direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Emmen, aardgas- en waterstofleiding GZI - Emmtec
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0114.2019012-B701

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding tot nieuw bestemmingsplan

De reden voor het opstellen van het bestemmingsplan Emmen, aardgas- en waterstofleiding GZI - Emmtec is het voornemen van Gasunie om een aardgastransportleiding en een waterstofleiding aan te leggen tussen het terrein GZI Next aan de Phileas Foggstraat in Emmen en het terrein van Emmtec services aan de Eerste Bokslootweg 17 in Emmen.

Aanleiding voor de aanleg van het nieuwe buisleidingtracé is de omschakeling van G-gas (Groningen kwaliteit) naar H-gas (hoog calorisch gas) door het bedrijf Emmtec services. Dit bedrijf is één van de grote industriële verbruikers van G-gas, die door een recente wetswijziging vanaf 31 oktober 2022 overgeschakeld moeten zijn naar gebruik van H-gas of een ander duurzaam alternatief. Om H-gas te kunnen leveren bij Emmtec, moet een nieuw buisleidingtracé worden aangelegd tot aan het gasontvangststation bij het bedrijf. Er wordt een nieuw hoofdtransportleiding (HTL) aangelegd. Naast de gasleiding wordt, op een afstand van circa vijf meter, een waterstofleiding aangelegd. Meer hierover in paragraaf 2.2 (Onderbouwing).

De huidige planologische regelingen die gelden voor op het toekomstige tracé, staan de aanleg van deze twee leidingen niet toe. Voorliggend bestemmingsplan maakt de aanleg van beide leidingen daarom planologisch mogelijk.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied van het bestemmingsplan Emmen, aardgas- en waterstofleiding GZI - Emmtec is enkel het tracé van beide leidingen. Het plangebied is een strook van een aantal meter breed waarbinnen beide leidingen worden aangelegd.

De leidingen lopen vanaf het GZI Next aan de Phileas Foggstraat in Emmen eerst richting het noordoosten en kruizen hier de N862. Vervolgens lopen de leidingen een aantal kilometers richting het noordwesten en kruizen opnieuw de N862. Het tracé gaat ter hoogte van de Jules Verneweg het bedrijventerrein op, richting het terrein van Emmtec services. Op onderstaande figuur is de ligging van het tracé weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2019012-B701_0001.jpg"
Figuur 1-1: De ligging van het plangebied Emmen, aardgas- en waterstofleiding GZI - Emmtec in de gemeente Emmen

1.3 Huidige planologische regelingen

Het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan Emmen, aardgas- en waterstofleiding GZI - Emmtec is gelegen binnen een het plangebied van de volgende planologische regelingen:

  • Beheersverordening Emmen, Bargermeer industrie- en bedrijventerrein (vastgesteld 4 juli 2013);
  • Bestemmingsplan Buitengebied 2011 (vastgesteld 30 oktober 2014);
  • Bestemmingsplan Buitengebied gemeente Emmen (vastgesteld 16 juli 1987).

Dit bestemmingsplan betreft een partiële herziening, waarbij de huidige bestemmingen zoveel mogelijk integraal zijn overgenomen. Meer hierover in paragraaf 5.1.

1.4 Opzet bestemmingsplan

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. Op de verbeelding worden de percelen in het gebied aangegeven met bestemming dan wel een aanduiding. In de regels worden de bouw- en gebruiksmogelijkheden van het plangebied geregeld. Tot slot wordt in de toelichting een verantwoording gegeven van de in het plan gemaakte keuzes.

1.5 Overzicht verricht onderzoek

Ter voorbereiding van het bestemmingsplan Emmen, aardgas- en waterstofleiding GZI - Emmtec zijn diverse onderzoeken verricht en adviezen gegeven. De conclusies uit de onderzoeken en adviezen zijn verwerkt in de toelichting.

Ter voorbereiding van het bestemmingsplan zijn de volgende onderzoeken verricht:

  • Archeologische bureaustudie;
  • Archeologisch booronderzoek;
  • Natuurtoets;
  • Berekening stikstofdepositie,
  • Kwantitatieve risicoanalyse aardgastransportleiding;
  • Kwantitatieve risicoanalyse waterstofleiding;
  • Historisch bodemonderzoek;
  • Verkennend bodem- en asbestonderzoek;
  • Geohydrologisch bureauonderzoek.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Algemene planbeschrijving

Zoals in de inleiding van deze toelichting is vermeld, voorziet het plan in de aanleg van een aardgastransportleiding en een waterstofleiding tussen het terrein GZI Next aan de Phileas Foggstraat in Emmen en het terrein van Emmtec services.

Aanleg
De leidingen worden voor het grootste deel aangelegd door middel van een gestuurde boring (HDD). Op die trajecten vindt geen grondverzet plaats, maar kan wel sprake zijn van tijdelijke rijbanen of uitlegstroken. Rond de in- en uittredepunten van de HDD worden werkterreinen ingericht waar wel grondverzet plaatsvindt. Leidingaanleg in open ontgraving vindt slechts op enkele korte trajecten plaats.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2019012-B701_0002.png"
Figuur 2-1: Ligging nieuwe leidingen (in blauw: HDD-boringen, in rood: grondverzet) (bron: Lievense Milieu B.V., m.e.r.-beoordeling)

Leidingen
De aardgastransportleiding heeft een diameter van 168,3 mm en een druk van 80 bar. De waterstofleiding heeft een diameter van 152,4 mm en een druk van 80 bar. Zoals eerder vermeld komt de waterstofleiding op een afstand van 5 meter van de aardgastransportleiding te liggen.

2.2 Onderbouwing

Aanleiding H-gasleiding (hoogcalorisch aardgas)
In navolging van de verschillende forse aardbevingen in Groningen in 2018 en 2019 werkt de Rijksoverheid aan een zo snel mogelijke afbouw van de gaswinning uit het Groningenveld. Eén van de maatregelen om dit te realiseren, is de omschakeling van de grootste afnemers van laagcalorisch gas. Op maandag 3 december 2018 heeft de minister van Economische Zaken en Klimaat (EZK) een verplichting tot omschakeling aangekondigd. Deze verplichting houdt in dat bedrijven met een verbruik van meer dan honderd miljoen Nm3 laagcalorisch gas per jaar om moeten schakelen naar hoogcalorisch gas of een duurzaam alternatief (kamerstuk 33.529, nummer 536). Op 20 mei 2020 is de verplichting vastgelegd in de Gaswet, die op 20 juni 2020 in werking is getreden. Hiermee heeft Gasunie de wettelijke taak om de afnemers voor 1 oktober 2022 van het G-Gas af te schakelen.

Het bovenstaande betekent concreet dat een groep van negen bedrijven in Nederland verplicht moet omschakelen naar hoogcalorisch gas of een duurzaam alternatief voor oktober 2022. Voor de omschakeling van één van deze bedrijven (in dit geval: Emmtec) moet een aantal werkzaamheden worden uitgevoerd, waaronder de aanleg van (gedeelten van) gasleidingen om bedrijven aan te kunnen sluiten op het hoogcalorisch gasnet. Om dit te realiseren zijn ook werkzaamheden noodzakelijk in de gemeente Emmen. Op het bedrijventerrein Bargermeer Noord bevindt het bedrijf Emmtec dat van het gas af moet. Om dat te realiseren zijn ter plaatse van het bedrijventerrein en de aanvoerroute ernaar toe werkzaamheden noodzakelijk. De aan te leggen gasleidingen gaan deel uitmaken van het landelijke H-gasnetwerk. Met die gasleidingen schakelt Emmtec, thans gevoed via RTL G-gas, dus over naar H-gas.

Aanleiding waterstofleiding
Aanleiding voor dit project is de ontwikkeling van een waterstoftransportsysteem in de regio Emmen. In het kader van de energietransitie heeft Hynetwork Services (een nieuw bedrijfsonderdeel van Gasunie) als doel het transport van waterstof maximaal te faciliteren en hiermee het gebruik van waterstof in Nederland te ontwikkelen. In Emmen is sprake van plannen met betrekking tot productie en gebruik van waterstof.

Op het terrein van GZI Next zal door middel van een elektrolyser groene waterstof worden geproduceerd met stroom die lokaal en duurzaam is opgewekt. Emmtec Services, een bedrijf in Emmen, is van plan waterstof te gaan gebruiken om zodoende haar vraag naar aardgas te verminderen en haar productieproces te verduurzamen. Hynetwork Services wil het transport verzorgen door de aanleg van een nieuwe circa 3,70 kilometer lange DN150-leiding.

Omdat de kans zich voordoet om samenwerkingsvoordeel te behalen door de waterstofleiding gelijktijdig voor te bereiden en aan te leggen met leiding A-605-02 (nodig voor G-H ombouw), is besloten om de leiding al aan te leggen voordat GZI en Emmtec zullen starten met de levering en afname van waterstof.

Het aansluiten en in bedrijf nemen van deze waterstofleiding zal in drie fasen uitgevoerd worden:

  • Fase 1: aanleg waterstofleiding van GZI naar Emmtec Emmen,
  • Fase 2: het aansluiten van invoeder en afnemer. Aansluitfaciliteit (beginschema) op GZI-terrein en eindfaciliteit (reduceerstation) op terrein van Emmtec,
  • Fase 3: koppeling met waterstofbackbone.

Dit bestemmingsplan omvat alleen de eerste fase.

Concluderend
Dit bestemmingplan is noodzakelijk voor een duurzaam Emmtec-terrein, waarbij het voorwaarden schept voor de verdere ontwikkeling van GZI Next tot gewenste energyhub.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Gemeentelijk beleid

3.1.1 Structuurvisie gemeente Emmen 2020, veelzijdigheid troef

Structuurvisie Emmen 2020, Veelzijdigheid Troef, is 24 september 2009 vastgesteld door de raad. Het document is opgesteld als ruimtelijke vertaling van de ambities gesteld in de Strategienota Emmen 2020, vastgesteld in de raadsvergadering van september 2001. De structuurvisie geeft de hoofdlijnen van de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Emmen weer. In de structuurvisie wordt de ruimtelijke structuur van 2020 geschetst aan de hand van een aantal thema's, te weten landschap, duurzaamheid, verkeer, werken, wonen, voorzieningen en veiligheid. Voor ieder thema is een hoofdkoers bepaald.

