direct naar inhoud van Planregels
Plan: Klazienaveen, Eerste herziening
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0114.2020004-B701

Planregels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Klazienaveen, Eerste herziening met identificatienummer NL.IMRO.0114.2020004-B701 van de gemeente Emmen;

1.2 bestemmingsplan:

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen

1.3 aanduiding:

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens:

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 bestemmingsgrens:

De grens van een bestemmingsvlak.

1.6 bestemmingsvlak:

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

Artikel 2 Reikwijdte en toepassing

2.1 Reikwijdte en toepasssing

Het voorliggende facetbestemmingsplan is van toepassing op de percelen Langestraat 21 en Energiestraat 15 waarvoor nieuwe bedrijfsbestemmingen zijn toegekend. De regels uit dit facetbestemmingsplan gelden in aanvullling op alle regels van de vigerende bestemmingsplannen. De regels van alle vigerende bestemmingsplannen blijven buiten toepassing voor zover er sprake is van strijdigheid met de regels van dit plan en blijven voor het overige onverminderd van toepassing.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf - IJzergieterij

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - IJzergieterij' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. IJzer-, en staalgieterijen/-smelterijen met een productiecapaciteit van meer dan 4000 ton per jaar, SBI-2008 2451,2452-2, als genoemd in bijgevoegde Staat van bedrijfsactiviteiten 'Bedrijf - IJzergieterij', Bijlage 1, inclusief:
    • 1. het stralen van gietstukken;
    • 2. het lakken, lassen, bewerken, polijsten, assembleren en monteren van gietstukken, al dan niet met andere materialen;
  • b. bedrijven tot en met milieucategorie 3.2 zoals bedoeld in de bijgevoegde Staat van bedrijfsactiviteiten 'Bedrijf - IJzergieterij', Bijlage 1 met uitzondering van bedrijven met een plaatsgebonden risicocontour van 10-6 /jaar;
  • c. een zend- en ontvangstinstallatie ter plaatse van de aanduiding 'zend- en ontvangstinstallatie';
  • d. een geluidwal ter plaatse van de aanduiding 'geluidwal';
  • e. bedrijfsgebouwen;

met de daarbij behorende:

  • f. andere bouwwerken;
  • g. toegangswegen in- en uitritten;
  • h. parkeervoorzieningen;
  • i. groenvoorzieningen;
  • j. geluidswerende voorzieningen;
  • k. kunstwerken en waterwerken;
  • l. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen;
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. indien op de verbeelding een plaatsgebonden risicocontour van 10-6 / jaar is aangegeven, zijn binnen die risicocontour geen kwetsbare en/of beperkt kwetsbare objecten toegestaan;
  • b. gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • c. ter plaatse van de maatvoeringaanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' staat per bouwvlak het maximale bebouwingspercentage aangegeven, indien geen bebouwingspercentage is aangegeven mag het bouwvlak 100% bebouwd worden;
  • d. ter plaatse van de maatvoeringaanduiding 'maximum bouwhoogte' mag de bouwhoogte van het (hoofd)gebouw niet meer bedragen dan is aangegeven, danwel de bestaande bouwhoogte indien geen of een andere dan de bestaande bouwhoogte is aangegeven;
  • e. ter plaatse van de maatvoeringaanduiding 'goothoogte' mag de goothoogte van het (hoofd)gebouw niet meer bedragen dan is aangegeven, danwel de bestaande goothoogte indien geen of een andere dan de bestaande goothoogte is aangegeven;
3.2.2 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van een ander bouwwerk mag maximaal 3 meter bedragen, danwel de bestaande hoogte, met dien verstande dat de bouwhoogte van lichtmasten en vlaggenmasten maximaal 10 meter mag bedragen;
  • b. in afwijking van het bepaalde in artikel 3.2.2 onder a. mag de bouwhoogte van geluidswerende voorzieningen maximaal 7 meter bedragen, danwel de bestaande bouwhoogte;
  • c. in afwijking van het bepaalde in artikel 3.2.2 onder a. mag de bouwhoogte van antennes, silo's, schoorstenen, installaties, werktuigen en andere hiermee qua aard vergelijkbare andere bouwwerken binnen het bouwvlak maximaal 12 meter bedragen, danwel de bestaande hoogte;
  • d. in afwijking van het bepaalde in 3.2.2 onder a. en c. mag ter plaatse van de aanduiding 'zend-/ontvangstinstallatie' de bouwhoogte van een ander bouwwerk niet meer bedragen dan is aangegeven, danwel de bestaande hoogte indien geen bouwhoogte is aangegeven;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'geluidwal' dient de, ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan, bestaande geluidwal gehandhaafd te blijven;
3.3 Nadere eisen
3.3.1 Bevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de gebouwen, wat betreft:

