Buitengebied, ongelijkvloerse kruising N391-Emmerweg    

Toelichting     

Hoofdstuk 1 Inleiding     

1.1 Aanleiding tot nieuw bestemmingsplan     

De N391 is een belangrijk verbindingsroute tussen zuidoost Drenthe en zuidoost Groningen. De weg verbindt deze gebieden met Duitsland en de Eemshaven. De provincies Groningen en Drenthe hebben daarom afgesproken om de N366 en de N391 in te richten als een weg met een stroomfunctie.

In het verkeer- en vervoersplan van de provincie Drenthe (2007) is de N391 aangewezen als ‘stroomweg’. Het huidige wegbeeld van de N391 voldoet echter niet aan de inrichtingseisen voor een stroomweg: er zijn gelijkvloerse aansluitingen en de weg- en bermbreedte is te smal. De provincie Drenthe gaat de N391 dan ook reconstrueren tot een volwaardige stroomweg, inclusief een ongelijkvloerse aansluiting voor de afslag Emmerschans. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de realisatie van de hiervan.

Er is voorzien in de realisatie van een ongelijkvloerse kruising met bijbehorende op- en afritten. Na voltooiing van de ombouw van de N391 zal de snelheid worden verhoogd naar 100 km/h. Hiervoor zal in een later stadium een afzonderlijk verkeersbesluit worden genomen. Bij het ontwerp en de uitgevoerde (akoestische)onderzoeken is hiermee al wel rekening gehouden.

1.2 Aanleiding en doel van het plan     

Grondslag Provinciaal besluit en financiering

De provincie Drenthe heeft bij het vaststellen van haar Provinciaal Verkeer en Vervoersplan (PVVP) tevens een Investeringsprogramma Verkeer en Vervoer (IVV) vastgesteld waarin de opwaardering van de N391 is opgenomen. Het college van Gedeputeerde Staten heeft het opwaarderen van de N391 naar voren gehaald, mede vanwege de economische situatie van het gebied. De aanleg zal leiden tot versterking van de economische ontwikkeling en tevens bijdragen aan de werkgelegenheid bij de aanleg. De provincie Drenthe draagt de kosten van het aanleggen van het voorliggende plan.

Korte omschrijving plan

De provincie Drenthe is voornemens ter hoogte van Emmerschans een ongelijkvloerse aansluiting van Emmerweg - N391 te realiseren ter vervanging van de huidige gelijkvloerse rotonde. Hiertoe wordt de N391 plaatselijk verhoogd en voorzien van op- en afritten.

De onderliggende Emmerweg wordt plaatselijk aangepast en voorzien van twee rotondes waar de op- en afritten van de N391 op aansluiten. Verder wordt de maximumsnelheid voor personenauto’s op de N391 verhoogd van 80 naar 100 kilometer per uur en wordt de weg overal met een meter verbreed.

Het project komt voort uit het landelijke project ‘Duurzaam Veilig’ en dient verder de volgende doelen:

  1. N391 volledig uitvoeren als volwaardige stroomweg;
  2. Versnellen reistijd;
  3. Bereikbaarheid gebied verbeteren;
  4. Beïnvloeden routekeuze;
  5. Verbeteren verkeersveiligheid;
  6. Bundelen van verkeersstromen;
  7. Economische impuls geven aan de regio.

Verkeersstromen

Met de opwaardering van de N391 wordt invulling gegeven aan de afgesproken verschijningsvorm van de N391, een volwaardige stroomweg. Deze afspraak is tevens gemaakt met de provincie Groningen en de gemeente Emmen voor de aanpalende wegvakken, de N366 en de rondweg van Emmen zodat er een volwaardige verbinding ontstaat vanaf de N34 naar de N33 bij Veendam. Hierdoor wordt het gebied optimaal ontsloten waardoor er bij de verdere invulling van het landelijke programma Duurzaam Veilig (afwaarderen van het onderliggende wegennet en bundeling van het verkeer op hoofdwegen) meer verkeer gebruik zal gaan maken van deze verbinding in plaats van de verbinding door de dorpen. Tevens zal deze hoogwaardige verbinding bijdragen aan economische ontwikkeling van het gebied.

1.3 Ligging plangebied     

Het plangebied van het bestemmingsplan Buitengebied, ongelijkvloerse kruising N391 – Emmerweg ligt in de nabijheid van het dorp Emmerschans en ziet toe op de realisatie van een ongelijkvloerse kruising van de N391 (Emmen – Ter Apel). Het wordt globaal begrensd door landerijen in het westen. Aan de oostelijke deel van de Emmerweg bevinden zich een aantal woningen. Ten zuiden is het gebied de Schans gelegen en de wijk Emmerhout.

verplicht

verplicht

1.4 Huidige planologische regelingen     

Het voorliggende bestemmingsplan Buitengebied, ongelijkvloerse kruising Emmerweg -N391 vervangt het volgende bestemmingsplan gedeeltelijk, dit is:

  • Bestemmingsplan Buitengebied Emmen 2011, vastgesteld op 18 juni 2013 met identificatienummer NL.IMRO.0114.2009072-R801.

Een groot deel van de reconstructie bevindt zich op gronden met de bestemming ‘Agrarisch met waarden – Kleinschalige veenontginningen’ en ook op gronden met een bestemming ‘Bedrijf’. De aanleg van infrastructuur van deze reconstructie past niet binnen de regels van de genoemde bestemmingen. Daarom is een aanpassing van het bestemmingsplan nodig.

1.5 Opzet bestemmingsplan     

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. Op de verbeelding worden de percelen in het gebied aangegeven met bestemming dan wel een aanduiding. In de regels worden de bouw- en gebruiksmogelijkheden van het plangebied geregeld. Tot slot wordt in de toelichting een verantwoording gegeven van de in het plan gemaakte keuzes.

1.6 Overzicht verricht onderzoek     

Ten behoeve van het opstellen van voorliggend bestemmingsplan zijn diverse onderzoeken verricht en adviezen gegeven. Daarnaast is er informatie gebruikt uit onderzoeken en adviezen die in een ander kader zijn uitgevoerd. De conclusies uit de verschillende onderzoeken en adviezen zijn verwerkt in de toelichting.

Ter voorbereiding van het bestemmingsplan zijn de volgende onderzoeken verricht:

  • Onderzoek naar externe veiligheid (opgenomen als bijlage 1)
  • Ecologisch onderzoek (opgenomen als bijlage 2)
  • Akoestisch onderzoek (opgenomen als bijlage 3);
  • Luchtkwaliteit (opgenomen als bijlage 4);
  • Watertoets (opgenomen als bijlage 5);
  • Verkeersmodel (opgenomen als bijlage 6);
  • Notitie stikstof (opgenomen als bijlage 7).
  • Notitie memo bodem (opgenomen als bijlage 8).
  • Archeologisch onderzoek (opgenomen als bijlage 9).
  • Landschapsplan (opgenomen als bijlage 10).

Hoofdstuk 2 Beleid     

Binnen het ruimtelijk werkveld is door de verschillende overheidslagen veel beleid opgesteld. Middels dit beleid is getracht richting te geven aan de inrichting en het beheer van de openbare ruimte.

Getoetst wordt of het plan past binnen het vigerende planologisch kader en binnen het ruimtelijk beleid van de verschillende overheidslagen. In dit hoofdstuk staat een overzicht van het van toepassing zijnde beleid in relatie tot de gewenste ontwikkelingen van de initiatiefnemer.

2.1 Gemeentelijk beleid     

2.1.1 Structuurvisie gemeente Emmen, veelzijdigheid troef     

De structuurvisie Emmen 2020, Veelzijdigheid Troef, is 24 september 2009 vastgesteld. Het document is opgesteld als ruimtelijke vertaling van de ambities gesteld in de Strategienota Emmen 2020, vastgesteld Raad, september 2001. De structuurvisie geeft de hoofdlijnen van de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Emmen weer. Tevens dient de structuurvisie om bedrijven, instellingen en andere overheden uit te nodigen tot en te stimuleren om passende, gewenste activiteiten en investeringen te doen die aansluiten op de weergegeven ambities en ruimtelijke mogelijkheden. In de structuurvisie wordt de ruimtelijke structuur van 2020 geschetst aan de hand van een aantal thema's, te weten landschap, duurzaamheid, verkeer, werken, wonen, voorzieningen en veiligheid. Voor ieder thema is een hoofdkoers bepaald. Voor deze casus zijn alleen de thema’s landschap en verkeer relevant. Deze zijn hieronder uitgewerkt.

Landschap:

Versterken van het landschap door in te zetten op bebossing van de Hondsrug, het vrijwaren van de steilrand, het koesteren van de openheid, de herkenbaarheid van de kanalenstructuur te vergroten, de beekdalen te herstellen en het gebruik van de essen te vergroten.

Verkeer:

Voor de externe bereikbaarheid wordt ingezet op verdubbeling van de N34 (Emmen-Zuid tot Emmen-centrum) en de N862 en optimalisering van het spoor naar Zwolle en Twente. Interne bereikbaarheid: opwaarderen van de Rondweg door de stroomfunctie te verbeteren en onderzoek doen naar de verbeteropties van de Hondsrugweg.

Voor dit bestemmingsplan geld dat met het ontwerp van de aan te leggen kruising rekening is gehouden met de kenmerken van het landschap door het open karakter van het veenkoloniale landschap te respecteren. Dit wordt onder andere bereikt door geen opgaande beplanting in de lengterichting van de weg en terughoudende vormgeving van de civiele kunstwerken toe te passen. De bestaande bomen die nu nog bij de bestaande rotonde staan worden verwijderd en komen ook niet terug, waardoor de openheid richting het veenkoloniale gebied nog verder wordt versterkt.

2.1.2 GVVP     

Het Gemeentelijk Verkeer en Vervoer Plan (GVVP) (december 2013) gaat uit van de inrichting van wegen volgens de Duurzaam veilig-principes. De wegen in de gemeente Emmen zijn gecategoriseerd conform Duurzaam Veilig met als doel een optimale afstemming te bereiken tussen de functie van de weg, de vormgeving en het gebruik ervan door de weggebruiker. Hiermee wordt beoogd onbedoeld gebruik van de weg, conflicten met hoge snelheids- en richtingsverschillen, alsmede onzeker gedrag te voorkomen. De wegen zijn verdeeld in drie categorieën, stroomwegen, gebiedsontsluitingsweg en erftoegangswegen.

Sinds 1999 is de Rondweg / N391 aangeduid als stroomweg. De daadwerkelijke ombouw van Rondweg / N391 is nog niet afgerond. In de visie is als eindbeeld voorzien in de ombouw van de N391 tot een volwaardige stroomweg. De aanleg van de ongelijkvloerse kruising is in de visie benoemd. In het genoemde beleidsdocument staat daarover het volgende genoemd:

N391

“De provincies Groningen en Drenthe hebben afgesproken om de N366 en de N391 in te richten als een weg met een stroomfunctie. In het verkeer- en vervoersplan van de provincie Drenthe (2007) is de N391 daarom aangewezen als ‘stroomweg’. Het wegbeeld van de N391 voldoet echter niet aan de inrichtingseisen voor een stroomweg: er zijn gelijkvloerse aansluitingen en de weg- en bermbreedte is te smal. De provincie Drenthe gaat de N391 dan ook reconstrueren tot een volwaardige stroomweg, inclusief een ongelijkvloerse aansluiting (…)”

Door middel van deze reconstructie wordt uitvoering gegeven aan de gemaakte afspraken om de kruisingen van de N391 in te richten als ongelijkvloers, waarmee het bestemmingsplan in overeenstemming is met het GVVP.

