situatie en feitelijke situatie). Binnen het plangebied Gruunkampen (5 woningen) bevinden zich geen risicobronnen die invloed (kunnen) hebben op het plangebied.

4.3.1.2 Risicobronnen uit het plangebied

Buiten het plangebied zijn geen Bevi- bedrijven gesitueerd.

4.3.1.3 Laagvliegroute

Het plangebied ligt niet binnen een invloedgebied van laagvliegroutes.

4.3.2 Plaatsgebonden risico

Er zijn geen bedrijven met een plaatsgebonden risicocontour 10-6/jaar op basis van de Revi die van invloed zijn op het plangebied.

4.3.2.1 LPG-tankstations

Het plangebied ligt buiten het invloed gebied van LPG-tankstations.

4.3.2.2 Transport gevaarlijke stoffen

Ten aanzien van transportrisico’s zijn Basisnet Spoor en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) van toepassing. Een ruimtelijk plan moet aan het Bevt worden getoetst als het plan binnen 200 meter vanaf de transportroute ligt. Het Bevt bevat externe veiligheidsnormen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en voor ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van transportroutes. De transporthoeveelheden zijn vastgelegd in de Regeling Basisnet Spoor en zijn bepalend voor de toetsing aan het Bevt.

Voorliggend plan ligt niet binnen de 200 meter van een transportroute en heeft dus geen invloed op het transport voor gevaarlijke stoffen.

4.3.2.3 Buisleidingen

Van belang bij Buisleidingen is de Wet informatie uitwisseling ondergrondse netten, WION, ook wel 'Grondroerdersregeling' (afspraken over graven), die per 1 juli 2010 officieel in werking is getreden. Alle gegevens over hogedrukaardgasleidingen binnen de gemeente kunnen op de provinciale risicokaart worden gevonden.

Het plangebied ligt niet binnen de invloedsfeer van een buisleiding.

4.3.2.4 Hoogspanningsleidingen

Binnen en in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen hoogspanningslijnen gesitueerd die nadelig op het plangebied kunnen werken.

4.3.3 Groepsrisico

Bij het vaststellen van het bestemmingsplan geeft de externe veiligheid regelgeving de verplichting om het groepsrisico te verantwoorden. Voorliggend plan ligt niet binnen de invloedssfeer van bronnen op basis waarvan een berekening van het groepsrisico uitgevoerd dient te worden.

4.3.4 Gegevens ten behoeve van nadere inrichting en ontwikkeling in het plangebied

Zodra plannen ontwikkeld worden dient de brandweer in een vroeg stadium bij de plannen betrokken te worden om op basis van het beoogde veiligheidsniveau een advies te kunnen uitbrengen. Voor het gebied Weerdinge, Gruunkampen II (woningbouwlocatie) geldt dat informatie is ingewonnen bij de brandweer. Daaruit komt het volgende naar voren.

1. Bluswatervoorzieningen

In de nabijheid van de Gruunkampen is er een bluswatervoorziening aanwezig. Hiermee is er voor deze ontwikkelingen van 5 woningen in voldoende mate voorzien in bluswater.

2. Waarschuwings- en alarmeringssysteem

Het is conform de handleiding voor het WAS systeem (HAVOS) dat het plangebied buiten de dekking valt.

3. Bereikbaarheid

De straat Gruunkampen is een doodlopende straat met een keerlus. Deze keerlus dient geschikt te zijn voor vrachtverkeer om rond te kunnen rijden. Indien dat rondrijden gegarandeerd is, is er sprake van een redelijke bereikbaarheid.

4. Opkomsttijd

De brandweer adviseert de toekomstige bewoners danwel bouwbedrijf te informeren over de

brandveiligheidsmaatregelen. Denk hierbij aan de BIObiz factoren:

  • bouwkundige voorzieningen, bijv. bij toepassen van zonnepanelen een veilige afstand aanhouden op de daken aanhouden tussen de 2 onder 1 kap woningen en tussen zonnepanelen en de woning zelf. Let daarbij ook op doorvoeringen van kabels.
  • installatietechnische voorzieningen, bijv. woningrookmelders – woningsprinklers - organisatorische voorzieningen, bijv. vluchtplan voor de bewoners
  • brandweeropkomsttijd, vrij houden van wegen / zo min mogelijk verkeersbelemmerende maatregelen
  • inventaris, toepassen van moeilijk brandbaar materiaal
  • zelfredzaamheid van de aanwezigen, toepassen veilige vluchtroutes

Met voorliggend advies wordt rekening gehouden bij de verdere planuitwerking.

4.4 Milieu

4.4.1 Vormvrije m.e.r.

Het besluit tot het verlenen van een omgevingsvergunning heeft betrekking op activiteiten die voorkomen op de D-lijst (D11.2: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen) uit het Besluit m.e.r. Voor deze activiteit zijn drempelwaarden opgenomen voor de omvang het stedelijke ontwikkelingsproject. Deze drempelwaarden betreffen stedelijke ontwikkelingsprojecten met een

omvang van:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • een aaneengesloten gebied dat 2.000 of meer woningen omvat of
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.

