Emmen, Centrum Heldenhof    

Toelichting     

Hoofdstuk 1 Inleiding     

1.1 Aanleiding tot nieuw bestemmingsplan     

Geveke Bouw en Ontwikkeling BV is voornemens om het gebied van de voormalige brandweerkazerne aan de Van Schaikweg in Emmen te herontwikkelen tot een kleinschalige woonbuurt. Hiertoe wordt de bestaande bebouwing gedeeltelijk gesloopt en worden er rondom het binnenterrein 30 ééngezinswoningen gebouwd. Het binnenterrein wordt ingericht ten behoeve van het parkeren voor de nieuwe woningen.

Een deel van de voormalige brandweerkazerne bestaat uit een bunker, die na de Tweede Wereldoorlog is gebouwd. Deze bunker wordt momenteel gebruikt door de Stichting Archeologie en Monumenten voor het tentoonstellen van archeologische vondsten van de stichting. De bunker wordt niet gesloopt, maar is opgenomen in het stedenbouwkundig plan, waarbij het huidige gebruik wordt doorgezet.

De voorgenomen ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan ‘Emmen-Centrum’ omdat de vigerende bestemming 'Openbare en/of bijzondere gebouwen' geen woningen toestaat en omdat de woning deels buiten het vigerende bouwvlak zijn geprojecteerd. Om de voorgenomen ontwikkelingen mogelijk te kunnen maken is een besluit in het kader van artikel 3.1, lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) noodzakelijk.

1.2 Ligging plangebied     

Het plangebied ligt aan de zuidzijde van het centrum van Emmen op de hoek van de Van Schaikweg en de Hondsrugweg. De locatie beslaat het oostelijke deel van het hoekperceel, vanaf de brandweerkazerne tot de Klepel. Het gebied wordt aan de noordzijde begrensd door de Van Schaikweg, aan de oost- en zuidzijde door de Klepel. De zuidelijke grens wordt gemarkeerd door een markante dubbele bomenrij die parallel aan de Klepel staat. De westelijke grens wordt gevormd door de westelijke gevellijn van de voormalige brandweerkazerne, die wordt doorgetrokken tot de Van Schaikweg.

De Hondsrugweg is onderdeel van de noord-zuid lopende hoofdroute door Emmen. De weg verbindt de noordelijke en zuidelijke uitbreidingswijken met het centrum en het centrum met de N34 richting Assen en Groningen en de N391, de rondweg om Emmen. De Van Schaikweg verbindt de oostelijke wijk Angelslo met de Hondsrugweg.

verplicht

De locatie ligt aan de Hondsrugweg die een belangrijke ruimtelijke hoofddrager in Emmen Centrum is en de overgang vormt tussen enerzijds de openheid van het landelijke gebied en anderzijds het stedelijke centrum. De situering van meer gesloten grote bouwblokken aan de oostzijde van de Hondsrugweg en meer losstaande bebouwing in het groen aan de westzijde van de Hondsrugweg speelt hierin een nadrukkelijke rol. Met de herplaatsing van de dierentuin, de aanleg van de boulevards als verbinding naar deze dierentuin én de transformatie van de weg naar een stadsboulevard is het belang van deze hoofddrager ruimtelijk zichtbaarder gemaakt.

Aan de noordzijde van de locatie ligt de Van Schaikweg, een belangrijke verkeersader. In het Gemeentelijke Verkeersen VervoersPlan (GVVP) is aangegeven dat in de toekomst moet worden ingezet op het downgraden van deze weg, waardoor de autointensiteit verminderd zou moeten worden. Ten oosten van de locatie ligt de Klepel. Deze weg sluit aan op de Van Schaikweg en heeft een bestaande ontsluiting richting het plangebied. Zuidelijk van de locatie ligt een woonbuurt met bungalows, gesitueerd in een open groene setting. Dit groene open profiel is ook de schakel tussen het plangebied en de woonbuurt. Binnen het plangebied is bestaande bebouwing aanwezig. De bovengrondse bebouwing van deze bebouwing heeft, met het vertrek van de ambulancepost, al een jaar geen invulling meer.

1.3 Bestaande situatie     

Het gebied bood huisvesting aan de oude brandweerkazerne en de jongerensoos Blanko. Na de

opening van de nieuwe brandweerkazerne aan de Nijbracht in 2012, heeft de gemeente in 2013 het oude onderkomen gesloopt, in 2016 gevolgd door Blanko. Wat resteert is een kale vlakte met alleen nog de bebouwing van de voormalige UMCG Ambulancezorg die inmiddels verhuisd is naar het voormalige politiebureau op het Waanderveld. Het gebouw biedt tevens toegang tot de karakteristieke ondergrondse bunker met cultuurhistorische waarde.

De bunker is een commandopost van de voormalig BB die de taak had om Nederland te beschermen tegen luchtaanvallen door de vijand in de tijd van de koude oorlog. In het jaar 1964 is de bunker gebouwd, een jaar later is bovenop de bunker het Vredeskantoor geplaatst. Dit gebouw was deels kantoor en deels opslagruimte. Later is er nog een verdiepingslaag toegevoegd ten behoeve van opleidingsruimte, waardoor de ruimte in de bunker zelf kon komen te vervallen. Het bestaande gebouw is een kleine twee decennia ingevuld met de UMCG Ambulancezorg. Deze dienst is in het voorjaar van 2016 vertrokken naar een nieuwe locatie aan de Waanderweg.

De bunker is nog nagenoeg in oorspronkelijke staat bewaard gebleven en is één van de weinige intacte BB bunkers die Nederland nog rijk is. Momenteel is de bunker in gebruik door de Stichting Archeologie en Monument

1.4 Huidige planologische regelingen     

Het voorliggende bestemmingsplan 'Emmen, Centrum Heldenhof' vervangt het bestemmingsplan 'Emmen-Centrum' gedeeltelijk. Genoemd bestemmingsplan is bij besluit van 1 februari 1963 door de gemeenteraad van de gemeente Emmen vastgesteld.

Bij het van kracht worden van het bestemmingsplan 'Emmen, Centrum Heldenhof' verliest genoemd bestemmingsplan, voor zover zij valt binnen het plangebied, haar rechtskracht. Het bestemmingsplan 'Emmen, Centrum Heldenhof' vervangt het genoemde plan.

1.5 Opzet bestemmingsplan     

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. Op de verbeelding worden de percelen in het gebied aangegeven met een bestemming en eventueel een aanduiding. In de regels worden de bouw- en gebruiksmogelijkheden van het plangebied geregeld. Tot slot wordt in de toelichting een verantwoording gegeven van de in het plan gemaakte keuzes.

1.6 Overzicht verricht onderzoek     

Ter voorbereiding van het bestemmingsplan Emmen, Centrum Heldenhof zijn diverse onderzoeken verricht en adviezen gegeven. Daarnaast is er informatie gebruikt uit onderzoeken en adviezen die in een ander kader zijn uitgevoerd. De conclusies uit de onderzoeken en adviezen zijn verwerkt in de toelichting.

Ter voorbereiding van het bestemmingsplan zijn de volgende onderzoeken verricht:

  • Aanmeldnotitie besluit m.e.r.;
  • Verkennend archeologisch onderzoek;
  • Proefsleuven onderzoek;
  • Verkennend bodemonderzoek;
  • Quickscan flora en fauna;
  • Onderzoek wegverkeerslawaai;
  • Onderzoek industrielawaai;
  • Onderzoek luchtkwaliteit;
  • Planschade risico-analyse.

Hoofdstuk 2 Beleid     

2.1 Gemeentelijk beleid     

2.1.1 Structuurvisie gemeente Emmen 2020, veelzijdigheid troef     

De structuurvisie 'Emmen 2020, Veelzijdigheid Troef', is 24 september 2009 vastgesteld. Het document is opgesteld als ruimtelijke vertaling van de ambities gesteld in de Strategienota 'Emmen 2020', vastgesteld Raad, september 2001. De structuurvisie geeft de hoofdlijnen van de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Emmen weer. In de structuurvisie wordt de ruimtelijke structuur van 2020 geschetst aan de hand van een aantal thema's, te weten landschap, duurzaamheid, verkeer, werken, wonen, voorzieningen en veiligheid. Voor ieder thema is een hoofdkoers bepaald.

Voor het bestemmingsplangebied Emmen, Centrum Heldenhof is vooral het thema Wonen relevant. Het plangebied is, op een klein gedeelte aan de zuid-westzijde na, ingericht ten behoeve van wonen. Ten aanzien van dit gebied wordt in het thema Wonen niet iets speciaals genoemd wel staat de kwaliteit van het woonmilieu hoog in het vaandel.

2.1.2 Woonbeleid     

De Woonvisie 2018-2023 richt zich op een nieuwbouwopgave passend bij de kwalitatieve behoefte en aanvullend op de bestaande voorraad. Daarbij moet de bestaande woningvoorraad beter benut worden. In de Woonvisie is een strategie opgenomen voor woningbouw:

  1. Woningbouwinitiatieven worden niet individueel, maar in samenhang bekeken.
  2. Prioriteit wordt gegeven aan plannen voor herstructurering en transformatie.
  3. Bij het maken van de woon- en leefbaarheidsvisies voor dorpen en wijken komen plekken naar voren waar inbreiding (verdichting) mogelijk en gewenst is.
  4. Bestaande uitbreidingslocaties worden afgerond.
  5. Woningbouwplannen dragen bij aan een gevarieerd woonmilieu (ruimte bieden aan plannen die een nichemarkt bedienen en aan kleinschalige experimentele, innovatieve en duurzame woonvormen).
  6. Woningbouwplannen dragen bij aan ruimtelijke kwaliteit.

Beoordeeld is dat het plan voldoet aan de uitgangspunten van de woonvisie. Het plan is een inbreidingsopgave en draagt bij aan de verbeteropgave en ruimtelijke kwaliteit van de omgeving en de woningvoorraad.

2.1.3 Verkeersbeleid     

Het Gemeentelijk Verkeer en Vervoer Plan (GVVP) ( december 2013) gaat uit van de inrichting van wegen volgens de Duurzaam veilig-principes. De wegen in de gemeente Emmen zijn gecategoriseerd conform Duurzaam Veilig met als doel een optimale afstemming te bereiken tussen de functie van de weg, de vormgeving en het gebruik ervan door de weggebruiker. Hiermee wordt beoogd onbedoeld gebruik van de weg, conflicten met hoge snelheids- en richtingsverschillen, alsmede onzeker gedrag te voorkomen. De wegen zijn verdeeld in drie categorieën, stroomwegen, gebiedsontsluitingsweg en erftoegangswegen.

Verder zet het GVVP in op een multimodale benadering van verkeer. Dit houdt in dat niet enkel naar de bereikbaarheid per auto wordt gekeken maar nadrukkelijk ook naar andere vervoersmodaliteiten, zoals het openbaar vervoer of de fiets.

Het openbaar vervoer - zowel bus als trein - valt onder verantwoordelijkheid van de provincie, c.q. het OV-Bureau Groningen-Drenthe (voor de bus). De gemeente draagt als belangrijke gesprekspartner bij aan een goede openbaar vervoer-bereikbaarheid van de stad, de wijken en dorpen. Het beleid is erop gericht de betekenis van bus en trein in de totale mobiliteit te vergroten. Eén van de aandachtspunten de komende tijd zal zijn om de treinverbinding met Zwolle verder te optimaliseren. Daarbij wordt onder meer ingezet op gedeeltelijke verdubbeling van het spoor.

De capaciteitsuitbreiding spoorlijn Emmen - Zwolle is al sinds 2003 opgenomen in de verschillende bestuursprogramma's van de gemeente Emmen. In eerste instantie werd ingezet op een integrale verdubbeling, later op een capaciteitsuitbreiding sec. In de beleidsbetroting 2013 is dit streven omgezet in de doelstelling om de provincie Drenthe te ondersteunen bij haar inzet naar derden om de knelpunten op deze spoorlijn met voorrang op te lossen zodat zo spoedig mogelijk ook voor Emmen een 4 treinen per uur dienstregeling in de spits mogelijk wordt.

Ook de fiets krijgt de komende jaren een belangrijkere functie. Het fietsgebruik op met name de korte afstand (<7,5 km) willen wij met minimaal 10% laten doen toenemen. Met name het gebruik van de fiets richting het centrum van Emmen willen wij verder stimuleren door hoogwaardige fietsverbindingen richting het centrum van Emmen te realiseren of bestaande routes op te waarderen. Het autogebruik daarentegen willen wij verder ontmoedigen door een aantal rechtstreekse verbindingen voor autoverkeer te laten verdwijnen.

Er is sprake van een meer gematigde groei van het autoverkeer ten opzichte van eerdere prognoses. Mede door de grotere betekenis van openbaar vervoer en fiets in het beleid, is er ruimtelijk gezien - naast de grootschalige realisatie van ondergronds parkeren in het centrum - weinig tot geen behoefte aan uitbreiding van specifieke (auto-)wegvoorzieningen. Deels wordt zelfs gedacht aan het afwaarderen van autowegen waardoor een betere verkeerskundige en ruimtelijke kwaliteit wordt bereikt. Binnen de zogenaamde centrumruit willen wij het autoverkeer richting het centrum zoveel mogelijk ontmoedigen.

2.1.4 Integrale parkeervisie     

In oktober 2017 heeft de gemeenteraad van Emmen de 'Integrale parkeervisie gemeente Emmen' vastgesteld. Deze visie vervangt de parkeernota van 2010.

De visie is het kader voor het bepalen van de parkeeropgave bij fysieke ontwikkelingen op alle niveaus. Het is een leidraad voor het beoordelen van de parkeeropgave van stedenbouwkundige visies en plannen voor (her-)ontwikkeling van de fysieke leefomgeving en is ook het kader dat invulling geeft aan het begrip “voldoende parkeer- of stallingsruimte dan wel voldoende laad- of losruimte in bestaande en op ontwikkeling gerichte nieuwe bestemmingsplannen. De visie bevat ten aanzien van de hoeveelheid parkvoorzieningen en het aantal los- en laadplaatsen het beoordelingskader voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen en- of wijzigen gebruik.

Voor toekomstige (nieuwbouw)ontwikkelingen is in de parkeervisie de landelijke richtlijnen van het CROW leidraad. Uitgangspunt blijft in beginsel voldoende parkeerruimte op eigen terrein. Als dit niet kan, kan eventueel teruggevallen worden op parkeren in de openbare ruimte, waarvoor aan de gemeente een afkoopsom wordt betaald.

2.1.5 Ruimtelijke waardenkaart     

De Ruimtelijke Waardenkaart (Bosch & Slabbers, 2008) belicht de aardkundige, archeologische, ecologische, hydrologische, cultuurhistorische en de landschappelijke waarden, evenals de monumenten van het buitengebied van de gemeente Emmen. De kaart is opgesteld ten behoeve van het bestemmingsplan buitengebied, hierdoor ligt het accent op de waarden in buitengebied, maar komen de in het onderliggenden waarden in de kernen ook aanbod. Daarnaast reikt de ruimtelijke waardenkaart concrete handvatten voor de ontwikkeling van het landschap aan. Het rapport geeft aan met welke aspecten in de planvorming rekening dient te worden gehouden. De gemeente ziet de ruimtelijke waardenkaart als een aanzet tot een nader te bepalen ontwikkelingskader. De ruimtelijke waardenkaart is een interne beleidskader, welke richting geeft aan de inrichting van een gebied. De ruimtelijke waardenkaart hangt samen met regelingen op de gebieden als flora- en faunabescherming, archeologie, monumenten. Vastgestelde waarden binnen deze gebieden vinden hun juridische bescherming binnen de specifieke wettelijke kaders. In de RWK zijn de waarden op deze gebieden dan ook niet 'opnieuw' vastgesteld maar in woord en beeld met elkaar in verband gebracht.

2.1.6 Welstandsbeleid     

Bouwwerken moeten voldoen aan "redelijke eisen van welstand". Een zogenaamde Welstandscommissie beoordeelt bouwplannen aan de vooraf vastgestelde welstandcriteria opgenomen in de Welstandsnota. Op 30 juni 2016 heeft de gemeenteraad de Welstandsnota vastgesteld. In deze nota wordt vooraf bepaald wat de redelijke eisen van welstand zijn. Dit betekent dat gekeken wordt of een bouwplan qua uitstraling wel past bij de omgeving.

Het bestemmingsplan en de welstandsnota zorgen samen voor het behoud van de ruimtelijke kwaliteit. Het bestemmingsplan geeft aan wat, hoeveel, in welke vorm en waar er gebouwd mag worden. Het welstandsbeleid geeft aan hoe het gebouw er uit mag komen te zien. Dit wil zeggen dat het welstandsbeleid moet voorkomen dat er gebouwen gebouwd worden die afbreuk doen aan de omgeving.