2.1.3 Ruimtelijke waardenkaart     

De Ruimtelijke Waardenkaart (Bosch & Slabbers, 2008) belicht de aardkundige, archeologische, ecologische, hydrologische, cultuurhistorische en de landschappelijke waarden, evenals de monumenten van het buitengebied van de gemeente Emmen. De kaart is opgesteld ten behoeve van het bestemmingsplan buitengebied, hierdoor ligt het accent op de waarden in buitengebied, maar komen de onderliggende waarden in de kernen ook aan bod. Daarnaast reikt de ruimtelijke waardenkaart concrete handvatten voor de ontwikkeling van het landschap aan. Het rapport geeft aan met welke aspecten in de planvorming rekening dient te worden gehouden. De gemeente ziet de ruimtelijke waardenkaart als een aanzet tot een nader te bepalen ontwikkelingskader. De ruimtelijke waardenkaart is een intern beleidskader, welke richting geeft aan de inrichting van een gebied. De ruimtelijke waardenkaart hangt samen met regelingen op de gebieden als flora- en faunabescherming, archeologie, monumenten. Vastgestelde waarden binnen deze gebieden vinden hun juridische bescherming binnen de specifieke wettelijke kaders. In de RWK zijn de waarden op deze gebieden dan ook niet "opnieuw" vastgesteld maar in woord en beeld met elkaar in verband gebracht.

Het gebied in en rondom Emmerschans hoort toe aan de zogeheten Grootschalige Veenontginningen.

verplicht

Het hoogveenontginningslandschap is het landschap van de grote maten. Alles is hier groot en stoer. Het landschap wordt gevormd door open ruimten van formaat. De kanalen en linten geven contour aan de ruimte. Zij ‘maken’ de ruimten.

Het is een open landschap; weids, maar geenszins kaal. Naast de robuuste ruimten is de strikte regelmaat van het landschap kenmerkend. Het veenkoloniale landschap kent een uiterst regelmatige basisstructuur met een sterke ritmiek van kanalen, wijken en sloten.

Ten behoeve van de aanleg van de ongelijkvloerse kruising ter vervanging van de bestaande kruising wordt het karakter van dit landschap niet aangetast. Op het gedeelte van de Hondsruk blijft het bestaande groen aanwezig om het bestaande karakter te behouden.

2.1.4 De gemeente Emmen in het perspectief van het landschap     

In het beleidsdocument "De Gemeente Emmen in het perspectief van het landschap - Analyse in het kader van het bestemmingsplan buitengebied" bevindt het plangebied zich in een tweetal deelgebieden, te weten gebied 15 (Hondsrugzone) en gebied 21 (Emmer-Erfscheidenveen)

verplicht

Voor deze gebieden geldt het volgende.

Hondsrugzone:

In de waarderingsmatrix die behoort tot het gebied Hondsrugzone wordt de hoogste score behaald op het onderdeel ‘visuele aspecten’ en de op 1 na hoogste score op de onderdelen ‘aardkundige ondergrond’, ‘wegenstructuur’ en ‘verkavelingsstructuur’.

verplicht

De kleinschalige veenontginningen die tot gebied 15 horen liggen allen op de overgang van de Hondsrug naar het veen. Sommige gebiedjes liggen feitelijk op het zand, zoals bijvoorbeeld bij Barger-Oosterveld en een klein gebiedje bij Weerdinge, andere liggen geheel op het veen. Echter bij allen is sprake van kleinschalige ontginning en de overgang van Hondsrug naar veen. Om praktische redenen is een ‘scherpe’ grens getrokken tussen klein- en grootschalig c.q. esdorpenlandschap. In de praktijk zijn de grenzen natuurlijk geleidelijker.

Met uitzondering van het gebied ten zuidoosten van Barger-Oosterveld (Oosterbos) is vanaf de Hondrug goed zicht op lager gelegen voormalige venen. De steilrand is hier nog zeer gaaf. Tot op de dag van vandaag is het kleinschalige karakter nog goed herkenbaar dankzij de relatief smalle en onregelmatige verkaveling, de bebouwingslinten met een mengeling van oud en nieuw en de bochtige wegen. Op het gedeelte van de Hondsruk blijft het bestaande groen aanwezig om het bestaande karakter te behouden.

Emmer-Erfscheidenveen:

In de waarderingsmatrix die behoort tot het gebied Emmer-Erfscheidenveen wordt de hoogste score behaald op het onderdeel ‘wegenstructuur’, ‘verkavelingsstructuur’ en ‘waterstructuur’ en de op 1 na hoogste score op het aspect ‘bebouwingsstructuur’.

verplicht

Zoals bij de meeste veenkoloniale ontginningen is met het afgraven van het veen, het egaliseren en geschikt maken van de dalgronden, de bodemkundige ondergrond niet meer aanwezig. Voordat het veen is ontgonnen heeft in het gebied de Emmerdijk gelegen. Met het afgraven van het veen is deze als lijn in het landschap niet meer herkenbaar.

Voor dit bestemmingsplan geld dat met het ontwerp van de aan te leggen kruising rekening is gehouden met de kenmerken van de landschappen door het open karakter van het veenkoloniale landschap te respecteren en het gebied op de Hondsrug zo groen mogelijk te laten. Dit wordt onder andere bereikt door geen opgaande beplanting in de lengterichting van de weg en terughoudende vormgeving van de civiele kunstwerken toe te passen.

2.1.5 Integrale perkeervisie gemeente Emmen     

In oktober 2017 heeft de gemeenteraad van Emmen de "Integrale parkeervisie gemeente Emmen" vastgesteld. Deze visie vervangt de parkeernota van 2010.

De visie is het kader voor het bepalen van de parkeeropgave bij fysieke ontwikkelingen op alle niveaus. Het is een leidraad voor het beoordelen van de parkeeropgave van stedenbouwkundige visies & plannen voor (her-)ontwikkeling van de fysieke leefomgeving en is ook het kader dat invulling geeft aan het begrip "voldoende parkeer- of stallingsruimte dan wel voldoende laad- of losruimte in bestaande en op ontwikkeling gerichte nieuwe bestemmingsplannen. De visie bevat ten aanzien van de hoeveelheid parkvoorzieningen en het aantal los- en laadplaatsen het beoordelingskader voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen en- of wijzigen gebruik.

Voor toekomstige (nieuwbouw)ontwikkelingen is in de parkeervisie de landelijke richtlijnen van het CROW leidraad. Uitgangspunt blijft in beginsel voldoende parkeerruimte op eigen terrein. Als dit niet kan, kan eventueel teruggevallen worden op parkeren in de openbare ruimte, waarvoor aan de gemeente een afkoopsom wordt betaald.

Hoewel er niet specifiek iets is genoemd in de parkeervisie over carpoolplaatsen is met de aanleg van een carpoolplaats wel voorzien in een aanwezige parkeerbehoefte bij de kruising van de N391 met de Emmerweg en wordt voorzien in de realisatie van parkeervoorzieningen op eigen terrein van de wegbeheerder.

2.2 Provinciaal beleid     

2.2.1 Omgevingsvisie Drenthe     

De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe voor de periode tot 2020, met in sommige gevallen een doorkijk naar de periode erna.

Missie

De missie uit de Omgevingsvisie luidt: ‘Het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij de kernkwaliteiten die de provincie rijk is’.

De kernkwaliteiten zijn:

  • rust, ruimte, natuur en landschap;
  • oorspronkelijkheid;
  • naoberschap;
  • menselijke maat;
  • veiligheid;
  • kleinschaligheid (Drentse schaal).

Ruimtelijke ontwikkelingen

De provincie wil ontwikkelingen stimuleren die een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. Deze kwaliteit zit voor de provincie in het zorgvuldig gebruikmaken van de ruimte, het behouden en waar mogelijk versterken van de kernkwaliteiten en het waarborgen van de kwaliteit van het milieu en de leefomgeving.

Hierna volgen de relevante delen uit de Omgevingsvisie die relevant zijn voor het voorliggende ruimtelijk initiatief.

Voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe is het van belang gunstige vestigingsvoorwaarden te creëren waarmee Drenthe kan concurreren met andere regio’s. Dit vraagt om een goede bereikbaarheid.

Mobiliteit heeft ook een belangrijke sociale functie: een goede bereikbaarheid van sociale voorzieningen, zorgvoorzieningen, onderwijsvoorzieningen en recreatieve voorzieningen draagt bij aan de ontplooiingsmogelijkheden van de inwoners van Drenthe.

De provincie streeft voor Drenthe naar een optimale en veilige bereikbaarheid. In haar verkeers- en vervoersbeleid heeft zij normen voor reistijd en veiligheid opgenomen voor de verschillende schaalniveaus van infrastructuur (internationaal, regionaal en lokaal). De samenhang en de betrouwbaarheid van de netwerken voor auto, openbaar vervoer, fiets en goederen zijn van provinciaal belang, evenals de verknoping van het regionale

netwerk met het (inter)nationale netwerk. Het beleid zoals vastgelegd in het Provinciaal verkeers- en vervoersplan (PVVP, 2007) blijft onveranderd van kracht.

De provincie voert de regie op de duurzame verbetering van de regionale mobiliteit door met haar partners afspraken te maken over investeringen. De provincie geeft prioriteit aan:

  • het verbeteren van verbindingen, locaties of voorzieningen in het regionale netwerk (weg, spoor en water) die niet voldoen aan de normen voor bereikbaarheid en/of veiligheid;
  • het verbeteren van het openbaar vervoer per spoor en/of over de weg;
  • het vervolmaken van het fietsnetwerk voor woon-werkverkeer.

Met de gemeenten wil de provincie komen tot een samenhangend pakket van maatregelen om de bereikbaarheid voor auto, openbaar vervoer en fiets te verbeteren. Ook stimuleert de provincie de gemeenten om de infrastructuur veiliger te maken en het verkeersgedrag te verbeteren. De belangrijkste knelpunten voor het autoverkeer bevinden zich op het hoofdwegennet en de stedelijke ontsluiting. In de uitwerking van het verkeers- en vervoersbeleid geeft de provincie prioriteit aan verbindingen die niet voldoen aan de normen voor bereikbaarheid en/of veiligheid. De nadere doorwerking vindt zogezegd plaats in het Provinciaal verkeers- en vervoersplan, deze wordt toegelicht in paragraaf 2.2.4.

2.2.2 Provinciale omgevingsverordening     

De Provincie Drenthe heeft de Omgevingsverordening Drenthe vastgesteld en deze is op 17 oktober 2015 in werking getreden. Het is een belangrijk instrument om het omgevingsbeleid zoals genoemd in de Omgevingsvisie Drenthe (paragraaf 2.2.1), uit te voeren.

Over provinciale wegen staat in artikel 3.37 het volgende genoemd in de omgevingsverordening.

artikel 3.37 Provinciale wegen:

  1. Een ruimtelijk plan maakt binnen een zone van 400 meter aan weerszijden van een op de bij deze verordening behorende kaart A aangegeven provinciale weg geen handelingen, activiteiten of bestemmingen mogelijk die strijdig zijn met het meest doelmatige en efficiënte huidige of toekomstige gebruik van deze wegen;
  2. De in het eerste lid genoemde zone wordt gemeten vanaf de hart van de weg.

Voorliggend bestemmingsplan heeft juist betrekking op het verbeteren van het meest doelmatige en efficiënte toekomstige gebruik van deze weg en is daarmee in overeenstemming met de omgevingsverordening.

2.2.3 Duurzaam Veilig     

Algemeen

Duurzaam Veilig of eigenlijk Duurzaam Veilig Verkeer is een initiatief van de verschillende Nederlandse overheden om de verkeersveiligheid van het wegverkeer te vergroten.

Binnen een Duurzaam Veilig Verkeer draait het om het voorkomen van ongelukken oftewel preventie. Voordat Duurzaam Veilig werd geïntroduceerd werd voornamelijk geprobeerd om de gevolgen van verkeersonveiligheid te beperken. Dat wil zeggen dat veelal achteraf maatregelen werden getroffen om onveilige situaties aan te pakken. Dit wordt ook wel een curatieve benadering genoemd. Natuurlijk is dat nog steeds nodig, maar het curatieve beleid wordt nu gecombineerd met een preventief beleid: Duurzaam Veilig.