De oppervlakte van de voorgenomen activiteit blijft onder de drempelwaarden van 100 hectare en het bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m². De voorgenomen activiteit voorziet niet in het bouwen van 2.000 of meer woningen. Er is gelet op aard en omvang van het plan geen sprake van een stedelijke ontwikkeling.

De kenmerken van het project worden in toelichting hoofdstuk 3 beschreven. Er treden ten gevolge van het plan geen effecten op kwetsbare gebieden op. Van cumulatie met andere projecten is geen sprake. Het gaat om opzichzelfstaande ontwikkelingen.

In aanvulling op het voorgaande zijn in het kader van de voorgenomen ontwikkeling de belangrijkste milieuaspecten in beeld gebracht in dit hoofdstuk. Tezamen met de overige hoofdstukken vormen deze paragrafen de zogenaamde aanmeldingsnotitie in het kader van het Besluit milieueffectrapportage.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van een ontwikkeling die invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De uitgevoerde analyse geeft voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent voorliggend uitwerkingsplan en een eventueel op te stellen m.e.r. te kunnen nemen. Het opstellen van een milieueffectrapportage zal geen verder inzicht verschaffen op de relevante milieuaspecten.

4.4.2 Bedrijven en milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden beoordeeld of bedrijven in de omgeving worden belemmerd door de ontwikkeling en of ter plaatse van gevoelige functies, zoals woningen, sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de beoordeling is gebruik gemaakt van de Handreiking Bedrijven en milieuzonering (VNG, editie 2009). Per milieucategorie geldt een minimaal gewenste afstand, de richtafstand. Deze richtafstand geldt tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds als uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunning vrij bouwen mogelijk is.

De in de handreiking opgenomen afstanden zijn indicatief en kunnen per gebiedstype, waarin de ontwikkeling zal plaatsvinden, verschillen. Hierbij is het uitgangspunt dat deze afstanden gemotiveerd worden toegepast. Wanneer het plangebied en omgeving getypeerd kunnen worden als 'gemengd gebied' bedragen de hindercontouren minder. De VNG-publicatie omschrijft een gemengd gebied als:

‘Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels horeca en kleine bedrijven.’

Analyse

Het plan voorziet in het realiseren van woningen. Woningen zijn milieugevoelige objecten. In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich voornamelijk woningen. er is geen sprake van gemengd gebied.

Op meer dan 100 meter afstand bevindt zich een maatschappelijke bestemming. Binnen deze bestemming kunnen zich geen bedrijven of functies vestigen die milieukundig effect hebben op het voorziene plan.

Het plangebied grenst aan sportvelden. Op basis van de VNG-normeringen geldt een minimale afstand tussen woningen en sportvelden van 50 meter op basis van het aspect ‘geluid’. Het plangebied ligt echter binnen deze contour. Daarom heeft onderzoek plaatsgevonden naar de akoestische effecten van het plan aan de hand van onderzoek. Dit onderzoek is opgenomen als Bijlage 4. Uit het onderzoek blijkt dat het plan op basis van de representatieve bedrijfssituatie (het functioneren van de sportvelden) voldoet aan het benodigde akoestische niveau. Daarnaast blijkt uit het onderzoek dat eveneens wordt voldaan aan de in het Activiteitenbesluit gestelde akoestische grenswaarden van 50 dB. Omdat in voorliggend geval sprake is van 49 dB(A), is sprake van een goed woon-en leefklimaat.

Omdat in voorliggend plan geen sprake is van gemengd gebied, wordt aanbevolen om het akoestisch niveau ter plaatse van de terrassen van enkele woningen te verlagen naar 45 db(A) om ruimtelijk te voldoen aan de voorkeurswaarden. Dit kan door middel van het plaatsen van een scherm (schutting) van 1,80 meter. In het onderzoeksrapport, dat is opgenomen als Bijlage 4, is dat nader beschreven.

4.4.3 Bodem

Het college van burgemeester en wethouders heeft op 5 maart 2013 de Beleidsregel Bodemkwaliteit vastgesteld.

Om de kwaliteit te waarborgen, moet grondverzet worden gemeld bij het landelijke meldpunt. Om het verplaatsen van grond te vereenvoudigen, heeft de gemeente Emmen een aantal kaarten ontwikkeld. Deze bodemkwaliteitskaarten zijn als bijlage in de Nota Bodembeheer opgenomen. Aan de hand van deze kaarten is het mogelijk om zonder voorgaand onderzoek grond te ontgraven en toe te passen.

Partijen grond en baggerspecie die niet voldoen aan de bodemkwaliteitskaart en de Nota Bodembeheer van de gemeente Emmen mogen alleen worden toegepast als er sprake is van een nuttige toepassing. Is het werk niet 'nuttig', dan is er sprake van het zich ontdoen van afvalstoffen.