Voor het bestemmingsplan Emmen, aardgas- en waterstofleiding GZI - Emmtec is alleen het thema veiligheid van belang. Het plan heeft geen betrekking op de andere thema's.

De hoofdkoers voor het thema veiligheid is dat de gemeente Emmen een gemeente wenst te zijn waarin een ieder veilig woont. Hier tegenover staat dat Emmen dé industriestad van het Noorden is en in de toekomst een gemeente wil blijven waarin economie, bedrijvigheid en werkgelegenheid hoog in het vaandel staan. Voor risicovolle activiteiten is ruimte op onder andere het bedrijventerrein Bargermeer. Aardgastransportleidingen en waterstofleidingen zijn risicobronnen in het kader van externe veiligheid. Daarom is het plan getoetst aan de normen die zijn gesteld in externe veiligheid wetgeving. Deze toetsing is terug te vinden in paragraaf 4.3 van deze toelichting. Uit de toetsing blijkt dat voldaan wordt aan de normen en dat voor beide leidingen het groepsrisico onder de oriëntatiewaarde blijft. Hiermee wordt de ontwikkeling als acceptabel beschouwd en is nader onderzoek niet nodig. Het plan is ook niet strijdig met het gemeentelijk beleid over veiligheid, de veiligheid van de inwoners komt niet in het geding door deze ontwikkeling.

3.1.2 Structuurvisie Werklocaties Emmen 2020

De Raad van de gemeente Emmen heeft de Structuurvisie Werklocaties Emmen 2020 op 26 mei 2011 vastgesteld. In deze structuurvisie staat hoe de gemeente Emmen tot 2020 om wil gaan met de bedrijventerreinen en winkelcentra. Het vormt de sectorale/facetmatige uitwerking van de structuurvisie gemeente Emmen 2020 “Veelzijdigheid troef”.

De doelen van de Structuurvisie Werklocaties Emmen 2020 zijn onder meer het vergroten van de werkgelegenheid en het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit. De locaties worden aantrekkelijker gemaakt, waardoor nieuwe ondernemers aangetrokken. Ook wordt hiermee de regiofunctie van Emmen als winkelstad verder versterkt.

De uitgangspunten uit deze visie komen terug in bestemmingsplannen. Daarnaast krijgen deze uitgangspunten verder vorm in projecten voor het herstructureren en aanleggen van bedrijventerreinen en het verbeteren van winkelcentra en andere winkellocaties.

Bedrijventerreinen
De gemeente Emmen versterkt de al ingezette segmentering van bedrijventerreinen. Bedrijven kunnen zo een heldere locatiekeuze maken die het beste aansluit bij hun activiteiten. Economische activiteiten komen daar terecht waar deze het minste hinder opleveren (indien dit het geval is) en zich daardoor het best kunnen ontplooien. Deze segmentering vindt naast de traditionele segmentering op functie vooral plaats op basis van de verschijningsvorm. Juist de verschijningsvorm geeft goede aangrijpingspunten bij de (her)inrichting.

Voor Emmen betekent segmentering in hoofdlijnen:

  • 1. De terreinen gericht op de productie-industrie, dus de segmenten zware industrie, logistiek en modern gemengde industrie: in de werkas Emmen-Klazienaveen (Bargermeer, Emmtec, Bargerpoort, Bedrijvenpark A37, en deels Pollux) en daarnaast op De Vierslagen en De Tweeling.
  • 2. De terreinen gericht op hoogwaardige werklocaties (o.a. kantoren en woon-werkcombinaties): in de Westflank van de gemeente de terreinen Waanderveld, Eigenhaard, en de Kantorenparken Hooggoorns/Bukakkers en Westenesch en daarnaast het Business Park Meerdijk.
  • 3. Overige gemengde terreinen (o.a. bij de dorpen).

De aanleg van een aardgastransportleiding en een waterstofleiding naar het terrein Emmtec past bij de functies waarvoor dit terrein in de Structuurvisie Werklocaties Emmen 2020 is aangewezen. Het plan is daarmee niet strijdig met het gemeentelijk beleid op het gebied van werklocaties.

3.1.3 Strategienota Energy Hub GZI Next

Door het uit gebruik nemen van de gasontzwavelingsinstallatie (hierna GZI) en een groot deel van de aan GZI verbonden gaswinningslocaties in de regio komt er een groot gebied vrij ten zuidoosten van Emmen. Het voornemen van een aantal partijen zoals de NAM, gemeente Emmen, provincie Drenthe en Gasunie is om dit gebied te ontwikkelingen tot 'Energy Hub GZI Next'.

In 2019 is voor dit gebied de Strategienota Energy Hub GZI Next vastgesteld. De nota beschrijft de Energy Hub GZI Next en de context waarbinnen de energietransitie in de regio Emmen zich voordoet. Daarnaast worden in deze strategienota de raakvlakken verduidelijkt met de beleidsdoelen van rijk en provincie, maar vooral met de gemeentelijke beleidsdoelen op het gebied van economie en onderwijs.

Met het concept Energy Hub GZI Next wordt ingezet op behoud en groei van de werkgelegenheid en een versnelling van de energietransitie en een CO2-reductie. Het concept sluit naadloos aan bij de beleidsdoelen zoals omschreven in de Strategienota 2017, de Kadernota Economie en de Energienota.

De uitdaging voor grootverbruiker Emmtec om van laagcalorisch gas los te komen is een belangrijke reden geweest om met een aantal partijen het initiatief te nemen voor Energy Hub GZI Next. De aanleg van een aardgastransportleiding voor hoogcalorisch gas en een waterstofleiding tussen de Energy Hub en het terrein van Emmtec is onderdeel van de ontwikkeling van de Energy Hub. Het plan past daarmee in het gemeentelijk gebiedsgerichte beleid voor dit gebied dat in de Strategienota Energy Hub GZI Next is beschreven, en in het gemeentelijk beleid voor de energietransitie in het algemeen.

3.1.4 Gebiedsplan gebiedsgericht grondwaterbeheer Emmen

Het plangebied ligt in het beheergebied waarvoor een gebiedsplan is opgesteld, het 'Gebiedsplan gebiedsgericht grondwaterbeheer Emmen'.

Aanleiding van het gebiedsplan is de complexe grondwatersituatie in Bargermeer-Noord en Emmen-Centrum, met meerdere grootschalige grondwaterverontreinigingen en twee grote grondwaterwinningen, waaronder de drinkwaterwinning Noordbargeres. De bodemsaneringsopgave en bescherming van objecten (zoals een drinkwaterwinning) zijn belangrijke maatschappelijke opgaves.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2019012-B701_0003.png"

Figuur 4.2. Gebiedsgrens beheergebied

Om de drinkwaterwinning Noordbargeres te beschermen en de grondwaterkwaliteit te verbeteren worden de bestaande beheers- en monitoringsmaatregelen in Emmen-Centrum voortgezet. Voor Bargermeer-Noord zijn een maatregel voor monitoring en een terugvalscenario opgenomen voor de situatie dat de proceswaterwinning van Emmtec Services (zie ook bovenstaande figuur) sterk in omvang afneemt of stopt, met als gevolg dat grondwaterverontreinigingen van Bargermeer-Noord de drinkwaterwinning (en mogelijk ook het oppervlaktewater) kunnen bedreigen.

Als gevolg van de bedrijfsactiviteiten op het Emmtec-terrein zijn, voornamelijk aan de zuidoostkant van het terrein, verontreinigingen met gechloreerde oplosmiddelen, aromaten, cresolen, glycolen, bifenylether, tetrahydrofuraan, ftalaten en 1,4-dioxaan in het grondwater aanwezig. In 1996 is door de provincie Drenthe een beschikking op grond van de Wet bodembescherming afgegeven voor de beheersing van deze verontreinigingen met behulp van een grondwateronttrekking.

De primaire doelstelling van het gebiedsgerichte beheer is om de drinkwaterwinning Noordbargeres te beschermen, ook op lange termijn. Dit biedt de mogelijkheid om ook kaders te stellen voor de uitstroom van verontreinigingen vanuit industrieterrein Bargermeer-Noord naar de consumptieve winning van Emmtec en het oppervlaktewater van het Bargermeerkanaal.

Ten aanzien van het plangebied van dit bestemmingsplan geldt dat dit onderdeel is van het wingebied van Emmtec alsmede ook door de zone van verontreinigd gebied Bargermeer Noord loopt.

Voor dit plan is een geohydrologische bureaustudie uitgevoerd, waarin ook onderzoek is gedaan naar de invloed van het planvoornemen op de aanwezige verontreinigingen. In paragraaf 4.5 wordt hier nader op ingegaan.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Drenthe 2018

De Omgevingsvisie is hét strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein.

De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe in de periode tot 2030, met in sommige gevallen een doorkijk naar de periode daarna.

In de periode van 2018 tot 2030 ziet de provincie twee grote integrale opgaven:

  • a. De adaptatie: aan de gevolgen van klimaatverandering, aan de transitie naar een duurzame
    energievoorziening en voor het behoud van biodiversiteit;
  • b. De economische structuur: het versterken van een uitnodigend en aantrekkelijk vestigingsklimaat.