  • a. de woonsituatie;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. cultuurhistorie;
  • d. verkeersveiligheid;
  • e. sociale veiligheid;
  • f. brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding;
  • g. milieusituatie;
  • h. de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Bevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. artikel 3.2.1 onder b, en toestaan dat het gebouw gedeeltelijk buiten het bouwvlak wordt gebouwd, mits het oppervlakte aan bebouwing niet wordt vermeerderd;
  • b. artikel 3.2.1 onder c, en toestaan dat het maximum bebouwingspercentage ten hoogste 60% bedraagt;
  • c. artikel 3.2.2 onder c, en toestaan dat de bouwhoogte van schoorstenen maximaal 40 meter mag bedragen;
3.4.2 Beperking

De toepassing van de in 3.4.1 genoemde afwijking is beperkt tot incidentele gevallen, waarbij het functioneren van de bestemming begrepen doeleinden en omliggende bestemmingen niet mag worden aangetast. In de afweging om omgevingsvergunning te verlenen worden in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de cultuurhistorie, de verkeersveiligheid, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de omgevingsvergunning niet verleend;

3.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, dit behoudens voor zover een aanduiding "detailhandel" op de verbeelding is aangegeven;
  • b. het bewonen van bedrijfsgebouwen of bijbehorende bouwwerken.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1 Bevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.1 onder b en toestaan dat bedrijven in milieucategorie 4.1 en bedrijven die niet zijn genoemd in de bijgevoegde Staat van bedrijfsactiviteiten 'Staat van bedrijfsactiviteiten tot en met 4.1', Bijlage 1 , zich mogen vestigen, mits:

  • 1. de geluidbelasting past binnen de kaders die op grond van de Wet geluidhinder aan het voor industrielawaai gezoneerde terrein zijn of worden gesteld;
  • 2. voor de andere aspecten dan geluid in de zin van de Wet geluidhinder deze bedrijven naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met maximaal milieucategorie 3.2
  • 3. de eventuele toename in verkeersbelasting specifiek wordt gewogen en gemotiveerd, onder meer op basis van de index verkeer uit de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering.

3.6.2 Beperking

De toepassing van de in artikel 3.6.1 genoemde afwijking is beperkt tot incidentele gevallen, waarbij het functioneren van de bestemming begrepen doeleinden en omliggende bestemmingen niet mag worden aangetast. In de afweging om omgevingsvergunning te verlenen worden in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de cultuurhistorie, de verkeersveiligheid, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de omgevingsvergunning niet verleend.

Artikel 4 Bedrijventerrein - Klazienaveen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Bedrijventerrein aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven in de milieucategorieën tot en met 3.1, zoals bedoeld in de bijgevoegde Staat van bedrijfsactiviteiten 'Bedrijventerrein Klazienaveen'. Bijlage 2 uitgezonderd zijn de risicovolle inrichtingen met een plaatsgebonden risicocontour van 10-6 / jaar en vuurwerkbedrijven;
  • b. in afwijking van het bepaalde in artikel 17.1 onder a. zijn ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2' uitsluitend bedrijven tot en met milieucategorie 2 toegestaan, zoals bedoeld in de bijgevoegde Staat van bedrijfsactiviteiten 'Bedrijventerrein Klazienaveen', Bijlage 2;

bedoeld in de bijgevoegde Staat van bedrijfsactiviteiten 'Bedrijventerrein Klazienaveen', Bijlage 2;

  • c. in afwijking van het bepaalde in 4.1 onder a. zijn ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - transport en aannemingsbedrijf inclusief puinbreker' tevens een transport- en aannemingsbedrijf toegestaan, inclusief:
    • 1. een puinbreekinstallatie;
    • 2. een sorteerhal voor bouw- en sloopafval;
    • 3. een pallet/houtshredderinstallatie;
    • 4. een menginstallatie voor cement/granulaat;
    • 5. een grondzeefinstallatie;
    • 6. de opslag van actief kool en houtskool;
    • 7. de inpandige overslag van houtskool;
  • d. bedrijfsgebouwen;
  • e. bedrijfswoningen met bijbehorende bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';

met bijbehorende:

  • f. andere bouwwerken;
  • g. tuin, erven;
  • h. fiets- en voetpaden;
  • i. toegangswegen in- en uitritten;
  • j. parkeervoorzieningen;
  • k. groenvoorzieningen;
  • l. geluidswerende voorzieningen;
  • m. kunstwerken en waterwerken;
  • n. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen;
4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. indien op de verbeelding een plaatsgebonden risicocontour van 10-6 / jaar is aangegeven, zijn binnen die risicocontour geen kwetsbare en/of beperkt kwetsbare objecten toegestaan;
  • b. gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' een bedrijfswoning is toegestaan;
  • c. de afstand van een gebouw tot de zij- en achtererfscheiding dient minimaal 3 meter te bedragen, tenzij de bestaande afstand kleiner is, in welk geval de bestaande afstand als minimum geldt;
  • d. ter plaatse van de maatvoeringaanduiding 'bebouwingspercentage terrein (%)' staat per bouwvlak het maximale bebouwingspercentage per bouwperceel aangegeven, indien geen bebouwingspercentage is aangegeven mag het bouwvlak 100% bebouwd worden;
  • e. ter plaatse van de maatvoeringaanduiding 'maximum bouwhoogte' mag de bouwhoogte van het (hoofd)gebouw niet meer bedragen dan is aangegeven, danwel de bestaande bouwhoogte indien geen of een andere dan de bestaande bouwhoogte is aangegeven;
  • f. ter plaatse van de maatvoeringaanduiding 'maximum goothoogte' mag de goothoogte van het (hoofd)gebouw niet meer bedragen dan is aangegeven, danwel de bestaande goothoogte indien geen of een andere dan de bestaande goothoogte is aangegeven;
4.2.2 Bedrijfswoning

Voor het bouwen van een bedrijfswoning gelden de volgende bepalingen:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' zijn bedrijfswoningen toegestaan, met dien verstande dat per bouwperceel ten hoogste één bedrijfswoning mag worden opgericht;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'aantal wooneenheden' is het vermelde aantal aan bedrijfswoningen toegestaan, met dien verstande dat per bouwperceel maximaal 1 bedrijfswoning is toegestaan;
  • c. de voorgevel van de bedrijfswoning dient in de gevellijn te worden opgericht;
  • d. de bedrijfswoning dient binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • e. de totale of gezamenlijke oppervlakte van een bedrijfswoning inclusief bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning mag maximaal 200 m² bedragen;
  • f. de oppervlakte van het bijbehorend bedrijfsgebouw bedraagt minimaal 150 m²;
  • g. de bouwhoogte van de bedrijfswoning niet meer bedragen dan is aangegeven, danwel de bestaande bouwhoogte indien geen bouwhoogte is aangegeven;
  • h. ter plaatse van de maatvoeringaanduiding 'maximum goothoogte' mag de goothoogte van de bedrijfswoning niet meer bedragen dan is aangegeven, danwel de bestaande goothoogte indien geen goothoogte is aangegeven;
  • i. ter plaatse van de maatvoeringaanduiding 'dakhelling' mag de dakhelling van de woning niet meer bedragen dan is aangegeven, danwel de bestaande dakhelling indien geen dakhelling op is aangegeven;
4.2.3 bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning gelden de volgende regels:

  • a. bijbehorende bouwwerken dienen ondergeschikt te zijn aan de woning, waarbij het totaal aantal m² dat gebouwd mag worden als bijbehorend bouwwerk niet meer mag bedragen dan 50 m²;
  • b. bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend binnen het bouwvlak op het zij- en achtererf worden opgericht;
  • c. de afstand van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk ten opzichte van de woning ten hoogste 30 meter bedraagt;
  • d. aangebouwde bijbehorende bouwwerken mogen maximaal 5 meter achter de oorspronkelijke achtergevel van de woning worden gebouwd;
  • e. bijbehorende bouwwerken dienen minimaal 3 meter achter de gevellijn van de woning te worden opgericht, danwel indien sprake is van een kleinere afstand, de reeds bestaande afstand;
  • f. bij twee naar de weg gekeerde zijgevels (hoeksituatie) van een hoofdgebouw dienen vrijstaande bijbehorende bouwwerken achter de naar de weg gekeerde gevels van het hoofdgebouw dan wel in of achter het verlengde daarvan te worden gebouw;
  • g. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken binnen 3 meter afstand van de perceelsgrens mag maximaal 3,5 meter bedragen;
  • h. de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk mag maximaal 6 meter bedragen;
  • i. de goothoogte van een bijbehorend bouwwerk mag maximaal 3 meter bedragen;
4.2.4 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van een ander bouwwerk mag voor de gevellijn maximaal 1 meter en achter de gevellijn maximaal 5 meter bedragen met dien verstande dat:
    • 1. de bouwhoogte van andere bouwwerken binnen 3 meter afstand van de perceelsgrens mag maximaal 3,5 meter bedragen;
    • 2. de bouwhoogte van overkappingen bedraagt ten hoogste 3 meter;
    • 3. de bouwhoogte van lichtmasten, vlaggenmasten voor en achter de gevellijn mag maximaal 5 meter mag bedragen;
    • 4. de bouwhoogte van silo's, werktuig- en (proces-)installaties maximaal 12 meter mag bedragen;
    • 5. overkappingen uitsluitend binnen het bouwvlak mogen worden gerealiseerd;
    • 6. de maximale bouwhoogte van een erf- en terreinafscheiding voor de gevellijn mag maximaal 1 meter bedragen en achter de gevellijn maximaal 2 meter;
    • 7. een luifel aan het hoofdgebouw mag maximaal 1,5 meter uit steken;
4.3 Nadere eisen
4.3.1 Bevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de gebouwen, wat betreft:

  • a. de woonsituatie;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. cultuurhistorie;
  • d. verkeersveiligheid;
  • e. sociale veiligheid;
  • f. brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding;
  • g. milieusituatie;
  • h. de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.
4.4 Afwijken van de bouwregels
4.4.1 Bevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. artikel 4.2.1 onder b. en toestaan dat gebouwen gerealiseerd mogen buiten het bouwvlak worden met een maximum vloeroppervlak van 50 m² en een maximale bouwhoogte tot binnen de bestemming Bedrijventerrein - Klazienaveen;
  • b. artikel 4.2.1 onder e. en f. en toestaan dat de bouw- of goothoogte van een gebouw maximaal 12 meter mag bedragen;
  • c. artikel 4.2.2 onder a. en b. en toestaan dat:
    • 1. bedrijfswoningen worden toegevoegd ter plaatse van de op de verbeelding weergegeven aanduiding 'bedrijven tot en met categorie 3.1' of 'bedrijven tot en met categorie 2', waarbij echter geen bedrijfswoningen mogen worden opgericht binnen de op de verbeelding weergegeven aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - transport en aannemingsbedrijf inclusief puinbreker';
    • 2. de afstand tussen de voorgevel van de onder 1. bedoelde bedrijfswoning en de as van de openbare weg ten hoogste 20 meter bedraagt;
  • d. artikel 4.2.3 onder a. en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning bij maximaal 75 m² mag bedragen, mits;
    • 1. niet meer dan 50% van de oppervlakte van het bouwperceel bebouwd wordt;
    • 2. de gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning ten hoogste 100% van de oppervlakte van het hoofdgebouw;
  • e. artikel 4.2.3 onder e. en toestaan dat andere bouwwerken voor de gevellijn mogen worden opgericht waarbij de bouwhoogte van een ander bouwwerk maximaal 1 meter mag bedragen;
  • f. artikel 4.2.3 onder e. en toestaan dat bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning vanaf de gevellijn mogen worden opgericht;
  • g. artikel 4.2.4 onder a.6. en toestaan dat de bouwhoogte van een erf- en terreinafscheiding langs de openbare weg maximaal 3 meter mag bedragen;
  • h. artikel 4.2.4 onder a. en toestaan dat de bouwhoogte van een ander bouwwerk maximaal 15 meter mag bedragen;
  • i. artikel 4.2.4 onder a. en toestaan dat maximaal 25 m² grond bebouwd mag worden ten behoeve van een antennemast met installatieruimte, waarbij de maximale bouwhoogte van de mast mag 40 meter bedragen en de bouwhoogte van de installatieruimte maximaal 3 meter mag bedragen;
4.4.2 Beperking

De toepassing van de in artikel 4.4.1 genoemde afwijking is beperkt tot incidentele gevallen, waarbij het functioneren van de bestemming begrepen doeleinden en omliggende bestemmingen niet mag worden aangetast. In de afweging om omgevingsvergunning te verlenen worden in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de cultuurhistorie, de verkeersveiligheid, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de omgevingsvergunning niet verleend;