Tijdelijke opslag en grootschalige toepassingen van grond en bagger zijn vormen van 'nuttig' gebruik. Tijdelijke uitname zijn werkzaamheden waarbij de grond na korte tijd weer teruggebracht wordt. Een voorbeeld is het graven van een sleuf voor kabels en leidingen. In dat geval hoeft de kwaliteit van de te ontgraven bodem niet onderzocht te worden, tenzij er sprake is van (een verdenking van) bodemverontreiniging.

4.4.3.1 Bodemonderzoek

Voorliggend plan maakt een milieugevoelige functie (wonen) mogelijk. Daarom heeft in het kader van voorliggend plan een verkennend bodemonderzoek plaatsgevonden. Het onderzoek bestond uit historische onderzoek en uit het verrichten van grondboringen. Het verkennend onderzoek is als Bijlage 5 opgenomen.

Doel van het onderzoek is het inventariseren van de bodemkwaliteit voor het doorlopen van de wijziging van de locatie naar de functie ‘wonen’, alsmede voor het bepalen van de kwaliteit van de af te voeren grond. Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat op basis van het uitgevoerde onderzoek in de boven- en ondergrond geen verontreinigende stoffen zijn aangetoond. Er zijn geen verontreinigingen aangetoond in gehalten boven de achtergrondwaarde; het uitvoeren van een nader onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht. De aangetoonde milieuhygiënische bodemkwaliteit levert geen belemmeringen op voor de voorgenomen bouwactiviteit in het voorziene plan.

Voorliggend plan is op basis van het aspect ‘bodem’ uitvoerbaar.

4.4.4 Geluid

Regels ten aanzien van geluidhinder zijn vastgelegd in de Wet geluidhinder (Wgh). Het doel van de Wet geluidhinder is tweeledig. Enerzijds de bescherming van het milieu en anderzijds de bescherming van de volksgezondheid. Bepalend is steeds de situering van geluidsbronnen ten opzichte van geluidsgevoelige bestemmingen zoals woningen en scholen. De Wgh gaat uit van zones langs wegen, spoorwegen en industrieterreinen. Binnen dergelijke zones zijn nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen alleen toegestaan indien de geluidsbelasting op de buitengevel onder of hoogstens gelijk is aan de voorkeursgrenswaarde. Ontheffing van de voorkeursgrenswaarde is toegestaan indien maatregelen om de geluidsbelasting op de buitengevels te beperken niet mogelijk zijn of onvoldoende helpen en indien aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan.

4.4.4.1 Geluidsbronnen in en nabij het plangebied

Onderliggend plan maakt een woonfunctie mogelijk. Dit gebruik dient als geluidsgevoelig te worden aangemerkt. Het plangebied ligt binnen het invloedgebied van wegen. De Wet geluidhinder is alleen van toepassing binnen de van rechtswege aanwezige zone van een weg. Conform de Wet geluidhinder heeft elke weg een zone. Conform art. 74 lid 2 Wgh zijn de onderstaande wegen hiervan uitgezonderd:

  • Wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  • Wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km per uur geldt.

Voor de wegen in het plangebied en de aangrenzende wegen gelden een maximum snelheid van 30 km per uur en in voorliggend plan is geen sprake van een significant intensievere verkeersgeneratie. Als volgt hiervan is geluidsonderzoek niet noodzakelijk.

Het plangebied ligt binnen het invloedgebied van de sportvelden. In paragraaf 4.4.2 is reeds onderbouwd dat het plan op basis van deze ligging uitvoerbaar is.

Op basis van het aspect ‘Geluid’ is voorliggend plan uitvoerbaar.

4.4.5 Lucht

Op 15 november 2007 is de nieuwe Wet Milieubeheer in werking getreden. In deze wet is ook de regeling voor luchtkwaliteit opgenomen. De wet is enerzijds bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit. De Wet Milieubeheer voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal

Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de Wet milieubeheer geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL;
  • een project ‘niet in betekenende mate’ bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

Het plan voorziet in realisatie van 5 woningen. Het betreft hier een plan categorie 3a.2. (woningbouwlocatie) overeenkomstige bijlage 3a van de Regeling niet in betekende mate bijdragen (milieukwaliteitseisen). Per ontsluitingsweg worden minder dan 1500 woningen en/of minder dan 100.000 m2 bvo kantoor gerealiseerd. Volgens bijlage 3B van de Regeling draagt het plan hierdoor ‘niet in betekenede mate’ bij. Er hoeft daarom niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof.

4.5 Waterparagraaf

Belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

In deze waterparagraaf wordt beschreven hoe het huidige waterhuishoudkundig systeem voor het plangebied is ingericht, welke fysieke omstandigheden voor het gebied gelden en of speciale functies voor het plangebied gelden. Naast een beschrijving van de waterhuishoudkundige consequenties van het plan en de stedelijke wateropgave heeft het wateradvies van het waterschap een duidelijke plaats gekregen.