Omdat er veel verschil zit in de karakteristieken en het ambitieniveau van de diverse gemeentelijke gebieden, zijn er drie (ambitie)niveaus van welstand gedefinieerd. Ten eerste zijn er welstandsvrije gebieden. Hier vindt geen sturing op welstand plaats. Ten tweede zijn er veel welstandsluwe gebieden. Hier wordt niet op details gestuurd, maar slechts op hoofdlijnen. Ten derde zijn er gebieden met een hoog ambitieniveau. Hier wordt van situering tot detail op welstand gestuurd. Voor alle niveaus zijn de algemene criteria en het excessenbeleid van toepassing. Hier volgt een nadere toelichting per niveau.

Zoals uit onderstaande uitsnede van de Welstandskaart van de gemeente Emmen blijkt, ligt het plangebied binnen een gebied met een hoog ambitieniveau ten aanzien van welstand.

verplicht

Figuur 2-3: De ligging van het plangebied 'Emmen, centrum Heldenhof', in de gemeente Emmen

Het ambitieniveau 'hoog' is van toepassing op een aantal specifieke plekken in de gemeente. Deze dragen in ruimtelijk opzicht in grote mate bij aan de identiteit van de gemeente. Het betreft centra van de grote en kleine dorpen, winkelcentra, beschermde dorpsgezichten, monumenten en belangrijke invalswegen.

2.2 Provinciaal beleid     

2.2.1 Omgevingsvisie Drenthe 2018     

De Omgevingsvisie is hét strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein.

De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe in de periode tot 2030, met in sommige gevallen een doorkijk naar de periode daarna. Als in de tekst wordt gesproken over ‘lange termijn’, betreft het de periode na 2030.

De Omgevingsvisie heeft voor de provincie vooral een interne binding. Dit betekent dat de provincie bij de uitoefening van haar taken aan de Omgevingsvisie gebonden is.

De missie van de provincie is het waarderen van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij de kernkwaliteiten. Deze missie is ingegeven door wat inwoners, medeoverheden en maatschappelijke partners belangrijk vinden voor de toekomst van Drenthe. De kernkwaliteiten zijn samen met partners en de inwoners van Drenthe benoemd, te weten landschap, cultuurhistorie, aardkundige waarden, archeologie, rust en natuur. De kernkwaliteiten zijn de kwaliteiten die bijdragen aan de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe. Samen met vertegenwoordigers van overheden, belangengroepen, marktpartijen en inwoners heeft de provincie de volgende kernkwaliteiten van Drenthe benoemd :

  • rust, ruimte, natuur en landschap;
  • oorspronkelijkheid (authenticiteit, Drents eigen);
  • noaberschap;
  • kleinschaligheid (Drentse schaal);
  • menselijke maat;
  • veiligheid.

Het provinciaal belang ligt in het behouden en, waar mogelijk, ontwikkelen van de kernkwaliteiten. In hoofdstuk 4 van de Omgevingsvisie is voor alle kernkwaliteiten een uitwerking naar meer concrete indicatoren gemaakt, namelijk landschap, cultuurhistorie, aardkundige waarden, archeologie, rust en natuur.

Het voorliggende bouwplan voldoet aan de uitgangspunten van de omgevingsvisie. Door de herstructuering, van de voormalige brandweer locatie is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik. Het bouwplan is dermate van kwaliteit dat dit postief is voor de omgeving. Tevens wordt gebruikt gemaakt van een bestaand element uit de Emmense geschiedenis. De aanwezige bunker wort hergebruikt en ingepast in het plan.

2.2.2 Provinciale omgevingsverordening     

Provinciale Staten van Drenthe hebben de Provinciale omgevingsverordening Drenthe vastgesteld. In de omgevingsverordening is het perceel gelegen binnen een gebied aangeduid als 'Bestaand Stedelijk Gebied'. Binnen Bestaand Stedelijk Gebied ligt de verantwoordelijkheid ten aanzien van woningbouw primair bij de gemeente. De verordening geeft verder geen specifieke bepalingen voor percelen met deze aanduiding.

2.3 Rijksbeleid     

2.3.1 Ruimtelijk beleid     

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 van kracht geworden. Onderdeel van deze structuurvisie is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).

Met de structuurvisie kiest het rijk voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De structuurvisie geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het de ruimtelijke doelen en uitspraken in de volgende documenten: PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de agenda landschap, de agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.

Delen van de structuurvisie die de nationale ruimtelijke belangen borgen en die juridische doorwerking behoeven, zijn uitgewerkt in een algemene maatregel van bestuur, de Amvb Ruimte (Barro). Ook is een planmilieueffectrapport (plan-MER) opgesteld. Ten aanzien van het plangebied Emmen, Centrum-Oost zijn in de SVIR geen onderwerpen opgenomen die aangemerkt worden als nationaal belang. In de Barro zijn alleen de zaken betreffende defensie en kernkwaliteiten van toepassing. Echter deze zaken hebben geen directe invloed op de inrichting van het plangebied.

2.4 Conclusie     

De conclusie van de in dit bestemmingsplan Emmen, Centrum Heldenhof beschreven beleidsuitgangspunten is dat het rijksbeleid niet direct door werkt in het plangebied. Hierdoor is het bestemmingsplan niet in strijd met het rijksbeleid. Het rijksbeleid werkt indirect door via het provinciaal beleid. Het provinciaal beleid vormt op zijn beurt weer de input voor het gemeentelijk beleid. Voor het voorliggende bestemmingsplan kan eveneens geconcludeerd worden dat het plan passend is in het provinciale en het gemeentelijke beleid.

Hoofdstuk 3 Onderzoeken     

3.1 Archeologie en monumenten     

3.1.1 Beoordelingskader     

De gemeente Emmen heeft archeologie beleid vastgesteld, d.d. 30 mei 2013. Hiervoor is een archeologische beleidsadvieskaart gemaakt met daarbij een rapport, dit rapport dient als toelichting op de kaart. Het doel van deze documenten is om aan te geven wat de kern vormt van het archeologie beleid en waar de beleidskeuzes zijn gemaakt. De verschillende archeologische waarden en verwachtingen en de maatregelen die daaraan zijn gekoppeld, zijn in een gemeentelijk archeologische beleidsadvieskaart vertaald naar diverse categorieën "Waarde - Archeologie" in het bestemmingsplan. Met de vertaling is op eenvoudige wijze voor het gehele gebied van de gemeente Emmen in beeld gebracht of archeologische waarden in het geding zijn of kunnen zijn en zo ja, op welke manier daarmee dient te worden omgegaan, tabel 1 geeft de onderverdeling van de vier gemaakte categorieën weer.

Categorie Archeologische waarden Oppervlakte Diepte Drainage
Rijksmonument Beschermd - - Verbod
Waarde - Archeologie 1 Zeer hoge archeologische waarde 0 m2 30 cm + 10 cm Verbod
Waarde - Archeologie 2 (zeer) (hoge) archeologische waarde 100 m2 30 cm + 10 cm Verbod
Waarde - Archeologie 3 Middelhoge of hoge verwachting 1000 m2 30 cm + 10 cm Verbod
Waarde - Archeologie 4 Middelhoge of hoge verwachting 1000 m2 30 cm + 10 cm Toegestaan

Tabel 1: Onderverdeling van archeologische waarden.

Deze beleidskeuzes zijn vertaald in dubbelbestemmingen. Per archeologische kwaliteit zijn planregels opgenomen voor de te bebouwen oppervlakte en een omgevingsvergunningsstelsel voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden. De maatvoering voor afwijking is afhankelijk van de te verwachten waarden of verwachtingen en de uitkomsten van archeologisch onderzoek.

Rijksmonumenten (beschermd) worden in principe niet binnen een gemeentelijk bestemmingsplan op de verbeelding getoond. Desondanks zijn deze objecten wel weergegeven, als Waarde- Archeologie 1. Dit omdat deze archeologische rijksmonumenten voor Emmen zeer belangrijke en in het oog springende objecten betreft, zoals grafheuvels en hunebedden. Bovendien heeft de gemeente een zone van 50m rondom het wettelijk beschermde gebied, bestempeld tot Waarde - Archeologie 2. Indien het principe van het niet tonen van beschermde terreinen wordt nageleefd, zou enkel de 50m zone (archeologische waarde) op de verbeelding getoond worden en niet het daar binnen gelegen wettelijk beschermde terrein.

Omdat de overige Rijksmonumenten al uitputtend zijn beschermd via het wettelijke stelsel van de Monumentenwet (zie artikel 11 MW) zijn in dit bestemmingsplan geen aanvullende regels opgenomen. Binnen het plangebied bevinden zich geen bestaande monumenten.

3.1.2 Archeologische waarden in het plangebied     

3.1.2.1 Vooronderzoek     

Het plangebied Emmen, Centrum Heldenhof is volgens de beleidskaart gelegen in een gebied met archeologische waarde 3. Onderstaande kaart betreft een uitsnede van de archeologische beleidskaart.

verplicht

Figuur 3-1: Uitsnede archeologische beleidskaart, plangebied gelegen in waarde - archeologie 3: Gebieden met een (middel)hoge archeologische verwachtingswaarde

Gebieden gecategoriseerd als waarde 3 zijn gebieden waar op basis van de geologische en bodemkundige opbouw, landschappelijke kenmerken en reeds aangetroffen archeologische resten een (middel)hoge kans op het aantreffen van (intacte) archeologische vindplaatsen bestaat. Deze zones worden gekenmerkt door een - al dan niet verscholen onder het huidige maaiveld - redelijk gaaf landschap met dekzandruggen en dekzandkoppen. Delen van dit landschap kunnen bovendien zijn afgedekt door esdekken. Van concrete vindplaatsen is hier echter vooralsnog geen sprake. In hoofdzaak geldt een grote trefkans op nederzettingen, grafvelden, losse boerderijen, wegen, dijken, linies, kleine jachtkampen en losse vondsten uit alle perioden



Waarde - Archeologie 3 heeft specifiek betrekking op essen. Voor terreinen binnen Waarde - archeologie 3 is algemeen aanvaard dat een minimumoppervlak voor bodemverstoringen geldt van 1000 m2 en een bouwvoordiepte van 30 cm (30 cm +10 cm principe). De diepte van deze vrijstelling volgt de lijn van de overeenkomst tussen LTO en de provincie. De Waarde - Archeologie 3 is apart opgenomen omdat dit terreinen zijn waar naast genoemde bepalingen een drainageverbod geldt. Hiervoor is gekozen vanwege de aanwezigheid van essen/plaggendekken, zoals aangegeven op de bodemkaart.

3.1.2.2 Verkennend archeologisch onderzoek     

Met onderhavige ontwikkeling wordt de bodem over een oppervlakte van > 1.000 m² en dieper dan 30 cm verstoord. Hiertoe heeft Greenhouse Advies een verkennend archeologisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek dateert van 27 augustus 2018 en heeft rapportnummer 2018.26. Het onderzoek is als bijlage 2 van de Bijlagen bij toelichting opgenomen in het bestemmingsplan.

Uit het veldonderzoek is gebleken dat de bodem bestaat uit een opgebracht zandpakket. Dit ligt op de natuurlijke ondergrond, bestaande uit keizand en keileem. In de top van het keizand is sprake van minimale bodemvorming. Met uitzondering van een kleine sintel in de A-horizont van boring 3 zijn er geen archeologische resten aangetroffen.

Op basis van de resultaten van het inventariserend veldonderzoek is vervolgonderzoek noodzakelijk. Greenhouse advies adviseert om de hoge archeologische verwachting te handhaven. De kans op het aantreffen van (onverstoorde) archeologische resten blijft aanwezig. Om de archeologische potentie nader te duiden, adviseert Greenhouse Advies om ter plaatse van het plangebied een proefsleuvenonderzoek uit te voeren.

Voorgaand advies is ter beoordeling voorgelegd aan het bevoegd gezag, de gemeente Emmen. Het bevoegd gezag heeft beslist over de aard en invulling van het vervolgonderzoek. Het advies tot het uitvoeren van een proefsleuvenonderzoek wordt door het bevoegd gezag onderschreven.

3.1.2.3 Proefsleuvenonderzoek     

Op basis van het verkennend archeologisch onderzoek en het programma van eisen heeft Ingenieursbureau MUG een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek dateert van 29 januari 2019. Het onderzoek is als bijlage 3 van de Bijlagen bij toelichting opgenomen in het bestemmingsplan.

Op basis van het proefsleuvenonderzoek wordt geconcludeerd dat de bodem in het onderzoeksgebied grotendeels sterk verstoord is. Waar dekzand resteert zijn geen archeologische resten aangetroffen. De kans is zeer klein dat er binnen het onderzoeksgebied nog archeologische resten aanwezig zijn. geadviseerd wordt geen verder vervolgonderzoek uit te voeren.

3.1.2.4 Advies     

De onderzoeksresultaten zijn voorgelegd aan de gemeentelijk archeoloog van de gemeente Emmen. Deze heeft de onderzoeksresultaten beoordeeld. Op basis van de onderzoeksresultaten adviseert de gemeentelijk archeoloog geen vervolgonderzoeken uit te voeren. Het advies van de gemeentelijk archeoloog is als bijlage 4 van de Bijlagen bij toelichting opgenomen in het bestemmingsplan.

3.1.3 Cultuurhistorie     

Een deel van de voormalige brandweerkazerne bestaat uit een bunker, die na de Tweede Wereldoorlog is gebouwd. Deze bunker vertegenwoordigt een cultuurhistorische waarde uit de naoorlogse periode. De bunker wordt momenteel gebruikt door de Stichting Archeologie en Monumenten voor het tentoonstellen van archeologische vondsten van de stichting. De nog aanwezige bebouwing van de voormalige brandweerkazerne wordt gesloopt, met uitzondering van de bunker. Deze is opgenomen in het stedenbouwkundig plan, waarbij het huidige gebruik door de Stichting Archeologie en Monumenten wordt doorgezet.

3.1.4 Monumenten     

Beschermde monumenten worden gekenmerkt door een samenhangend en gaaf geheel van architectonische stijlkenmerken. Een monument kan representatief zijn voor een bepaalde bouwstijl, maar kan ook een rijke bouwgeschiedenis hebben met verwijzingen naar verschillende bouwstijlen. Voor zover de bouwgeschiedenis niet duidelijk afleesbaar is, kan zij door bouwhistorisch onderzoek aan het licht komen. Monumenten worden in hoge mate gewaardeerd om hun architectuurhistorische kwaliteit, waardoor zij belangrijk bijdragen aan de kwaliteit en de identiteit van hun omgeving. Een bouwplan voor een monument wordt getoetst aan het monumentenbeleid.

Richtinggevend is hiervoor de redengevende omschrijving van het monument. Naast de toetsing aan het monumentenbeleid dat gericht is op het behouden van de historische kenmerken van het monument wordt het bouwplan voor wat betreft de welstandsaspecten getoetst aan de onderstaande criteria:

  • toevoegingen aan, op of bij monumenten worden op herkenbare wijze vormgegeven. Hierbij vormen de historische stijlkenmerken van het monument de inspiratiebron;
  • er is aandacht voor zorgvuldige detaillering en materiaalkeuze.

Binnen het plangebied zijn geen (beschermde) archeologische en/of cultuurhistorische monumenten aanwezig.

3.1.5 Conclusie     

Het aspect 'archeologie en monumenten' vormt geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

3.2 Ecologie     

3.2.1 Beoordelingskader     

Juridisch kader Wet natuurbescherming (Wnb)

Met ingang van 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en de Boswet. De wet regelt soortenbescherming en gebiedsbescherming.

Zorgplicht

Het eerste artikel in de Wnb heeft betrekking op de zorgplicht en heeft betrekking op het voorkomen of beperken van schade aan soorten en gebieden, voor zover deze niet middels overige verbodsbepalingen zijn gereguleerd. Het gaat daarbij in de praktijk vooral om minder streng beschermde soorten, waarbij het onnodig doden, verwonden of beschadigen dient te worden vermeden.

Soortenbescherming

Bij een quickscan flora en fauna wordt in beeld gebracht of er (potentiële) vaste rust- of verblijfplaatsen aanwezig zijn van de soorten uit de verschillende beschermingsregimes. Vervolgens wordt beoordeeld of de voorgenomen ingreep verstorend kan zijn en of nader onderzoek noodzakelijk wordt geacht.

De Wnb onderscheidt beschermingsregimes voor soorten op grond van internationale verdragen, aangevuld met soorten die vanuit een nationaal oogpunt beschermd worden. Hierdoor zijn er in de Wnb drie verschillende verbodsartikelen per categorie soorten:

  • soorten van de Vogelrichtlijn (artikel 3.1);
  • soorten van de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn (artikel 3.5);
  • andere soorten (artikel 3.10).

Gebiedsbescherming

Indien een plangebied in of nabij een beschermd gebied is gelegen, dan dient te worden bepaald of er een (extern) effect valt te verwachten. Het gaat daarbij om Natura 2000-gebieden en gebieden behorend tot het Natuurnetwerk Nederland.