Energietransitie
De provincie wil dat Drenthe in 2050 volledig energieneutraal is. Daarmee conformeert de provincie zich aan het klimaatakkoord van Parijs. Dat betekent dat Drenthe in 2050 100% van het energiegebruik hernieuwbaar produceert. Daarmee streeft de provincie in 2050 naar een reductie van de CO2-uitstoot van 80 tot 95% ten opzichten van 1990. Er wordt in stappen naar dit doel toegewerkt, waarbij het aandeel hernieuwbare energie in 2030 op 40% moet liggen. De ambities zijn tevens verwoord in Energieagenda 2016-2020 Op weg naar een duurzame Drentse energiehuishouding.

Wat betreft de hernieuwbare energie wordt gestreefd naar een mix van energie uit wind, zon, biomassa, en bodemenergie.

De provincie wil de energie-opgave integraal aanpakken, zodat technologische, financiële en maatschappelijke innovaties en ontwikkelingen, ruimtelijke inpassing en de sociaal maatschappelijke impact daarvan in samenhang worden beschouwd. Men wil de energieopgave realiseren, passend bij de kernkwaliteiten die de provincie rijk is. De provincie kiest ervoor om de energieopgave in eerste instantie te realiseren op logische locaties, waar verschillende functies gecombineerd kunnen worden of waar een meerwaarde gerealiseerd kan worden. Bijvoorbeeld industrieterreinen, langs infrastructuur en op vuilstortplaatsen.

Missie
De missie van de provincie is het waarderen van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij de kernkwaliteiten. Deze missie is ingegeven door wat inwoners, medeoverheden en maatschappelijke partners belangrijk vinden voor de toekomst van Drenthe. De kernkwaliteiten zijn samen met partners en de inwoners van Drenthe benoemd, te weten landschap, cultuurhistorie, aardkundige waarden, archeologie, rust en natuur.

Kernkwaliteiten
De kernkwaliteiten zijn de kwaliteiten die bijdragen aan de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe. Samen met vertegenwoordigers van overheden, belangengroepen, marktpartijen en inwoners heeft de provincie de volgende kernkwaliteiten van Drenthe benoemd :

  • rust, ruimte, natuur en landschap;
  • oorspronkelijkheid (authenticiteit, Drents eigen);
  • noaberschap;
  • kleinschaligheid (Drentse schaal);
  • menselijke maat;
  • veiligheid.

Het provinciaal belang ligt in het behouden en, waar mogelijk, ontwikkelen van de kernkwaliteiten. In hoofdstuk 4 van de Omgevingsvisie is voor alle kernkwaliteiten een uitwerking naar meer concrete indicatoren gemaakt, namelijk landschap, cultuurhistorie, aardkundige waarden, archeologie, rust en natuur.

Milieu- en leefomgevingskwaliteit
De provincie streeft naar een gezonde en veilige leefomgeving voor mens, plant en dier. Het beschermen van de kwaliteit van milieu en leefomgeving is veelal op Europees en nationaal niveau geregeld. Daarbij zijn diverse taken en verantwoordelijkheden bij de provincies neergelegd. Deze taken, gericht op het beschermen van de kwaliteit van lucht, water en bodem en het verbeteren van de verkeersveiligheid, waterveiligheid en externe veiligheid, zijn daarmee van provinciaal belang.

Kaarten en doelstellingen
Op kaarten behorende bij de Omgevingsvisie Drenthe zijn de kernkwaliteiten nader weergegeven. Omdat de ontwikkeling enkel ondergronds plaatsvindt (de aanlegfase buiten beschouwing latend omdat dit tijdelijk is), zijn alleen de kernkwaliteiten archeologie en aardkundige waarden voor deze ontwikkeling relevant. Het plangebied is voor deze kernkwaliteiten als volgt op de kaarten aangeduid:

Archeologie
De inhoudelijke kaart Archeologie geeft een overzicht van de archeologische waarden en verwachtingen die de provincie van provinciaal belang achten. In gebieden of terreinen met een archeologische verwachting op de archeologiekaarten, wordt gestuurd op een goede uitvoering van archeologisch onderzoek. Niet voor alle bodemingrepen is archeologisch onderzoek vereist. Dit hangt af van de omvang en aard van de ingreep, de waarde/verwachting van de locatie en het vrijstellingenbeleid zoals dat is uitgewerkt in de gemeentelijke archeologiekaarten.

Het plangebied is gelegen binnen een gebied met een generiek beschermingsniveau voor archeologische waarden. Het algemene uitgangspunt is dat alle behoudenswaardige archeologische vindplaatsen die op de Archeologische Monumentenkaart (AMK) van Drenthe staan en de nieuw ontdekte behoudenswaardige vindplaatsen niet ongezien kunnen verdwijnen.

Voor de ontwikkeling is een archeologische bureaustudie en booronderzoek uitgevoerd. In paragraaf 4.1 zijn de uitkomsten opgenomen en is verder beschreven hoe rekening wordt gehouden met de bescherming van archeologische waarden. Het booronderzoek is als Bijlage 1 bij deze toelichting gevoegd.

Aardkundige waarden
Aardkundige waarden die bijdragen aan het specifieke Drentse karakter wil de provincie behouden en, waar mogelijk, herstellen. Het provinciaal belang ligt in het behouden en, waar mogelijk, ontwikkelen van de kernkwaliteit aardkundige waarden. De provincie wil inhoud geven aan ruimtelijke kwaliteit, om de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe te behouden en te versterken. Het doel is de archiefwaarde van de bodem te behouden en de landvormen, die karakteristiek zijn voor het Drentse landschap, te behouden en te versterken, als onderdeel van de kernkwaliteit oorspronkelijkheid.

Het grootste deel van het plangebied dat op het bedrijventerrein is gelegen, heeft een generiek beschermingsniveau voor aardkundige waarden. In deze gebieden wil de provincie de lokale, aardkundige kenmerken voor de toekomst bewaren. De provincie verwacht dat gemeenten deze waarden beschermen in bestemmingsplannen en initiatieven hierop beoordelen.

Het deel van het plangebied aan de oostzijde van de N862 heeft een hoog beschermingsniveau voor aardkundige waarden. In gebieden met een hoog beschermingsniveau is de provinciale ambitie om de context en het referentiebeeld van de aardkundige eenheid te behouden of te herstellen. In deze gebieden zijn ontwikkelingen alleen toegestaan als aardkundige kwaliteiten en kenmerken worden behouden. Omdat het tracé aan de oostzijde van de N862 bijna volledig overeenkomt met het tracé van de al aanwezige buisleiding, omdat blijkt dat de grond al behoorlijk verstoord is (zie ook paragraaf 4.1 van deze toelichting en de uitgevoerde archeologische onderzoeken) en omdat de buisleidingen een beperkte diameter hebben, is de verstoring van aardkundige waarden nihil.

3.2.2 Provinciale omgevingsverordening

Provinciale Staten van Drenthe hebben de Provinciale omgevingsverordening Drenthe vastgesteld. In de omgevingsverordening zijn onder andere voorschriften opgenomen ten aanzien van bescherming van kernkwaliteiten (zie bovenstaande paragraaf). Andere specifieke bepalingen voor het plangebied zijn niet in de verordening opgenomen.

3.3 Rijksbeleid

3.3.1 Ruimtelijk beleid

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 van kracht geworden. Onderdeel van deze structuurvisie is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).
Met de structuurvisie kiest het rijk voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Voor Emmen zijn in de SVIR geen onderwerpen opgenomen die aangemerkt worden als nationaal belang. In de Barro zijn alleen de zaken betreffende defensie en kernkwaliteiten van toepassing. Echter deze zaken hebben geen directe invloed op de inrichting van het plangebied.

Ten aanzien van (duurzame) energievoorziening en energietransitie heeft het Rijk uiteraard ook beleid. Het ruimtelijk rijksbeleid voor (duurzame) energie beperkt zich echter enkel tot grootschalige windenergie op land en op zee. Voor andere energiefuncties is geen nationaal ruimtelijk beleid nodig naast het faciliteren van ontwikkelingen door het aanpassen van wet- en regelgeving en het delen en ontwikkelen van kennis. Het is primair de taak van provincies en gemeenten om voldoende ruimte te bieden voor duurzame energievoorziening. Het rijksbeleid is daarmee niet van invloed op de ontwikkeling waar dit bestemmingsplan betrekking op heeft.

3.4 Conclusie

De conclusie van de in dit bestemmingsplan Emmen, aardgas- en waterstofleiding GZI - Emmtec beschreven beleidsuitgangspunten is dat het rijksbeleid niet direct door werkt in het plangebied. Hierdoor is het bestemmingsplan in niet in strijd met het rijksbeleid. Het rijksbeleid werkt indirect door via het provinciaal beleid. Het provinciaal beleid vormt op zijn beurt weer de input voor het gemeentelijk beleid. Voor het voorliggende bestemmingsplan kan eveneens geconcludeerd worden dat het plan passend is in het provinciale beleid en het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Onderzoeken

4.1 Archeologie en monumenten

4.1.1 Algemeen

De gemeente Emmen heeft archeologie beleid vastgesteld, d.d. 30 mei 2013. Hiervoor is een archeologische beleidsadvieskaart gemaakt met daarbij een rapport, dit rapport dient als toelichting op de kaart. Het doel van deze documenten is om aan te geven wat de kern vormt van het archeologie beleid en waar de beleidskeuzen zijn gemaakt. De verschillende archeologische waarden en verwachtingen en de maatregelen die daaraan zijn gekoppeld zijn in gemeentelijk archeologische beleidsadvieskaart vertaald naar diverse categorieën "Waarde - Archeologie" in het bestemmingsplan. Met de vertaling is op eenvoudige wijze voor het gehele gebied van de gemeente Emmen in beeld gebracht of archeologische waarden in het geding zijn of kunnen zijn en zo ja, op welke manier daarmee dient te worden omgegaan, tabel 1 geeft de onderverdeling van de vier gemaakte categorieën weer.