4.5.1 Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).

Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.

4.5.2 Watersysteem

In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.

4.5.3 Afvalwaterketen

Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.

4.5.4 Wateradvies waterschap

Via de digitale watertoets is het Waterschap op de hoogte gesteld van dit plan. De aanmelding heeft ertoe geleid dat er eigendommen van het waterschap en/of belangen in het watersysteem zijn geraakt. De normale procedure wordt doorlopen. Dit houdt in dat het waterschap een maatwerk wateradvies levert, in de vorm van de uitgangspuntennotitie die is opgenomen als Bijlage 6. Hieronder wordt het advies van het waterschap samengevat weergegeven en wordt waar mogelijk aangegeven op welke wijze met dit advies wordt omgegaan. Het advies kan als een definitief advies worden beschouwd.

Specifieke en aanvullende maatregelen

Het waterschap geeft in haar uitgangspuntennotitie aan dat de totale toename verhard oppervlak ca. 630 m2 is (incl. garages). Deze toename van de verharding dient gecompenseerd te worden met ca. 50 m3 in inpassing voor ruimte voor water en/of via een vertraagde afvoer (wadi, zaksloot, infiltratie). Afvoer via een hemelwaterriool (HWA) dient niet te leiden tot wateroverlast elders. Het waterschap geeft in de notitie ook aan dat niet bekend is waar het HWA zijn hemelwater zal lozen. De aangekondigde nieuwe sloot langs het landbouwperceel zou in capaciteit als zaksloot kunnen worden ingepast of voor een deel van de verharding ingepast kunnen worden. Voor nu zal deze sloot een droge sloot zijn en geen waterbergende functie hebben. Door de toename verhard oppervlak dient er compensatie in het watersysteem te worden gerealiseerd. De gemeente dient aan te geven welke compenserende maatregelen worden getroffen.

Hieronder wordt weergegeven op welke wijze er compensatie in het watersysteem wordt gerealiseerd.

Het rioolstelsel aan de Gruunkampen is een gescheiden stelsel, dat wil zeggen een aparte buis voor het inzamelen en transporteren van vuil- en regenwater. Het regenwater van de te realiseren woningen wordt via buizen, onder natuurlijk verhang, afgevoerd naar een bestaande (zak)sloot parallel aan de Achterlaan. Ook de bestaande huizen aan de Gruunkampen wateren hier op af. Voor het bouwplan Gruunkampen II zal c.a. 60m3 berging nodig zijn bij 90 mm bui. Dit komt erop neer dat de bestaande zaksloot, al dan niet samen met de bermen, in totaal ongeveer 200 kuub water moet kunnen bergen. Om te bepalen of de sloot aan de Achterlaan dit kan bergen zal de sloot ingemeten worden. Blijkt hieruit dat de capaciteit van de sloot niet voldoet en er extra berging ten behoeve van het bouwplan nodig is, zal dit worden opgelost door ofwel verbreding van de bestaande zaksloot langs de Achterlaan ofwel in combinatie met de te graven sloot met zakput langs het landbouwperceel ten noorden van het bouwplan Gruunkampen II. Deze ruimte is in voldoende mate beschikbaar. Ontwikkelaar draagt de eventuele extra te maken kosten hiervoor omdat deze dus niet voorzien zijn in de huidige inrichting van het openbare gebied.

Naar aanleiding van de doorlopen watertoets is, los van het advies van het waterschap, een wateronderzoek uitgevoerd. Dit advies is als Bijlage 7 opgenomen. Het doel van het onderzoek is het verzamelen van de benodigde informatie voor het verkrijgen van goedkeuring van de plannen met betrekking tot het aspect water. Het is dus geen advies van het waterschap.

In dit wateronderzoek (Bijlage 7) is aangetoond dat door de diepe grondwaterstanden in het gebied, wateroverlast enkel kunnen plaatsvinden in geval van extreme neerslag. Bij extreme neerslag stroomt regenwater af richting het lager gelegen sportveld (bron 3E, zie bijlage 1 van het onderzoeksrapport dat als Bijlage 7 is opgenomen). Dit is bekend bij de gemeente en is niet bezwaarlijk. Het bouwplan Gruunkampen II zorgt niet voor een wezenlijke verandering in deze al bestaande situatie. Daarbij wordt in het nieuwe bouwplan ten noorden van het plangebied (langs het landbouwperceel) een nieuwe sloot aangebracht. Deze sloot zal als erfgrens en wateropvang fungeren. Door toevoeging van deze sloot vloeit er geen of in ieder geval minder water van het weiland naar het woongebied en de sportvelden. 35

Gezien de aansluiting van de woningen op het hemelwaterafvoerstelsel en de bodemopbouw op de locatie, zal de invloed van de huidige kleinschalige planontwikkeling beperkt blijven en kan de sloot voor een oplossing zorgen.