Natura 2000

Natura 2000 is de benaming voor een Europees netwerk van natuurgebieden waarin belangrijke flora en fauna voorkomen, gezien vanuit een Europees perspectief. Met Natura 2000 wil men deze flora en fauna duurzaam beschermen. De staatssecretaris van Economische Zaken heeft voor Nederland ruim 160 Natura 2000-gebieden aangewezen. Gezamenlijk hebben ze een oppervlak van ruim 1,1 miljoen hectare. Ze maken deel uit van een samenhangend netwerk van natuurgebieden in de Europese Unie die zijn aangewezen op grond van de vogelrichtlijn en habitatrichtlijn. Het doel van Natura 2000 is het keren van de achteruitgang van de biodiversiteit.

Binnen een gebied kan spanning optreden tussen economie en ecologie. In een zogenaamd beheerplan leggen Rijk en provincies vast welke activiteiten, op welke wijze mogelijk zijn. Uitgangspunt is steeds het realiseren van ecologische doelen met respect voor en in een zorgvuldige balans met wat particulieren en ondernemers willen. Het opstellen gebeurt daarom in overleg met alle direct betrokkenen, zoals beheerders, gebruikers, omwonenden, gemeenten, natuurorganisaties en waterschappen. Samen geven ze invulling aan beleven, gebruiken en beschermen. Daar draait het om in de Nederlandse Natura 2000-gebieden (bron: Regiegroep Natura 2000). Het is krachtens de Wnb verboden zonder vergunning van gedeputeerde staten

projecten te realiseren of andere handelingen te verrichten die gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor een Natura 2000-gebied de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten in dat gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen (artikel 2.7, lid 2).

Handelingen die een negatieve invloed hebben op Natura 2000-gebieden, worden slechts onder strikte voorwaarden toegestaan. Een vergunning is vereist. Door middel van het Nederlandse vergunningsstelsel wordt een zorgvuldige afweging gewaarborgd. De vergunningen zullen beoordeeld en afgegeven worden door de desbetreffende provincie.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied.

3.2.2 Natuurwaarden in het plangebied     

Soortenbescherming

Het plangebied is onderdeel van het stedelijk gebied van Emmen en bestaat voor het groot gras. In het zuidwestelijke deel van het plangebied is bebouwing van de voormalige brandweerkazerne van Emmen aanwezig. Deze bebouwing wordt gesloopt.

In het kader van de voorgenomen sloop is deze bebouwing door een ecoloog gecontroleerd op de aanwezigheid van vleermuizen. De aanwezige bebouwing is mogelijk geschikt als kraam- en paarverblijf. Het is niet geschikt als overwinteringsverblijf voor vleermuizen. Tijdens het veld onderzoek zijn in- en uitvliegende vleermuizen waargenomen. Ook zijn geen sporen van verblijven waargenomen. De laanstructuur langs de Klepel is belangrijk als foerageergebied voor vleermuizen.

De quickscan en vleermuiscontrole 2018 is als bijlage 5 en 6 in de Bijlagen bij toelichting opgenomen in dit bestemmingsplan.

Conclusie

Het gebouw wordt niet als verblijfplaats gebruikt voor vleermuizen. De bomenrijen in de nabije omgeving zijn van belang als foerageergebied. Geadviseerd wordt deze te behouden. Overige beschermde diersoorten worden gezien de ligging en aard van het plangebied niet verwacht.

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt niet in of in directe nabijheid van beschermde natuurgebieden, het Natuurnetwerk Nederland en Natura2000-gebieden. De voorgenomen ontwikkelingen hebben geen negatieve gevolgen voor deze gebieden.

3.2.3 Conclusie     

Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Tot slot is op basis van de Wet natuurbescherming altijd de algemene zorgplicht van toepassing, die inhoudt dat een ieder voldoende zorg in acht neemt voor alle inheemse dieren en planten en hun directe leefomgeving. Concreet betekent dit dat bij (ruimtelijke) ingrepen gezorgd moet worden dat dieren niet verstoord of gedood worden en dat planten niet zomaar verplant worden. Ook dient gelet te worden op bijvoorbeeld broedende vogels, de voortplantingsperiode van amfibieën en de zoogperiode van zoogdieren. Daarbij geldt voor alle bouwactiviteiten dat er voorzorgsmaatregelen genomen dienen te worden, waardoor:

  • de aanvang van de werkzaamheden buiten het broedseizoen (globaal van half maart tot beginaugustus) dient plaats te vinden;
  • een week voor de werkzaamheden beginnen, het plangebied kort gemaaid dient te worden, zodat het plangebied ongeschikt wordt voor kleine zoogdieren en ze de kans krijgen om te vluchten;
  • (wortel)schade aan (oude) bomen wordt voorkomen en er geen graafwerkzaamheden binnen de kroonprojectie van deze (oude) bomen kan plaatsvinden.

3.3 Externe veiligheid     

3.3.1 Beoordelingskader     

Voor de beoordeling van het aspect externe veiligheid gelden de volgende kaders:

  • Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), inclusief de daaronder vallende Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
  • Besluit externe veiligheid transportroutes;
  • Regeling basisnet;
  • Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), inclusief de daaronder vallende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb).

Daarnaast kunnen het Activiteitenbesluit en Vuurwerkbesluit van belang zijn.

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) regelt hoe een gemeente of provincie moet omgaan met risico's voor mensen buiten een bedrijf als gevolg van de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in een bedrijf. In de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) staan regels over de veiligheidsafstanden en over de berekening van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Uitgangspunt voor deze circulaire is de Nota risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Deze circulaire heeft betrekking op het beleid van de ministers van Infrastructuur en Milieu en van Veiligheid en Justitie over de afweging van veiligheidsbelangen die een rol spelen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen in relatie tot de omgeving. Voor de uitwerking en toepassing van de risiconormen is zoveel mogelijk aangesloten bij Bevi en Revi.

Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) geeft onder andere veiligheidsafstanden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen aan. De normstelling is in lijn met het Bevi. De risicoafstanden en de manier van risicoberekening zijn opgenomen in het Revi.

Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu adviseert om voor standaard buisleidingen met aardolieproducten de afstanden aan te houden uit het RIVM rapport Risicoafstanden voor buisleidingen met brandbare vloeistoffen K1, K2 en K3 (augustus 2008). Voor afwijkende gevallen en andere brandbare chemische vloeistoffen zijn berekeningen nodig. Voor het berekenen van risico’s van ondergrondse gasleidingen ('hogedruk aardgastransportleidingen') is het computerprogramma CAROLA beschikbaar.

3.3.2 Externe veiligheidssituatie     

Middels onderstaand kaartfragment, zijn de volgende aspecten van externe veiligheid onderzocht:

  • risicovolle inrichtingen;
  • transport over weg, water en spoor;
  • hogedrukaardgastransportleidingen en K1-, K2- en K3 brandstofleidingen;
  • bovengrondse hoogspanningslijnen.

verplicht

Risicobronnen binnen het plangebied

Het plangebied is geïnventariseerd op de aanwezigheid van zogenoemde Bevi-bedrijven (vergunde situatie en feitelijke situatie). Binnen het plangebied Emmen, Centrum Heldenhof zijn geen risicobronnen aanwezig.

Risicobronnen buiten het plangebied

Risicovolle inrichtingen

Op basis van de risicokaart wordt geconcludeerd dat er binnen een straal van 1 kilometer rondom het plangebied 4 risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. Ten noordoosten van het plangebied is aan de Emmalaan 8 tankstation Van den Belt B.V. gevestigd. Binnen de inrichting is een ondergrondse tank met een inhoud van 20 m³ aanwezig. De grootste veiligheidsafstand bedraagt 150 meter. Ten zuidoosten van het plangebied is aan de Eerste Bokslootweg 8 Vleems Food gevestigd. Binnen de inrichting is een ammoniakinstallatie met een inhoud van 7.000 kg aanwezig. De grootste veiligheidsafstand bedraagt 30 meter. Ten zuidoosten van het plangebied bevindt zich aan de Eerste Bokslootweg 17 Emmtec Services. Binnen de inrichting is een bovengrondse propaangas tank met een inhoud van 5 m³ aanwezig. De grootste veiligheidsafstand bedraagt 23 meter. Ten zuiden van het plangebied is aan de Hondsrugweg 20 tankstation A. de Grote Beheer B.V. gevestigd. Binnen de inrichting is een ondergronds LPG-reservoir met een inhoud van 20 m³ aanwezig. De grootste veiligheidsafstand bedraagt 150 meter. Gezien het feit dat de afstand van het plangebied tot de meest nabijgelegen inrichting circa 615 meter bedraagt, wordt geconcludeerd dat aan de veiligheidsafstanden van alle inrichtingen wordt voldaan.

Risicovol wegtransport en transport via spoor- en waterwegen

Ten oosten van het plangebied bevindt zich op een afstand van circa 400 meter de spoorlijn Emmen - Zwolle (traject 121) waarover gevaarlijke stoffen worden getransporteerd. Gezien het aantal transporten gevaarlijke stoffen en de soort gevaarlijke stoffen wordt er op deze afstand geen groepsrisico (GR) berekend. Wanneer er geen GR wordt berekend, is er geen sprake van een toename van het GR en is een verantwoording van het GR niet noodzakelijk.

Risicovolle (buis)leidingen

Binnen een straal van 1 kilometer rondom het plangebied liggen geen hogedrukaardgastransportleidingen of K1-, K2-, K3-brandstofleidingen of bovengrondse hoogspanningslijnen.

3.3.3 Conclusie     

Duidelijk is dat er in de omgeving van het plangebied geen objecten zijn gelegen die in het kader van externe veiligheid nader dienen te worden beschouwd. Geconcludeerd wordt dat het aspect 'externe veiligheid' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

3.4 Milieu     

3.4.1 Vormvrije m.e.r.     

In het Besluit m.e.r. zijn drempelwaarden opgenomen voor wanneer er een m.e.r. of m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd. Sinds de wijziging van het Besluit op 1 april 2011 is een beoordeling van een activiteit die op de D-lijst van het Besluit m.e.r. voorkomt noodzakelijk, ook al ligt de omvang van de activiteit (ver) onder de drempelwaarde.

In voorliggend bestemmingsplan Emmen, Centrum Heldenhof komen activiteit(en) voor die voorkomen op de D-lijst van het Besluit m.e.r.. Vanwege deze activiteit(en) dient met een vormvrije m.e.r. -beoordeling beoordeeld te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu.

De conclusie van de beoordeling van de activiteit(en) van de realisatie van 30 woningen in voorliggend bestemmingsplan is dat de activiteit(en) geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. De als bijlage 7 van de Bijlagen bij toelichting opgenomen aanmeldnotitie Besluit m.e.r. geeft de beoordeling van de activiteit weer.

3.4.2 Bedrijven en milieuzonering     

Vanuit milieuhygiënisch oogpunt vergt de bedrijvigheid in het plangebied een goede afstemming met de andere, in de omgeving aanwezige functies. Met dit bestemmingsplan wordt de bouw van 30 woningen mogelijk gemaakt. Binnen de beoogde woningen is beroep aan huis toegestaan maar is bedrijvigheid zoals genoemd in de VNG-brochure 'bedrijven en milieuzonering' niet toegestaan.

De beoogde woningen betreffen gevoelige objecten in het kader van bedrijven en milieuzonering. Hiertoe dient rekening te worden gehouden met de afstand tot bestaande bedrijven.

In de VNG-brochure is vermeld dat de richtafstanden met één afstandsstap kunnen worden verlaagd indien sprake is van een omgevingstype gemengd gebied. De VNG-brochure vermeldt over het omgevingstype gemengd gebied onder meer dat dit een gebied is met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Volgens de VNG-brochure behoren gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied.

De directe omgeving van het plangebied bestaat uit een menging van verkeers-, bedrijfs-, kantoor-, woon- en gemengde functies. Daarnaast is het plangebied gelegen nabij de Hondsrugweg en de Van Schaikweg. Op basis van voorgaande kan het plangebied en de directe omgeving worden aangemerkt als omgevingstype gemengd gebied. Hiertoe kunnen de richtafstanden van omliggende functies met één afstandsstap worden verlaagd.

3.4.2.1 Bedrijventerrein     

Binnen of in de directe omgeving van het plangebied zijn geen bedrijventerreinen gelegen. Wel bevindt zich op een afstand van circa 460 meter ten zuidoosten van het plangebied het bedrijventerrein Bargermeer.

3.4.2.2 Verspreid liggende bedrijven (niet-agrarisch)     

Onderstaande tabel bevat een overzicht van de bedrijven, bijbehorende richtafstanden en de werkelijke afstand tot het plangebied.

Bedrijf en omschrijving SBI-2008 Geur Stof Geluid Gevaar

Grootste afstand (rustige woonwijk) Grootste afstand (gemengd gebied) Werkelijke afstand
Raadhuisplein 99Dierentuin 91041 100 10 50 0 100 50 circa 274
Ermerweg 1Tankstation 473 30 0 10 30 30 10 circa 120
De Bukakkers 12-20Kantoor 941,942 0 0 10 0 10 0 circa 132
Welhelminastraat 93-109Gemengd 9609 0 0 10 0 10 0 circa 30
Van Schaikweg 17Gemengd 9609 0 0 10 0 10 0 circa 80
3.4.2.3 Agrarische bedrijven     

Zowel binnen als in de (directe) omgeving van het plangebied zijn geen in werking zijnde agrarische bedrijven aanwezig.

3.4.2.4 Conclusie     

Aan de grootste richtafstanden van alle niet-agrarische bedrijven wordt voldaan. Agrarische bedrijven zijn niet aanwezig in de (directe) omgeving van het plangebied. Geconcludeerd wordt dat het aspect 'bedrijven en milieuzonering' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

3.4.3 Bodem     

Op basis van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening en artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht, moet in planvorming rekening gehouden worden met de bodemkwaliteit in relatie tot de gewenste functies. Onder bepaalde omstandigheden kan het oprichten van gebouwen pas plaatsvinden als de bodem geschikt is (of geschikt is gemaakt) voor het beoogde doel. Om die reden dient bij veel nieuwbouwactiviteiten de bodemkwaliteit door middel van onderzoek te worden vastgesteld.

3.4.3.1 Verkennend bodemonderzoek     

Voor dit bestemmingsplan is door SWECO een milieuhygiënisch en civieltechnisch bodemonderzoek uitgevoerd met als doel de bodemkwaliteit vast te stellen en te bepalen of de bodem in milieuhygiënisch opzicht geschikt is voor de voorgenomen ontwikkeling. Daarnaast is onderzocht of het zand op de locatie geschikt is voor zand in zandbed en/of zand in aanvulling. Het onderzoek dateert van 18 oktober 2017 en heeft rapportnummer SWNL0214543. Het onderzoek is als bijlage 8 van de Bijlagen bij toelichting opgenomen in dit bestemmingsplan.

3.4.3.2 Conclusie     

Conclusie

Gezien de resultaten van het onderzoek wordt geconcludeerd dat de voor de onderzoekslocatie opgestelde hypotheses niet overeenkomen met de onderzoekresultaten.

Ter plaatse van de verdachte deelgebieden ’industrie verhard’ en ’industrie elementen’ zijn geen verhoogde gehalten in de boven- en ondergrond aangetoond. De grond voldoet indicatief aan de bodemkwaliteitsklasse Achtergrondwaarde.

Ter plaatse van de onverdacht deelgebieden komt onderzoekshypothese niet overeen met de bevindingen. In de boven- en ondergrond zijn licht verhoogde gehalten aan PCB, PAK, molybdeen en nikkel aangetoond. Plaatselijk leidt dit tot de bodemkwaliteitsklasse Industrie (ondergrond boringen 17, 23 en bovengrond boring 30). Het overige deel toetst indicatief als bodemkwaliteitsklasse Achtergrondwaarde.

Ter plaatse van boring 23 is op 1,7 m -mv een ondoordringbare laag aanwezig.

In relatie tot milieukundig hergebruik elders van eventueel vrijkomende grond, wordt onderstaand een overzicht gegeven van de bewijsmiddelen:

Locatie Indicatieve toetsing op basis van bodemonderzoek Bodemkwaliteitskaart Bewijsmateriaal
Boring 17 en 23 Industrie Wonen / Achtergrondwaarde Partijkeuring
Boring 30 Industrie Wonen Partijkeuring
Overige gebied Achtergrondwaarde Wonen / Achtergrondwaarde Bodemkwaliteitskaart

Afhankelijk van de toekomstige werkzaamheden op de locatie, kan een vervolgonderzoek ter plaatse van boring 23 noodzakelijk zijn om inzicht te krijgen in het materiaal dat de harde laag vormt en de omvang ervan. Voor het overige deel van de onderzoekslocatie is er echter geen aanleiding tot het verrichten van vervolgonderzoek.

Aanbevolen wordt vrijkomende grond zoveel mogelijk op de locatie (binnen het project) te gaan hergebruiken.

Het zand op de locatie wordt aangemerkt als ‘zand in zandbed’ en kan, indien het voldoet aan maximaal bodemkwaliteitsklasse ‘Wonen’, toegepast worden.

Bij uitvoering van grondwerkzaamheden dient rekening te worden gehouden met veiligheidsmaatregelen conform CROW-publicatie 132 ‘Werken in of met verontreinigde grond’.