Categorie   Archeologische waarden   Oppervlakte   Diepte   Drainage  
Rijksmonument   Beschermd   -   -   Verbod  
Waarde - Archeologie 1   Zeer hoge archeologische waarde   0 m2    30 cm + 10 cm   Verbod  
Waarde - Archeologie 2   (zeer) (hoge) archeologische waarde   100 m2   30 cm + 10 cm   Verbod  
Waarde - Archeologie 3   Middelhoge of hoge verwachting   1.000 m2   30 cm + 10 cm   Verbod  
Waarde - Archeologie 4   Middelhoge of hoge verwachting   1.000 m2   30 cm + 10 cm   Toegestaan  

Tabel 1: Onderverdeling van archeologische waarden

Deze beleidskeuzen zijn vertaald in dubbelbestemmingen.

Per archeologische kwaliteit zijn planregels opgenomen voor de te bebouwen oppervlakte en een omgevingsvergunningsstelsel voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden. De maatvoering voor afwijking is afhankelijk van de te verwachten waarden of verwachtingen en de uitkomsten van archeologisch onderzoek.

4.1.2 Archeologische waarden in het plangebied

Het plangebied Emmen, aardgas- en waterstofleiding GZI - Emmtec doorkruist volgens de beleidskaart zones met lage archeologische verwachting en zones die zijn aangemerkt met waarde 2, 3 en 4. Figuur 3.1 is een uitsnede uit de beleidskaart met daarop weergegeven de globale ligging van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2019012-B701_0004.png"
Figuur 4.1: Uitsnede archeologische beleidskaart

Deze waarden houden het volgende in:

  • Gebieden gecategoriseerd als waarde-2 zijn gebieden met een hoge archeologische verwachting omdat van deze gebieden bekend is dat er historische kernen aanwezig waren of omdat deze gebieden een bufferzone vormen voor AMK-terreinen. Voor terreinen binnen Waarde - archeologie 2 is algemeen aanvaard dat een minimumoppervlak voor bodemverstoringen geldt van 100 m2 en een bouwvoordiepte van 30 cm (30 cm +10 cm principe).
  • Gebieden gecategoriseerd als waarde - 3 en waarde - 4 zijn gebieden waar op basis van de geologische en bodemkundige opbouw, landschappelijke kenmerken en reeds aangetroffen archeologische resten een (middel)hoge kans op het aantreffen van (intacte) archeologische vindplaatsen bestaat. Deze zones worden gekenmerkt door een - al dan niet verscholen onder het huidige maaiveld - redelijk gaaf landschap met dekzandruggen en dekzandkoppen. Delen van dit landschap kunnen bovendien zijn afgedekt door esdekken. Van concrete vindplaatsen is hier echter vooralsnog geen sprake. In hoofdzaak geldt een grote trefkans op nederzettingen, grafvelden, losse boerderijen, wegen, dijken, linies, kleine jachtkampen en losse vondsten uit alle perioden.
    Waarde - Archeologie 3 heeft specifiek betrekking op essen. Voor terreinen binnen Waarde - archeologie 3 is algemeen aanvaard dat een minimumoppervlak voor bodemverstoringen geldt van 1000 m2 en een bouwvoordiepte van 30 cm (30 cm +10 cm principe). De diepte van deze vrijstelling volgt de lijn van de overeenkomst tussen LTO en de provincie. De Waarde - Archeologie 3 is apart opgenomen omdat dit terreinen zijn waar naast genoemde bepalingen een drainageverbod geldt. Hiervoor is gekozen vanwege de aanwezigheid van essen/plaggendekken, zoals aangegeven op de bodemkaart. Voor gebieden aangeduid met Waarde - archeologie 4 is algemeen aanvaard dat een minimumoppervlak voor bodemverstoringen geldt van 1000 m2 en een bouwvoordiepte van 30 cm (30 cm +10 cm principe). De Waarde - Archeologie 4 is apart opgenomen omdat dit terreinen zijn waar naast bovenstaande bepalingen geen drainageverbod geldt.
  • Gebieden met lage archeologische waarde/verwachting zijn gebieden waar de kans op het aantreffen van archeologische sporen klein wordt geacht. Dit kan zijn vanwege de bodemkundige opbouw, een lage dichtheid van archeologische resten/sporen of vanwege bodemverstorende activiteiten naderhand zoals ontginningen. Het betreft met name de ontgonnen veengebieden die in het verleden laag waren gelegen en een hoge grondwaterstand kenden. Er is hier geen sprake van concreet aanwijsbare vindplaatsen en de kans op het aantreffen van sporen en vondsten is klein. Deze gebieden zijn vrijgesteld voor archeologisch onderzoek.

Voor de ontwikkeling is een archeologische vooronzoek (een bureauonderzoek) uitgevoerd door RAAP. De rapportage van dit onderzoek is als Bijlage 1 bij deze toelichting gevoegd.

Uit het onderzoek is gebleken dat de kans op het aantreffen van vindplaatsen met name hoog is in de twee hoogst gelegen delen van het landschap: een zone in het noordelijk deel van het plangebied en direct ten zuiden van kruispunt N862/N391. Vanwege de bestaande bebouwing, infrastructuur en bestaande kabels en leidingen is de bodem noordwestelijk van kruispunt N862/N391 vermoedelijk lokaal verstoord, maar zijn delen van de ondergrond hier waarschijnlijk nog intact.

Om de gespecificeerde verwachting aan te vullen en te verfijnen is voor de delen van het plangebied die in open ontgraving worden ontgraven en de in- en uittredepunten van de H-gasleiding een vervolgonderzoek uitgevoerd in de vorm van een inventariserend veldonderzoek door middel van verkennende boringen. De rapportage van dit onderzoek is als Bijlage 2 bij deze toelichting gevoegd.

Uit dit booronderzoek is gebleken dat in de meeste onderzochte delen van het tracé de bodem ernstig is verstoord. Alleen in het meest zuidelijke deel van het tracé is de bodem nog in tact. Uit aanvullende boringen blijkt dat de bodem in de omgeving van deze punten ook ernstig is verstoord. Er zijn evenmin archeologische indicatoren gevonden die kunnen wijzen op de aanwezigheid van een archeologische vindplaats. Dat heeft tot gevolg dat ter hoogte van de onderzochte delen van het tracé de archeologische verwachting kan worden bijgesteld naar laag. In de onderzochte delen van het tracé wordt archeologisch vervolgonderzoek niet noodzakelijk geacht.

4.1.2.1 Archeologische monumenten

Binnen het plangebied liggen geen (beschermde) archeologisch monumenten. Ook ligt vijftig meter buiten het plangebied geen archeologisch monument.

4.1.2.2 Cultuurhistorie

Omdat de ontwikkeling enkel ondergronds plaatsvindt (de aanlegfase buiten beschouwing latend omdat dit tijdelijk is), wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling geen invloed heeft op eventueel aanwezige cultuurhistorische waarden in of in de omgeving van het plangebied.

4.1.3 Conclusie

Op grond van de resultaten van de onderzoeken wordt een archeologisch vervolgonderzoek niet noodzakelijk. De archeologische verwachting in het plangebied kan worden bijgesteld naar laag. Hierdoor is het ook niet nodig om in dit bestemmingsplan een dubbelbestemming Waarde-archeologie op te nemen. De thema's archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de ontwikkeling.

4.2 Ecologie

De Wet natuurbescherming (Wnb) is in werking getreden op 1 januari 2017. Deze wet vervangt de volgende drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming), de Flora- en faunawet (soortenbescherming) en de Boswet (houtopstanden). De provincie is bij de Wnb het bevoegd gezag voor de toetsing van werkzaamheden en handelingen bij Natura 2000-gebieden en dier- en plantensoorten. Het Rijk blijft bevoegd gezag bij ruimtelijke ingrepen met grote nationale belangen. Voor gemeenten geldt dat zij het bevoegd gezag zijn voor omgevingsvergunningen.

Gebiedsbescherming
In de Wnb is de bescherming van specifieke natuurgebieden geregeld. Het betreft de Natura 2000-gebieden, die een internationale bescherming genieten. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied. Per Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelen voor soorten en vegetatietypen opgesteld.

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) -voorheen Ecologische Hoofdstructuur- is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. Ten aanzien van ontwikkelingen binnen het NNN geldt het 'nee, tenzij-principe'. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing, ontwikkeling en bescherming van het NNN. De begrenzing en ruimtelijke bescherming van het NNN is voor de provincie Drenthe uitgewerkt in de Provinciale Omgevingsvisie en de bijbehorende Provinciale Omgevingsverordening.

Soortenbescherming
Het uitgangspunt van de Wnb is dat er geen (opzettelijke) schade mag worden gedaan aan beschermde dieren of planten, tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan. De soortenbescherming binnen de Wnb is daarbij opgedeeld in drie beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Bij beoordeling van de toelaatbaarheid van bouwwerken en/of andere activiteiten moet rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van te beschermen dier- en plantensoorten. Er dient een ontheffing op grond van artikel 3.3, 3.8 en/of 3.10 Wnb te worden aangevraagd voor een (bouw)werkzaamheid of activiteit indien het volgende van toepassing is:

  • uit gegevens of onderzoek blijkt dat er sprake is van verstoring of doden van (een) beschermde soort(en);
  • het bouwwerk en/of de activiteit veroorzaakt beschadiging of vernieling van voortplanting- of rustplaatsen van dieren, dan wel ontworteling of vernieling van plantensoorten;
  • er kan geen gebruik gemaakt worden van een vrijstelling op grond van de Wet natuurbescherming;
  • er kan niet gewerkt worden volgens een goedgekeurde gedragscode.

Houtopstanden
In de Wnb is de bescherming van houtopstanden buiten de, door de gemeenteraad vastgestelde, bebouwde kom geregeld. Doel is de instandhouding van het bosareaal. In de Provinciale Omgevingsverordening van de provincie Drenthe is geregeld hoe een kapmelding moet worden ingediend, waaraan herbeplanting moet voldoen en wanneer ontheffing van de herbeplantingsplicht kan worden verleend.
Voor houtopstanden binnen de bebouwde kom geldt de Bomenverordening gemeente Emmen 2011. In het bijbehorende bomenregister zijn de monumentale en waardevolle bomen en waardevolle houtopstanden vastgelegd. Zonder ontheffing is het verboden deze te kappen.