Waterveiligheid

Waterveiligheid betreft het voorkomen, zo mogelijk uitsluiten, van levensbedreigende overstromingsrisico's voor mens en dier en het voorkomen van schade aan have en goed. Risico's die met name zullen optreden bij het doorbreken van een zeekering (primaire kering) of boezemkade (secundaire kering). In voorliggend geval is geen sprake van een groot overstromingsrisico, waardoor geen plan specifieke maatregelen zijn genomen om (effecten van) overstromingen tegen te gaan.

Waterkwantiteit

Het waterschap heeft als taak de zorg voor voldoende water in droge perioden als de afvoer in perioden van overvloed. Een vergrote kans op wateroverlast of watertekort dient dus voorkomen te worden. Binnen dit thema zijn, indien van toepassing, de voor dit plan gerelateerde belangen beschreven die in meer of mindere mate de waterkwantiteit beïnvloeden.

Wateroverlast vanuit het oppervlaktewater moet in ieder geval zoveel mogelijk voorkomen worden. Overtollig grond- en hemelwater dat tot afvoer komt volgt de trits ; ''vasthouden, bergen, afvoeren''. Gezien de bodemopbouw op de locatie kan regenwater grotendeels infiltreren. De matig doorlatende zandige leemlaag leidt ertoe dat grootschalige infiltratie (afwatering van verharde oppervlaktes zoals woningen) beperkt mogelijk is.

Nabij het plangebied is een gescheiden rioolstelsel aanwezig. Dit wordt uitgebreid tot in het plangebied, hier kunnen de woningen op worden aangesloten.

Waterkwaliteit

Om de waterkwaliteit te waarborgen heeft het waterschap de zorg voor het realiseren van schoon en ecologisch gezond water, waarin systeem-specifieke dieren en planten voorkomen. Vervuiling van het oppervlaktewater moet in ieder geval zoveel mogelijk voorkomen worden. Om deze reden vraagt het waterschap op de toepassing van uitlogende materialen zoveel mogelijk te beperken en om vervuiling door bedrijfsmatige activiteiten te voorkomen. Afstromend hemelwater dat vervuild is geraakt moet zo veel mogelijk gescheiden worden afgevoerd, of moet worden gezuiverd. Dit volgt de trits ; ''schoonhouden, scheiden, zuiveren''. In voorliggend plan wordt hier invulling aan gegeven. Er worden geen uitlogende materialen gebruikt.

4.5.5 Gegevens ten behoeve van nadere inrichting en ontwikkeling in het plangebied

Regenwater heeft van nature een goede kwaliteit. Door allerlei oorzaken kan het verontreinigd worden en hiermee bodem en oppervlaktewater belasten. Het is daarom van belang om er in eerste instantie voor te waken dat regenwater verder wordt verontreinigd. Dat kan worden bereikt door de oppervlaktes waarop regenwater valt schoon te houden (bijv. wegen en parkeerterreinen) door geen bestrijdingsmiddelen te gebruiken en rekening te houden met het gebruik van strooizout of het gebruik van uitlogende materialen.

Bij nieuwe ontwikkelingen moet zoveel mogelijk worden voorkomen dat regenwater wordt gemengd met andere waterstromen. Denk bijvoorbeeld aan het mengen met huishoudelijk afvalwater in het gemengde rioolstelsel. Bij nieuwe ontwikkelingen moet daarom worden onderzocht of het regenwater gescheiden kan worden afgevoerd. Water is belangrijk voor het welzijn van mens en dier. In bebouwd gebied vormt het tevens een belangrijk ordenend en esthetisch element. Om aan dit doel te voldoen is het belangrijk dat het water van goede kwaliteit is en voldoende zuurstof bevat. Voor het plangebied betekent dit dat bij nieuwe ontwikkelingen er op moet worden gelet dat:

  • water verbonden is met de rest van het watersysteem;
  • afstromend regenwater schoon is en blijft;
  • lozingen vanuit de riolering worden voorkomen.

Regenwater van mogelijk verontreinigde oppervlakken mag in dit gebied niet worden geïnfiltreerd in de bodem of direct geloosd op het oppervlaktewater. Het moet op eigen terrein worden geborgen en vervolgens gedoseerd, via het vuilwater rioolstelsel naar de RWZI worden afgevoerd.

Naar aanleiding van de doorlopen watertoets is een wateronderzoek uitgevoerd. Dit advies is als Bijlage 7 opgenomen. Het doel van het onderzoek is het verzamelen van de benodigde informatie voor het verkrijgen van goedkeuring van de plannen met betrekking tot het aspect water. De werkzaamheden m.b.t. het onderzoek beperkten zich tot het verzamelen en beoordelen van gegevens over de lokale en regionale bodemopbouw incl. grondwaterstanden en doorlatendheid en huidige en toekomstige waterhuishoudkundige situatie. Deze gegevens zijn getoetst aan gestelde eisen c.q. het beleid voor het vasthouden, bergen en afvoeren van hemelwater van de gemeente Emmen en waterschap Hunze en Aa’s. uit het onderzoek komt het volgende naar voren.