3.4.4 Geluid     

Regels ten aanzien van geluidhinder zijn vastgelegd in de Wet geluidhinder (Wgh). Het doel van de Wet geluidhinder is tweeledig. Enerzijds de bescherming van het milieu en anderzijds de bescherming van de volksgezondheid. Bepalend is steeds de situering van geluidsbronnen ten opzichte van geluidsgevoelige bestemmingen zoals woningen en scholen. De Wgh gaat uit van zones langs wegen, spoorwegen en industrieterreinen. Binnen dergelijke zones zijn nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen alleen toegestaan indien de geluidsbelasting op de buitengevel onder of hoogstens gelijk is aan de voorkeursgrenswaarde. Ontheffing van de voorkeursgrenswaarde is toegestaan indien maatregelen om de geluidsbelasting op de buitengevels te beperken niet mogelijk zijn of onvoldoende helpen en indien aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan.

3.4.4.1 Geluidsbronnen in en nabij het plangebied     

Voor het plangebied Emmen, Centrum Heldenhof geldt dat het plangebied gelegen is binnen de van rechtswege aanwezige geluidszones van:

  1. Diverse wegen o.a. de Van Schaikweg, Ermerweg en Hondsrugweg;
  2. het industrieterrein Bargermeer.

Deze geluidsbronnen hebben effect op eventuele uitbreidingsplannen bij woningen of nieuwbouwplannen. Ancoor heeft akoestisch onderzoek uitgevoerd om de geluidsbelasting op de gevels van de geprojecteerde woningen te bepalen. Het onderzoek is als bijlage 9 opgenomen in de Bijlagen bij toelichting.

3.4.4.2 Wegverkeerslawaai     

3.4.4.2.1 Wettelijk kader     

De Wet geluidhinder is alleen van toepassing binnen de van rechtswege aanwezige zone van een weg. Conform de Wet geluidhinder heeft elke weg een zone. Conform art. 74 lid 2 Wgh zijn de onderstaande wegen hiervan uitgezonderd:

  • Wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  • Wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km per uur geldt.

De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging in stedelijk of buitenstedelijk gebied. De wegen in het plangebied Emmen, Centrum Heldenhof zijn gelegen in stedelijk gebied. Hiervoor gelden de volgende zonebreedtes (conform art. 74 lid 1 Wgh) in stedelijk gebied:

  1. voor een weg, bestaande uit één of twee rijstroken: 200 meter;
  2. voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken: 350 meter.

De afstanden zoals weergegeven worden aan weerszijden van de weg gemeten vanaf de buitenste begrenzing van de buitenste rijstrook. Bij de realisatie van woningen of andere geluidgevoelige bestemmingen moeten de wettelijke grenswaarden in acht worden genomen. De voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai bedraagt 48 dB. Indien deze voorkeursgrenswaarde wordt overschreden moet er onderzoek worden gedaan naar mogelijke bron- en/of overdrachtsmaatregelen. Zijn maatregelen niet mogelijk dan kunnen Burgemeester en Wethouders ontheffing van de voorkeursgrenswaarde verlenen.

Indien met maatregelen niet kan worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB kan voor woningen in binnenstedelijk gebied een hogere waarde worden vastgesteld van ten hoogste 63 dB. De gemeente dient het vaststellen van de hogere waarde met eigen argumenten te motiveren en de vastgestelde hogere waardes zo snel mogelijk inschrijven in het kadaster.

3.4.4.2.2 Onderzoek     

Het plangebied is onder andere gelegen in de geluidzone van de Van Schaikweg, Ermerweg en Hondsrugweg. Hierdoor is het gestelde in de Wet geluidhinder van toepassing en dient het geluidniveau in de beoogde woningen op basis van het Bouwbesluit te worden getoetst. Uit de rekenresultaten blijkt dat als gevolg van het wegverkeer op de Van Schaikweg en de Hondsrugweg de toelaatbare grenswaarde van 48 dB [Lden} wordt overschreden. Voor de Van Schaikweg is na aftrek conform artikel 110-g van de Wet geluidhinder sprake van een overschrijding met 10,3 dB, voor de Hondsrugweg met 3,2 dB en voor De Klepel met 3,0 dB. Voor de Ermerweg, de Klokkenslag en de Wilhelminastraat geldt dat er geen sprake is van een overschrijding van de grenswaarde.

3.4.4.2.3 Maatregelen wegverkeerslawaai     

Het wegverkeer over de Van Schaikweg, de Klepel en de Hondrugweg zorgt voor een overschrijding van de grenswaarde. Het wegverkeer over de Van Schaikweg, de Klepel en de Hondsrugweg zorgen voor een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde. In artikel 77 lid 1b van de Wet geluidhinder staat dat er onderzoek moet plaatsvinden of, en zo ja, welke doeltreffende maatregelen mogelijk zijn om de geluidsbelasting terug te brengen tot een waarde die lager of gelijk is aan de voorkeursgrenswaarde. Wanneer de geluidsbelasting niet terug te brengen is tot de voorkeursgrenswaarde, dan kan een hogere grenswaarde ten gevolge van de optredende geluidbelastingen afkomstig van het wegverkeer over de Van Schaikweg, de Klepel en de Hondsrugweg worden verleend door de gemeente Emmen.

Bij het treffen van maatregelen geldt een voorkeursvolgorde: bron, overdracht en ontvanger.

3.4.4.2.4 Conclusie     

De geluidsbelasting op de gevels van de geprojecteerde woningen als gevolg van het wegverkeer over de Van Schaikweg, de Hondsrugweg en de Klepel voldoet niet aan de grenswaarde. Maatregelen aan de bron en de overdracht zijn vanuit verkeerskundige, stedenbouwkundige en financiele overwegingen niet realistisch. In dat geval kan de gemeente Emmen een besluit hogere grenswaarden nemen. Bij de vaststelling van hogere grenswaarden wordt elke geluidsbron apart beschouwd. Wanneer er sprake is van een samenloop van verschillende geluidsbronnen op basis van art. 110f Wet geluidhinder kan de gemeente pas een hogere waarde (voor de desbetreffende geluidsbron) vaststellen indien de gecumuleerde geluidsbelasting niet zal leiden tot een naar hun oordeel onaanvaardbare geluidsbelasting. Bij de bepaling van de gecumuleerde geluidbelasting voor wegverkeersbronnen wordt de aftrek art. 110g Wet geluidhinder niet toegepast. Verder dient bij de bepaling van de geluidsbelasting ter plaatse van een gevel, slechts rekening te worden gehouden met het invallende geluid.

Om medewerking te kunnen verlenen aan het opstarten van een dergelijke procedure, zal de gemeente als randvoorwaarde stellen dat de betreffende geluidsgevoelige bebouwing waarvoor een ontheffing wordt aangevraagd, dient te beschikken over een geluidsluw geveldeel.

Aanbeveling

Indien de geluidsbelastingen niet tot de voorkeurswaarde kan worden verlaagd en een hogere grenswaarde moet worden vastgesteld voor de betreffende woningen, zoals in onderhavig geval, dan dient bij de aanvraag omgevingsvergunning een aanvullend akoestisch onderzoek naar de geluidwerende kwaliteit van de gevels te worden toegevoegd. Hierbij dient te worden aangetoond dat de karakteristieke geluidswering van de uitwendige scheidingsconstructies (gevels en daken) ter plaatse van geluidsgevoelige ruimten voldoet aan de hiervoor gestelde grenswaarden uit het Bouwbesluit. De geluidswering van deze uitwendige scheidingsconstructies dienen ten minste gelijk te zijn aan het verschil tussen de cumulatieve geluidsbelasting op de gevels (of een dakvlak) en de grenswaarde voor het geluidsniveau in geluidsgevoelige ruimten van 33 dB, zoals vermeld in afd. 3.1 van het Bouwbesluit. De karakteristieke geluidswering dient in alle situaties ten minste 20 dB te bedragen.

3.4.4.3 Industrielawaai     

3.4.4.3.1 Onderzoek     

Wildlands Adventure Zoo Emmen

Ten westen van het plangebied, aan de andere zijde van de Hondsrugweg, liggen parkeerterreinen van Wildlands Adventure Zoo Emmen. Voor autoparkeerterreinen geldt een richtafstand van 30 meter voor geluid (rustige woonwijk). In gemengd gebied bedraagt dit 10 meter. De kortste afstand tussen het plangebied en genoemde parkeerterreinen bedraagt circa 100 meter waardoor op dit onderdeel geen akoestisch onderzoek industrielawaai benodigd is.

Industrieterrein Bargermeer

Ten zuidoosten van het plangebied bevindt zich het gezoneerde industrieterrein Bargermeer. De geluidzone van dit industrieterrein reikt over het plangebied. Gezien de kortste afstand tussen het plangebied en het industrieterrein Bargermeer circa 460 meter bedraagt en er afscherming door bestaande woningen plaatsvindt, vormt het industrieterrein derhalve akoestisch geen probleem.

De geluidbelasting bedraagt op alle oost- en zuidgevels op de eerste en tweede verdieping meer dan 50 dB(A), behalve op het oostelijk deel van het noordoostelijke bouwblok, waar het geluid door andere blokken wordt afgeschermd. Op de noord- en westgevels en ook op de begane grond van de oost- en zuidgevels is de belasting ten hoogste 50 dB(A). Op het dichtst bij het industrieterrein gelegen punt op de zuidgevel, punt TP64 is de geluidbelasting 54 dB(A). Op alle overige punten op oost- en zuidgevels is deze niet hoger dan 53 dB(A). Daarmee wordt de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) overschreden, maar wordt voldaan aan de grenswaarde voor de ten hoogste vast te stellen hogere grenswaarde van 55 dB(A) (art. 59 lid 1 en art. 45 Wet geluidhinder).

3.4.4.3.2 Maatregelen industrielawaai     

De geluidbelasting van het industrieterrein wordt bepaald door een zeer groot aantal geluidsbronnen van alle bedrijven op het industrieterrein. Deze ruimte ligt deels vast in vergunningen van de ruim 600 bedrijven op het terrein en deels in toekomstruimte die o.a. nodig is voor nieuwvestigingen op lege kavels. Bij de geluidsanering van het industrieterrein in 1997 zijn maatregelen onderzocht en getroffen om de belasting van het industrieterrein te reduceren. Sindsdien wordt de geluidbelasting bewaakt door middel van zonebeheer. Bij vergunningverlening aan bedrijven wordt deze getoetst aan de beste beschikbare technieken en aan de beschikbare ruimte van het industrieterrein.

Reductie van de geluidbelasting vanwege het industrieterrein door het treffen van geluidbeperkende maatregelen ten behoeve van de bouw van deze woningen is redelijkerwijs niet mogelijk.

3.4.4.3.3 Conclusie     

Als gevolg van Industrielawaai moeten voor meerdere woningen hogere grenswaarden worden vastgesteld van tussen de 51 en 55 dB(A). De berekende geluidbelasting varieert enigszins per verdieping en per gevel. Dat wordt veroorzaakt door verschillen in geluidoverdracht van de bronnen naar de beoordelingspunten. In de berekeningen is worstcase rekening gehouden met het mogelijk vervallen van afscherming van nabijgelegen gebouwen indien deze gebouwen ooit mochten worden geamoveerd of gewijzigd herbouwd.

3.4.4.4 Conclusie geluid     

Zowel de geluidsbelasting op de gevel van de geprojecteerde woningen door van het wegverkeer als door het industrielawaai overschrijden de voorkeurswaarden uit de Wet geluidhinder. Omdat het treffen van maatregelen vanuit verkeerskundig, stedenbouwkundig en financieel oogpunt niet leiden tot een geluidsbelasting die lager is dan de grenswaarde, wordt de gemeente Emmen verzocht een besluit hogere grenswaarde te nemen.

Om medewerking te kunnen verlenen aan het opstarten van een procedure hogere grenswaarden, zal de gemeente Emmen, gebaseerd op hiervoor vastgesteld beleid, als randvoorwaarde stellen dat de betreffende geluidsgevoelige bebouwingen waarvoor een ontheffing wordt aangevraagd dient te beschikken over een geluidsluw geveldeel.

Gebaseerd op het gecumuleerde geluidniveau afkomstig van het wegverkeer is sprake van een optredende geluidbelasting van maximaal 48 dB en voor industrielawaai van 51 dB(A). Bij een geluidwering van een buitengevel conform de minimale eis in het kader van het Bouwbesluit [de karakteristieke geluidswering Ga,k dient ten minste 20 dB te bedragen], kan cumulatief zonder het toepassen van aanvullende geluidwerende voorzieningen aan de minimale eis voor het binnenniveau worden voldaan.

3.4.5 Lucht     

3.4.5.1 Beoordelingskader     

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit. In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling 'niet in betekenende mate' bijdragen (Luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (Luchtkwaliteitseisen);
  • Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007.

Besluit en de Regeling 'niet in betekenende mate' bijdragen (luchtkwaliteitseisen). Het Besluit 'niet in betekenende mate' bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIMB kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden. Met grenswaarden voor beide stoffen van 40 µg/m³ komt dit neer op een bijdrage van

1,2 µg/m³.

Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen zijn geen gevoelige bestemmingen. De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Regeling Beoordeling luchtkwaliteit 2007

In deze regeling staat staan criteria en eisen vastgelegd waaraan de berekeningen en de rekenmodellen moeten voldoen. Hieronder een overzicht van de rekenmodellen:

  • CARII: berekening van emissies voor binnenstedelijk verkeer;
  • NIBM-tool: eenvoudige berekening van emissies van verkeer volgens worst case benadering;
  • ISL2: berekening van emissies voor buitenstedelijk verkeer;
  • ISL3a: berekening van emissies van industrie (onder meer veehouderijen).
3.4.5.2 Algemeen beeld luchtkwaliteit plangebied     

De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van 30 woningen. Deze ontwikkeling past binnen de lijst met categorieën van gevallen die in de regeling NIBM is opgenomen. De voorgenomen ontwikkeling draagt om deze reden niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het uitvoeren van een luchtkwaliteitsonderzoek is niet noodzakelijk.

3.4.5.3 Conclusie     

Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

3.5 Waterparagraaf     

3.5.1 Nationaal bestuursakkoord Water     

In 2003 is het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) gesloten tussen het Rijk, de provincies, de Unie van Waterschappen, het interprovinciaal overleg en de Vereniging Nederlandse Gemeenten. Met dit akkoord hebben de overheden vastgelegd op welke wijze, met welke middelen en langs welk tijdpad zij gezamenlijk de grote wateropgave voor Nederland in de 21e eeuw willen aanpakken.

In 2007 is het NBW geactualiseerd. Nieuwe klimaatscenario's, stedelijke wateropgaven, ruimtelijke doorvertaling, financiering en uitvoering vragen nadere afspraken. Bovendien is het accent in de loop van de jaren verschoven van planvorming naar uitvoering.

Het vertrekpunt voor het NBW-actueel is dat als Nederland leeft met water, het water ook meer ruimte moet krijgen. Nederland zal dus moeten investeren in de waterhuishouding. Het akkoord benadrukt de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het op orde krijgen en houden van het totale watersysteem. Het geeft aan welke instrumenten worden ingezet om de wateropgave te realiseren, welke taken en verantwoordelijkheden iedere partij daarbij heeft en hoe de partijen elkaar in staat willen stellen hun taken uit te voeren.

Het NBW heeft tot doel om in 2015 het watersysteem op orde te hebben en daarna op orde te houden, zodat problemen met wateroverlast, watertekort en waterkwaliteit zoveel mogelijk worden voorkomen.

Specifiek betekent dat voor regionale watersystemen dat in 2015 de wateroverlast uit oppervlaktewater door de waterschappen is aangepakt met een adequaat maatregelenpakket, uitgaande van het principe vasthouden, bergen en afvoeren. Daarnaast is voor de waterkwaliteit het NBW-doel om het watersysteem ecologisch en chemisch op orde te hebben en daarna op orde te houden.

3.5.2 Lokaal bestuursakkoord Water     

De uitgangspunten van het Nationaal bestuursakkoord Water zijn door het Waterschap Vechtstromen en de gemeente Emmen bekrachtigd in het Lokaal bestuursakkoord Water. In dit akkoord is vastgelegd op welke wijze de wateropgave van het Waterschap Vechtstromen zal worden opgelost en worden verdeeld over de gemeenten.

De wateropgave voor het Waterschap Vechtstromen is bepaald op 12.000.000 m³ water. Ongeveer 1.000.000 m³ van deze opgave is de stedelijke wateropgave, voor het overige deel moeten bergingsmogelijkheden worden gevonden in het landelijk gebied. Er is gekozen om de waterberging in het landelijk gebied op vier manieren vorm te geven:

  • Vasthouden in sloten en kanalen; door het verbreden en minder diep maken van sloten wordt water minder snel afgevoerd.
  • Vasthouden in lagergelegen gebieden; doordat deze gebieden van nature natter zijn, lenen deze gebieden zich beter voor natuur dan landbouw. Dergelijke gebieden kunnen worden ingezet om water vast te houden.
  • Vasthouden in beekdalen; de tegenwoordig veelvuldig gekanaliseerde beeklopen krijgen hun natuurlijke, meanderende verloop terug in een bredere bedding, zodat meer water kan worden vastgehouden in het beekdal.
  • Noodberging; omdat het verbeterde watersysteem niet op alle noodsituaties in kan spelen, wordt ruimte gereserveerd voor noodberging, die wordt benut om te hoge waterpeilen te laten zakken.