Geschiedenis

In het derde landelijke Meerjarenprogramma Verkeersveiligheid uit 1991 wordt het begrip Duurzaam Veilig voor het eerst omschreven. Het woord duurzaam wijst op het streven een bepaald verkeersveiligheidsniveau, door middel van taakstellingen, voor de toekomst te bereiken. Om de visie van de overheid kracht bij te zetten is in december 1997 het convenant Startprogramma Duurzaam Veilig Verkeer ondertekend door het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, het Interprovinciaal Overleg (IPO), de Samenwerkende Kaderwetgebieden Verkeer en Vervoer (SKVV), de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de Unie van Waterschappen (UvW). Daarmee hebben vrijwel alle wegbeheerders in Nederland zich verbonden met de afspraken die in het Startprogramma Duurzaam Veilig Verkeer zijn gemaakt.

Duurzaam Veilig principes

De Duurzaam Veilig visie is gebaseerd op een aantal leidende principes. Volgens de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV) zijn deze vijf principes onderbouwd door wetenschappelijk onderzoek:

  • Functionaliteit;
  • Homogeniteit;
  • Herkenbaarheid;
  • Vergevingsgezindheid;
  • statusonderkenning

Functionaliteit

Het principe van functionaliteit betekent dat iedere weg ontworpen wordt voor een specifieke functie. Een stroomweg is om verkeer te laten stromen en niet om woonwijken te ontsluiten; een erftoegangsweg is om erven, parkeerplaatsen e.d. te bereiken en niet bedoeld voor doorgaand verkeer.

Homogeniteit

Homogeniteit betekent dat de verschillen in massa, richting en snelheid moeten worden beperkt. Bij lage snelheden kunnen auto's en fietsers veilig van dezelfde weg gebruikmaken, maar hogere snelheden zijn alleen veilig als er geen tegenliggers zijn op dezelfde rijbaan, er geen kruisend verkeer is en als motorvoertuigen niet van dezelfde rijbaan gebruikmaken als langzaam verkeer.

Herkenbaarheid

Een ander principe is herkenbaarheid, hetgeen betekent dat het wegverloop en wegbeeld herkenbaar moet zijn voor de gebruiker. Dit betekent dat het wegontwep geen verrassingen moet bevatten, maar dat het gewenste gedrag van de weggebruikers moet worden ondersteund door het wegontwerp.

Vergevingsgezindheid

In de geactualiseerde versie van Duurzaam Veilig is het principe van vergevingsgezindheid toegevoegd uit het besef dat consequente toepassing van de drie bovenstaande principes niet alle fouten van weggebruikers kan voorkomen. Fouten kunnen echter wel worden opgevangen, bijvoorbeeld door anticipatie van andere weggebruikers en het weghalen of afschermen van gevaarlijke objecten naast de weg, zoals bomen. Vergevingsgezindheid zorgt ervoor dat wanneer er een onveilige situatie ontstaat, een aanrijding voorkomen wordt ofwel de ernst van het ongeval beperkt blijft. Dit is onder te verdelen in sociale vergevingsgezindheid en fysieke vergevingsgezindheid. Sociale vergevingsgezindheid is door de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV) als volgt gedefinieerd: "De bereidheid te anticiperen op een potentieel onveilige handeling van een andere verkeersdeelnemer en zo te handelen dat negatieve consequenties van deze potentieel onveilige handeling worden voorkomen of ten minste beperkt." Fysieke vergevingsgezindheid gaat over het vergeven van een menselijke fout door de infrastructuur en haar omgeving.

Statusonderkenning

Een ander 'nieuw' principe is statusonderkenning, waarbij het herkennen van een verminderde bekwaamheid tot deelname aan het verkeer, bijvoorbeeld door vermoeidheid of alcoholgebruik, centraal staat.

Verreweg de meeste ongelukken gebeuren door menselijk falen. Daarom wordt gedacht vanuit de gebruiker van de weg, een mens die ook fouten kan maken. De gedachte achter een Duurzaam Veilige infrastructuur is dat de weg op een dergelijke manier wordt ingericht dat duidelijk is wat van de weggebruiker wordt verwacht en fouten worden voorkomen. Er wordt daarbij uitgegaan van de bovengenoemde basisprincipes:

  • Functionaliteit: Wegen moeten worden gebruikt waarvoor ze zijn bedoeld;
  • Homogeniteit: Conflicten tussen weggebruikers met een groot verschil in snelheid, richting of massa moeten worden uitgesloten;
  • Herkenbaarheid: Het voorspelbaar en consequent maken van verkeerssituaties, zodat deze voor de weggebruiker logisch en makkelijk te begrijpen zijn.
  • Sleutelwoord hierbij is uniformiteit, bijvoorbeeld bij de vormgeving van rotondes.
  • Vergevingsgezindheid: Het voorkómen van ernstig letsel bij ongevallen, bijvoorbeeld door het aanleggen van verharde bermen.

Het uitgangspunt van functionaliteit van wegen is in de Duurzaam Veilig visie vertaald in een eenduidige categorisering van wegtypen. Er worden drie categorieën wegen onderscheiden met een verschillende functie:

  • Stroomwegen;
  • Gebiedsontsluitingswegen; en
  • Erftoegangswegen.

De N391 is aangemerkt als een stroomweg. Stroomwegen (SW) zijn bedoeld voor een betrouwbare afwikkeling van relatief grote hoeveelheden verkeer met een hoge gemiddelde snelheid. De maximumsnelheid van een stroomweg is 100 km/h (regionale stroomweg) of 120 km/h (autosnelweg). Stroomwegen hebben dus een primaire verkeersfunctie, waarbij de doorstroming centraal staat en zijn derhalve niet toegankelijk voor langzaam verkeer en landbouwverkeer en kennen in de Duurzaam Veilig visie geen gelijkvloerse kruisingen. Een ander essentieel kenmerk van duurzaam veilige stroomwegen is een fysieke rijbaanscheiding, bijvoorbeeld in de vorm van een middenberm, om het verkeer in beide richtingen te scheiden.

Voor veel enkelbaans autowegen die zijn gecategoriseerd als regionale stroomweg wordt een dubbele asmarkering met groene vulling toegepast om de herkenbaarheid van dit type weg te vergroten en om inhalen te ontmoedigen.

2.2.4 Provinciaal verkeers- en vervoerplan (PVVP 2007)     

Het PVVP is het algemene beleidskader voor het mobiliteitsbeleid en bestaat uit twee delen. In het eerste deel, Kaders en Ambities 2007 - 2020, wordt het ambitieniveau voor het provinciale mobiliteitsbeleid voor de periode tot 2020 beschreven. In het eerste deel worden doelen, ambities en sterprojecten1 benoemd. Ook zijn de essentiële onderdelen in dit deel verwerkt. Dit zijn de onderdelen van het beleid die van wezenlijk belang zijn voor de realisatie van de doelen uit de Nota Mobiliteit en de provinciale doelstellingen. Op grond van de Planwet Verkeer en Vervoer werken de essentiële onderdelen door in gemeentelijke verkeers- en vervoersplannen. De essentiële onderdelen werken ook door in de keuze van activiteiten, zoals vastgelegd in het tweede deel, de Uitvoeringsagenda.

Voor de N391 (bron provincie Drenthe) is voornamelijk het aspect veiligheid van belang. Hierover staat het volgende genoemd bij de Kaders en Ambities.

Wegbeheerders, politie, Openbaar Ministerie en partners werken nauw samen in het verbeteren van de verkeersveiligheid. De samenwerking lijkt vruchten af te werpen: het aantal ziekenhuisgewonden en doden als gevolg van verkeersongevallen vertoont de laatste jaren een dalende trend. Het aantal verkeersdoden daalt sterker dan het aantal ziekenhuisgewonden. De meeste verkeersslachtoffers vallen onder jongeren (16 tot 25 jaar) en dan met name bromfietsers en jonge automobilisten. Ongeveer een derde van alle verkeersslachtoffers in Drenthe is het gevolg van een rijongeval (bij 90% van deze ongevallen is alleen het voertuig van de verongelukte betrokken). Ook een derde van de slachtoffers is het gevolg van voorrangsongevallen. De belangrijkste oorzaken van deze ongevaltypen zijn het gebrek aan ervaring, gebrek aan aandacht bij de rijtaak en de invloed van alcohol, drugs of medicijnen. De meest voorkomende onveilige gedragingen houden verband met snelheidsoverschrijding. Uit onderzoek van onder andere de Adviesdienst Verkeer en Vervoer blijkt dat weggebruikers zelf voornamelijk aandacht vragen voor agressief of asociaal rijgedrag.

Ambities

  • Het voortzetten van het beleid in het kader van Duurzaam Veilig. Waar in de eerste fase voornamelijk is ingezet op het opheffen van ‘black spots’, verschuift in de huidige fase de aandacht meer naar de inrichting van wegvakken, permanente verkeerseducatie en handhaving;
  • Afspraken maken met de gezamenlijke wegbeheerders over de uniforme weginrichting van het Drentse wegennet, waarbij landelijke richtlijnen als uitgangspunt worden genomen;
  • De gezamenlijke wegbeheerders geven prioriteit geven aan de invoering van essentiële herkenbaarheidskenmerken, het terugdringen van het aantal rijongevallen en het aantal voorrangsongevallen;
  • Voor de invoering van infrastructurele maatregelen in het buitengebied werken gemeenten en provincie gezamenlijk een implementatieplan uit. De gezamenlijke uitwerking draagt bij aan de uniformiteit in beleid en inrichting en de afstemming in communicatie. In de uitwerking worden naast verkeersveiligheid, de belangen van openbaar vervoer en hulpdiensten betrokken;
  • Met de toepassing van snelheidsremmende voorzieningen wordt terughoudend omgegaan. De maatregelen worden uitsluitend toegepast wanneer er sprake is van een risico voor de verkeersveiligheid en alternatieve maatregelen onvoldoende effect sorteren. Waar mogelijk wordt de voorkeur wordt gegeven aan maatregelen in het horizontale vlak (wegversmalling, chicanes) boven maatregelen in het verticale vlak (drempels). De wegbeheerder draagt zorg voor een uniforme uitvoering en snelheidsreducerend effect passend bij de omgeving. Cumulatie-effecten op reistijd van het openbaar vervoer en aanrijdtijden van hulpdiensten worden betrokken in de afweging;

Vertaling naar ambities en uitvoering

De vormgeving van de infrastructuur moet vanzelf leiden tot het gewenste verkeersgedrag. Uniformiteit en herkenbaarheid zijn daarbij essentieel. Bij de herinrichting van het wegennet wordt prioriteit gegeven aan de maatregelen die sterk bijdragen aan slachtofferreductie. Kosteneffectiviteit speelt een belangrijke rol in de afwegingen. Voor de korte termijn ligt het accent op de invoering van essentiële herkenbaarheidskenmerken, het voorkomen van rijongevallen en het opheffen van resterende ‘blackspots’. Voor de langere termijn ligt het accent op de herinrichting van regionale stroomwegen en gebiedsontsluitingswegen en de omgevingsinpassing van erftoegangswegen. Dit alles overeenkomstig het landelijk kader Duurzaam Veilig.

2.3 Regionaal beleid - Landschapsvisie     

In opdracht van de provincie Drenthe is in samenwerking met de provincie Groningen, gemeente Emmen en de gemeente Vlagtwedde de Landschapsvisie N391 ‘Een weg met twee gezichten’ opgesteld. Deze visie is opgesteld door het Dienst Landelijk Gebied, wat onderdeel is van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Deze landschapsvisie is als bijlage 14 bij dit bestemmingsplan gevoegd. Hieronder volgt een samenvatting van de Landschapsvisie N391.