Gezien de bodemopbouw op de locatie kan regenwater grotendeels infiltreren. De matig doorlatende zandige leemlaag leidt ertoe dat grootschalige infiltratie (afwatering van verharde oppervlaktes zoals woningen) beperkt mogelijk is.

Nabij het plangebied is een gescheiden rioolstelsel aanwezig. Dit wordt uitgebreid tot in het plangebied, hier kunnen de woningen op worden aangesloten.

Door de diepe grondwaterstanden in het gebied, zal wateroverlast enkel kunnen plaatsvinden in geval van extreme neerslag. Bij extreme neerslag stroomt regenwater af richting het lager gelegen sportveld.

Gezien de aansluiting van de woningen op het hemelwaterafvoerstelsel en de bodemopbouw op de locatie, zal de invloed van de huidige kleinschalige planontwikkeling beperkt blijven.

Op de locatie worden vijf nieuwe woningen gerealiseerd. Op basis van een verbruik van 120 liter per dag per woning, zou dit een extra last op de vuilwaterafvoer van 0,6 m3 per dag of 219 m3 per jaar betekenen.

Omdat hier hoogstwaarschijnlijk voldoende capaciteit voor is, wordt aanbevolen om deze kleine toename op te nemen in het rioleringsplan.

Door de relatief beperkte omvang van het plan zal er geen sprake zijn van grote invloed op de waterhuishoudkundige situatie in het gebied. Door aansluiting op het gescheiden rioolstelsel wordt versneld afvloeiend regenwater grotendeels afgevoerd.

Hoofdstuk 5 Toelichting op de planregels en verbeelding

5.1 Algemeen

Het wijzigingsplan bestaat uit de plantoelichting, regels en verbeelding. De regels en de verbeelding vormen het juridisch bindende gedeelte van een bestemmingsplan. De verbeelding en de regels moeten altijd in samenhang worden gebruikt. De plantoelichting is bedoeld om de verbeelding en de regels te verduidelijken en om gemaakte keuzes te verantwoorden aan de hand van ruimtelijk beleid.

Het doel van dit voorziene plan is de planologische verankering van het realiseren van vijf woningen op basis van een uitwerkingsmogelijkheid.

Met de indeling van het wijzigingsplan zoals de naamgeving van de bestemmingen, opbouw van de regels en de weergave van op de verbeelding wordt aangesloten op landelijk geldende standaarden, onder meer Informatiemodel Ruimtelijke Ordening (IMRO2012) en de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012).

5.2 Toelichting op de verbeelding

Voor de verbeelding wordt als ondergrond de basiskaart BGT gehanteerd. De ondergrond zal nooit een volledige weergave van de werkelijkheid zijn. De op de verbeelding aangegeven bebouwing moet dan ook als illustratief worden beschouwd.

Alle gronden die binnen het plangebied vallen hebben een bestemming en/of aanduiding gekregen op de verbeelding. Deze bestemmingen en aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien in de regels hieraan een betekenis wordt gegeven. De begrenzingen van de bestemmingen volgen zoveel mogelijk geografische, topografische en/of kadastrale grenzen. Daar waar dat niet mogelijk bleek, is gekozen voor een meer praktische benadering. De schaal van de verbeelding kan met behulp van de computer door de gebruiker naar keuze worden ingesteld.

5.3 Toelichting op de regels

De regels zijn een juridische vertaling van het planologische -en ruimtelijk beleid van de gemeente, provincie en het rijk. De regels zijn een juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bebouwing, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bebouwing. Bij het opstellen van de regels is geprobeerd om de regels zo beperkt mogelijk te houden door alleen te regelen wat nodig is.

Gebruiksregels

Per bestemming is aangegeven voor welk gebruik de gronden zijn bedoeld. Indien daar aanleiding voor aanleiding voor bestaat, wordt via de specifieke gebruiksregels expliciet aangegeven waarvoor de gronden niet zijn bedoeld en of waarvoor en op welke wijze de gronden wel gebruikt kunnen worden.

Bouwregels

In de woonbestemming zijn bouwregels opgenomen. Met deze bouwregels worden de bouwmogelijkheden gereguleerd. Uitgangspunt bij het bouwen van hoofdgebouwen is dat hoofdgebouwen altijd binnen een bouwvlak worden gebouwd en voorgevels van deze hoofdgebouwen in de gevellijn. Dit betekent dat indien er vervangende bebouwing wordt geprojecteerd, deze in de gevellijn moet worden teruggebouwd. Verder worden in de bouwregels onder anderen regels ten aanzien maximale bebouwing , bouwhoogtes, dakhelling opgenomen.