3.5.3 Waterbeheerplan 2010-2015     

De waterschappen Rijn - Oost (Groot Salland, Reest en Wieden, Rijn en IJssel en Vechtstromen) hebben een deels gelijk Waterbeheerplan opgesteld. De opdracht van de waterschappen in Rijn - Oost is te zorgen voor voldoende schoon water en voor veilig wonen en werken.

Met het oog op het veranderende klimaat is het verder ontwikkelen van de veiligheid in het watersysteem een belangrijke opgave voor de waterschappen. In stedelijke en landelijke gebieden wordt het water steeds meer ruimte gegeven, waarbij zoveel mogelijk kansen worden benut om wateropgaven te combineren met plannen en initiatieven voor landbouw, natuur en recreatie.

Daarbij wordt flexibel omgegaan met de eventuele planning zodat er maximaal maatschappelijk rendement komt. Veel projecten zullen in hoge mate interactief met burgers en maatschappelijke organisaties worden uitgevoerd.

Als onderdeel van het waterbeheerplan is een uitvoeringsparagraaf opgesteld. De nodige maatregelen zullen gefaseerd worden uitgevoerd, waarbij de aan de Kaderrichtlijn Water gerelateerde maatregelen bijzondere aandacht vragen, omdat hieraan een resultaatsverplichting is gekoppeld. Voor het Schoonebeekerdiep betekenen deze maatregelen in ieder geval de aanleg en onderhoud van natuurvriendelijke oevers.

Voor andere maatregelen, bijvoorbeeld in het kader van Waterbeheer 21e eeuw (WB21) geldt een inspanningsverplichting. Het Schoonebeekerdiep is vanuit de WB21-maatregelen aangemerkt als waterbergingsgebied voor 8.00.000 m³. In deze waterparagraaf wordt beschreven hoe het huidige waterhuishoudkundig systeem voor het plangebied van het bestemmingsplan Emmen, Centrum Heldenhof is ingericht, welke fysieke omstandigheden voor het gebied gelden en of speciale functies voor het plangebied gelden. Naast een beschrijving van de waterhuishoudkundige consequenties van het plan en de stedelijke wateropgave heeft het wateradvies van het waterschap een duidelijke plaats gekregen.

3.5.4 Gebiedspecifieke kenmerken     

Bestemmingsplan Emmen, Centrum Heldenhof ligt in het stroomgebied Rijn- Oost en valt onder het beheersgebied van het waterschap Vechtstromen. Het waterbeleid voor dit gebied is vastgelegd in het Waterbeheerplan van waterschap Vechtstromen en in het waterplan van de gemeente Emmen.

3.5.4.1 Grondgebruik     

In de bestaande situatie is de bebouwing en erfverharding ten behoeve van de voormalige brandweerkazerne en ambulancepost Emmen gesloopt en verwijderd. Alleen de bunker met erfontsluiting op de Van Schaikweg is nog aanwezig.

In de beoogde situatie worden er 30 woningen met tuinen, wegen en paden en overige openbare ruimte gerealiseerd. Gezien het feit dat het plangebied in het vigerende bestemmingsplan voor 100% mag worden bebouwd, betekent de beoogde situatie een afname van het verhard oppervlak ten opzichte van de oude situatie. Aangezien er sprake is van een afname van het aantal m² verhard oppervlak hoeft er geen watercompensatie plaats te vinden.

3.5.4.2 Bodemopbouw en hoogteligging     

Het plangebied ligt aan het begin van de twee uitlopers van de Hondsrug op een gemiddelde hoogte van 23 meter + NAP. De bodemopbouw bestaat uit loopodzalgronden waar de mens mest e.d. heeft opgebracht op een mineralogische rijke zandgrond, en kamppodzolgronden, die is ontstaan in arm moedermateriaal.

3.5.4.3 Grondwater     

Ter hoogte van het plangebied is sprake van grondwatertrap VI. Hiertoe bedragen de gemiddeld hoogste en laagste grondwaterstanden respectievelijk 40 - 80 en > 120 cm - maaiveld.

3.5.5 Waterhuishouding     

3.5.5.1 Riolering     

Naast het inzamelen en afvoeren van afvalwater heeft het rioolstelsel een belangrijke functie in de afwatering van de verharde oppervlakken in het plangebied. In een gemengd rioolstelsel worden afvalwater en regenwater 'gemengd' en vervolgens gezamenlijk afgevoerd naar de rioolwaterzuivering. Tijdens perioden met meer neerslag kan het voorkomen dat de rioolberging geheel gevuld raakt en zal rioolwater via de riooloverstorten naar het oppervlaktewater stromen. Een gescheiden rioolstelsel houdt afvalwater en regenwater gescheiden. Afvalwater wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuivering, regenwater wordt rechtstreeks op het oppervlaktewater geloosd.

Ter plaatse van het plangebied ligt een gemengd rioolstelsel. De voormalige brandweerkazerne en ambulancepost Emmen is op dit stelsel aangesloten. De beoogde nieuwbouw zal ook op dit systeem worden aangesloten, waarbij het zo zal zijn dat met het oog op de toekomst nu wel alvast gebruik wordt gemaakt van een gescheiden stelsel, één leiding voor schoon hemelwater en één voor het 'grijze' afvalwater. Hiermee wordt ingespeeld op een eventuele toekomstige vervanging van het gemengde stelsel in de (directe) omgeving van het plangebied door een gescheiden stelsel.

3.5.5.2 Waterbeheer, (grond) waterkwantiteit - en kwaliteit     

Het plangebied valt onder het bestaand stedelijk gebied en maakt geen deel uit van een natuurnetwerk en/of grondwaterbeschermingsgebied. Er zijn daarom geen beperkende eisen aan het grondgebruik gesteld.

Uit zorg voor een goede kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater zullen bij de bouw geen uitlogende materialen worden gebruikt.

3.5.6 Wateradvies waterschap     

De gemeente Emmen heeft het voorontwerpbestemmingsplan voorgelegd aan het waterschap. De reactie van het van waterschap is opgenomen in de Nota van Beantwoording. Deze is als bijlage 10 van de Bijlagen bij toelichting opgenomen in dit bestemmingsplan.

3.5.7 Gegevens ten behoeve van nadere inrichting en ontwikkeling in het plangebied     

Water is belangrijk voor het welzijn van mens en dier. In bebouwd gebied vormt het tevens een belangrijk ordenend en esthetisch element. Om aan dit doel te voldoen is het belangrijk dat het water van goede kwaliteit is en voldoende zuurstof bevat. Voor het plangebied betekent dit dat bij nieuwe ontwikkelingen er op moet worden gelet dat:

  • alleen water wordt aangelegd op plaatsen waar dit op natuurlijke wijze kan;
  • water verbonden is met de rest van het watersysteem;
  • er voldoende oeverbegroeiing is;
  • afstromend regenwater schoon is en blijft;
  • lozingen vanuit de riolering worden voorkomen.

Regenwater heeft van nature een goede kwaliteit. Door allerlei oorzaken kan het verontreinigd worden en hiermee bodem en oppervlaktewater belasten. Het is daarom van belang om er in eerste instantie voor te waken dat regenwater verder wordt verontreinigd. Dat kan worden bereikt door de oppervlaktes waarop regenwater valt schoon te houden (bijv. wegen en parkeerterreinen) door geen bestrijdingsmiddelen te gebruiken en rekening te houden met het gebruik van strooizout of het gebruik van uitlogende materialen.

Bij nieuwe ontwikkelingen moet zoveel mogelijk worden voorkomen dat regenwater wordt gemengd met andere waterstromen. Denk bijvoorbeeld aan het mengen met huishoudelijk afvalwater in het gemengde rioolstelsel. Bij nieuwe ontwikkelingen moet daarom worden onderzocht of het regenwater gescheiden kan worden afgevoerd. In onderhavige situatie wordt een gescheiden stelsel aangelegd. Hiermee wordt ingespeeld op een eventuele toekomstige vervanging van het gemengde stelsel in de (directe) omgeving van het plangebied door een gescheiden stelsel.

Hoofdstuk 4 Beschrijving ontwikkeling     

4.1 Ruimtelijke randvoorwaarden     

Door de gemeente Emmen zijn een aantal ruimtelijke randvoorwaarden gesteld aan het stedenbouwkundig plan ten aanzien van de hoofdopzet, het verkeer, de groenstructuur en het programma. Deze randvoorwaarden worden aan de hand van enkele afbeelding in de volgende paragraven beschreven.

4.1.1 Hoofdopzet     

De locatie dient een ruimtelijke hoofdopzet te hebben die aansluit bij de direct omliggende ruimtelijke structuur. Belangrijk aspect is dat de bebouwing de belangrijkste structuurdragers, de Van Schaikweg en de groenzone aan de zuidzijde, begeleid. Het plangebied krijgt een invulling met grondgebonden (stads)woningen langs de randen van het plangebied waarbij de bouwhoogte mag variëren van 2 t/m 4

bouwlagen. De woningen worden georiënteerd op de openbare ruimte. Op de hoek van de Klepel met de Van Schaikweg, ter hoogte van de bestaande bomen, dient een verbijzondering/accent in de bebouwing gerealiseerd te worden.

verplicht

Figuur 4-1: De ruimtelijke hoofdopzet van het stedenbouwkundig plan

4.1.2 Verkeer en parkeren     

Het plangebied dient via één nieuwe aansluiting op de Klepel ontsloten te worden. Ten aanzien van het aspect parkeren dient voldaan te worden aan de gemeentelijke parkeernorm (CROW). Parkeren dient niet zichtbaar te zijn vanaf de belangrijkste structuurdragers/openbare ruimte. Vanwege de ruimtelijke opzet zijn separate aansluitingen naar de hoogbouw én de grondgebonden woningen noodzakelijk. Indien voorzien wordt in de parkeerbehoefte op eigen terrein dient er voldoende parkeergelegenheid op het binnenterrein, uit het zicht, voor bezoekers gesitueerd te worden. Voor de bunker dienen minimaal 3 parkeerplaatsen in het plan opgenomen te worden. Aan de westzijde van het plangebied dient ruimte gereserveerd te worden voor een mogelijke doorsteek naar het aangrenzende plangebied bestemd voor autoverkeer.

4.1.3 Groenstructuur     

De zuidelijke rand van het plangebied wordt gevormd door de in te passen bestaande weg (toekomstige ontsluiting hoogbouw) die aan weerszijden begeleid wordt door bestaande bomenrijen. De waardevolle bomen uit deze bomenrijen dienen ingepast te worden in het ontwerp. Ook aan de noordoostzijde bevinden zich nog drie waardevolle bomen die ingepast dienen te worden. Bij alle te behouden bomen dient voldoende afstand voor de kroonprojecties aangehouden te worden. Het groene karakter van de Van

Schaikweg en de Klepel, bestaande uit gras en bomen, dient gecontinueerd te worden.

4.1.4 Programma     

Er mogen maximaal 32 grondgebonden (stads)woningen gerealiseerd worden met een bouwhoogte variërend van 2 t/m 4 bouwlagen en met wisselende beukmaten. De meest stedelijke woningen (qua typologie en bouwmassa) dienen hierbij aan de Van Schaikweg gesitueerd te worden en eventuele kleinschalige woningbouw zoals patiowoningen aan de zuidzijde (grenzende aan de groene ruimte).

De ondergrondse bunker dient ingepast te worden en toegankelijk te zijn vanuit de openbare ruimte (kan eventueel ook als onderdeel van een gebouw maar dan wel zelfstandig toegankelijk). Alle elementen die noodzakelijk zijn om de bunker te laten functioneren dienen op bijzondere wijze in de openbare ruimte dan wel in nieuwbouw geïntegreerd te worden.

4.2 Planbeschrijving     

4.2.1 Algemeen     

Het plan voorziet in de ontwikkeling van 30 woningen met tuinen, ontsluitingswegen, parkeerplaatsen en groenvoorzieningen. De bunker, die onderdeel van de voormalige brandweerkazerne was, blijft, evenals het huidige gebruik, gehandhaafd.

4.2.2 Stedenbouwkundig plan     

Het stedenbouwkundig plan bestaat uit een aan drie zijden bebouwd bouwblok, dat een binnenterrein ten behoeve van het parkeren omgeeft. De bebouwing bestaat uit 30 ééngezinswoningen. De woningen zijn met de voorzijde georienteerd op de omgeving. Het binnenterrein wordt ontsloten vanaf de Klepel door een rond lopende weg. De weg loopt in westelijke richting door tot de plangrens om een eventuele toekomstige ontwikkeling aan de westzijde van het plangebied te kunnen ontsluiten. Het binnenterrein is grotendeels ingericht ten behoeve van het parkeren; 23 parkeerplaatsen op eigen terrein van de woningen en 28 parkeerplaatsen in de openbare ruimte.

De voorgevelrooilijn van de woningen verspringt, zodat de individuele woning in het bouwblok herkenbaar is. Verspringingen in de bouwhoogte en een per woning afwisselende gevelindeling versterken dit beeld. De entree tot het Heldenhof wordt gemarkeerd door enkele markante bomen op het kruispunt tussen de Van Schaikweg en de Klepel.

4.2.3 Inrichting openbare ruimte     

Het stedenbouwkundig plan wordt gekenmerkt door de groene setting waarin het zich bevindt. De afstand tussen de rooilijnen en de openbare wegenstructuur is ruim en wordt ingericht met voetpaden door groenzones heen. Hierdoor staan de woningen direct aan het groen en vormt de fraai vormgegeven voorgevel de overgang tussen privé en openbaar. De bestaande bomenstructuur wordt in het nieuw in te richten binnenterrein doorgezet. Door de aanplant van veel nieuwe bomen en het omzomen van de parkeervakken met hagen zorgt het binnenterrein voor een groenbeleving bij de toekomstige bewoners. Deze beleving wordt versterkt door het toepassen van groene erfafscheidingen tussen de percelen en in de overgang van privé naar binnenterrein. Door het toepassen van bomen en hagen blijft het onderhoud op het binnenterrein beperkt maar blijft de kwaliteit en de groenbeleving van het binnenterrein tot in lengte van jaren overeind. De parkeerplekken en de overgangen naar de privé tuinen worden uitgevoerd in open bestrating, het maakt het binnenterrein informeler en minder hard. Ook de waterinfiltratie is gebaat bij deze oplossing.

4.2.4 Architectuur     

De vormgeving van de toekomstige bebouwing bestaat uit een compositie op blokniveau, waarbij de individuele woning deel uitmaakt van deze compositie zonder de eigen identiteit te verliezen. Hierin past tevens een beheerst materiaalgebruik en een eenvoudige vormentaal. De gewenste verbijzonderingen op de hoeken zijn een onderdeel van de compositie. De gevels bestaan uit een hoogwaardige wasserstrich baksteen, in diverse geeltinten, met horizontale en verticale toepassingen. Het daarmee ontstane spel van soberheid en levendigheid, zowel op blokniveau als op individueel niveau, geeft het project haar identiteit. De relatief bescheiden materiaalaccenten, hout en zink, zorgen voor een rustige en logische gevelcompositie.

Het toekomstige woningbouwplan bestaat in de basis uit een 7-tal woningtypes. De types kennen verschillende beukbreedtes en bouwlagen en de hoek/eindwoningen zijn overhoeks ontworpen.

Hierdoor kan een brede doelgroep worden bediend. Desalniettemin hebben toekomstige bewoners nog volop inspraak op de indeling van de woningen, de positie en grootte van de kozijnen alsook op het toevoegen van een 2e verdieping op een twee-laagse woning. Daarnaast kunnen bijna alle woningen op de begane grond worden voorzien van een uitbouw of op de verdieping van een balkon.

4.2.5 Inpassing bunker     

De bunker zal, als erfgoed van de koude oorlog, is ingepast in het stedenbouwkundig plan. In tegenstelling tot de zware betonconstructie wordt met een lichte glazen opbouw een entree en kleine tentoonstellingsruimte gecreëerd, die deel uitmaakt van grote overkapping waarvan het dak bestaat uit een combinatie van glazen panelen en zonnepanelen. De entreeruimte wordt voorzien van een balie en de feitelijke entree van de bunker wordt bereikt via een route die zich goed leent voor documentatie en reflectie. De toepassing van glazen bouwstenen en een grote glazen pui geven deze ruimtes een helder karakter.

Het paviljoen krijgt op deze manier meerdere functies en zal door haar transparante gevels een levendig deel uitmaken van de ruimtelijke infrastructuur. Het parkeren voor de bezoekers vindt in de directe nabijheid van de entree plaats zodat de eventuele overlast voor de bewoners van de nieuwe woonbuurt zeer beperkt blijft.

De verharding van gravel volgt de grenzen van de onderliggende bunker en laat ook de ventilatie en vluchtkokers zichtbaar. De verlichting van zowel de bunker-entree als de buitenruimte zorgen voor een sociaal veilige situatie.