De N391 opgespannen tussen de N34 ten zuidwesten van Emmen en de N366 ter hoogte van de provinciegrens met Groningen vormt een belangrijke schakel in het Drents wegennetwerk. De weg is opgedeeld in de Rondweg Emmen – dat ligt op de Hondsrug in het esdorpenlandschap - en in een gedeelte dat in het veenkoloniale landschap ligt. Om de doorstroomfunctie te verbeteren wordt de weg de komende jaren aangepakt. De ingrepen omvatten:

  • De ombouw van de aansluiting Emmen-west tot knooppunt;
  • De verbreding van het veenkoloniale gedeelte van de N391 tussen rotonde Emmerweg en de aansluiting op de N366;
  • De ombouw van de rotondes Emmerweg en Roswinkel tot ongelijkvloerse aansluitingen;
  • De ombouw van de rotonde met de N366 tot knooppunt;
  • Voor de situatie bij de Pottendijk wordt de komende jaren onderzocht wat hiermee zou moeten gebeuren..

De kracht van de weg is gelegen in zijn twee gezichten, de Rondweg Emmen en de veenkoloniale N391. Elk traject heeft zijn eigen identiteit. De Rondweg Emmen vormt door zijn ligging in het stedelijk weefsel van de stad Emmen een bonte verzameling waar weg en omgeving met elkaar zijn verweven. De stedelijke omgeving voegt zich langs de weg. De karakteristieke brede middenberm en de mix van stedelijke functies en groene elementen zoals beplanting en landelijke sferen maken de weg tot een parkway. De veenkoloniale N391 heeft een compleet ander gezicht. Dit gedeelte ligt in het open veenkoloniale landschap, is ruimtelijk ondergeschikt en heeft door de begeleiding van de natuurbouwstrook een bijzonder karakter.

Het versterken van de weg met twee gezichten is hoofduitgangspunt van de ruimtelijke visie. Daarmee wordt niet alleen het onderscheid in weggedeeltes verder aangezet, maar wordt tevens de landschappelijke context – het onderscheid tussen het esdorpenlandschap/Hondsrug en het veenkoloniale landschap – duidelijk gemaakt. Een heldere overgang tussen Hondsrug en veenkoloniaal landschap ter hoogte van de Emmerschans is daarbij een belangrijk aandachtspunt.

Bij de opwaardering van de N391 wordt de huidige aantakking van de Rondweg op de N34 opgeschaald tot een volwaardig knooppunt. Dit biedt kansen om het adres van de Emmen op deze plek een herkenbaarder gezicht te geven. De opwaardering van de infrastructuur – een recente laag in het landschap – biedt kansen voor het versterken van de oudere landschapsstructuren zoals het beekdal van de Sleenerstroom en het Bargerbos. Beide zullen bij ombouw van de infrastructuur leesbaar moeten blijven in het landschap.

Voor de Rondweg Emmen zelf is het behoud en versterken van het parkway-karakter uitgangspunt. Daarin vormt de brede middenberm een bijzondere doorlopende lijn die dit gedeelte van de N391 een bijzonder gezicht geeft. De afwisseling in sferen langs de weg – woonwijken, bedrijven, sportvelden, landelijk gebied, bos – vormen de kracht van de weg. Het groene karakter in de vorm van bomen, bos en stedelijk groen vormen daarin een essentieel onderdeel. Dit samenspel tussen groen en rood dient te worden versterkt waarbij voorkomen moet worden dat de stad zich achter het groen verschuild.

De overgang van de Rondweg in de veenkoloniale N391 ligt ter hoogte van de flank van de Hondsrug, een landschappelijk bijzonder punt. De om te bouwen aansluiting Emmerweg ligt eveneens op deze plek. Zowel de technische verschijningsvorm als de ruimtelijke invulling van de aansluiting dienen de flank te respecteren. Daarin speelt de beleving van het hoogteverschil en de omslag van besloten (Rondweg) en open (veenkoloniaal landschap) een belangrijke rol. De aansluiting zelf dient ruimtelijk ondergeschikt te zijn aan de open flank. Als toegang tot de wijk Emmerschans – via de flank - aan de ene zijde en het veenkoloniale Emmercompascuum aan de andere zijde, heeft de aansluiting zowel een stedelijke als een landelijke zijde. Dit verschil kan bij de uitwerking in een ruimtelijk ontwerp als inspiratiebron dienen.

Het veenkoloniale gedeelte van de N391 behoudt ook na de ombouw zijn karakteristieke gezicht met aan één zijde de natuurbouwstrook. Ruimtelijk zal deze ondergeschikt moeten blijven aan de openheid van het gebied. De grondwal in de bocht is in het verleden als landschappelijk element aangelegd, maar verstoort de openheid en het zicht op de Hondsrug. Herstel van het zicht op en de beleving van de Hondsrug is uitgangspunt.

De veenkoloniale N391: ondergeschikt met een eigen gezicht

Met de opwaardering van de N391 tot stroomweg, wordt de ruimte die de rijbaan en de wegbermen innemen forser. De kracht van de weg – de natuurbouwstrook aan één zijde – blijft echter overeind en beeld van de weg bepalen. Daarbij is het van belang dat de beplanting in deze zone laag blijft: dichte en opgaande beplanting zou immers afbreuk doen aan het open karakter van het veenkoloniale landschap en het zicht op dit landschap vanaf de N391.

Specifiek over de aansluiting Emmerschans

De flank is essentieel in de beleving van de overgang tussen besloten Hondsrug en open veenkoloniaal landschap

verplicht

Ontwerpuitgangspunten voor de overgang:

  • De N391 ten noorden van (het bos van) de Emmerschans onbeplant en open laten om zo de overgang met het veenkoloniale landschap maximaal zichtbaar te maken;
  • Het herkenbaar houden van de flank van de Hondsrug. Ruimtelijk zo min mogelijk verstoring van de flank. Landschappelijke beplanting in de directe omgeving zo beperkt mogelijk houden;
  • Het profiel van de stedelijke N391 hier over laten gaan in het profiel van de landelijke, veenkoloniale N391.

De aansluiting Emmerweg heeft twee kanten: Eén ervan ontsluit het veenkoloniale gebied van Emmercompascum. De andere vormt de entree tot de wijk Emmerhout. In zijn geheel ligt het op de flank van de Hondsrug. Eerder werd al aangegeven dat dit gegeven van grote waarde is en in het ontwerp een rol zou moeten spelen.

Ontwerpuitgangspunten aansluiting Emmerweg:

  • In het technisch ontwerp zorgvuldig omgaan met ophogingen.
  • Ophogingen zoveel mogelijk zodanig toepassen dat de flankbeleving wordt versterkt;
  • Ruimtelijk geen opgaande beplanting toepassen om de openheid van de flank zichtbaar te houden;
  • Hoewel de aansluiting één geheel vormt, is het wenselijk om de beide toegangen - die verschillend zijn in aard en ligging – herkenbaar te maken.

2.4 Rijksbeleid     

2.4.1 Ruimtelijk beleid     

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 van kracht geworden. Onderdeel van deze structuurvisie is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).

Met de structuurvisie kiest het rijk voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De structuurvisie geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het de ruimtelijke doelen en uitspraken in de volgende documenten: PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de agenda landschap, de agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.

Delen van de structuurvisie die de nationale ruimtelijke belangen borgen en die juridische doorwerking behoeven, zijn uitgewerkt in een algemene maatregel van bestuur, de Amvb Ruimte (Barro). Ook is een planmilieueffectrapport (plan-MER) opgesteld.

Het Rijk gaat er vanuit dat de nationale ruimtelijke belangen die via wet- en regelgeving opgedragen worden aan de andere overheden goed door hen worden behartigd. Het nieuwe Rijkstoezicht in de ruimtelijke ordening richt zich op het toezicht achteraf. Wanneer rijksdoelen en nationale belangen raken aan regionale opgaven, vraagt dit om heldere taakverdeling en samenwerkingsafspraken tussen de betrokken overheden.

Waar het Barro bepalingen bevat gericht op gemeentelijke bestemmingsplannen gaat het Rijk er vanuit dat deze doorwerking krijgen. Het Rijk zal tijdens het opstellen en vaststellen van bestemmingsplannen dan ook niet toetsen op een correcte doorwerking van nationale belangen. Daarnaast blijft het Rijk opkomen voor zijn directe belangen bij gemeentelijke en provinciale plannen vanuit de rol van weg- en waterbeheerder (Rijkswaterstaat), eigenaar van defensieterreinen (ministerie van Defensie) en voor projecten in het kader van de rijkscoördinatieregeling rond rijksinpassingsplannen op het terrein van de energie-infrastructuur (het ministerie van EL&I).

Voor Emmen zijn in de SVIR geen onderwerpen opgenomen die aangemerkt worden als nationaal belang. In de Barro zijn alleen de zaken betreffende defensie en kernkwaliteiten van toepassing. Echter deze zaken hebben geen directe invloed op de inrichting van het plangebied.

2.5 Conclusie     

De conclusie van de in dit bestemmingsplan Buitengebied, ongelijkvloerse kruising Emmerweg - N391 beschreven beleidsuitgangspunten is dat het rijksbeleid niet direct door werkt in het plangebied. Hierdoor is het bestemmingsplan niet in strijd met het rijksbeleid. Het rijksbeleid werkt indirect door via het provinciaal beleid. Het provinciaal beleid vormt op zijn beurt weer de input voor het gemeentelijk beleid. Voor het voorliggende bestemmingsplan kan eveneens geconcludeerd worden dat het plan passend is in het provinciale beleid. Wat betreft het gemeentelijk beleid kan gesteld worden dat het plan als passend kan worden beschouwd. De provincie Drenthe beschrijft namelijk in het Provinciaal Verkeer en vervoerplan dat de N391 valt onder de categorie ‘stroomweg’. De N391 voldoet nu nog niet aan alle inrichtingseisen van een ‘stroomweg’. Er zijn namelijk gelijkvloerse aansluitingen, teveel aansluitingen en de weg- en bermbreedte is te smal. De gemeente Emmen schrijft in haar Verkeers- en vervoersplan dat het hun voornemen is om de N391 en Rondweg te reconstrueren tot een volwaardige stroomweg. De veiligheid (duurzaam veilig) en de bereikbaarheid nemen door deze ontwikkelingen toe.

Hoofdstuk 3 Onderzoeken     

3.1 Archeologie en monumenten     

3.1.1 Algemeen     

De aanleiding voor het opnemen van de archeologische waarden en verwachtingen in bestemmingsplannen vloeit voort uit het Verdrag van Valletta, de Monumentenwet 1988, de Wet op de archeologische monumentenzorg 2007 en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht 2010. In de Monumentenwet is vastgelegd dat bij het opstellen van een bestemmingsplan nadrukkelijk rekening gehouden moet worden met de archeologische waarden in de bodem en dat deze beschermd moeten worden. Daarbij gaat het zowel om aanwezige als mogelijk te verwachten archeologische waarden. Uit de verbeelding en de planregels van het bestemmingsplan dient de zorg voor de genoemde archeologische waarden te blijken.

In het kader van de Monumentenwet en de Culturele Alliantie tussen de gemeente Emmen en de provincie Drenthe heeft de gemeente Emmen eigen archeologiebeleid opgesteld, vastgesteld d.d. 30 mei 2013. Hiervoor is een archeologische beleidsadvieskaart gemaakt met daarbij een rapport, dit rapport dient als toelichting op de kaart. Het doel van deze documenten is om aan te geven wat de kern vormt van het archeologiebeleid en waar de beleidskeuzes zijn gemaakt. Deze beleidskeuzes zijn verwerkt in het voorliggende bestemmingsplan door het eventueel opnemen van de dubbelbestemming Waarde- archeologie op de verbeelding. Met deze vertaling is op eenvoudige wijze in beeld gebracht of archeologische waarden in het geding zijn of kunnen zijn en zo ja, op welke manier daarmee dient te worden omgegaan.

3.1.2 Archeologische waarden in het plangebied     

Het plangebied ligt in het buitengebied van Emmen. Op de archeologische Beleidsadvieskaart van de gemeente Emmen heeft het plangebied een Waarde 4 aanduiding. Op de kaart hierna weergegeven is dit zichtbaar gemaakt.

verplicht

Categorie 4: Gebieden met lage archeologische verwachting.