Flexibiliteit

Soms is het gewenst om af te wijken van de gestelde regels. Hiervoor zijn in het bestemmingsplan flexibiliteitbepalingen opgenomen om op specifieke situaties in te kunnen spelen. De uitvoering van de flexibiliteitregelingen ligt bij het college van burgemeester en wethouders. Het toepassen van deze regelingen is geen automatisme. Voordat wordt besloten dat van de geldende regels in het bestemmingsplan kan worden afgeweken zal eerst bekeken worden wat de consequenties zijn van de afwijking op de leefomgeving.

In het bestemmingsplan zijn diverse flexibiliteitregelingen opgenomen, deze zijn:

  • Afwijken van de bouwregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Nadere eisen;
  • Algemene afwijkingsregels;

De afwijkingen van de bouw- of gebruiksregels maken afwijkingen van geringe aard mogelijk, waarbij de aan de grond toegekende bestemming gehandhaafd dient te blijven. Door het inwerkingtreden van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) worden verschillende vergunningen en besluiten, zoals de milieuvergunning, de omgevingsvergunning, afwijkingen van het bestemmingsplan en de kapvergunning gebundeld in een integrale om evingsvergunning. Toestemming van burgemeester en wethouders voor een afwijking van de bouw- of gebruiksregels kan zodoende worden verkregen door het aanvragen van een omgevingsvergunning.

Met de nadere eisen kunnen ondergeschikte zaken aan gebouwen worden aangepast. Het gaat hierbij om zaken zoals het aanpassen van de vorm of de situering van een bouwwerk of de inrichting van een terrein. Met 'nadere eisen' kunnen geen ingrijpende veranderingen plaatsvinden in de bestemmingen.

Bij toepassing van een afwijking en / of nadere eisen wordt het beoordelingskader gehanteerd zoals in de onderstaande tabel is weergegeven. Deze lijst geeft de afwegingscriteria aan die meegewogen moeten worden bij de afweging of een omgevingsvergunning wordt verleend en/ of het toepassen van de nadere eisen. Op deze wijze kunnen interpretatieproblemen worden vermeden en wordt aan gebruikers van de in het plangebied gelegen gronden zoveel mogelijk rechtszekerheid geboden. Het bestemmingsplan biedt mogelijkheden voor het afwijken van de nadere eisen, de uitvoering van deze flexibiliteitsbepalingen zal plaatsvinden via de omgevingsvergunning.

Bij toepassing van een afwijking en/ of nadere eis mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de in de afwijkingsregels opgenomen criteria.

In de afweging om af te wijken van het wijzigingsplan worden in ieder geval de woonsituatie, het straaten bebouwingsbeeld, de cultuurhistorie, de verkeersveiligheid, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de omgevingsvergunning niet verleend.

Bij toepassing van een afwijking en/ of nadere eis mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de volgende criteria:  
1. Woonsituatie:  
Ten aanzien van de woonsituatie dient rekening gehouden te worden met het in stand houden en/ of garanderen van een goede woonsituatie, hierbij dient gelet te worden op:
i. de verkeersaantrekkende werking en de parkeerbehoefte;
ii. overlast door lawaai, stank en/of trillingen;
iii. de lichttoetreding/bezonning ten opzichte van (bebouwing op) aangrenzende gronden;
iv. het uitzicht;
v. de aanwezigheid van voldoende privacy.  
2. Straat- en bebouwingsbeeld:  
In het belang van een verantwoorde, evenwichtige en samenhangende stedenbouwkundige en architectonische inpassing dient aandacht gegeven te worden aan:
i. een goede verhouding tussen bouwmassa's en open ruimte, (landschappelijke inpassing);
ii. de verhouding tussen de hoogte breedte van gebouwen;
iii. gevelbeelden;
iv. de samenhang van de bouwvorm met nabij gelegen bebouwing;
v. de hoogtedifferentiatie;
vi. de situering van gebouwen op het perceel;
vii. de geleding van de gebouwen indien de oppervlakte meer dan 1000 meter² bedraagt.  
3. Cultuurhistorie  
i. cultuurhistorische waarden en archeologische waarden;  
4. Verkeersveiligheid  
Ten waarborging van verkeersveiligheid dient rekening gehouden te worden met:
i. verkeersaantrekkende werking, toename van de verkeersintensiteit en de parkeerbehoefte;
ii. overlast door lawaai, stank en/of trillingen;
iii. benodigde uitzichthoeken van wegen;
iv. de aansluiting van in- en uitritten op de openbare weg;
v. de gevolgen voor het zicht op de openbare weg en of fiets- en voetpaden;
vi. de aanwezigheid van voldoende laad- en losruimte.  
5. Sociale veiligheid  
Ter waarborging en ter voorkoming van een ruimtelijke situatie die onoverzichtelijk, onherkenbaar en niet-sociaal controleerbaar is dient rekening gehouden te worden:
i. de mogelijkheden voor de verbetering van toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een sociaal onveilige plek;
ii. de mate waarin de toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een openbare ruimte wordt ingeperkt.  
6. Brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding  
Ten aanzien van de brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding dient rekening gehouden te worden met de volgende aspecten:
i. aanwezigheid van kwetsbare objecten;
ii. de aanwezigheid en routering van vluchtwegen;
iii. de bereikbaarheid van de bouwwerken;
de beschikbaarheid en bereikbaarheid van adequate blusmiddelen.  
7. Milieusituatie:  
Ter waarborging en ter voorkoming van een milieukundig ongewenste situatie als gevolg van een ruimtelijke ingreep dient rekening gehouden te worden met:
i. de mate van hinder voor de omliggende functies;
ii. de gevolgen voor de externe veiligheid;
iii. de gevolgen van de aanwezigheid van gevoelige functies voor de hinderlijke functies;
iv. de gevolgen voor flora en fauna in relatie met de omgeving;
v. de gevolgen voor de bodemkwaliteit;
vi. de gevolgen voor de (grond)waterkwaliteit;
vii. de situering van gebouwen ten opzichte van het water.  
8. Gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen  
Ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken is het niet toegestaan op enig terrein zodanig te bouwen, dat daardoor op een aangrenzend terrein, waarvan de toestand op dat moment overeenkomt met het plan, een situatie zou ontstaan die niet meer overeenkomt met het plan of waardoor een reeds bestaande afwijking van het plan zou worden vergroot.  