4.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
  • b. het bewonen van bedrijfsgebouwen of bijbehorende bouwwerken, niet zijnde aangebouwde bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning;
  • c. het in de open lucht:
    • 1. ompakken van houtskool;
    • 2. sorteren van afval;
  • d. het ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein – transport en aannemingsbedrijf inclusief puinbreker':
    • 1. breken van meer dan 50.000 ton puin per jaar;
    • 2. het in de avond of nachtperiode (tussen 19.00 en 07.00 uur) in gebruik hebben van een puinbreekinstallatie, pallet/houtshredderinstallatie, menginstallatie voor cement/granulaat of grondzeefinstallatie;
    • 3. het in de avond of nachtperiode (tussen 19.00 en 07.00 uur) in gebruik hebben van een sorteerhal voor bouw- en sloopafval;
    • 4. door de gezamenlijke activiteiten binnen de aanduiding, in de representatieve bedrijfssituatie, veroorzaken van een langtijdgemiddeld beoordelingsniveau in de periode tussen 07.00 en 19.00 uur van meer dan 50 dB(A), op de gevel van een woning of ander geluidgevoelig gebouw, vastgesteld en beoordeeld overeenkomstig de Handleiding meten en rekenen industrielawaai.
4.6 Afwijken van de gebruiksregels
4.6.1 Bevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. artikel 17.1 onder a en b en toestaan dat bedrijven welke niet worden genoemd in de bijgevoegde Staat van bedrijfsactiviteiten 'Bedrijventerrein Klazienaveen', Bijlage 2, zich mogen vestigen, onder de voorwaarde dat deze bedrijven naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de toegestane milieucategorieën.
  • b. artikel 4.1 en toestaan dat detailhandel van ter plaatse vervaardigde goederen, niet zijnde levensmiddelen, kleding, schoeisel, en huishoudelijke artikelen, mag plaatsvinden;
4.6.2 Beperking

De toepassing van de in artikel 4.6.1 genoemde afwijking beperkt tot incidentele gevallen, waarbij het functioneren van de bestemming begrepen doeleinden en omliggende bestemmingen niet mag worden aangetast. In de afweging om omgevingsvergunning te verlenen worden in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de cultuurhistorie, de verkeersveiligheid, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de omgevingsvergunning niet verleend;

4.7 Wijzigingsbevoegdheid
4.7.1 Bevoegdheid

Burgemeester en wethouder zijn bevoegd op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen de op de verbeelding weergegeven functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - transport en aannemingsbedrijf inclusief puinbreker' na bedrijfsbeëindiging te verwijderen.

4.7.2 Beperking

De wijziging dient het functioneren van omliggende bestemmingen niet aan te tasten. In de afweging om conform artikel 3.6 het bestemmingsplan te wijzigen dient in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de cultuurhistorie, de verkeersveiligheid, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen te worden. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad kan de functiewijziging niet plaatsvinden.