Dit zijn gebieden waar op basis van de geologische en bodemkundige opbouw en reeds aangetroffen archeologische resten een (middel)hoge kans op het aantreffen van (intacte) archeologische vindplaatsen bestaat. Deze zones worden gekenmerkt door een - al dan niet verscholen onder het huidige maaiveld - redelijk gaaf landschap met dekzandruggen en dekzandkoppen. Van concrete vindplaatsen is hier echter vooralsnog geen sprake.

In hoofdzaak geldt een grote trefkans op nederzettingen, grafvelden, losse boerderijen, wegen, dijken, linies, kleine jachtkampen en losse vondsten uit alle perioden.

In de gemeente Emmen zijn dit globaal het gedeelte op de Hondsrug, de beekdalen en de delen van het veengebied dat niet tot in de ondergrond zijn ontgonnen. Voor deze categorieën is een minimumoppervlak voor bodemverstoringen opgenomen van 1000 m² en een diepte van 30 cm onder maaiveld. Bij terreinen met een agrarische bestemming geldt een vrijstelling van de onderzoeksplicht voor niet-bodemkerende werkzaamheden ten behoeve van het oplossen van een verdichte bodemstructuur (niet-kerend woelen) tot maximaal 10 centimeter onder de bouwvoor, de zogenaamde woellaag. Algemeen aanvaard is een bouwvoordiepte van 30 cm (30 cm +10 cm principe).

Ten behoeve van het bestemmingsplan is een archeologisch onderzoek uitgevoerd door onderzoeksbureau Sweco. Het rapport daarvan, bekend onder de gegevens ‘Archeologisch onderzoek rotonde N391 te Emmerschans, Gemeente Emmen, Rapport 2161, d.d. 18 mei 2018’ is als bijlage 2 bij dit bestemmingsplan gevoegd.

Op basis van het uitgevoerde onderzoek kan de conclusie getrokken worden:

  1. Op basis van de resultaten van het bureauonderzoek wordt voor het plangebied geadviseerd in de delen in het plangebied waar nieuwe grondroerende werkzaamheden zullen plaatsvinden die dieper reiken dan 0,3 m -mv zal een inventariserend veldonderzoek door middel van een verkennend booronderzoek uit te voeren. Concreet zijn dit de nieuw aan te leggen cunetten voor wegdelen (op- en afritten) en de nieuwe rotondes aan weerszijden van de N391, het verplaatsen van het bestaande waterbassin en het bestaande fietspad. De genoemde onderdelen zijn zichtbaar in bijlage 2 van het onderzoekrapport. Er zal hiertoe een gedetailleerde bestektekening worden gemaakt met daarbij een concreet plan van aanpak met een boorplan.
  2. In de delen van het plangebied waar nu de bestaande weg met rotonde en fietspad liggen (N391 en Emmerweg) en het bestaande waterbassin wordt geen vervolgonderzoek geadviseerd. Hier is bij eerdere uitgevoerde werkzaamheden het relevante archeologische niveau al verstoord geraakt en zijn geen intacte archeologische waarden meer te verwachten.

Verder geldt in algemene zin nog dat indien bij de uitvoering van de werkzaamheden toch onverwacht archeologische resten worden aangetroffen er conform artikel 5.10 en 5.11 van de Erfgoedwet aanmelding van de desbetreffende vondsten bij de minister verplicht is (vondstmelding via de bevoegde overheid: gemeente Emmen).

Voor dit moment is ertoe gekozen om de archeologische dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 4’ op de verbeelding te houden en aan te passen op het moment dat het bevoegd gezag daartoe adviseert.

3.2 Ecologie     

Door ecologisch onderzoeksbureau Natuurbank Overijssel is een Quickscan Natuurtoets uitgevoerd. De gehele onderzoeksrapportage, genaamd ‘Natuurwaardenonderzoek N391-Emmerweg te Emmen - In het kader van de Wet natuurbescherming’ is als bijlage 3 opgenomen bij dit bestemmingsplan. Onderstaand volgen, integraal overgenomen, de resultaten van het uitgevoerde onderzoek.

Het plangebied behoort vermoedelijk tot het functionele leefgebied van sommige vogel-, vleermuis-, amfibieën- en beschermde grondgebonden zoogdiersoorten. Deze soorten benutten het onderzoeksgebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar mogelijk bezetten sommige grondgebonden zoogdier- en amfibieënsoorten er een rust- en/of voortplantingslocatie en nestelen er vogels in de beplanting.

Van de vogelsoorten die in het plangebied nestelen zijn uitsluitend de bezette nesten beschermd, niet de oude nesten of de nestplaats. Werkzaamheden die leiden tot het verstoren/vernielen van vogelnesten dienen buiten de voortplantingsperiode van vogels uitgevoerd te worden.

Voor de grondgebonden zoogdier- en amfibieënsoorten die een rust- en/of voortplantingslocatie in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen ‘doden en verwonden’ en het ‘beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingslocaties’ (of zijn niet beschermd). De functie van het plangebied als foerageergebied voor de in het plangebied voorkomende grondgebonden zoogdier-, amfibieën- en vogelsoorten is niet beschermd. Vleermuizen foerageren in het plangebied, maar ze bezetten er geen verblijfplaats en ze benutten de lijnvormige structuren niet als een vliegroute. Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten wordt de functie als foerageergebied niet aangetast.

Het plangebied behoort niet tot het Natuurnetwerk Nederland. Vanwege de lokale invloedsfeer hebben de voorgenomen activiteiten geen effect op het Natuurnetwerk Nederland.

Conclusie

Mits bezette vogelnesten beschermd worden, dan leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader soort- of gebiedsbescherming. Er worden alleen dieren verwond of gedood en er worden alleen rust- en/of voortplantingsplaatsen beschadigd en vernield van soorten waarvoor een vrijstelling geldt, omdat de werkzaamheden worden uitgevoerd in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling. Door uitvoering van de quickscan natuurwaardenonderzoek heeft initiatiefnemer voldaan aan de zorgplicht zoals vermeld in Art. 1.11 van de Wnb.

3.3 Fysieke veiligheid     

Bij het transport, de opslag en bij het be- en verwerken in bedrijven van gevaarlijke stoffen, maar ook nabij luchthavens bestaat de kans op ongevallen waarbij slachtoffers vallen die niet bij de activiteit betrokken zijn. Personen die in bedrijven werken worden door de wetgeving rond arbeidsomstandigheden beschermd. Personen die zich buiten (extern) de bedrijfsgrens bevinden worden beschermd door wet- en regelgeving voor externe veiligheid. De vuurwerkramp in Enschede van mei 2000 heeft geresulteerd in een formalisering en deels aanscherping van wet- en regelgeving om het risico van dergelijke ongevallen te beperken.

Het doel van de toets op externe veiligheidsaspecten rond ruimtelijke plannen is na te gaan welke risico’s de voorgenomen ontwikkelingen met zich brengen. Dit om de mogelijkheid te bieden een externe veiligheidssituatie te creëren die voldoet aan de behoeften. Daartoe kan het ruimtelijk initiatief of specifieke wijze worden ingevuld en kunnen eventuele aanvullende maatregelen worden getroffen.

Het externe veiligheidsonderzoek richt zich eerst op het plaatsgebonden risico, welke opgenomen is in bijage 4. Dit geeft een beeld van de ruimtelijke verdeling van de hoogte van de risico’s rond een bron. Vervolgens wordt nagegaan wat de hoogte van het groepsrisico is. Dit geeft inzicht in de aantallen personen die bij een ongeval kunnen worden betrokken. Als er sprake is van groepsrisico, als een ongeval tot meer dan 10 dodelijke slachtoffers kan leiden, moeten risicogegevens worden verzameld, moet een advies over het voorgenomen initiatief aan de regionale brandweer worden gevraagd en is de initiatiefnemer verplicht de veranderingen in het groepsrisico door de nieuwe ruimtelijke ontwikkeling te verantwoorden.

3.3.1 Fysieke veiligheidssituatie     

3.3.1.1 Risicobronnen binnen het plangebied     

Het plangebied is geïnventariseerd op de aanwezigheid van zogenoemde Bevi-bedrijven (vergunde situatie en feitelijke situatie). Binnen het plangebied Buitengebied, ongelijkvloerse kruising N391 (Emmerschans) zijn de volgende risicobronnen evenals de bronnen die invloed (kunnen) hebben op het plangebied geïnventariseerd.

verplicht

Er bevinden zich geen Bevi-inrichtingen binnen het plangebied.

3.3.1.2 Risicobronnen buiten het plangebied     

Buiten het plangebied zijn ook geen Bevi- bedrijven gesitueerd.

3.3.1.3 Buisleidingen     

Binnen het plangebied liggen geen buisleidingen die effect hebben op de ontwikkellocatie. Buiten het plangebied is op circa 740 meter een buisleiding van de Gasunie gelegen en vormt geen belemmering.

3.3.1.4 Route gevaarlijke stoffen     

De Emmerschans wordt gewijzigd in een ongelijkvloerse kruising. Het knooppunt Emmen-West krijgt door nieuwe toe- en afritten een betere doorstroming van autoverkeer.

Via het knooppunt Emmerschans zullen nagenoeg geen routeplichtige gevaarlijke stoffen, zoals LPG en explosieven worden getransporteerd. De routeplichtige gevaarlijke stoffen moeten namelijk via de door de gemeente Emmen vastgestelde route gevaarlijke stoffen worden getransporteerd. De routering loopt namelijk via de N862 die aansluit op de Rijksweg A37.

Het aspect externe veiligheid vormt voor deze ontwikkeling geen belemmering om het plan vast te kunnen stellen.

3.3.1.5 Hoogspanningsleidingen     

Er bevinden zich geen hoogspanningsmasten in de nabijheid van het plangebied.

3.4 Milieu     

3.4.1 Vormvrije M.E.R.-beoordeling     

In voorliggend bestemmingsplan Buitengebied, ongelijkvloerse kruising Emmerweg - N391 komen geen activiteiten voor die voorkomen op de D-lijst van het Besluit m.e.r. Vanwege de afwezigheid van die activiteit(en) hoeft geen vormvrije m.e.r. -beoordeling plaats te vinden.

3.4.1.1 Algemeen     

De (indicatieve) lijst "Bedrijven en Milieuzonering 2009", uitgegeven door de Vereniging van Nederlandse gemeenten, geeft weer wat de richtafstanden zijn voor milieubelastende activiteiten. In deze publicatie worden de indicatieve richtafstanden gegeven voor de vier ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar.

Bij het bepalen van de richtafstanden wordt uitgegaan van de volgende uitgangspunten:

  • het betreft gemiddeld moderne bedrijfsactiviteiten met gebruikelijke productieprocessen en voorzieningen;
  • de richtafstanden hebben betrekking op de omgevingstypen ‘rustige woonwijk’ en ‘rustig buitengebied’;
  • de richtafstanden bieden in beginsel ruimte voor normale groei van de bedrijfsactiviteiten;
  • bij activiteiten met ruimtelijk duidelijk te onderscheiden deelactiviteiten kunnen deze activiteiten desgewenst als afzonderlijk te zoneren activiteiten worden beschouwd, bijvoorbeeld bij de ligging van de activiteit binnen zones met een verschillende milieucategorie.

De gegeven richtafstanden zijn in het algemeen richtafstanden en geen harde afstandseisen. Ze moeten daarom gemotiveerd worden toegepast. Dit betekent dat geringe afwijkingen in de lokale situatie mogelijk zijn. Het is aan te bevelen deze afwijkingen te benoemen en te motiveren.

Voor wegen worden in de VNG-Reeks geen afstandscriteria genoemd. De milieukundige beoordeling van de wijziging van de kruising Emmerweg - N391 wordt weergegeven binnen de paragrafen over geluid en luchtkwaliteit.

3.4.2 Bodem     

Door de RUD Drenthe zijn de locaties met mogelijke bodemverontreiniging ter plaatse van de geplande reconstructie van de N391 (Emmerschans) in de gemeente Emmen geïnventariseerd. Daarbij is gebruik gemaakt van de Bodeminformatiekaart van de provincie Drenthe en is voor een aantal locaties aanvullende informatie opgevraagd bij de gemeente Emmen.