De vijf meter hoge overdekte buitenruimte bestaat uit een semi transparant dak op houten palen en leent zich goed voor allerlei ontmoetingen en spel zoals Jeu de Boules, buurtbarbecue, etc. Uiteraard kan ook de buurt gebruik maken van deze ruimte. Aangrenzend aan dit deel van het binnenterrein kan een moestuin worden gerealiseerd. Op de overkapping worden PV-panelen gelegd die het stroomverbruik van de bunker en de verlichting in het binnenterrein voor een groot deel opvangt. De wateropvang van dit collectieve dak kan gebruikt worden voor tuinbesproeiing.

Hoofdstuk 5 Toelichting op de planregels en verbeelding     

5.1 Algemeen     

Het bestemmingsplan bestaat uit de plantoelichting, regels en verbeelding. De regels en de verbeelding vormen het juridisch bindende gedeelte van een bestemmingsplan. De verbeelding en de regels moeten altijd in samenhang worden gebruikt. De plantoelichting is bedoeld om de verbeelding en de regels te verduidelijken en om gemaakte keuzes te verantwoorden aan de hand van ruimtelijk beleid.

Het bestemmingsplan 'Emmen, Centrum Heldenhof' is een ontwikkelingsplan en maakt de bouw van 30 ééngezinswoningen mogelijk. Met de indeling van het bestemmingsplan zoals de naamgeving van de bestemmingen, opbouw van de regels en de weergave van de verbeelding wordt aangesloten op landelijk geldende standaarden, onder meer Informatiemodel Ruimtelijke Ordening (IMRO2012) en de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012).

5.2 Toelichting op de verbeelding     

Voor de verbeelding wordt als ondergrond de basiskaart BGT gehanteerd. De ondergrond zal nooit een volledige weergave van de werkelijkheid zijn. De op de verbeelding aangegeven bebouwing moet dan ook als illustratief worden beschouwd.

Alle gronden die binnen het plangebied vallen hebben een bestemming en/of aanduiding gekregen op de verbeelding. Deze bestemmingen en aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien in de regels hieraan een betekenis wordt gegeven. De begrenzingen van de bestemmingen volgen zoveel mogelijk geografische, topografische en/of kadastrale grenzen. Daar waar dat niet mogelijk bleek, is gekozen voor een meer praktische benadering. De schaal van de verbeelding kan met behulp van de computer door de gebruiker naar keuze worden ingesteld.

5.3 Toelichting op de regels     

De regels zijn een juridische vertaling van het planologische -en ruimtelijk beleid van de gemeente, provincie en het rijk. De regels zijn een juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bebouwing, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bebouwing. Bij het opstellen van de regels is geprobeerd om de regels zo beperkt mogelijk te houden door alleen te regelen wat nodig is.

Gebruiksregels

Per bestemming is aangegeven voor welk gebruik de gronden zijn bedoeld. Indien daar aanleiding voor bestaat, wordt via de specifieke gebruiksregels expliciet aangegeven waarvoor de gronden niet zijn bedoeld en of waarvoor en op welke wijze de gronden wel gebruikt kunnen worden.

Bouwregels

In de bestemmingen zijn bouwregels opgenomen. Met deze bouwregels worden de bouwmogelijkheden gereguleerd. Uitgangspunt bij het bouwen van hoofdgebouwen is dat hoofdgebouwen altijd binnen een bouwvlak worden gebouwd. Verder worden in de bouwregels onder anderen regels ten aanzien van het maximaal aantal wooneenheden, woningtype en maximale bouwhoogten opgenomen.

Flexibiliteit

Soms is het gewenst om af te wijken van de gestelde regels. Hiervoor zijn in het bestemmingsplan flexibiliteitbepalingen opgenomen om op specifieke situaties in te kunnen spelen. De uitvoering van de flexibiliteitregelingen ligt bij het college van Burgemeester en Wethouders. Het toepassen van deze regelingen is geen automatisme. Voordat wordt besloten dat van de geldende regels in het bestemmingsplan kan worden afgeweken, zal eerst bekeken worden wat de consequenties zijn van de afwijking op de leefomgeving.

In het bestemmingsplan zijn diverse flexibiliteitregelingen opgenomen, deze zijn:

  • Afwijken van de bouwregels;
  • Nadere eisen;
  • Algemene afwijkingsregels.

De afwijkingen van de bouw- of gebruiksregels maken afwijkingen van geringe aard mogelijk, waarbij de aan de grond toegekende bestemming gehandhaafd dient te blijven. Door het inwerkingtreden van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) worden verschillende vergunningen en besluiten, zoals de milieuvergunning, de omgevingsvergunning, afwijkingen van het bestemmingsplan en de kapvergunning gebundeld in een integrale omgevingsvergunning. Toestemming van burgemeester en wethouders voor een afwijking van de bouw- of gebruiksregels kan zodoende worden verkregen door het aanvragen van een omgevingsvergunning

Met de nadere eisenkunnen ondergeschikte zaken aan gebouwen worden aangepast. Het gaat hierbij om zaken zoals het aanpassen van de vorm of de situering van een bouwwerk of de inrichting van een terrein. Met 'nadere eisen' kunnen geen ingrijpende veranderingen plaatsvinden in de bestemmingen.

Bij toepassing van een afwijking en / of nadere eisen wordt het beoordelingskader gehanteerd zoals in de onderstaande tabel is weergegeven. Deze lijst geeft de afwegingscriteria aan die meegewogen moeten worden bij de afweging of een omgevingsvergunning wordt verleend en/ of het toepassen van de nadere eisen. Op deze wijze kunnen interpretatieproblemen worden vermeden en wordt aan gebruikers van de in het plangebied gelegen gronden zoveel mogelijk rechtszekerheid geboden. Het bestemmingsplan biedt mogelijkheden voor het afwijken van de nadere eisen, de uitvoering van deze flexibiliteitsbepalingen zal plaatsvinden via de omgevingsvergunning.

Bij toepassing van een afwijking en/ of nadere eis mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de volgende criteria:
1. Woonsituatie:
Ten aanzien van de woonsituatie dient rekening gehouden te worden met het in stand houden en/ of garanderen van een goede woonsituatie, hierbij dient gelet te worden op:

i. de verkeersaantrekkende werking en de parkeerbehoefte;

ii. overlast door lawaai, stank en/of trillingen;

iii. de lichttoetreding/bezonning ten opzichte van (bebouwing op) aangrenzende gronden;

iv. het uitzicht;

v. de aanwezigheid van voldoende privacy.
2. Straat- en bebouwingsbeeld:
In het belang van een verantwoorde, evenwichtige en samenhangende stedenbouwkundige en architectonische inpassing dient aandacht gegeven te worden aan:

i. een goede verhouding tussen bouwmassa's en open ruimte, (landschappelijke inpassing);

ii. de verhouding tussen de hoogte breedte van gebouwen;

iii. gevelbeelden;

iv. de samenhang van de bouwvorm met nabij gelegen bebouwing;

v. de hoogtedifferentiatie;

vi. de situering van gebouwen op het perceel;

vii. de geleding van de gebouwen indien de oppervlakte meer dan 1000 meter² bedraagt.
3. Culthuurhistorie
i. cultuurhistorische waarden en archeologische waarden;
4. Verkeersveiligheid
Ten waarborging van verkeersveiligheid dient rekening gehouden te worden met:

i. verkeersaantrekkende werking, toename van de verkeersintensiteit en de parkeerbehoefte;

ii. overlast door lawaai, stank en/of trillingen;

iii. benodigde uitzichthoeken van wegen;

iv. de aansluiting van in- en uitritten op de openbare weg;

v. de gevolgen voor het zicht op de openbare weg en of fiets- en voetpaden;

vi. de aanwezigheid van voldoende laad- en losruimte.
5. Sociale veiligheid
Ter waarborging en ter voorkoming van een ruimtelijke situatie die onoverzichtelijk, onherkenbaar en niet-sociaal controleerbaar is dient rekening gehouden te worden:

i. de mogelijkheden voor de verbetering van toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een sociaal onveilige plek;

ii. de mate waarin de toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een openbare ruimte wordt ingeperkt.
6. Brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding
Ten aanzien van de brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding dient rekening gehouden te worden met de volgende aspecten:

i. aanwezigheid van kwetsbare objecten;

ii. de aanwezigheid en routering van vluchtwegen;

iii. de bereikbaarheid van de bouwwerken;

de beschikbaarheid en bereikbaarheid van adequate blusmiddelen.
7. Milieusituatie:
Ter waarborging en ter voorkoming van een milieukundig ongewenste situatie als gevolg van een ruimtelijke ingreep dient rekening gehouden te worden met:

i. de mate van hinder voor de omliggende functies;

ii. de gevolgen voor de externe veiligheid;

iii. de gevolgen van de aanwezigheid van gevoelige functies voor de hinderlijke functies;

iv. de gevolgen voor flora en fauna in relatie met de omgeving;

v. de gevolgen voor de bodemkwaliteit;

vi. de gevolgen voor de (grond)waterkwaliteit;

vii. de situering van gebouwen ten opzichte van het water.
8. Gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen
Ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken is het niet toegestaan op enig terrein zodanig te bouwen, dat daardoor op een aangrenzend terrein, waarvan de toestand op dat moment overeenkomt met het plan, een situatie zou ontstaan die niet meer overeenkomt met het plan of waardoor een reeds bestaande afwijking van het plan zou worden vergroot.

Figuur 5.1: Beoordelingscriteria afwijkingen en nader eisen

De bevoegdheid ex. artikel 3.6 Wro om het bestemmingsplan te wijzigen ligt eveneens bij burgemeester en wethouders. De wijzigingsbevoegdheid maakt een wijziging van een bestemming in een andere bestemming mogelijk. Voor de wijzigingsbevoegdheid geldt dat deze niet kan worden uitgevoerd, voordat onderzoek is uitgevoerd. Dit biedt de mogelijkheid om nader onderzoek zoveel mogelijk op de concrete situatie af te stemmen.

Opzet regels

De planregels van dit bestemmingsplan zijn opgedeeld in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1. Inleidende regels;
  • Hoofdstuk 2. Bestemmingsregels;
  • Hoofdstuk 3. Algemene regels;
  • Hoofdstuk 4. Overgangs - en slotregels.

De inhoud van de verschillende hoofdstukken wordt als volgt toegelicht:

5.3.1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

In hoofdstuk 1 worden diverse begrippen welke in de planregels worden gehanteerd nader verklaard. Dit om mogelijke interpretatieproblemen te voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.

artikel 1 Begrippen

De begripsbepalingen in artikel 1 zijn noodzakelijk bij de interpretatie van de regels. In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. De begrippen die hierin zijn opgenomen zijn terug te vinden in de bestemmingsbepalingen. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normaal spraakgebruik.

Met uitzondering van de eerste twee begrippen (plan en bestemmingsplan) zijn de begrippen alfabetisch gerangschikt. De begrippen zijn zoveel mogelijk gebaseerd op vaste jurisprudentie. In de loop der tijd hebben de meeste begrippen zich ontwikkeld tot een standaard, waarvan ook in dit bestemmingsplan gebruik is gemaakt.

artikel 2 Wijze van meten

De bepalingen over de wijze van meten zijn in artikel 2 opgenomen. Dit artikel geeft aan hoe de hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

5.3.2 Hoofdstuk 2 bestemmingsregels     

In hoofdstuk 2 worden de op de verbeelding aangegeven bestemmingen omschreven en wordt geregeld op welke wijze de gronden en opstallen gebruikt mogen worden.

5.3.2.1 Cultuur en ontspanning     

Cultuur en Ontspanning

De voor 'Cultuur en ontspanning' aangewezen gronden zijn bestemd voor een museum informatie centrum, fietsstroken, voetpaden, (erf)toegangswegen in- en uitritten, parkeervoorzieningen, geluidswerende voorzieningen, kunst- en waterwerken en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en nutsvoorzieningen. Ook voorzieningen ten behoeve van sport- en speelgelegenheden en andere bouwwerken mogen binnen deze bestemming opgericht worden. Momenteel is de bunker in gebruik door de Stichting Archeologie en Monument. Dit gebruik blijft in dit bestemmingsplan ongewijzigd.

5.3.2.2 Groen     

Groen

De op de verbeelding voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor openbare groenvoorzieningen, (erf)toegangswegen, fietsstroken, voetpaden, voorziening ten behoeve van de waterhuishouding en nutsvoorzieningen. Voorzieningen ten behoeve van sport- en speelgelegenheden en andere bouwwerken mogen binnen deze bestemming opgericht worden.

Binnen de bestemming Groen is geen bouwmogelijkheid opgenomen. Het is niet mogelijk om parkeergelegenheden in het groen te realiseren.

5.3.2.3 Verkeer     

Verkeer

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor wegen en straten voor hoofdzakelijk het doorgaande verkeer. Binnen deze bestemming zijn ook, voor zover aanwezig, waterhuishoudkundige voorzieningen, de bermen, bermsloten en bermbeplanting opgenomen. zie bestemmingsomschrijving in de regels. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden opgericht. Wel is het mogelijk dat andere bouwwerken ten dienste van de bestemming worden opgericht.

5.3.2.4 Verkeer - Verblijfsgebied     

Verkeer - Verblijfsgebied

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor woonstraten en wegen ten behoeve van de ontsluiting van de aanliggende erven en percelen, toegangswegen en inritconstructies zie bestemmingsomschrijving in de regels. Binnen deze bestemming is het aanleggen van voet- en fietspaden, straten, erven en pleinen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, sport en speelgelegenheden, nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen eveneens mogelijk. Gebouwen mogen niet worden opgericht binnen deze bestemmingen, wel zijn andere bouwwerken ten dienste van de bestemming mogelijk.

5.3.2.5 Wonen - Aaneengebouwd     

Wonen - Aaneengebouwd

Binnen de bestemming 'Wonen - Aaneengebouwd' wordt de mogelijkheid geboden voor de realisatie van aaneengebouwde woningen. Aaneengesloten woningen zijn woningen waarvan meer dan twee woningen onder één kap zijn geplaatst (rijwoningen). Voor 'Wonen - Aaneengebouwd' geldt dat maximaal 50 m² bijbehorende bouwwerken gerealiseerd mogen worden mits niet meer dan 50% van het bouwperceel wordt bebouwd (inclusief de ruimte die gebruikt wordt voor de woning). Het aantal woningen mag niet meer bedragen dan op de verbeelding ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is aangegeven.

5.3.3 Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Hoofdstuk 3 van de regels bevat bepalingen die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen, zodat het uit praktische overwegingen de voorkeur verdient deze in afzonderlijke artikelen onder te brengen.

artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Met dit artikel wordt voorkomen dat meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt. Dit is bijvoorbeeld mogelijk als (onderdelen van) bouwpercelen van eigenaars in maatvoering verschillen en wisselen. Door verwerving van een extra (bouw)perceel of een gedeelte daarvan, kunnen de gronden niet meegenomen worden met de berekening van de bouwmogelijkheden van het nieuwe perceel als de nieuw verworven gronden reeds meegenomen zijn bij de berekening van een eerdere bouwplannen. Het is dus niet toegestaan gronden twee keer in te zetten om een omgevingsvergunning te verkrijgen.

artikel 10 Algemene bouwregels

In dit artikel zijn regels opgenomen voor het bouwen van ondergeschikte bouwonderdelen. De genoemde onderdelen mogen de in de regels bepaalde maximale bouwhoogte overschrijden met de in dit artikel genoemde maten. Hiervoor is bewust gekozen omdat dit duidelijkheid en enige vrijheid aan ontwerpers biedt. Tevens wordt in dit artikel, artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing verklaard met uitzondering van een zestal onderwerpen dit onder andere in verband met de bereikbaarheid, beheer en gebruik van het openbaar gebied.

artikel 11 Algemene gebruiksregels

Dit artikel bevat regels ten aanzien van vormen van verboden gebruik voor onbebouwde ruimten en gebouwen.

artikel 12 Algemene afwijkingsregels

Afwijkingsregels zijn regels waardoor aan de bestemmingsbepalingen de nodige extra flexibiliteit wordt meegegeven. Toestemming voor afwijking gebeurt door het verlenen van een omgevingsvergunning. Het college van Burgemeester en Wethouders kan bijvoorbeeld een omgevingsvergunning verlenen voor het 10 % vergroten van de bouwmogelijkheden voor goot- en nokhoogte, het bouwen van bijgebouwen in de voorgevel van het hoofdgebouw, het bouwen van het hoofdgebouw maximaal 5 meter achter de gevellijn en het bouwen met een minder steile dakhelling. Daarnaast kan afgeweken worden van het bestemmingsplan om op medische indicatie te bouwen op- of achter de gevellijn en specifiek voor het oprichten van 30 m² bebouwing voor noodzakelijke voorzieningen in het licht van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO). Daarnaast zijn ten aanzien van het gebruik afwijkingsmogelijkheden opgenomen voor de uitoefening van een aan huis gebonden kleinschalige beroeps- of bedrijfsactiviteiten voor alle woningen of het uitoefenen van bed en breakfast.