4.2.1 Natuurwaarden in het plangebied

Voor de ontwikkeling is een natuurtoets uitgevoerd waarin getoetst is aan soortenbescherming en gebiedsbescherming. De rapportage van deze natuurtoets is als Bijlage 3 bij deze toelichting gevoegd.

Beschermde soorten
Binnen de invloedssfeer van de voorgenomen ingreep kunnen vleermuizen voorkomen. Verder moet gedurende het broedseizoen rekening worden gehouden met broedende vogels. Daarbij gaat het zowel om algemene soorten als soorten met een jaarrond beschermd nest. Negatieve effecten op vleermuizen of broedende vogels kunnen grotendeels worden voorkomen door het treffen van mitigerende maatregelen (zie paragraaf 7.3 van het onderzoek) voorafgaand of tijdens de werkzaamheden, waarmee overtreding van de verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming wordt voorkomen. De mitigerende maatregelen worden in een werkplan verwerkt.

Beschermde gebieden
Natuurnetwerk Nederland
De ingreeplocaties liggen ruim buiten de begrenzing van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De minimale onderlinge afstand bedraagt minstens 1 kilometer.

Uitgaande van de aard en omvang van de ingreep, in combinatie met de ruime afstand tot de begrenzing van het NNN, zijn significante effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden op voorhand uitgesloten. Er zijn geen maatregelen nodig om negatieve effecten op het NNN te voorkomen.

Natura 2000-gebieden
Ten aanzien van gebiedsbescherming wordt geconcludeerd dat er geen Natura 2000-gebied ligt binnen de grenzen van de ontwikkeling. Significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied Bargerveen, door verstoring als gevolg van bijvoorbeeld geluid of licht, zijn uitgesloten. De afstand is hiervoor te groot.

Stikstofdepositie kan ook op grotere afstand een rol spelen. Daarom is een AERIUS-berekening uitgevoerd. De rapportage van deze berekening is als Bijlage 4 bij deze toelichting gevoegd.

Uit de berekening blijkt dat de aanleg van de nieuwe gasleidingen geen toename van stikstofdepositie veroorzaakt, als de emissie wordt beperkt door zo veel mogelijk gebruik te maken van materieel in STAGE klasse IV of elektrisch materieel. Het plan zal in dat geval de natuurlijke kenmerken van nabij gelegen Natura 2000-gebieden niet aantasten. In het geval gebruik wordt gemaakt van een combinatie van machines van STAGE klasse III en IV ontstaat een beperkte en tijdelijk toename van de stikstofdepositie van maximaal 0,02 mol/ha/jaar in Natura 20000-gebied Bargerveen en 0,01 mol/ha/jaar in gebieden Lieftinghsbroek, Mantingerzand, Mantingerbos, Elperstroomgebied en Drouwenerzand. Deze toename van de depositie is niet meetbaar en verwaarloosbaar bij de jaarlijkse variatie in de achtergrondconcentratie. Dergelijk lage deposities hebben daarnaast geen meetbare gevolgen voor de groeisnelheid van planten en leiden niet tot verschuivingen in de aanwezige habitattypen. De conclusie is dat het plan zo uitgevoerd kan worden dat het geen significant negatieve gevolgen heeft voor Natura 2000-gebieden.

4.2.2 Conclusie

Tijdens de werkzaamheden moet voldaan worden aan een aantal mitigerende maatregelen om overtreding van de Wnb te voorkomen. Verder moet stikstofemissie tijdens de werkzaamheden worden beperkt door zo veel mogelijk gebruik te maken van materieel in STAGE klasse IV of elektrisch materieel. Op deze manier vormt de Wnb en het thema ecologie geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het voornemen.

Op basis van de Wnb is overigens altijd de algemene zorgplicht van toepassing, die inhoudt dat een ieder voldoende zorg in acht neemt voor alle inheemse dieren en planten en hun directe leefomgeving. Concreet betekent dit dat bij (ruimtelijke) ingrepen gezorgd moet worden dat dieren niet verstoord of gedood worden en dat planten niet zomaar verplant worden. Ook dient gelet te worden op bijvoorbeeld broedende vogels, de voortplantingsperiode van amfibieën en de zoogperiode van zoogdieren. Daarbij geldt voor alle bouwactiviteiten dat er voorzorgsmaatregelen genomen dienen te worden, waardoor:

  • de aanvang van de werkzaamheden buiten het broedseizoen (globaal van half maart tot begin augustus) dient plaats te vinden;
  • een week voor de werkzaamheden beginnen, het plangebied kort gemaaid dient te worden, zodat het plangebied ongeschikt wordt voor kleine zoogdieren en ze de kans krijgen om te vluchten;
  • (wortel)schade aan de (oude) bomen wordt voorkomen en geen graafwerkzaamheden binnen de kroonprojectie van deze oude bomen kan plaatsvinden.

4.3 Fysieke veiligheid

Rijksoverheid stelt risiconormen op het gebied van veiligheid aan inrichtingen, ter bescherming van de omgeving. Naast de wet- en regelgeving mogen gemeenten invulling geven aan een eigen veiligheidsvisie. In de Beleidsnota externe veiligheid gemeente Emmen (april 2013) geeft de gemeente Emmen invulling aan deze beleidsruimte. In de gemeentelijke beleidsnota Externe Veiligheid zijn de ruimtelijke uitgangspunten van de structuurvisie verder uitgewerkt.
In de Beleidsnota externe veiligheid heeft de gemeente Emmen gekozen voor een gebiedsgerichte benadering voor de vestiging van risicovolle activiteiten. Tevens is in het beleid een afwegingskader bij concrete ruimtelijke beslissingen en voor de inzet van bestuurlijke uitvoeringsinstrumenten om de kwetsbaarheid van een object of activiteit die niet rechtstreeks onder de begripsbepaling van het Bevi valt bepaald te beoordelen. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is rekening gehouden met deze nota externe veiligheid.

4.3.1 Fysieke veiligheidssituatie

Het plan voorziet in de realisatie van twee buisleidingen. Dit zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten, waardoor inventarisatie van de fysieke veiligheidssituatie - de ligging van risicobronnen en risicocontouren ten opzichte van het plangebied - niet nodig is.

Andersom geldt dat een aardgastransportleiding en een waterstofleiding wel risicobronnen vormen voor de omgeving. Daarom is onderzoek gedaan naar de gevolgen van het voornemen op de omgeving door middel van twee kwantitatieve risicoanalyses.

4.3.2 Aardgastransportleiding

De rapportage van de kwantitatieve risicoanalyse die is uitgevoerd voor de aardgastransportleiding is als Bijlage 5 bij deze toelichting gevoegd. Hieronder volgt kort de conclusie van de analyse.

Plaatsgebonden risico
De aardgastransportleiding heeft geen plaatsgebonden risicocontour 10-6. Er kunnen hierdoor geen kwetsbare en/of beperkt kwetsbare objecten binnen de PR 10-6-contour van de leiding liggen.

De leiding voldoet aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Het plaatsgebonden risico op een afstand van vijf meter, gemeten vanuit het hart van de leiding, is niet hoger dan 10-6 per jaar.

Groepsrisico
De maximale overschrijdingsfactor voor leiding A-605-02 is kleiner dan 1. De fN-curve voor de leiding blijft onder de oriëntatiewaarde. Op grond van artikel 12 van het Bevb, dient het groepsrisico, bij het vaststellen van een bestemmingsplan op grond waarvan de aanleg van een buisleiding wordt toegelaten, te worden verantwoord. Op grond van het derde lid kan in dit geval worden volstaand met een beperkte verantwoording, omdat uit de uitgevoerde QRA blijkt dat het groepsrisico bij de aardgastransportleiding lager is dan 10% van de oriëntatiewaarde. Dit houdt in dat voor de aardgastransportleiding alleen de zelfredzaamheid en hulpverlening nog moet worden verantwoord. Deze verantwooring is opgenomen als Bijlage 6 (Verantwoording groepsrisico) bij deze toelichting. Geconcludeerd wordt dat de beoogde aanleg van de nieuwe aardgasleiding en waterstofleiding verantwoord is.

De leiding wordt voor toekomstige ontwikkelingen beschermd doordat deze een dubbelbestemming heeft inclusief een belemmeringenstrook van vijf meter aan weerszijden van de leiding. Daarmee wordt voldaan aan het Bevb.Ter plaatse van de Jules Verneweg liggen leidingen en de belemmeringenstrook deels boven elkaar om de relatief krappe bocht te kunnen maken zonder de omliggende bebouwing te belemmeren.

4.3.3 Waterstofleiding

De rapportage van de kwantitatieve risicoanalyse die is uitgevoerd voor de waterstofleiding is als Bijlage 7 bij deze toelichting gevoegd. Hieronder volgt kort de conclusie van de analyse.

Plaatsgebonden risico
De waterstofleiding heeft geen plaatsgebonden risicocontour 10-6. Er kunnen hierdoor geen kwetsbare en/of beperkt kwetsbare objecten binnen de PR 10-6-contour van de leiding liggen.

De leiding voldoet aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Het plaatsgebonden risico op een afstand van vijf meter, gemeten vanuit het hart van de leiding, is niet hoger dan 10-6 per jaar.

Groepsrisico
Het berekende groepsrisico is hoger dan een factor 0,1 van de oriëntatiewaarde (zie de grafiek in de QRA). Dit houdt in dat het groepsrisico volledig moet worden verantwoord. Deze verantwooring is opgenomen als Bijlage 6 (Verantwoording groepsrisico) bij deze toelichting. Geconcludeerd wordt dat de beoogde aanleg van de nieuwe aardgasleiding en waterstofleiding verantwoord is.