De RUD is op basis van deze inventarisatie van de locaties met mogelijke bodemverontreiniging en het voornemen om zo nodig saneringsmaatregelen te treffen tot de conclusie gekomen dat er geen belemmeringen aanwezig zijn voor de vaststelling van het bestemmingsplan vanuit het aspect bodem gezien. Het adviesdocument van de RUD is als bijlage 5 bij dit bestemmingsplan gevoegd.

3.4.3 Geluid     

Regels ten aanzien van geluidhinder zijn vastgelegd in de Wet geluidhinder (Wgh). Het doel van de Wet geluidhinder is tweeledig. Enerzijds de bescherming van het milieu en anderzijds de bescherming van de volksgezondheid. Bepalend is steeds de situering van geluidsbronnen ten opzichte van geluidsgevoelige bestemmingen zoals woningen en scholen. De Wgh gaat uit van zones langs wegen, spoorwegen en industrieterreinen. Binnen dergelijke zones zijn nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen alleen toegestaan indien de geluidsbelasting op de buitengevel onder of hoogstens gelijk is aan de

voorkeursgrenswaarde. Ontheffing van de voorkeursgrenswaarde is toegestaan indien maatregelen om de geluidsbelasting op de buitengevels te beperken niet mogelijk zijn of onvoldoende helpen en indien aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan.

Gezien de voorgenomen wijzigingen aan de weg dient op grond van de Wet geluidhinder een akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd. De resultaten van dit uitgevoerde akoestisch onderzoek zijn verwoord in de rapportage Akoestisch onderzoek N391 aansluiting Emmerschans‘ van het Noordelijk Akoestisch Adviesbureau en die is opgenomen als bijlage 6 bij dit bestemmingsplan.

In het onderzoek wordt de toekomstige situatie na reconstructie vergeleken met de huidige situatie. De beoordeling moet worden uitgevoerd ter plaatse van geluidsgevoelige bestemmingen, te weten woningen, scholen en gezondheidszorggebouwen.

Deze bestemmingen hoeven niet perse fysiek aanwezig te zijn. De bestemming daartoe is bepalend. Zo worden de reeds bestemde maar nog niet gerealiseerde woningen op bestemmingsplan "Emmen, Emmerhout, ‘t Zand" ook beoordeeld.

Het onderzoek moet bovendien de eventuele noodzaak tot het treffen van geluidsbeperkende maatregelen en/of het volgen van procedures aangeven. Het onderzoek vindt plaats op basis van getelde en geprognosticeerde verkeersgegevens.

Resultaten onderzoek

De geluidsbelasting op de beschouwde woningen vanwege de Emmerweg neemt overal licht toe tengevolge van de verwachte verkeersgroei. De invloed van de fysieke aanpassingen van de weg is ter hoogte van de woningen nihil. De geluidstoename op de beschouwde woningen is nergens zodanig dat sprake is van reconstructie in de zin van de Wgh.

Naar aanleiding van een zienswijze tegen het ontwerpbestemmingsplan is er een erratum opgesteld voor het akoestisch onderzoek. Dit erratum is opgenomen in bijlage 7.

De Wgh brengt ten aanzien van de Emmerweg geen verdere verplichtingen voor de wegaanlegger met zich mee. De geluidstoename op de woningen vanwege de N391/Rondweg op de woningen Emmerweg 37 en Rondweg 98 is zonder maatregelen zodanig dat sprake is van reconstructie in de zin van de Wgh. In principe is op 3 geprojecteerde woningen op ‘t Zand ook sprake van reconstructie in de zin van de Wgh, maar omdat de daarbij vast te stellen hogere waarden niet hoger zijn dan de vigerende hogere waarden, zijn nieuwe hogere waarden niet noodzakelijk. Voor één van de geprojecteerde woningen is echter op de verdieping niet alleen sprake van reconstructie in de zin van de Wgh maar er wordt tevens niet aan de vigerende hogere waarde van 49 dB voldaan. Deze zou moeten worden verhoogd naar 50 dB. Met een alternatief langer en lager walsscherm komen de geluidbelastingen lager uit en is geen hogere waarde nodig. Overigens kan nog vermeld worden dat het woningbouwproject ’t Zand (ook bekend als Zandgat Jansen) op de lijst van deprogrammeren staat, zodat voor deze woning volstaan kan worden met een hogere grenswaarde.

De hogere waarden in dat geval zijn weergegeven in onderstaande tabel.

verplicht

Het treffen van bronmaatregelen is niet voorzien. Een snelheidsverlaging past niet bij de beoogde functie van de N391 en het toepassen van geluidsreducerend wegdek voor verspreid liggende woningen is niet kosteneffectief. Overdrachtsmaatregelen in de vorm van geluidswallen of -schermen zijn eveneens niet kosteneffectief voor de woning Emmerweg 37. Voor deze woning Emmerweg 37 wordt een hogere waarde vastgesteld en gevelmaatregelen onderzocht om minimaal het bestaande binnengeluidsklimaat in de woning te garanderen. Het besluit omtrent hogere grenswaarde is opgenomen in bijlage 8. Bij het onderzoeken en eventueel treffen van gevelmaatregelen wordt rekening gehouden met de gecumuleerde geluidbelasting. Er is overeenstemming bereikt met de bewoners over deze aanpak.

Voor de woning Rondweg 98 wordt een scherm geplaatst met een lengte van 100 meter en een hoogte van 1.5 meter ten opzichte van kant asfalt. Hiermee wordt de toename van de geluidsbelasting teniet gedaan en wordt de reconstructiesituatie opgelost. Dit geluidsscherm is ook door middel van een zogeheten ‘voorwaardelijke verplichting’ geregeld en juridisch geborgd op uitvoering.

Het dimensioneren van ontvangersmaatregelen en het aanbrengen daarvan moet bij ingebruikname van de weg zijn afgerond. De wegbeheerder staat garant voor het uitvoeren van de maatregelen en de daarvoor te maken kosten. Gelet op de geluidsbelastingen is het zeker mogelijk om met maatregelen een aanvaardbaar geluidklimaat in de woningen te realiseren. Hierbij moet gedacht worden aan geluidgedempte ventilatie, verzwaring van de beglazing en verzwaring van het dak op plaatsen waar zich verblijfsgebieden onder schuine daken bevinden.

3.4.4 Luchtkwaliteit en stikstof     

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. De wet is enerzijds bedoelt om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling. Volgens de nieuwe regeling vormt luchtkwaliteit in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van een ruimtelijk project als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project leidt, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIMB) bij aan de luchtverontreiniging;
  • een project past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of binnen een regionaal programma van maatregelen.

Er wordt een groei verwacht van de verkeersintensiteit op de N391. Als gevolg van deze groei in combinatie met een toename van de snelheid van 80 km/uur naar 100 km/uur is er een onderzoek naar Luchtkwaliteit uitgevoerd door Royal Haskoning. Het onderzoeksrapport is als bijlage 9 aan dit bestemmingsplan bijgevoegd. Onderstaand volgen de resultaten van het uitgevoerde onderzoek.

Stikstofdepositie

Om te beoordelen of het plan negatieve effecten kan hebben op de stikstofdepositie in de omliggende Natura 2000-gebieden, wordt aangesloten bij de instructie "Kader Programma Aanpak Stikstof (PAS)" van Rijkswaterstaat. Hierin wordt een methode voor de afbakening van het onderzoeksgebied beschreven waarbinnen de effecten op stikstofdepositie worden verwacht. Zie ook bijlage 10

In de instructie wordt onderscheid gemaakt tussen het projectgebied en het gebied waar netwerkeffecten optreden. Het projectgebied wordt gevormd door het gebied dat zich uitstrekt van de voorafgaande tot en met de eerstvolgende aansluiting op het wegvak waar het project of de andere handeling betrekking op heeft.

Bij aanpassingen aan wegen ontstaan vaak netwerkeffecten door de verkeersaantrekkende werking van de wijziging. Deze netwerkeffecten kunnen binnen een groter gebied dan het projectgebied optreden en zijn dan ook bepalend voor de grootte van het onderzoeksgebied. In de instructie van Rijkswaterstaat wordt het gebied waar netwerkeffecten optreden gevormd door de wegvakken (hoofdwegennet, HWN en onderliggend wegennet, OWN) waar de toename van de weekdaggemiddelde verkeersintensiteit als gevolg van het project of de andere handeling tenminste 1.000 motorvoertuigen per etmaal per rijrichting bedraagt.

Effecten op stikstofdepositie worden berekend in PAS-gebieden binnen 3 km van de relevante wegvakken in het projectgebied en het gebied waar netwerkeffecten optreden.

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied (Bargerveen), ligt ten zuiden van het projectgebied op meer dan 11 kilometer van de meest zuidelijke wijziging (aansluiting Emmerschans). De afstand is groter dan 3 kilometer waardoor geen effecten vanuit het projectgebied optreden.

Uit het verkeersmodel van de provincie Drenthe, opgesteld voor de studie N391 volgen intensiteiten in de autonome en in de plansituatie 2030. De wegvakken waarop netwerkeffecten als gevolg van de wijzigingen (plan – autonoom) van meer dan 1.000 motorvoertuigen per rijrichting optreden, liggen in een gebied dat begrensd wordt door Ter Apel aan de noordoostzijde en de kruising van de N34 met de N376 aan de zuidwestzijde. Dit gebied ligt op meer dan 8 kilometer van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied (Bargerveen) waardoor er, op basis van de instructie, gesteld kan worden dat er geen netwerkeffecten optreden die effecten op stikstofdepositie kunnen veroorzaken.

Naar aanleiding van de “stikstofcrisis” die is ontstaan naar aanleiding van de uitspraak Raad van State d.d. 29 mei 2019 inzake de programmatische aanpak stikstof (PAS) zijn door de provincie in het najaar van 2019 berekeningen gemaakt. Hieruit blijkt dat er geen sprake is van een toename  van de stikstofdepositie op een natura 2000 gebied. De berekeningen zijn toegevoegd als bijlage 12.

Conclusie

De afstand tussen het gebied waarbinnen de project- en netwerkeffecten als gevolg van de wijzigingen optreden en de nabijgelegen Natura 2000-gebieden is groter dan 3 kilometer. Daarmee zijn negatieve effecten op stikstofdepositie binnen Natura 2000-gebieden als gevolg van het plan uitgesloten.

3.5 Waterparagraaf     

In deze waterparagraaf wordt beschreven hoe het huidige waterhuishoudkundig systeem voor het plangebied van het bestemmingsplan Buitengebied, ongelijkvloerse kruising Emmerweg - N391 is ingericht, welke fysieke omstandigheden voor het gebied gelden en of speciale functies voor het plangebied gelden. Naast een beschrijving van de waterhuishoudkundige consequenties van het plan en de stedelijke wateropgave heeft het wateradvies van het waterschap een duidelijke plaats gekregen.

3.5.1 Grondwater     

Hieronder is de kaart zichtbaar gemaakt die geldt ten aanzien van de gemiddeld laagste en hoogste grondwaterstand.

Het plangebied is omgeven door gronden waar een gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) voorkomt van 20 tot 80 cm beneden maaiveld.

verplicht

3.5.2 Verplaatsing retentiebekken     

De aanwezige waterretentiebekkens worden verplaatst en komen qua oppervlakte (circa 4300 m2) 1 op 1 terug in het plan.

3.5.3 Toename verhard oppervlakte     

Ter plaatse zal sprake zijn van een toename van verharding van circa 10150 m2. Met dit gegeven is op 26 oktober 2017 de watertoets uitgevoerd, zoals opgenomen in bijlage 11. Het plangebied bevindt zich binnen het beheersgebied van het waterschap Hunze en Aa’s. Op basis van deze toets is sprake van de ‘normale procedure’. Dit houdt in dat voor dit plan maatwerkadvies gemaakt moet worden door het waterschap.