Artikel 5 Waarde - Archeologie 4

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. terreinen van middelhoge of hoge archeologische verwachtingen;
  • b. bescherming en veiligstelling van de vastgestelde archeologische waarden, met dien verstande dat de bestemming niet geldt voor het gebied dat is gelegen binnen de dubbelbestemming 'Leiding – Gas' en of de 'Leiding – Nam leiding'.
5.2 Omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk
  • 1. De aanvrager van een omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, die betrekking heeft op gronden, die op de plankaart zijn aangewezen als 'Waarde - Archeologie 4', legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld.
  • 2. Burgemeester en wethouders verlenen de vergunning indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in het eerste lid genoegzaam blijkt dat:
  • a. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
  • b. schade door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de bouwvergunning verbonden voorschriften.
  • 3. In de situatie als bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, kunnen burgemeester en wethouders de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:
  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:
  • a. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  • b. een of meer bouwwerken waarvan de totale te bebouwen oppervlakte kleiner is dan 1000 m², waarbij het gaat om een totaal aan te verstoren bodemoppervlak binnen een plangebied of bouwvlak van een samenhangend project dat niet opgedeeld kan worden in deeluitwerkingen;
  • c. een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m.
  • 5. Indien het derde lid, onderdeel c van toepassing is, wordt in de voorschriften geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
  • 6. Op een aanvraag die betrekking heeft op een terrein waarvoor reeds eerder een omgevingsvergunning is afgegeven, bedoeld in het eerste lid, waaraan voorschriften zijn verbonden als bedoeld in het derde lid, is het vierde lid, aanhef en de onderdelen b en c, niet van toepassing. Burgemeester en wethouders kunnen in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een nieuw rapport moet overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld. Het tweede, derde en vijfde lid zijn van overeenkomstige toepassing.
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • 1. Ongeacht het bepaalde in de regels bij andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen, is het verboden om op of in de gronden, die op de plankaart zijn aangewezen als 'Waarde - Archeologie 4' , zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, de volgende werkzaamheden of werken, niet zijnde bouwwerken uit te voeren:
  • a. bodemingrepen meer dan 1000m2 op een grotere diepte dan dan 30 centimeter, ter plaatse van de bestemming 'Waarde - Archeologie 4';
  • 2. Het verbod als bedoeld in artikel 5.3 onder 1 is niet van toepassing op werken en / of werkzaamheden die:
    • a. drainage betreffen;
    • b. normaal onderhoud en beheer betreffen;
    • c. bodemingrepen tot ten hoogste 30 cm;
    • d. niet-bodemkerende werkzaamheden ten behoeve van het verbeteren van de verdichte bodemstructuur (niet-kerend woelen) tot ten hoogste 10 cm onder de bouwvoor betreffen, de zogenaamde woellaag ( tezamen met sub b het 30 cm +10 cm principe);
    • e. al in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
    • f. mogen worden uitgevoerd krachtens een al verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingvergunning,
    • g. oppervlakte beslaan van ten hoogste 1000 m²;
    • h. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
  • 3. Voor zover voor meerdere werken en / of werkzaamheden vergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken.
  • 4. De aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld in het eerste lid, die betrekking heeft op gronden, die op de plankaart zijn aangewezen als 'Waarde - Archeologie 4', legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord is vastgesteld. Alvorens tot onderzoek over te gaan kan een archeoloog in dienst van de gemeente, een provinciaal archeoloog of hiermee gelijk te stellen archeologische deskundige advies worden gevraagd omtrent de noodzaak tot onderzoek, indien deze schriftelijk heeft verklaard dat een onderzoek niet noodzakelijk is vervalt de verplichting tot onderzoek zoals gesteld in artikel 5.3 onder 4
  • 5. Burgemeester en wethouders verlenen de omgevingsvergunning indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in het vierde lid genoegzaam blijkt dat:
  • a. de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders in voldoende mate is vastgesteld
  • b. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
  • c. schade door de werkzaamheden of werken kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de aanlegvergunning verbonden voorschriften;
  • d. de archeologische deskundige Burgemeester en Wethouders positief heeft geadviseerd omtrent het uitvoeren van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • 6. In de situatie als bedoeld in het vijfde lid, onderdeel c, kunnen burgemeester en wethouders de volgende voorschriften aan de aanlegvergunning verbinden:
    • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    • b. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
    • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  • 7. Indien het zesde lid, onderdeel c van toepassing is, wordt in de voorschriften geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden of werken.
5.4 Wijzigingsbevoegdheid
5.4.1 Bevoegdheid
  • 1. Burgemeester en Wethouders kunnen overeenkomstig artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening:
  • a. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' te wijzigen of geheel of gedeeltelijk doen vervallen, indien op basis van een archeologisch onderzoek is aangetoond dat in de desbetreffende gronden geen archeologische waarden meer aanwezig zijn;
  • b. aan gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' alsnog de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 1, Waarde - Archeologie 2 of Waarde - Archeologie 3 toe te kennen, indien een archeologisch onderzoek dit, gelet op de ter plaatse aanwezige waarden, rechtvaardigt;
  • c. de oppervlaktes en/ en of dieptes als genoemd in artikel 5.3 en 5.2 te veranderen en / of desgewenst een extra aanduiding voor op te nemen indien dat op basis van nader verkregen archeologische kennis noodzakelijk en/ of mogelijk is.

 

Hoofdstuk 3 Overgangs- en slotregels

Artikel 6 Overgangsrecht

6.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 6.1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • c. Lid 6.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
6.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 6.2 sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het lid 6.2 sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Lid 6.2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 7 Slotregel

7.1 Citeertitel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Klazienaveen, Eerste herziening.