De leiding wordt voor toekomstige ontwikkelingen beschermd doordat deze een dubbelbestemming heeft inclusief een belemmeringenstrook van vijf meter aan weerszijden van de leiding. Daarmee wordt voldaan aan het Bevb.Ter plaatse van de Jules Verneweg liggen leidingen en de belemmeringenstrook deels boven elkaar om de relatief krappe bocht te kunnen maken zonder de omliggende bebouwing te belemmeren.

4.3.4 Conclusie

Het thema externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.4 Milieu

4.4.1 Vormvrije m.e.r.

In het Besluit m.e.r. zijn drempelwaarden opgenomen voor wanneer er een m.e.r. of m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd. Sinds de wijziging van het Besluit op 1 april 2011 is een beoordeling van een activiteit die op de D-lijst van het Besluit m.e.r. voorkomt noodzakelijk, ook al ligt de omvang van de activiteit (ver) onder de drempelwaarde.

De activiteiten die door dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, vallen onder categorie D 8.1 van bijlage II bij het Besluit m.e.r.:

de aanleg, wijziging of uitbreiding van een buisleiding voor (onder meer) het transport van gas, olie of CO2-stromen ten behoeve van geologische opslag of de wijziging of uitbreiding van een buisleiding voor het transport van chemicaliën.

De activiteit blijft onder de drempelwaarde. De drempelwaarde betreft:

"In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een buisleiding die is gelegen of geprojecteerd in een gevoelig gebied als bedoeld onder a, b of d, van punt 1 van onderdeel A van deze bijlage, over een lengte van:

  • 1. 1 kilometer of meer, in geval van het transport van olie, CO2-stromen of gas, niet zijnde aardgas;
  • 2. 5 kilometer of meer, in geval van het transport van aardgas."

Daarbij wordt opgemerkt dat de drempelwaarde uitgaat van een 'gevoelig gebied'. Artikel 1, van onderdeel A van bijlage bij het Besluit m.e.r. licht toe wat onder een 'gevoelig gebied' gerekend wordt. In het onderhavige geval is daarvan geen sprake.

Conform het gewijzigde Besluit m.e.r. dient een toets aan 'Bijlage III van de Europese richtlijn milieubeoordeling projecten' te worden uitgevoerd, een zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling. Aard, omvang en ligging zijn begrippen die bij deze beoordeling centraal staan.

Een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet in de meeste gevallen worden aangevraagd door middel van een aanmeldnotitie (artikel 2, vijfde lid, van het Besluit m.e.r.).

Voor het voornemen is een vormvrije m.e.r.-beoordeling in de vorm van een aanmeldnotitie opgesteld. De aanmeldnotitie is als Bijlage 13 bij deze toelichting gevoegd.

Conclusie van de aanmeldnotitie is dat de aanleg van de H-gasleiding en waterstofleiding, gelet op de kenmerken en plaats van het project en de kenmerken van het potentiële effect, niet zorgt voor zodanige belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu dat een milieueffectrapportage moet worden doorlopen. Het college heeft vervolgens op basis van de aanmeldnotitie een besluit genomen inhoudende dat geen milieueffectrapport hoeft te worden opgesteld voor het bestemmingsplan 'Emmen, aardgas- en waterstofleiding GZI - Emmtec'.

4.4.2 Bedrijven en milieuzonering

Vanuit milieuhygiënisch oogpunt moet bij ruimtelijke ontwikkelingen er goede afstemming zijn met andere, in de omgeving aanwezige functies.

In dit geval is er geen sprake van de realisatie van milieugevoelige objecten zoals woningen. Andersom is er ook geen sprake van realisatie van een functie die hinder kan veroorzaken op milieugevoelige objecten in de omgeving. Toetsing aan dit thema is daarom in dit geval niet relevant. Het thema bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.4.3 Bodem

Het college van burgemeester en wethouders heeft op 5 maart 2013 de Beleidsregel Bodemkwaliteit vastgesteld.

Om de kwaliteit te waarborgen, moet grondverzet worden gemeld bij het landelijke meldpunt. Om het verplaatsen van grond te vereenvoudigen, heeft de gemeente Emmen een aantal kaarten ontwikkeld. Deze bodemkwaliteitskaarten zijn als bijlage in de Nota Bodembeheer opgenomen. Aan de hand van deze kaarten is het mogelijk om zonder voorgaand onderzoek grond te ontgraven en toe te passen.
Partijen grond en baggerspecie die niet voldoen aan de bodemkwaliteitskaart en de Nota Bodembeheer van de gemeente Emmen mogen alleen worden toegepast als er sprake is van een nuttige toepassing. Is het werk niet 'nuttig', dan is er sprake van het zich ontdoen van afvalstoffen. Tijdelijke opslag en grootschalige toepassingen van grond en bagger zijn vormen van 'nuttig' gebruik. Tijdelijke uitname zijn werkzaamheden waarbij de grond na korte tijd weer teruggebracht wordt. Een voorbeeld is het graven van een sleuf voor kabels en leidingen. In dat geval hoeft de kwaliteit van de te ontgraven bodem niet onderzocht te worden, tenzij er sprake is van (een verdenking van) bodemverontreiniging.

4.4.3.1 Bodemonderzoek

Voor dit bestemmingsplan is een historisch bodemonderzoek uitgevoerd. De rapportage van dit onderzoek is als Bijlage 8 bij deze toelichting gevoegd. In het onderzoek is de beschikbare bodeminformatie op het tracé beoordeeld. Op verschillende locaties bleek verder bodemonderzoek nodig.

Vervolgens is een verkennend asbest- en bodemonderzoek uitgevoerd op de in het vooronderzoek aangegeven locaties, om te kunnen beoordelen of sprake is van een verontreiniging van grond en/of grondwater en of mogelijk asbest aanwezig is. De rapportage van dit verkennend onderzoek is opgenomen als Bijlage 9 bij deze toelichting. Uit dit onderzoek blijkt het volgende:

  • zintuiglijk is alleen in de bovengrond bij de Jules Verneweg sprake van het voorkomen van sporen puin in de bovengrond. Bij de afsluitersschema’s S-628 en S-1048 en deellocatie Dordsestraat zijn zintuiglijk geen afwijkingen waargenomen die kunnen duiden op het voorkomen van een bodemverontreiniging;
  • in de boven- en ondergrond ter hoogte van afsluiterschema S-1048 zijn licht verhoogde gehalten aan kwik, PCB en/of minerale olie aangetoond. In de boven- en ondergrond ter hoogte van de afsluiterschema S-628 en de deellocaties Jules Verneweg en Dordsestraat zijn in de grond geen overschrijdingen van de achtergrondwaarde aangetoond;
  • ter hoogte van de Jules Verneweg en Dordsestraat is zowel zintuiglijk als ook analytisch geen asbest aangetroffen;
  • in het grondwater ter hoogte van afsluiterschema S-628 zijn licht verhoogde concentraties xylenen en naftaleen gemeten. Ter hoogte van de Dordsestraat zijn van nature aanwezige licht (barium, kobalt en zink) tot matig (nikkel) verhoogde concentraties metalen gemeten. zijn licht verhoogde concentraties barium (van nature verhoogd) en xylenen gemeten.

Op grond van het uitgevoerde onderzoek kan worden geconcludeerd dat bij geen van de onderzochte deellocaties sprake is van een bodemverontreiniging van betekenis en de onderzoeksresultaten geven geen aanleiding tot het uitvoeren van een nader bodemonderzoek en/of sanerende maatregelen. Verder zijn er geen wettelijke beperkingen voor het verplaatsen en elders toepassen van grond.

Het thema bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het voornemen.

4.4.4 Geluid

Regels ten aanzien van geluidhinder zijn vastgelegd in de Wet geluidhinder (Wgh). Het doel van de Wet geluidhinder is tweeledig. Enerzijds de bescherming van het milieu en anderzijds de bescherming van de volksgezondheid. Bepalend is steeds de situering van geluidsbronnen ten opzichte van geluidsgevoelige bestemmingen zoals woningen en scholen.

Omdat dit bestemmingsplan enkel de aanleg van twee ondergrondse leidingen mogelijk maakt, is het thema geluid niet relevant. Dit zijn immers geen geluidgevoelige objecten of geluidsbronnen. Het thema geluid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het voornemen.

4.4.5 Explosieven

Door gevechtshandelingen in het verleden kunnen conventionele explosieven (CE) in de bodem zijn achtergebleven, die zorgen voor een veiligheidsrisico. Voor het plangebied is een historisch vooronderzoek naar de mogelijke aanwezigheid van niet gesprongen explosieven uitgevoerd. De rapportage van dit vooronderzoek is als Bijlage 10 bij deze toelichting gevoegd.

Het onderzoek heeft uitgewezen dat er onvoldoende en te globale indicaties zijn voor de mogelijke aanwezigheid van CE in het onderzoeksgebied. Daarom wordt het onderzoeksgebied niet verdacht op de mogelijke aanwezigheid van CE.

Het thema explosieven leidt niet tot een belemmering voor de uitvoerbaarheid van het voornemen.

4.5 Waterparagraaf

Belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

In deze waterparagraaf wordt beschreven hoe het huidige waterhuishoudkundig systeem voor het plangebied van het bestemmingsplan is ingericht, welke fysieke omstandigheden voor het gebied gelden en of speciale functies voor het plangebied gelden. Naast een beschrijving van de waterhuishoudkundige consequenties van het plan en de stedelijke wateropgave heeft het het wateradvies van het waterschap een duidelijke plaats gekregen.

4.5.1 Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).

Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.

Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn waterveiligheid, klimaatbestendigheid omgeving en ruimte voor waterberging. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.

Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.

4.5.1.1 Watersysteem

In het waterbeheer van de 21ste eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.