De voorgenomen werkzaamheden zorgen voor een toename van het verhard oppervlak. Hierdoor vermindert de mogelijkheid voor regenwater om te infiltreren in het grondwater. Dit betreffen echter kleine effecten, waarmee bij de nadere uitwerking van de technische details rekening wordt gehouden. Hierdoor is er geen sprake van nadelige effecten.

De provincie zal op korte termijn een overleg gaan hebben met het waterschap. Dit gesprek zal gaan over de exacte afwatering en watercompensatie, zoals de provincie ook bij haar andere plannen heeft gedaan (o.a. Exloo, Klooster te Coevorden, aansluiting bij Ter Apel en de verdubbelingen van de N34).

Met de aanbevelingen zoals die gaan worden aanbevolen vanuit het waterschap zal de provincie zoals te doen gebruikelijk rekening gaan houden om de gevolgen voor de waterhuishouding te minimaliseren.

Hoofdstuk 4 Bestaande situatie     

4.1 Historie van de N391     

Het noordelijke gedeelte van de N391 is aangelegd in de jaren 1999 - 2000, met als doel de regio's Zuidoost-Groningen en Zuidoost-Drenthe op een goede manier met elkaar te verbinden. Daarmee kregen beide gebieden een economische impuls en werd de verkeersveiligheid verbeterd in de dorpen waar het verkeer vroeger doorheen reed. Bovendien werd er rekening gehouden met een toenemende verkeersdrukte op deze route, als gevolg van de verdere sociaaleconomische ontwikkelingen van beide regio's.

Op de weg geldt nog een maximumsnelheid van 80 km/uur. Om de doorstroming te bevorderen is de weg verboden voor langzaam verkeer (fietsers, bromfietsers en landbouwverkeer) en is het aantal aansluitingen beperkt gehouden en uitgevoerd als rotonde (behalve bij de aansluiting N366). Onderstaand een weergave van de ligging van de N391.

verplicht

Bij de aanleg van de weg werd al rekening gehouden met een verdere toename van het verkeer op de N391. Daarom is er meteen voldoende ruimte gecreëerd om de weg te kunnen verbreden. De kruisingen zijn gelijkvloers (met rotondes) aangelegd omdat het budget niet voldoende was om ongelijkvloerse kruisingen aan te leggen. Dat dat op termijn wel nodig zou zijn, was toen ook al de verwachting.

verplicht

verplicht

4.2 Totaalproject N391 Emmen - Ter Apel 'Veilig en snel'     

De N391 is een belangrijke verbindingsroute tussen Zuid-Oost Drenthe en Zuid-Oost Groningen en verbindt deze beide gebieden met Duitsland en de Eemshaven. De weg zorgt ook voor een goede verbinding van deze regio met de rest van het land via de N34/A37. Het is voor de regio van belang dat zowel de veiligheid als de bereikbaarheid verbetert, zodat de economische bedrijvigheid een impuls krijgt. De provincie Drenthe heeft er daarom voor gekozen de N391 met voorrang om te bouwen van een 80-kilometer weg naar een 100-kilometer weg. De omvangrijke werkzaamheden die hiervoor nodig zijn, zorgen bovendien voor stimulering van de werkgelegenheid in de regionale bouwsector.

De werkzaamheden bestaan uit het verbreden van de weg en het aanleggen van ongelijkvloerse kruisingen. Deze aanpassingen maken de weg veiliger en zorgen voor een snellere doorstroming van het verkeer. De nieuwe ongelijkvloerse aansluiting op de N34 bij Erm (Emmen-West) en de N366 bij Ter Apel zorgen voor een betere doorstroming van en naar deze wegen. Hierdoor gaat het verkeer meer gebruik maken van de N391 waardoor het op de omliggende wegen minder druk wordt.

Hierna zal verder worden ingegaan op de specifieke nieuwe situatie voor het deelproject Emmerschans, waarbij de N391 en de Emmerweg elkaar kruisen.

Hoofdstuk 5 Planbeschrijving aansluiting N391 - Emmerweg     

5.1 Deelproject Emmerschans     

De provincie Drenthe legt een ongelijkvloerse kruising aan op de plek van de huidige rotonde bij Emmerschans. Hierna volgen een tweetal weergaven van de bestaande situatie.

In de huidige situatie is er sprake van een gelijkvloerse kruising in de vorm van een rotonde waar de N391 en Emmerweg elkaar kruisen. Aangezien de N391 wordt aangepast tot een weg waarover 100 km/uur gereden mag worden dient de bestaande kruising aangepast te worden tot een ongelijkvloerse kruising. Deze aanpassing maakt de wegen veiliger en zorgt voor een snellere doorstroming van het verkeer.

Nieuwe situatie

Hierna volgen diverse weergaven van de nieuwe situatie. Bij de uitvoering van dit plan wordt de bestaande rotonde verwijderd. De N391 zal verhoogd (het talud tot maximaal 8 meter boven maaiveld) worden aangelegd waardoor deze over de Emmerweg (Emmerschans – Emmer – Compascuüm). De in- en uitvoegers worden aangesloten op de Emmerweg door middel van twee aan te leggen rotondes.

Ook wordt hierna nog ingegaan op enkele specifieke onderdelen van het totale plan.

Carpoolplaats

Aan de noordzijde (zijde aan de kant van Emmer - Compascuüm) wordt een carpoolplaats aangelegd. Deze carpoolplaats is in het plan opgenomen omdat vanuit de gesprekken en informatiebijeenkomsten er is gebleken dat hier behoefte aan is. Op de volgende figuur is de carpoolplaats zichtbaar binnen het oranje kader. Op de verbeelding heeft deze carpoolplaats een specifieke aanduiding gekregen, zodat de locatie ervan vast ligt.

verplicht

Erftoegangsweg woning Rondweg 98

Verder is het zo dat in de bestaande situatie de woning Rondweg 98 een directe aansluiting heeft op de huidige Rondweg. In de situatie na uitvoering van de reconstructie zal deze woning een directe aansluiting krijgen op de Emmerweg en zal de aansluiting op de Rondweg opgeheven worden. De provincie neemt deze aansluiting op de Emmerweg mee in haar planuitvoering. Hierna is deze aansluiting zichtbaar gemaakt met de dikkere zwarte lijn aan de oostkant van de tekening. Op de verbeelding is deze erftoegangsweg specifiek aangeduid zodat ook de ligging daarvan vast ligt.

verplicht

Fietspad 

In het beoogde plan is ook rekening gehouden met de aanwezigheid van een vrijliggend fietspad. Op deze wijze is er sprake van een veilige fietsverbinding tussen Emmer – Compascuüm en Emmen. Op onderstaande tekening is het fietspad in de zwarte lijn weergegeven.

verplicht

verplicht

Retentiebekken

In de huidige situatie is er sprake van een bestaand retentiebekken in het noordwestelijke deel van het plangebied. In het aangepaste plan zal na uitvoering van de reconstructie van de N391 dit retentiebekken met een oppervlakte van circa 4300 m2 1 op 1 worden meegenomen in het plan. Deze wordt dan dus verplaatst. Op onderstaande technische tekening zijn de nieuwe retentiebekkens aangegeven. Na het ontwerpbestemmingsplan is de vorm aangepast. Op onderstaande tekening is de retentievijver (na aanpassing) in blauw aangeven. In groen de oorspronkelijk voorziene retentievijver. Deze zijn ook opgenomen met een functie-aanduiding op de verbeelding.

verplicht

Figuur 5-4: Locatie retentiebekkens.

Hoogteverschillen/steilrand 

Komend vanuit Emmen richting Emmerschans loopt het gebied af naar het veenkoloniale gebied. Deze hoogteverschillen blijven intact, de in- en uitvoegers op dit Hondsrug-gedeelte worden op deze bestaande steilrand aangelegd, zodat deze niet aangetast wordt.

Onderstaand nog een weergave van het profiel van het viaduct met de leuning, gevolgd door een detailweergave daarvan.

verplicht

Hierna volgt nog een weergave van de boogde nieuwe situatie gevolgd door een aantal 3d-visualisaties. Ter plaatse van de carpoolplek worden verder geen bomen aangebracht om hier het open karakter van het veenkoloniale gebied te versterken.

verplicht

verplicht

verplicht

verplicht

5.2 Landschappelijke inpassing     

Voor de landschappelijke uitwerking is de landschapsvisie sturend, zie paragraaf 2.3 van dit bestemmingsplan. In deze paragraaf wordt uitgelegd welke uitgangspunten van de visie betrekking hebben op de aansluiting Emmerschans en op welke manier daar invulling aan gegeven wordt.

Onderstaande figuur vanuit de landschapsvisie is de basis voor de verdere uitwerking van het ontwerp en de landschappelijke inpassing. Zie ook bijlage 14.

verplicht

Vanuit de provincie is een nader inpassingsplan opgesteld. De uitvoering daarvan is via een zogeheten ‘voorwaardelijke verplichting’ geregeld, waarbij het inpassingsplan als bijlage 1 van de regels direct gekoppeld is aan de bestemmingsplanregels.

Voortvloeiend uit de inhoud van de landschapsvisie zijn de volgende ontwerpuitgangspunten voor de overgang gesteld voor de aansluiting Emmerschans :

  • De N391 ten noorden van (het bos van) de Emmerschans onbeplant en open laten om zo de overgang met het veenkoloniale landschap maximaal zichtbaar te maken;
  • Het herkenbaar houden van de flank van de Hondsrug. Ruimtelijk zo min mogelijk verstoring van de flank/steilrand. Landschappelijke beplanting in de directe omgeving zo beperkt mogelijk houden;
  • Het profiel van de stedelijke N391 hier over laten gaan in het profiel van de landelijke, veenkoloniale N391.

Om te voldoen aan een duidelijke en herkenbare overgang tussen Hondsrug en veenkoloniaal landschap is gekozen voor contrast – contrast tussen beplant en onbeplant, stedelijk en landelijk. De weggebruiker ervaart niet alleen een duidelijk verschil tussen de twee gezichten, maar neemt ook de flank van de Hondsrug zo goed mogelijk waar. Rijdend vanaf de rondweg naar het Veenkoloniale gebied opent de weg zich opeens vanuit dicht bomenmassa’s. De weg gaat omhoog om de onderliggende weg te kruisen en ineens is het open Veenkoloniale landschap ten noorden en oosten zichtbaar – een "aha-moment". Rijdend vanuit de Veenkoloniën is in een westelijke richting wordt de steilrand van de Hondsrug steeds meer zichtbaar. De weg buigt dan in een zuidelijke richting, parallel aan de Hondsrug waardoor de weggebruiker geleidelijk de flank van de Hondsrug nadert. Doordat de weg omhoog gaat met in de achtergrond dichte bomenmassa’s wordt duidelijk dat het hier een overgang betreft. Na de kruising bevindt de weggebruiker zich op de Rondweg, het ander gezicht van deze weg. De dichte bomenmassa wijkt nog één keer om het oude Emmerschans te onthullen (zie zichtlijnen) waardoor meteen duidelijk is dat hier iets bijzonders aan de hand is. Vanuit de omgeving is de viaduct wel zichtbaar. Dit wordt echter zo slank en sober mogelijk vormgegeven.

Voor de genoemde herkenbaarheid van het Veenkoloniale gezicht wordt voor de civiele kunstwerken en wegbermen van de knoop dezelfde vormentaal gebruikt als de andere viaducten. Dit is te zien in de kleur beton, de randafwerking en terughoudend en slank vormgegeven. Het viaduct wordt sober vormgegeven door een beperkt gebruik van beton. In het springwerk worden de "bomenstructuur" herhaald die een herkenbaar element is bij alle kunstwerken in de weg, uiteraard aangepast aan de functionaliteit.

Om te voldoen aan het uitgangspunt ondergeschikt aan het landschap en behoud van het open karakter wordt de weg als aparte laag in het landschap vormgegeven. De bermen zijn onbeplant gelaten om de zicht op het open Veenkoloniale landschap onverstoord te laten.