De omgevingsvergunningen mogen alleen gebruikt worden indien niet op grond van een andere bepaling in deze regels omgevingsvergunning kan worden verleend. Dit betekent dat niet 2 keer een omgevingsvergunning kan worden verleend van eenzelfde bepalingen of dat bepalingen die extra bouwmogelijkheden geven niet cumulatief gebruikt mogen worden.

artikel 12 Overige regels

Onder dit artikel kunnen regels worden geplaatst die niet onder een andere regel zijn te vatten.

5.3.4 Hoofdstuk 4 overgangs- en slotregels     

Hoofdstuk 4 bestaat uit 2 artikelen, de eerste is het overgangsrecht ten aanzien van gebruik en bebouwing en de tweede de slotregel waarin de citeertitel van het bestemmingsplan wordt aangehaald.

artikel 13 Overgangsrecht

Dit artikel regelt het overgangsrecht ten aanzien van legaal bestaand gebruik en legale bestaande bouwwerken die afwijken van de (nieuwe) bestemming. Het overgangsrecht beschermt de gevestigde belangen of rechten bij een nieuwe, van de bestaande situatie afwijkende regeling. Dit betekent dat bestaand gebruik en bestaande bouwwerken welke in strijd zijn met het nieuwe bestemmingsplan, maar reeds aanwezig was ten tijde van de voorgaande plannen, onder voorwaarden, mag worden voortgezet, met als doel het uiteindelijk beëindigen van de afwijkende situatie. Voorheen illegale bebouwing en illegaal gebruik worden met het overgangsrecht niet gelegaliseerd.

artikel 14 Slotregel

In dit artikel wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald. In dit geval kunnen de regels van het bestemmingsplan aangehaald worden als "Regels van het bestemmingsplan Emmen, Centrum Heldenhof".

5.4 Handhaving     

De verantwoordelijkheid voor controle en handhaving van het bestemmingsplan ligt bij de gemeente. Van de gemeente mag verwacht worden dat opgetreden wordt als de regels van het bestemmingsplan niet worden nageleefd. Bestemmingsplannen zijn immers bindend voor overheid en publiek ter bescherming van een goede ruimtelijke kwaliteit en een veilige leefomgeving.

De gemeente Emmen heeft handhavingsbeleid ontwikkeld voor bestemmingsplannen. Met het handhavingsbeleid wordt aangesloten op het programma van de landelijke Stuurgroep Handhaven op Niveau met betrekking tot het programmatisch handhaven. Hierbij maakt de gemeente Emmen gebruik van een prioriteitenlijst vastgesteld door het college. De opzet van het programmatisch aanpakken is dat niet alle illegale situaties worden opgepakt, maar wel een werkbaar aantal zaken, daadwerkelijk wordt aangepakt. Voor wat betreft bestemmingsplannen wordt opgetreden in situaties met een uitstralend effect, een groot risico, of met belangrijke planologische consequenties. Het gaat hierbij om bijvoorbeeld illegaal bouwen, bouwen bouten bouwvlak, bouwen of in gebruik hebben van een gebouw in strijd met de bestemming.

De opzet van het programmatisch aanpakken is dat niet alle illegale situaties worden opgepakt, maar wel een werkbaar aantal zaken, dat een uitstralend effect zal hebben. Daarbij wordt gebruik gemaakt van een prioriteitenlijst dat de mate van prioriteit tot handhavend optreden aangeeft. Nieuw vastgestelde bestemmingsplannen lenen zich bij uitstek voor een projectmatige aanpak.

Hoofdstuk 6 Maatschappelijke betrokkenheid     

6.1 Opstartbijeenkomst     

Voor een goed verloop van de communicatie met de bewoners van de (directe) omgeving van het plangebied is over het voorliggende bestemmingsplan contact gezocht met het bestuur van de erkende overleg partner.

6.2 Overleg ex. artikel 3.1.1 Bro en zienswijzen     

6.2.1 Overleg     

Conform artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is dit bestemmingsplan toegestuurd aan verschillende overlegpartners. Naar aanleiding hiervan is een reactie ontvangen van de provincie Drenthe, het Waterschap Vechtstromen, de brandweer Drenthe en Enexis. De ontvangen reacties zijn gebundeld en beantwoord in de Nota van Beantwoording behorende bij het bestemmingsplan Emmen, Centrum Heldenhof. De Nota van Beantwoording is als bijlage 10 in de Bijlagen bij toelichting opgenomen in dit bestemmingsplan.

6.2.2 Inloopbijeenkomst     

Op 19 juli 2018 heeft de initiatiefnemer een inloopbijeenkomst georganiseerd voor omwonenden. Tijdens deze bijeenkomst zijn omwonenden geïnformeerd over de voorgenomen ontwikkelingen en is het bouwplan gepresenteerd.

Tijdens de periode van het vooroverleg heeft op 29 oktober 2018 is een tweede inloopbijeenkomst plaatsgevonden voor omwonenden. Een kort verslag van deze bijeenkomt is opgenomen in de Nota van Beantwoording. De Nota van Beantwoording is als bijlage 10 in de Bijlagen bij toelichting opgenomen in dit bestemmingsplan.

6.2.3 Vasstelling     

Het bestemmingsplan is in de raadsvergadering van 24 september vastgesteld het besluit is opgenomen als bijlage 1

6.3 Zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan     

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 19 april 2019 gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. Tijdens deze periode is 1 zienswijze door de VRD ingediend. De reactie betreft niet zo zeer het bestemmingsplan maar de brandveiligheid in en om het bouwplan en heeft geen wijzigingen tot gevolg. Het bestemmingsplan kan ongewijzigd door de raad worden vastgesteld.

De zienswijze is in de nota van beantwoording bijlage11 opgenomen.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid     

Per 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening in werking getreden. Afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening verplicht de gemeente tot het verhalen van kosten bij grondexploitatie via een exploitatieplan, tenzij kostenverhaal anderszins is verzekerd.

De toepassing voor het afdwingbare kostenverhaal richt zich op bouwplannen. De definitie van wat onder een bouwplan wordt verstaan, is opgenomen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Uit dit artikel blijkt dat onder een bouwplan onder andere wordt verstaan de bouw van een woning of de uitbreiding van een gebouw van 1.000 m² of meer.

Het voorliggende bestemmingsplan Emmen, Centrum Heldenhof betreft een ontwikkelingsplan van 30 woningen. De woningen worden op eigen grond en op kosten van de aanvrager gerealiseerd. Middels een kostenverhaalsovereenkomst zijn de kosten ten aanzien van het opstellen van het bestemmingsplan, de planschadekosten en aansluitkosten op de openbare voorzieningen verrekend met de aanvrager. Het kostenverhaal is hiermee anderszins geregeld waardoor vaststelling van een exploitatieplan niet nodig is.

Regels     

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

1.1 Plan:     

het bestemmingsplan Emmen, Centrum Heldenhof met identificatienummer NL.IMRO.0114.2018024-B701 van de gemeente Emmen;

1.2 Bestemmingsplan:     

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 Aan huis gebonden kleinschalige beroep- of bedrijfsactiviteiten:     

een beroep, of het beroepsmatig verlenen van diensten of bedrijfsvoering dat op administratief, lichaamsverzorgend , juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of een daarmee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.4 Aanduiding:     

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 Aanduidingsgrens:     

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 Achtererfgebied:     

erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant op meer dan 1

meter van de voorkant van het hoofdgebouw;

1.7 Achtererfscheiding:     

een van de weg afgekeerde zijde van een bouwperceel, met dien verstande, dat wanneer daarvoor volgens het plan meerdere zijden in aanmerking kunnen komen, burgemeester en wethouders bepalen welke zijde als achtererfscheiding dient te worden aangemerkt;

1.8 Achtergevel:     

gevel aan de achterzijde van een (hoofd)gebouw;

1.9 Afvalinzamelsysteem:     

geheel of gedeeltelijk ondergronds gelegen bouwwerken/ voorzieningen voor de inzameling van huishoudelijk afval, glas en dergelijke;

1.10 Ander(e) bouwwerk(en):     

een bouwwerk, geen gebouw zijnde;

1.11 Andere geluidsgevoelige gebouwen:     

andere geluidsgevoelige gebouwen als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder;

1.12 Andere werk(en):     

een werk, geen bouwwerk zijnde;

1.13 Bebouwing:     

één of meer gebouwen en/ of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.14 Bebouwingsgrens:     

een op de verbeelding aangegeven grens die, door gebouwen niet mag worden overschreden, behoudens overschrijdingen die krachtens deze voorschriften zijn toegestaan;

1.15 Bed and breakfast     

het gebruik van een ruime met als doel het verstrekken van logies en ontbijt aan steeds wisselend publiek, dat voor een korte periode, een tot enkele nachten, ter plaatse verblijft; onder bed and breakfast wordt niet begrepen overnachtingen, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid. De ruimte die gebruikt wordt voor bed and breakfast mag niet worden gebruikt als zelfstandige woning;

1.16 Begane grond:     

de bouwlaag of verdiepingsvloer van een gebouw ter hoogte van het peil;

1.17 Bestaand:     

bestaand ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan;

1.18 Bestaande bebouwing:     

bebouwing aanwezig op de eerste dag van de terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan;

1.19 Bestemmingsgrens:     

de grens van een bestemmingsvlak;

1.20 Bestemmingsplan     

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.21 Bestemmingsvlak:     

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.22 Bijbehorend bouwwerk:     

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel

bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk,

met een dak;

1.23 Bodemingreep:     

werken of werkzaamheden die een bodemverstorende werking kunnen hebben op het aanwezige

(archeologische) bodemarchief;

1.24 Bijgebouw:     

een gebouw dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het op het zelfde bouwperceel gelegen

hoofdgebouw, zoals een bijbehorend bouwwerk, aan- of uitbouw en aangebouwd en/of vrijstaand

bijgebouw;

1.25 Bouwen:     

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.26 Bouwgrens:     

de grens van een bouwvlak;

1.27 Bouwperceel:     

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.28 Bouwperceelgrens:     

de grens van een bouwperceel;

1.29 Bouwvlak:     

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.30 Bouwwerk:     

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde verbonden is;

1.31 Cultuur en ontspanning - (museum) informatie centrum:     

bebouwing, ingericht en gebruikt ten behoeve van culturele, educatieve-, onderwijs- of recreatieve doeleinden. Het (museum) informatiecentrum kan gebruikt worden voor exposities, tentoonstellingen, onderwijs-en wijkbijeenkomsten en door de historisch,- archeologisch- , en erfgoed verengingen.

1.32 Cultuurhistorische waarden:     

een aangewezen gebied en of element met toegekende waarden, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik, dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;

1.33 Erf:     

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;

1.34 Gebouw:     

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.35 Geometrische plaatsbepaling:     

locatie van een ruimtelijk object, vastgelegd in een ruimtelijk referentiesysteem;

1.36 Gevel:     

een bouwkundige constructie die een ruimte in een woning of gebouw scheidt van de buitenlucht, daaronder begrepen het dak;

1.37 Gevellijn:     

de fysieke, danwel doorgetrokken denkbeeldige lijn die, behoudens toegelaten afwijkingen, bij het bouwen aan de wegzijde met het vooraanzicht vanaf de weg, niet mag worden overschreden;

1.38 Groenvoorziening:     

een (openbaar)gebied, dat is ingericht als berm, park, groenstrook, beplantingsstrook, grasveld, plantsoen, sport- en speelveldjes en dergelijke, welke voor het gehele jaar of een groot deel van het jaar voor het publiek algemeen toegankelijk moet zijn;

1.39 Hoofdgebouw:     

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst;

1.40 Maatschappelijke voorzieningen:     

voorzieningen voor het uitoefenen van activiteiten gericht op de sociale, maatschappelijke, educatieve en openbare dienstverlening, waaronder: gezondheidszorg, zorg en welzijn, jeugd/ kinderopvang, onderwijs, religie, bibliotheken, culturele voorzieningen, verenigingsleven, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;

1.41 Nutsvoorzieningen/ of nutsbedrijven en semi-openbare nutsvoorzieningen:     

voorzieningen ten dienste van openbare en semi-openbare nut, zoals transformatorgebouwen, telefooncentrales, telecommunicatie, alarmeringsystemen, riolering, rioolgemalen, waterzuivering, de levering van elektriciteit, gas, water en warmte, voorzieningen voor de waterhuishouding en naar aard van nutsvoorzieningen of daarmee gelijk te stellen overige voorzieningen;

1.42 Ontmoetingsplek     

kleinschalige en deels beschutte openbare locatie waar bijvoorbeeld jongeren of ouderen kunnen samenkomen;

1.43 Overkapping:     

een ander bouwwerk, dat een overdekte ruimte vormt met ten hoogste één wand (dak op pootjes);

1.44 Overig bouwwerk:     

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de

aarde is verbonden;

1.45 Straat- en bebouwingsbeeld:     

de waarde van een gebied in stedenbouwkundige zin, die wordt bepaald door de mate van samenhang in aanwezige bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte, een goede hoogte- en breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en de samenhang in bouwvorm en ligging tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;

1.46 Voorerf:     

gedeelte van het erf dat aan de voorkant van het gebouw gelegen is;

1.47 Voorerfgebied     

erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied.

1.48 Waterhuishoudkundige voorzieningen:     

voorzieningen ten dienste van de waterhuishouding waaronder wadi's, waterlopen, waterpartijen, watergangen, dammen, sluizen, duikers, retentiebekkens, vijvers;

1.49 Waterlopen:     

een sloot, goot of greppel t.b.v. opvang en afvoer van gebiedseigen water en mede bedoeld als verbinding tussen de voor water bestemde gronden;

1.50 Wonen aaneengebouwd (rijwoning):     

een grondgebonden woning die met andere gelijkvormige huizen onder een kap of in een rij staat, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.51 Woning/ woningen:     

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.52 Wooneenheid:     

zelfstandige bewoonbaar gedeelte van een voor wonen bestemd gebouw, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

Artikel 2 Wijze van meten     

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 De afstand tot de zij- c.q. achtererfscheiding:     

de kortste afstand gemeten tussen een bouwwerk en de zij- c.q. achtererfscheiding;

2.2 De bebouwing op de verbeelding:     

de op de verbeelding aangegeven (kadastrale) bebouwing wordt als illustratief beschouwd;

2.3 Bebouwingspercentage:     

een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van het bouwvlak, dat ten hoogste mag worden bebouwd;

2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk:     

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 De dakhelling:     

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.6 De goothoogte van een bouwwerk:     

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.7 De hoogte van een windturbine:     

vanaf het peil tot aan de as van de windturbine;

2.8 De inhoud van een bouwwerk:     

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.9 De oppervlakte van een bouwwerk:     

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.10 Het peil:     

het peil overeenkomstig de bouwverordening, danwel indien geen peil overeenkomstig de bouwverordening is vast te stellen, de hoogte van het afgewerkte bouwterrein, indien in of op het water wordt gebouwd, dan het Normaal Amsterdams Peil of een ander plaatselijk waterpeil aan te houden;

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Cultuur en Ontspanning     

3.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Cultuur en Ontspanning' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. een museum informatie centrum ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van cultuur en ontspanning - museum informatie centrum';
  2. expositieruimte;
  3. ondergrondse bunker en bijbehorende voorzieningen zoals boven en ondergrondse lucht-en ventilatiesystemen, nooduitgangen en een entreegebouw tot ondergrondse bunker;

met bijbehorende:

  1. andere bouwwerken;
  2. zonnecollectoren;
  3. sport- en speelgelegenheden;
  4. fiets- en voetpaden;
  5. toegangswegen in- en uitritten;
  6. parkeervoorzieningen;
  7. groenvoorzieningen;
  8. geluidswerende voorzieningen;
  9. kunstwerken en waterwerken;
  10. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.

3.2 Bouwregels     

3.2.1 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  2. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd, waarbij bijbehorende bouwwerken ondergeschikt dienen te zijn aan het hoofdgebouw;
  3. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6 meter.
3.2.2 Ondergrondse gebouwen     

Voor ondergrondse gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. de bestaande afmetingen van de aanwezige ondergrondse gebouwen, zoals deze bestonden ten tijde van de ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan zijn toegestaan.
3.2.3 Andere bouwwerken     

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  1. de bouwhoogte van een ander bouwwerk mag maximaal 3 meter bedragen met dien verstande dat:
    1. de totale gezamenlijke oppervlakte aan andere bouwwerken maximaal mag 50 m² bedragen;
    2. overkappingen binnen het bouwvlak worden gerealiseerd;
    3. de maximale bouwhoogte van een erf- en terreinafscheiding langs de openbare weg maximaal 1 meter mag bedragen;
    4. de bouwhoogte van lichtmasten en vlaggenmasten maximaal 5 meter mag bedragen;
    5. een luifel aan het hoofdgebouw maximaal 1,5 meter uit steken.

3.3 Nadere eisen     

3.3.1 Bevoegdheid     

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de gebouwen, wat betreft:

  1. de woonsituatie;
  2. het straat- en bebouwingsbeeld;
  3. cultuurhistorie;
  4. verkeersveiligheid;
  5. sociale veiligheid;
  6. brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding;
  7. milieusituatie;
  8. de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.