4.5.1.2 Afvalwaterketen

Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.

4.5.2 Wateraspecten plangebied

Bestemmingsplan Emmen, aardgas- en waterstofleiding GZI - Emmtec ligt in het stroomgebied Rijn-Oost en valt onder het beheersgebied van het waterschap Vechtstromen. Het waterbeleid voor dit gebied is vastgelegd in het Waterbeheerplan van waterschap Vechtstromen en in het waterplan van de gemeente Emmen.

4.5.2.1 Grondgebruik

Het gebied waar het nieuwe tracé voor de aardgastransportleiding en waterstofleiding komt te liggen, is voor een deel in gebruik als industrieterrein, voor een deel als grasland en voor een deel voor infrastructuur (de N862 en op- en afritten naar de Rondweg). Omdat de leidingen ondergronds komen te liggen, verandert dit grondgebruik niet. Er is enkel sprake van tijdelijke inrichting van werkplaatsen om de leidingen aan te leggen.

4.5.2.2 Bodemopbouw en hoogteligging

Voor dit plan is een geohydrologische bureaustudie uitgevoerd, waarin ook onderzoek is gedaan naar de bodemopbouw in het plangebied en de hoogteligging. De rapportage van het onderzoek is als Bijlage 11 (Geohydrologisch bureauonderzoek) bij deze toelichting gevoegd.

De bodemopbouw in het plangebied is in het rapport in twee clusters opgedeeld. Cluster 1 bevat alle werklocaties ten noorden van de Rondweg. Cluster 2 bevat de werklocaties ten zuiden van de Rondweg. De bodem in cluster 1 bestaat enkel uit zandgrond. De bodem in cluster 2 bestaat uit zandgrond met een laag leem van 3 meter dikte vanaf 1 meter onder het maaiveld.

Wat betreft de hoogteligging varieert de hoogte van het maaiveld in het plangebied grofweg tussen 23 meter +NAP en 19,5 meter +NAP.

4.5.2.3 Grondwater

In de geohydrologische bureaustudie is de gemiddeld hoogte grondwaterstand (GHG) en gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG) bepaald ten behoeve van het berekenen van de verwachte debieten. In cluster 1 wordt een GHG gehanteerd van 15,4 meter +NAP en een GLG van 13,7 meter +NAP (freatisch).

In cluster 2 wordt een GHG gehanteerd van 18,3 meter +NAP en een GLG van 17,3 meter +NAP (freatisch), en een GHG van 15,0 meter +NAP en GLG van 14,0 meter +NAP (stijghoogte eerste WVP).

Op basis van de peilenkaart van het waterschap Vechtstromen wordt voor het grondwater ter plaatse van cluster 1 een streefpeil van 17,7 meter +NAP aangehouden, en ter plaatse van cluster 2 een streefpeil van 18,3 meter +NAP.

4.5.3 Waterhuishouding
4.5.3.1 Riolering

Naast het inzamelen en afvoeren van afvalwater heeft het rioolstelsel een belangrijke functie in de afwatering van de verharde oppervlakken in het plangebied. In een gemengd rioolstelsel worden afvalwater en regenwater 'gemengd' en vervolgens gezamenlijk afgevoerd naar de rioolwaterzuivering. Tijdens perioden met meer neerslag kan het voorkomen dat de rioolberging geheel gevuld raakt en zal rioolwater via de riooloverstorten naar het oppervlaktewater stromen. Een gescheiden rioolstelsel houdt afvalwater en regenwater gescheiden. Afvalwater wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuivering, regenwater wordt rechtstreeks op het oppervlaktewater geloosd.

Omdat het plan geen betrekking heeft op het aanleggen of wijzigen van het rioolstelsel, is dit thema niet relevant.

4.5.3.2 Waterbeheer, (grond) waterkwantiteit - en kwaliteit

Het plangebied maakt geen deel uit van een door de provincie aangewezen grondwaterbeschermingsgebied. Er zijn daarom geen beperkende eisen aan het grondgebruik gesteld. Zoals in paragraaf 3.1.4 is beschreven, is het plangebied wel onderdeel van het wingebied van Emmtec alsmede ook door de zone van verontreinigd gebied Bargermeer Noord loopt, waarvoor een gebiedsplan is opgesteld.

Voor de aanleg van de leidingen is het noodzakelijk om werkputten te graven tot onder de grondwaterstand, van waaruit de gestuurde boringen kunnen plaatsvinden. Om de werkzaamheden droog uit te voeren moet bemaling toegepast te worden. De geohydrologisch rapportage is opgesteld om het te verwachten waterbezwaar, de benodigde debieten en de reikwijdte van de plande bemaling te bepalen. Ook is het opbarstrisico beschouwd, is een indicatie van de risico's op zettingen gegeven en is het risico op andere nadelige effecten in de omgeving in beeld gebracht. Voor de uitkomsten van dit onderzoek wordt verwezen naar Bijlage 11 (Geohydrologisch bureauonderzoek) van deze toelichting.

Voor de grondwateronttrekking en de lozing van het onttrokken grondwater op oppervlaktewater is een melding nodig op grond van de Waterwet.

Met uitzondering van de aanlegfase, heeft de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt geen invloed op het waterbeheer en/of de (grond)waterkwantiteit- en kwaliteit. Het thema water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.5.4 Wateradvies waterschap

Het waterschap is op 17 september 2020 geïnformeerd over het bestemmingsplan via de Digitale Watertoets. De uitkomsten van de watertoets zijn als Bijlage 12 bij deze toelichting gevoegd. Op 19 februari 2021 heeft een afstemmingsoverleg plaatsgevonden met het waterschap naar aanleiding van het voorontwerp bestemmingsplan. Naar aanleiding van het overleg is in deze toelichting het Gebiedsplan gebiedsgericht grondwaterbeheer Emmen opgenomen (zie paragraaf 3.1.4). Het overleg heeft verder niet geleid tot inhoudelijke consequenties voor het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Toelichting op de planregels en verbeelding

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan bestaat uit de plantoelichting, regels en verbeelding. De regels en de verbeelding vormen het juridisch bindende gedeelte van een bestemmingsplan. De verbeelding en de regels moeten altijd in samenhang worden gebruikt. De plantoelichting is bedoeld om de verbeelding en de regels te verduidelijken en om gemaakte keuzes te verantwoorden aan de hand van ruimtelijk beleid.

Het bestemmingsplan Emmen, aardgas- en waterstofleiding GZI - Emmtec is precies genomen een partiële herziening. Dat houdt in dat dit bestemmingsplan de onderliggende bestemmingsplannen slechts ten dele wijzigt. Die wijziging houdt in het mogelijk maken van twee buisleidingen door middel van twee dubbelbestemmingen. Eén buisleiding is bestemd voor de transport van aardgas, de andere buiseiding is bestemd voor de transport van waterstofgas.

Echter omdat ter plaatse van het bestemmingsplan Buitengebied gemeente Emmen niet wordt voldaan aan de digitale verplichtingen (op de website ruimtelijkeplannen.nl is ter plaatse geen bestemmingsplan gepubliceerd) is voor dit deel ook een verkeersbestemming opgenomen.

Tevens moet het nieuwe bestemmingsplan rechtszeker, eenvoudig te begrijpen, goed toepasbaar en handhaafbaar zijn voor de gebruiker.

Met de indeling van het bestemmingsplan zoals de naamgeving van de bestemmingen, opbouw van de regels en de weergave van op de verbeelding wordt aangesloten op landelijk geldende standaarden, onder meer Informatiemodel Ruimtelijke Ordening (IMRO2012) en de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012).

5.2 Toelichting op de verbeelding

6.2 Toelichting op de verbeelding

Voor de verbeelding wordt als ondergrond de basiskaart BGT gehanteerd. De ondergrond zal nooit een volledige weergave van de werkelijkheid zijn. De op de verbeelding aangegeven bebouwing moet dan ook als illustratief worden beschouwd.

Alle gronden die binnen het plangebied vallen hebben een bestemming en/of aanduiding gekregen op de verbeelding. Deze bestemmingen en aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien in de regels hieraan een betekenis wordt gegeven. De begrenzingen van de bestemmingen volgen zoveel mogelijk geografische, topografische en/of kadastrale grenzen. Daar waar dat niet mogelijk bleek, is gekozen voor een meer praktische benadering. De schaal van de verbeelding kan met behulp van de computer door de gebruiker naar keuze worden ingesteld.

5.3 Toelichting op de regels

De regels zijn een juridische vertaling van het planologische -en ruimtelijk beleid van de gemeente, provincie en het Rijk. De regels zijn een juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bebouwing, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bebouwing. Bij het opstellen van de regels is geprobeerd om de regels zo beperkt mogelijk te houden door alleen te regelen wat nodig is.

Gebruiksregels
Per bestemming is aangegeven voor welk gebruik de gronden zijn bedoeld. Indien daar aanleiding voor bestaat, wordt via de specifieke gebruiksregels expliciet aangegeven waarvoor de gronden niet zijn bedoeld en of waarvoor en op welke wijze de gronden wel gebruikt kunnen worden.

Bouwregels
In een groot aantal bestemmingen zijn bouwregels opgenomen. Met deze bouwregels worden de bouwmogelijkheden gereguleerd. Uitgangspunt bij het bouwen van hoofdgebouwen is dat hoofdgebouwen altijd binnen een bouwvlak worden gebouwd en voorgevels van deze hoofdgebouwen in de gevellijn. Dit betekent dat indien er vervangende bebouwing wordt geprojecteerd, deze in de gevellijn moet worden teruggebouwd. Verder worden in de bouwregels onder anderen regels ten aanzien maximale bebouwing , bouwhoogtes, dakhelling opgenomen.