Opzet regels

Bij de planregels van dit wijzigingsplan wordt verwezen naar de regels uit het moederplan, bestemmingsplan ‘Weerdinge’ (2017). Deze regels zijn van toepassing verklaard.

5.4 Handhaving

In dit wijzigingsplan heeft actueel beleid zijn doorwerking in de regels gekregen. Hierdoor is het juridisch kader van het wijzigingsplan voor zowel gemeente als publiek beter toepasbaar geworden. Van de gemeente mag verwacht worden dat opgetreden wordt als de regels van het bestemmingsplan niet worden nageleefd. Bestemmingsplannen zijn immers bindend voor overheid en publiek ter bescherming van een goede ruimtelijke kwaliteit en een veilige leefomgeving.

Het college van de gemeente Emmen heeft het beleidsplan Vergunningverlening Toezicht en Handhaving (VTH) vastgesteld. Dit beleidsplan VTH beschrijft de visie en ambitie op het terrein van de gemeentelijke VTH-taken, waaronder ook valt het toepassen en naleven van de regels in het bestemmingsplan. Daarnaast geeft het beleidsplan VTH invulling aan de wettelijke plicht om vastgesteld VTH-beleid te hebben.

Voor wat betreft handhaving kan de gemeente onmogelijk continu alles controleren. De gemeente vertrouwt erop dat inwoners en bedrijven de regels naleven en zij er alles aan doen om risico's en nadelige effecten voor de maatschappij te voorkomen. Risico's bepalen de inzet van de beschikbare capaciteit. Op basis van kennis en ervaring is vastgesteld welke bedrijfscategorieën en activiteiten het grootste risico vormen voor fysieke veiligheid, leefbaarheid, volksgezondheid, milieu en imago.

Deze uitgangspunten zijn gebruikt bij het opstellen van dit bestemmingsplan en worden ook toegepast bij de naleving van de regels van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Maatschappelijke betrokkenheid

6.1 Overleg ex. artikel 3.1.1 Bro en zienswijzen

6.1.1 Participatie

De initiatiefnemer van het plan heeft direct omwonenden en belanghebbenden over het plan geïnformeerd. Het oorspronkelijke plan is teruggebracht naar vijf woningen na afstemming met omwonenden. Op basis daarvan past het voorziene plan binnen de uitwerking van het bestemmingsplan.

6.2 Zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan

Het ontwerpwijzigingsplan "Weerdinge, Gruunkampen II'' heeft vanaf 13 oktober 2022 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze termijn had eenieder de gelegenheid voor het indienen van zienswijzen. Tijdens de ter inzage termijn zijn drie zienswijzen ingekomen. De zienswijzen zijn ontvangen binnen de wettelijke termijn overeenkomstig afdeling 3.4 artikel 3:16 van de Awb en zijn daarmee ontvankelijk. De zienswijzen zijn samengevat en beantwoord in een 'Nota van beantwoording zienswijzen' die als Bijlage 8van deze toelichting is opgenomen. De zienswijzen hebben geleid tot enkele tekstuele aanpassingen in de toelichting van het bestemmingsplan

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Per 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening in werking getreden. Afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening verplicht de gemeente tot het verhalen van kosten bij grondexploitatie via een exploitatieplan, tenzij kostenverhaal anderszins is verzekerd. In voorliggend geval is het kostenverhaal geborgd in een anterieure overeenkomst die is gesloten tussen de ontwikkelende partij en de gemeente waarin ook afspraken zijn gemaakt over de afhandeling van planschadeverzoeken.