3.4 Specifieke gebruiksregels     

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van de bovengrondse bebouwing en voorzieningen die het gebruik van de ondergrondse bebouwing en voorzieningen zoals is opgenomen in artikel 3.1 belemmeren.

Artikel 4 Groen     

4.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. groen(voorzieningen);

met bijbehorende:

  1. andere bouwwerken;
  2. sport- en speelgelegenheden;
  3. fiets- en voetpaden;
  4. toegangswegen in- en uitritten.
  5. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.

4.2 Bouwregels     

4.2.1 Andere bouwwerken     

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  1. de gezamenlijke oppervlakte aan andere bouwwerken mag maximaal 50m² bedragen;
  2. de bouwhoogte van een ander bouwwerk mag maximaal 3 meter bedragen met dien verstande dat:
    1. de bouwhoogte van erf-en terreinafscheidingen gelegen langs een openbare weg en/ of langs het gedeelte van het zijerf, dat loopt vanaf de openbare weg tot aan de voorgevel van het hoofdgebouw, mag maximaal 1 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf-en terreinafscheidingen achter de gevellijn maximaal 2 meter mag bedragen;
    2. de maximale bouwhoogte van lichtmasten en vlaggenmasten maximaal 5 meter mag bedragen;

Artikel 5 Verkeer     

5.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wegen, fietspaden met hoofdzakelijk een functie voor het doorgaande verkeer;
  2. informatiesystemen/signaleringsborden;
  3. voorzieningen voor het openbaar vervoer;

met bijbehorende:

  1. andere bouwwerken;
  2. kunstwerken en waterwerken;
  3. toegangswegen, in- en uitritten;
  4. groenvoorzieningen;
  5. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.

5.2 Bouwregels     

5.2.1 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
5.2.2 Andere bouwwerken     

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  1. de bouwhoogte van een ander bouwwerk mag maximaal 5 meter bedragen met dien verstande dat:
    1. de bouwhoogte van lichtmasten, informatiesystemen, signaleringsborden en vlaggenmasten maximaal 10 meter mag bedragen
    2. de bouwhoogte van de erf- en terreinafscheidingen gelegen langs een openbare weg maximaal 1 meter mag bedragen;
    3. de bouwhoogte van geluidswerende voorzieningen maximaal 6 meter mag bedragen.

5.3 Specifieke gebruiksregels     

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  1. het veranderen van het profiel, dan wel het veranderen van bestaande geluidsreducerende maatregelen waardoor de voorkeurgrenswaarde of een hogere verkregen grenswaarde op grond van de Wet geluidhinder wordt overschreden.

Artikel 6 Verkeer - Verblijfsgebied     

6.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Verkeer- Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. woonstraten;
  2. wegen voor de ontsluiting van de aanliggende percelen;
  3. erven en pleinen;
  4. voorzieningen voor het openbaar vervoer;
  5. informatiesystemen/signaleringsborden;
  6. geluidswerende voorzieningen;

met bijbehorende:

  1. andere bouwwerken;
  2. kunstwerken en waterwerken;
  3. sport- en speelgelegenheden;
  4. fiets- en voetpaden;
  5. parkeervoorzieningen;
  6. groenvoorzieningen;
  7. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.

6.2 Bouwregels     

6.2.1 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd;
6.2.2 Andere bouwwerken     

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  1. de bouwhoogte van een ander bouwwerk mag maximaal 5 meter bedragen met dien verstande dat:
    1. de bouwhoogte van de erf- en terreinafscheidingen gelegen langs een openbare weg maximaal 1 meter mag bedragen;
    2. de bouwhoogte van geluidswerende voorzieningen maximaal 6 meter mag bedragen.

Artikel 7 Wonen - Aaneengebouwd     

7.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Wonen - Aaneengebouwd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen - aaneengebouwd, aaneengebouwde woningen;
  2. bijbehorende bouwwerken;
  3. tuin en erven;

met bijbehorende:

  1. andere bouwwerken;
  2. toegangswegen in- en uitritten, achterpaden;
  3. parkeervoorzieningen;
  4. groenvoorzieningen;
  5. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.

7.2 Bouwregels     

7.2.1 Hoofdgebouwen     

Voor het bouwen van een hoofdgebouw gelden de volgende bepalingen:

  1. als hoofdgebouw mag uitsluitend een aaneengebouwde woning worden gebouwd;
  2. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak gebouwd worden;
  3. het bouwvlak mag volledig bebouwd worden;
  4. het aantal wooneenheden mag maximaal het ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' opgenomen aantal bedragen;
  5. de maximale bouwhoogte bedraagt 8 meter, tenzij ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' anders is aangegeven.
7.2.2 Bijbehorende bouwwerken     

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  1. de gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken bij een woning met de bestemming 'Wonen- Aaneengebouwd mag buiten het bouwvlak maximaal 35 m² bedragen, met in achtneming dat:
    1. niet meer dan 50% van de oppervlakte van het bouwperceel bebouwd wordt;
  2. voor hoekwoningen of woningen op de hoek van een woningblok geldt dat maximaal 50 m² bijbehorende bouwwerken gerealiseerd mogen worden mits:
    1. niet meer dan 50% van de oppervlakte van het bouwperceel bebouwd wordt,
    2. de oppervlakte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken niet meer mag bedragen dan de oppervlakte van het hoofdgebouw;
    3. de oppervlakte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk niet meer dan 35 m² bedraagt;
  3. bijbehorende bouwwerken dienen minimaal 3 meter achter de gevellijn van de woning te worden opgericht;
  4. aangebouwde bijbehorende bouwwerken mogen maximaal 5 meter achter de oorspronkelijke achtergevel van de woning worden gebouwd;
  5. bij twee naar de weg gekeerde gevels (hoeksituatie) van het hoofdgebouw dienen vrijstaande bijbehorende bouwwerken achter de naar de weg gekeerde gevels van het hoofdgebouw dan wel in of achter het verlengde daarvan te worden gebouwd;
  6. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken binnen 3 meter afstand van de perceelsgrens mag maximaal 3,5 meter bedragen;
  7. de goothoogte van een bijbehorend bouwwerk mag maximaal 3 meter bedragen;
  8. de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk mag maximaal 6 meter bedragen.
7.2.3 Andere bouwwerken     

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  1. de bouwhoogte van een ander bouwwerk mag voor de gevellijn maximaal 1 meter en achter de gevellijn maximaal 3 meter bedragen met dien verstande dat:
    1. de totale gezamenlijke oppervlakte aan andere bouwwerken mag maximaal 25 m² bedragen, mits niet meer dan 50% van het achtererf wordt bebouwd;
    2. overkappingen binnen het bouwvlak worden gerealiseerd;
    3. de maximale bouwhoogte van een erf- en terreinafscheiding voor de gevellijn maximaal 1 meter mag bedragen en achter de gevellijn maximaal 2 meter;
    4. een luifel aan het hoofdgebouw maximaal 1,50 meter uit steken.

7.3 Nadere eisen     

7.3.1 Bevoegdheid     

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de gebouwen, wat betreft:

  1. de woonsituatie;
  2. het straat- en bebouwingsbeeld;
  3. cultuurhistorie;
  4. verkeersveiligheid;
  5. sociale veiligheid;
  6. brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding;
  7. milieusituatie;
  8. de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.

7.4 Afwijken van de bouwregels     

7.4.1 Bevoegdheid     

Burgemeester en Wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. en toestaan dat de maximale bouwhoogte van het hoofdgebouw 1 meter hoger mag bedragen;
  2. en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken bij een woning met de bestemming 'Wonen - Aaneengebouwd' maximaal 50 m² bedraagt, met in achtneming dat:
    1. niet meer dan 50% van de oppervlakte van het bouwperceel bebouwd wordt,
    2. een vrijstaand bijbehorend bouwwerk niet meer dan maximaal 35 m² bedraagt;
  3. en toestaan dat bij twee naar de weg gekeerde gevels (hoeksituatie) van het hoofdgebouw het vrijstaande bijbehorende bouwwerk niet in het verlengde van de naar de weg gekeerde gevels van het hoofdgebouw gebouwd hoeft te worden.
7.4.2 Beperking     

De toepassing van de in artikel 7.4 genoemde afwijking(en) is beperkt tot incidentele gevallen, waarbij het functioneren van de bestemming begrepen doeleinden en omliggende bestemmingen niet mag worden aangetast. In de afweging om omgevingsvergunning te verlenen worden in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de cultuurhistorie, de verkeersveiligheid, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de omgevingsvergunning niet verleend.

7.5 Specifieke gebruiksregels     

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk als zelfstandige woning.

Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene bouwregels     

9.1 Ondergeschikte bouwonderdelen     

  1. Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen, gevelversieringen, mee-ontworpen sierende elementen, ventilatiekanalen, installaties voor duurzame energie- en watervoorzieningen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, overstekende daken en mee-ontworpen erfafscheidingen buiten beschouwing gelaten, mits de bouwgrens met niet meer dan 1 meter of de maximale bouwhoogte met niet meer dan 2 meter wordt overschreden;
  2. Vlaggenmasten en antennemasten, voorzover deze direct ten dienste staan van -en onderdeel uitmaken van een gebouw, mogen de toegestane maximale bouwhoogte met maximaal 1,5 meter overschrijden;
  3. Dakopbouwen, noodtrappen, luchtbehandeling- en liftinstallaties mogen niet hoger zijn dan 1,5 meter ten opzichte van de bouwhoogte van een gebouw, en mogen geen groter oppervlakte beslaan dan 15% van de vloeroppervlakte van de bovenste laag van het gebouw, waarop zij worden geplaatst.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels     

10.1 Vormen van verboden gebruik (onbebouwd)     

Als een verboden gebruik wordt in ieder geval beschouwd een gebruik van gronden en/of water:

  1. als opslag-, stort-, lozings- of bergplaats van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen of producten, behoudens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  2. als terrein voor het al dan niet voor de verkoop opslaan of opstellen van ongebruikte en/of gebruikte, dan wel geheel of gedeeltelijk uit gebruikte onderdelen samengestelde machines, voer-, vaar- of vliegtuigen c.q. onderdelen daarvan, die bruikbaar en niet aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken zijn, behoudens voor zover het betreft parkeren en overigens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  3. als opslagplaats van materialen en voertuigen, behoudens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond, of ten behoeve van bouw of andere tijdelijke werkzaamheden;
  4. het gebruik van gronden en bouwwerken voor een prostitutiebedrijf, seksinrichting en of tippelzone; voor het (doen) uitoefenen van straatprostitutie en of tippelzone.

10.2 Vormen van verboden gebruik (gebouwen)     

Als een verboden gebruik wordt in ieder geval beschouwd het gebruik:

  1. van gebouwen voor het verkopen of ten verkoop aanbieden van goederen als detailhandel, met uitzondering van het verkopen of ten verkoop aanbieden van:
    1. goederen, waarvan de verkoop ondergeschikt deel uitmaakt van de normale dienstverlening behorende bij het op hetzelfde perceel uitgeoefende bedrijf;
  2. van niet voor bewoning bestemde gebouwen of ruimten, daaronder begrepen kampeermiddelen, voor permanente bewoning;
  3. het plaatsen van of geplaatst houden van onderkomens;
  4. van gebouwen ten behoeve van het (doen) exploiteren van een seksinrichting, een escortbedrijf of (het laten uitoefenen van) (raam)prostitutie.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels     

11.1 Bevoegdheid     

Indien niet op grond van een andere bepalingen in deze regels kan worden afgeweken, kunnen burgemeester en wethouders op grond van dit artikel afwijken van de regels door:

  1. het afwijken van de voorgeschreven bouw - en hoogtematen, oppervlaktes, afmetingen, afstanden en percentages met maximaal 10%;
  2. het binnen de bestemming in geringe mate verschuiven (maximaal 2 meter) van het bouwvlak;
  3. het toestaan van geringe afwijkingen, welke in het belang van zijn een ruimtelijke of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, mits de afwijking in de situering maximaal 3 meter bedraagt;
  4. het toestaan van in geringe mate, doch maximaal 5 meter afwijken van een bestemmingsgrens, van het profiel van een straat of de vorm van een plein, alsmede van de vorm van bebouwde oppervlakken (bouwpercelen), voor zover zulks noodzakelijk en/of wenselijk is om het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein aan te passen;
  5. het in geringe mate aanpassen van het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven, mits de afwijking in de situering maximaal 3 meter bedraagt;
  6. het oprichten van niet voor bewoning bestemde bouwwerken ten behoeve van het openbaar net aangesloten nutsvoorzieningen, telecommunicatieverkeer openbaar vervoer of het wegverkeer, kunstwerken van artistieke aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken, met uitzondering van verkooppunten voor motorbrandstoffen, met dien verstande dat:
    1. de goothoogte van een gebouw maximaal 3 meter mag bedragen;
    2. de oppervlakte van een gebouw maximaal 50 m² mag bedragen;
    3. de bouwhoogte van een ander bouwwerk maximaal 10 meter mag bedragen;
  7. de hoogte van andere bouwwerken zijnde, te vergroten en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt verhoogd tot niet meer dan 10 m;
  8. het overschrijden van de gevellijn door:
    1. erkers, balkons, luifels en bordessen en naar aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken tot maximaal 1 meter, over de gehele breedte van de voorgevel;
    2. ingangspartijen tot maximaal 2 meter, mits de bebouwde oppervlakte maximaal 6 m² en de bouwhoogte maximaal 3 meter zal bedragen;
  9. het toestaan van erf- en terreinafscheiding langs de openbare weg met een maximaal bouwhoogte tot 1,5 meter;
  10. de uitoefening van een aan huis gebonden kleinschalige beroeps- of bedrijfsactiviteiten toe te staan in een deel van de woning, waarbij de volgende bepalingen gelden:
    1. de verblijfsruimten moeten blijven voldoen aan het Bouwbesluit en de bouwverordening;
    2. de woonfunctie moet in overwegende mate gehandhaafd blijven en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden mogen niet onevenredig worden aangetast;
    3. de woonfunctie moet in ruimtelijke zin en visuele zin primair blijven;
    4. de beroeps- of bedrijfsactiviteit wordt uitgeoefend door in ieder geval één van de bewoners van de woning;
    5. maximaal 40% van het te bebouwen vloeroppervlak mag gebruikt worden voor huisverbonden activiteiten met een maximum van 50 m²;
    6. detailhandel mag niet plaatsvinden behoudens een beperkte verkoop in het klein in direct verband met het aan huis verbonden beroep en bedrijf;
    7. er mogen geen reclameborden groter dan 0,5 m² bij of aan de woning worden geplaatst;
    8. er geen onevenredige parkeerdruk voor de omgeving optreedt;
  11. het laten gebruiken van een deel van de woning voor bed en breakfast, waarbij de volgende bepalingen gelden:
    1. de activiteit is uitvoerbaar binnen de bestaande bebouwing;
    2. de activiteit is ruimtelijk ondergeschikt ten opzichte van de woonfunctie;
    3. er mag geen onevenredige parkeerdruk voor de omgeving optreden.

11.2 Voorwaarden     

De toepassing van de in artikel artikel 11.1 eerste lid genoemde afwijkingen zijn beperkt tot die gevallen, waarbij het functioneren van de bestemming begrepen doeleinden en omliggende bestemmingen niet mag worden aangetast. In de afweging om af te wijken van het bestemmingsplan worden in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de cultuurhistorie, de verkeersveiligheid, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen. Tevens dient schriftelijk advies te worden ingewonnen bij de leidingbeheerder, indien daartoe noodzaak is. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad of bij negatief advies van de leidingbeheerder kan de functiewijziging niet plaatsvinden. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de omgevingsvergunning niet verleend.

Artikel 12 Overige regels     

12.1 Van toepassingsverklaring     

12.1.1 Van toepassingsverklaring Parapluplan Parkeernormen gemeente Emmen     
  1. Het Parapluplan Parkeernormen met planIdn: NL.IMRO. 0114.2017025- P701 gemeente Emmen, blijft van toepassing op het plangebied;
  2. Indien het 'Integrale parkeervisie gemeente Emmen' als bedoeld onder sub a gedurende de planperiode van dit bestemmingsplan wordt gewijzigd, wordt bij de verlening van de omgevingsvergunning rekening gehouden met die wijziging
12.1.2 Van toepassingsverklaring Parapluplan Standplaatsen     
  1. Het Parapluplan Emmen Standplaatsen met planIdn: NL.IMRO. 0114.2017011.017- P701 gemeente Emmen, blijft van toepassing op het plangebied;
  2. Indien het 'standplaatsen beleid' als bedoeld onder sub c gedurende de planperiode van dit bestemmingsplan wordt gewijzigd, wordt bij de verlening van de omgevingsvergunning rekening gehouden met die wijziging.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels     

Artikel 13 Overgangsrecht     

13.1 Overgangsrecht bouwwerken     

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

13.2 Overgangsrecht gebruik     

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Emmen, Centrum Heldenhof'.