Opzet regels
De planregels van dit bestemmingsplan zijn opgedeeld in de volgende hoofdstukken:

De inhoud van de verschillende hoofdstukken wordt als volgt toegelicht:

5.3.1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels

In hoofdstuk 1 worden diverse begrippen die in de planregels worden gehanteerd nader verklaard. Dit om mogelijke interpretatieproblemen te voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen moeten worden gemeten.

Artikel 1 Begrippen
De begripsbepalingen in artikel 1 zijn noodzakelijk bij de interpretatie van de regels. In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. De begrippen die hierin zijn opgenomen zijn terug te vinden in de bestemmingsbepalingen. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normaal spraakgebruik.

Met uitzondering van de eerste twee begrippen (plan en bestemmingsplan) zijn de begrippen alfabetisch gerangschikt. De begrippen zijn zoveel mogelijk gebaseerd op vaste jurisprudentie. In de loop der tijd hebben de meeste begrippen zich ontwikkeld tot een standaard, waarvan ook in dit bestemmingsplan gebruik is gemaakt.

Artikel 2 Wijze van meten
De bepalingen over de wijze van meten zijn in artikel 2 opgenomen. Dit artikel geeft aan hoe de hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen moeten worden, gemeten moeten worden.

5.3.2 Hoofdstuk 2 bestemmingsregels

In Hoofdstuk 2 worden artikelsgewijs de op de verbeelding aangegeven bestemmingen omschreven en wordt toegelicht op welke wijze de gronden en opstallen gebruikt mogen worden. De enkelbestemmingen in dit plan betreffen:

'Agrarisch met waarden - Esdorpenlandschap';

'Agrarisch met waarden - Kleinschalige Veenontginningen';

'Bedrijventerrein';

'Verkeer - Weg'.

Voor de bestemmingen 'Agrarisch met waarden - Esdorpenlandschap', 'Agrarisch met' en 'Verkeer - Weg' geldt dat deze zijn overgenomen uit het bestemmingsplan 'Buitengebied 2011'. Inhoudelijk zijn er geen wijzigen aangebracht behalve dat delen die niet relevant zijn voor het plangebied zijn verwijderd. De bestemming 'Bedrijventerrein' is nieuw toegevoegd. Deze bestemming bepaalt dat gronden met deze bestemming kunnen worden gebruikt voor "bestaand gebruik van de gronden en bouwwerken, dat op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan plaatsvindt op basis van een rechtsgeldig planologisch besluit". Hiermee worden de bepalingen die onderdeel waren van de daar geldende beheersverordening omgezet naar het bestemmingsplan. De planologische situatie blijft echter vrijwel hetzelfde: bestaand gebruik met daarbij inachtneming van de aanleg van de gasleiding.

5.3.3 Dubbelbestemmingen

Dubbelbestemmingen worden opgenomen als meerdere functies onafhankelijk van elkaar op dezelfde plaats voorkomen. In feite betreft het hier twee (of meer) afzonderlijke bestemmingen voor één (deel van een) gebied. Daar waar een dubbelbestemming is gelegen, geldt zowel de bepaling van de betreffende (hoofd)bestemming als de bepaling zoals gesteld in de dubbelbestemming. Aan een dubbelbestemming bestaat behoefte, wanneer een bestemming onvoldoende recht doet aan de functies/gebruiksdoelen die op de betrokken gronden toelaatbaar (moeten) zijn of wanneer ruimtelijk relevante belangen veilig moeten worden gesteld die niet of onvoldoende met een bestemming kunnen worden gewaarborgd.

Dubbelbestemmingen hebben voorrang op de hoofdbestemmingen. Dit betekent dat bepalingen van bestemmingen alleen van toepassing zijn als deze niet strijdig zijn met bepalingen die horen bij dubbelbestemmingen. Door deze dubbelbestemmingen worden afwegingen opgelegd aan onderliggende (hoofd) bestemmingen. In de bestemmingsomschrijving van de dubbelbestemming worden niet alle doeleinden opnieuw genoemd maar alleen die waarvoor de dubbelbestemming is opgenomen.

Het plangebied Emmen, aardgas- en waterstofleiding GZI - Emmtec kent vijf dubbelbestemmingen te weten:

Voor vrijwel alle dubbelbestemmningen geldt dat deze zijn overgenomen uit het bestemmingsplan 'Buitengebied 2011'. Reden hiervoor is dat de betreffende leidingen ongewijzigd blijven. Wel zijn dus twee leidingen voor aard- en waterstofgas toegevoegd: 'Leiding - Gas 1' en 'Leiding - Gas 2'. Deze twee dubbelbestemmingen maken het mogelijk om de gewenste leidingen aan te leggen. Tot slot: de bestemmingsomschrijving van deze dubbelbestemmingen 'Leiding - Gas 1' en 'Leiding - Gas 2' schrijven voor om wat voor type leidingen het moet gaan:

  • 1. een aardgastransportleiding met een diameter van niet meer dan 168,30 mm en een druk van niet meer dan 80 bar;
  • 2. een waterstoftransportleiding met een diameter van niet meer dan 152,40 mm en een druk van niet meer dan 80 bar.
5.3.4 Hoofdstuk 3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 van de regels bevat bepalingen die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen, zodat het uit praktische overwegingen de voorkeur verdient deze in afzonderlijke artikelen onder te brengen.

Artikel 12 Anti-dubbeltelregel
Met dit artikel wordt voorkomen dat meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt. Dit is bijvoorbeeld mogelijk als (onderdelen van) bouwpercelen van eigenaars in maatvoering verschillen en wisselen. Door verwerving van een extra (bouw)perceel of een gedeelte daarvan, kunnen de gronden niet meegenomen worden met de berekening van de bouwmogelijkheden van het nieuwe perceel als de nieuw verworven gronden reeds meegenomen zijn bij de berekening van een eerdere bouwplannen. Het is dus niet toegestaan gronden twee keer in te zetten om een omgevingsvergunning te verkrijgen.

Verder bevat het bestemmingsplan ook 'Algemene bouwregels', 'Algemene gebruiksregels' en 'Algemene aanduidingsregels'.

5.3.5 Hoofdstuk 4 overgangs- en slotregels

Het laatste hoofdstuk 'Overgangs- en slotregels' bevat in Artikel 16 het overgangsrecht, als beschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Artikel 17 is de slotregel. In dit artikel wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald. In dit geval kunnen de regels van het bestemmingsplan aangehaald worden als regels van het bestemmingsplan 'Emmen, aardgas- en waterstofleiding GZI - Emmtec'.

5.4 Handhaving

In dit bestemmingsplan heeft actueel beleid zijn doorwerking in de regels gekregen. Hierdoor is het juridisch kader van het bestemmingsplan voor gemeente als publiek beter toepasbaar geworden. Van de gemeente mag verwacht worden dat opgetreden wordt als de regels van het bestemmingsplan niet worden nageleefd. Bestemmingsplannen zijn immers bindend voor overheid en publiek ter bescherming van een goede ruimtelijke kwaliteit en een veilige leefomgeving.

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Emmen heeft het beleidsplan Vergunningverlening Toezicht en Handhaving (VTH) vastgesteld. Dit beleidsplan VTH beschrijft de visie en ambitie op het terrein van de gemeentelijke VTH-taken, waaronder ook valt het toepassen en naleven van de regels in het bestemmingsplan. Daarnaast geeft het beleidsplan VTH invulling aan de wettelijke plicht om vastgesteld VTH-beleid te hebben.

Wat betreft handhaving kan de gemeente onmogelijk continu alles controleren. De gemeente vertrouwt erop dat inwoners en bedrijven de regels naleven en zij er alles aan doen om risico's en nadelige effecten voor de maatschappij te voorkomen. Risico's bepalen de inzet van de beschikbare capaciteit. Op basis van kennis en ervaring is vastgesteld welke bedrijfscategorieën en activiteiten het grootste risico vormen voor fysieke veiligheid, leefbaarheid, volksgezondheid, milieu en imago.

Deze uitgangspunten zijn gebruikt bij het opstellen van dit bestemmingsplan en worden ook toegepast bij de naleving van de regels van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Maatschappelijke betrokkenheid

6.1 Vooroverleg

De resultaten van het overleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn in voorliggend bestemmingsplan verwerkt. Voor de inhoudelijke vooroverlegreacties en de manier waarop die hebben geleid tot wijzigingen is weergegeven in Bijlage 15 (Reactienota vooroverleg) bij deze toelichting.

6.2 Zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan

Met ingang van 19 mei tot en met 29 juni 2021 heeft het ontwerpbestemmingsplan Emmen, aardgas- en waterstofleiding GZI - Emmtec voor een ieder ter inzage gelegen. Tegen het ontwerp wijzigingsplan zijn zienswijzen ingediend. Naar aanleiding van de zienswijzen is de toelichting van het bestemmingsplan aangevuld en zijn de regels gewijzigd. De zienswijzen leiden tot een gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan. De wijziging is beschreven in de Nota van beantwoording zienswijzen die als bijlage opgenomen in de toelichting.Bijlage 17 Nota van beantwoording zienswijzen

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Per 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening in werking getreden. Afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening verplicht de gemeente tot het verhalen van kosten bij grondexploitatie via een exploitatieplan, tenzij kostenverhaal anderszins is verzekerd.

De toepassing voor het afdwingbare kostenverhaal richt zich op bouwplannen. De definitie van wat onder een bouwplan wordt verstaan, is opgenomen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Uit dit artikel blijkt dat onder een bouwplan o.a. wordt  verstaan de bouw van een woning of de uitbreiding van een gebouw van 1.000 m2 of meer.

De kosten van het maken van het voorliggend bestemmingsplan worden in dit geval gedekt op grond van de Verordening op de heffing en invordering van leges 2020, als vastgesteld door de raad op 19 december 2019. Voor dit plan zijn (vooralsnog) door de gemeente geen aanvullende kosten voor onderzoek begroot en gemaakt.

De vaststelling van een exploitatieplan is zodoende niet nodig, aangezien het kostenverhaal nu anderszins verzekerd is.