De reeds aanwezige natuurbouwstrook langs de N391 blijf behouden en wordt gerespecteerd. Dit betekent dat deze strook doorloopt tot aan de taluds van de nieuwe kruising.

De uitwerking van de landschappelijke inpassing in relatie tot de landschapsvisie heeft geleid tot de hierna weergegeven visualisatie.

In de middenberm van de Rondweg blijven zoveel mogelijk bomen behouden. De bomen op de Honsdrug blijven ook behouden. Richting het veenkoloniale landschap wordt op de flank en het veenkoloniale deel zelf gestreefd naar openheid, hier wordt niet voorzien in opgaande beplanting.

Hoofdstuk 6 Juridische toelichting op het bestemmingsplan     

6.1 Algemeen     

Het bestemmingsplan bestaat uit de plantoelichting, regels en verbeelding. De regels en de verbeelding vormen het juridisch bindende gedeelte van een bestemmingsplan. De verbeelding en de regels moeten altijd in samenhang worden gebruikt. De plantoelichting is bedoeld om de verbeelding en de regels te verduidelijken en om gemaakte keuzes te verantwoorden aan de hand van ruimtelijk beleid.

Het bestemmingsplan ‘Buitengebied, ongelijkvloerse kruising Emmerweg - N391’ dient rechtszeker, eenvoudig te begrijpen, goed toepasbaar en handhaafbaar te zijn voor de gebruiker.

Met de indeling van het bestemmingsplan zoals de naamgeving van de bestemmingen, opbouw van de regels en de weergave van op de verbeelding wordt aangesloten op de "Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012" van het ministerie van VROM.

Het conserverende karakter van het bestemmingsplan brengt met zich mee dat nieuwe ontwikkelingen niet in het plan worden meegenomen, tenzij deze concreet voorzienbaar zijn en benodigde onderzoeken al zijn uitgevoerd.

6.2 Toelichting op de verbeelding     

Voor de verbeelding wordt als ondergrond de basiskaart Emmen (BKE) gehanteerd. Deze basiskaart bestaat uit de Grootschalige Basiskaart van Nederland (GBKN) met gemeentelijke aanvullingen in de vorm van extra meetgegevens. Met het oog op de volledigheid en nauwkeurigheid van de aanwezige bebouwing wordt de meest recente versie van de BKE gehanteerd. Hiervoor wordt maandelijks de BKE automatisch herzien. Echter, de ondergrond zal nooit een volledige weergave van de werkelijkheid zijn. De op de verbeelding aangegeven bebouwing moet dan ook als illustratief worden beschouwd. De BKE wordt naast de extra meetgegevens aangevuld met kadastrale gegevens van de Digitale Kadastrale Kaart.

Alle gronden die binnen het plangebied vallen hebben een bestemming en / of aanduiding gekregen op de verbeelding. Deze bestemmingen en aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien in de regels hieraan een betekenis wordt gegeven. De begrenzingen van de bestemmingen volgen zoveel mogelijk geografische, topografische en/of kadastrale grenzen. Daar waar dat niet mogelijk bleek, is gekozen voor een meer praktische benadering. De schaal van de verbeelding kan met behulp van de computer door de gebruiker naar keuze worden ingesteld.

6.3 Toelichting op de regels     

De regels zijn een juridische vertaling van het planologische -en ruimtelijk beleid van de gemeente, provincie en het rijk. De regels zijn een juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bebouwing, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bebouwing. Bij het opstellen van de regels is geprobeerd om de regels zo beperkt mogelijk te houden door alleen te regelen wat nodig is.

Gebruiksregels 

Per bestemming is aangegeven voor welk gebruik de gronden zijn bedoeld. Indien daar aanleiding voor aanleiding voor bestaat, wordt via de specifieke gebruiksregels expliciet aangegeven waarvoor de gronden niet zijn bedoeld.

Bouwregels

In een groot aantal bestemmingen zijn bouwregels opgenomen, waarbij de bouwmogelijkheden mee worden gereguleerd. Hoofdgebouwen moeten altijd worden gebouwd binnen een daarvoor aangeduid bouwvlak. Uitgangspunt voor de bebouwing is de bestaande voorgevel, die is vastgelegd door middel van de aanduiding 'gevellijn'. Dit betekend dat indien er vervangende bebouwing wordt geprojecteerd, deze in de gevellijn moet worden teruggebouwd. Daarnaast is op de verbeelding per bestemmingsplan de maximale bouw- en/of goothoogte aangegeven. Waar het wenselijk is om het huidige bebouwingsbeeld in stand te houden zijn tevens aanduidingen opgenomen ten aanzien van bijbehorende bouwwerken of de kapvorm van daken.

Flexibiliteit

Af en toe kan het nodig zijn dat afwijking van de gestelde regels gewenst is. Deze flexibiliteitbepalingen bieden de mogelijkheid om op specifieke situaties in te kunnen spelen. De uitvoering van de flexibiliteitregelingen ligt bij het college van burgemeester en wethouders. In het bestemmingsplan kunnen diverse flexibiliteitregelingen opgenomen zijn, zoals:

  • Afwijken van de bouwregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Algemene afwijkingsregels;
  • Wijzigingsbevoegdheden artikel 3.6 Wro

6.3.1 Opzet regels     

De planregels van dit bestemmingsplan zijn opgedeeld in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1. Inleidende regels;
  • Hoofdstuk 2. Bestemmingsregels;
  • Hoofdstuk 3. Algemene regels;
  • Hoofdstuk 4. Overgang - en slotregels.

De inhoud van de verschillende hoofdstukken wordt als volgt toegelicht:

6.3.2 Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

In hoofdstuk 1 worden diverse begrippen welke in de planregels worden gehanteerd nader verklaard. Dit om mogelijke interpretatieproblemen te voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.

Artikel 1 Begrippen

De begripsbepalingen in artikel 1 zijn noodzakelijk bij de interpretatie van de regels. In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. De begrippen die hierin zijn opgenomen zijn terug te vinden in de bestemmingsbepalingen. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normaal spraakgebruik. Met uitzondering van de eerste twee begrippen (plan en bestemmingsplan) zijn de begrippen alfabetisch gerangschikt. De begrippen zijn zoveel mogelijk gebaseerd op vaste jurisprudentie. In de loop der tijd hebben de meeste begrippen zich ontwikkeld tot een standaard, waarvan ook in dit bestemmingsplan gebruik is gemaakt.

Artikel 2 Wijze van meten 

De bepalingen over de wijze van meten zijn in artikel 2 opgenomen. Dit artikel geeft aan hoe de hoogte en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

6.3.3 Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

In hoofdstuk 2 worden artikelsgewijs de op de verbeelding aangegeven bestemmingen omschreven en wordt toegelicht op welke wijze de gronden en opstallen gebruikt mogen worden. Behalve bestemmingen en dubbelbestemmingen zijn binnen het bestemmingsplan aanduidingen te onderscheiden. Deze aanduidingen bevatten specificaties van bestemmingen en dubbelbestemmingen met betrekking tot gebruik of bouwen.

Artikel 3 Verkeer – Auto(snel)weg

Onder de verkeersbestemming zijn de openbare wegen in het buitengebied gebracht. De autoweg N391 valt onder de bestemming "Verkeer - Auto(snel)weg. Het zijn daarbij wegen waar de doorgaande verkeersfunctie voorop staat. Duikers en dammen vallen ook onder deze bestemming, evenals bermsloten, bermen, beplanting, en bijbehorende groenvoorzieningen. Het viaduct en de carpoolplaats zijn afzonderlijk op de verbeelding aangegeven middels een nadere aanduiding. In de planregels is voor de bestemming vastgelegd dat het aantal rijstroken van wegen niet mag worden vergroot indien dit een verhoging van het aantal gehinderden tot gevolg heeft, dan wel de voorkeurgrenswaarde of een hogere verkregen grenswaarde op grond van de Wet geluidhinder hierdoor wordt overschreden. Via een voorwaardelijke verplichting in de regels is de aanleg overeenkomstig het inrichtingsplan vastgelegd.

Artikel 4 Waarde – Archeologie 4

Het plangebied kent een dubbelbestemming, te weten: Waarde- Archeologie 4. Voor gronden binnen categorie 4 geldt dat archeologisch onderzoek nodig is om vast te stellen of er waarden aanwezig zijn en of deze behoudenswaardig zijn. Om de archeologische waarden te beschermen is in de regels een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen. Daardoor wordt de uitvoering van bepaalde activiteiten aan bepaalde voorwaarden gebonden. Het stelsel biedt het college de mogelijkheid om de toelaatbaarheid van bepaalde activiteiten en gebruiksvormen per geval na te gaan en eventueel aan de uitvoering bepaalde eisen te stellen. Het moet daarbij gaan om activiteiten die op basis van de doeleindenomschrijving van het betreffende artikel mogelijk zijn, maar waarvoor een nadere afweging omtrent de toelaatbaarheid is gewenst. Voor terreinen binnen Waarde - Archeologie 4 is algemeen aanvaard dat een minimumoppervlak voor bodemverstoringen geldt van 1000 m2 en een bouwvoordiepte van 30 cm (30 cm +10 cm principe). De Waarde - Archeologie 4 is apart opgenomen omdat dit terreinen zijn waar naast bovenstaande bepalingen geen drainageverbod geldt.

Voor de dubbelbestemming Waarde – Archeologie 4 geldt dat deze bestemming een wijzigingsbevoegdheid kent, waarin overeenkomstig artikel 3.6 van de Wro Burgemeester en Wethouders de dubbelbestemming kan laten vervallen of alsnog aan de gronden de dubbelbestemming kunnen toekennen.

6.3.4 Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Hoofdstuk 3 van de regels bevat bepalingen die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen, zodat het uit praktische overwegingen de voorkeur verdient deze in afzonderlijke artikelen onder te brengen.

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Met dit artikel wordt voorkomen dat meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt. Dit is bijvoorbeeld mogelijk als (onderdelen van) bouwpercelen van eigenaars in maatvoering verschillen en wisselen. Door verwerving van een extra (bouw)perceel of een gedeelte daarvan, kunnen de gronden niet meegenomen worden met de berekening van de bouwmogelijkheden van het nieuwe perceel als de nieuw verworven gronden reeds meegenomen zijn bij de berekening van een eerdere bouwplannen. Het is dus niet toegestaan gronden twee keer in te zetten om een omgevingsvergunning te verkrijgen.

Artikel 6 Algemene bouwregels

In artikel 5 zijn regels opgenomen voor het bouwen van ondergeschikte bouwonderdelen. De genoemde onderdelen mogen de in de regels bepaalde maximale bouwhoogte overschrijden met de in artikel genoemde maten. Hiervoor is bewust gekozen omdat dit duidelijkheid en enige vrijheid aan ontwerpers biedt.

Tevens wordt in dit artikel, artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing verklaard met uitzondering van een zestal onderwerpen dit o.a. in verband met de bereikbaarheid, beheer en gebruik van het openbaar gebied.

Artikel 7 Algemene gebruiksregels

In dit artikel wordt aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval in strijd met dit bestemmingsplan zijn.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

Afwijkingsregels zijn regels waardoor aan de bestemmingsbepalingen de nodige extra flexibiliteit wordt meegegeven. Toestemming voor afwijking gebeurt door het verlenen van een omgevingsvergunning. De omgevingsvergunningen mogen alleen gebruikt worden indien niet op grond van een andere bepaling in deze regels omgevingsvergunning kan worden verleend. Dit betekent dat niet 2 keer omgevingsvergunning kan worden verleend van eenzelfde bepalingen of dat bepalingen die extra bouwmogelijkheden geven niet cumulatief gebruikt mogen worden.

Artikel 9 Algemene wijzigingsregels

Het bestemmingsplan bevat in een aantal gevallen een mogelijkheid tot het wijzigen van het plan op basis van de wijzigingsbevoegdheid op grond van artikel 3.6 Wro. De procedure van de wijzigingsbevoegdheid is geregeld in de Wro.

6.3.5 Hoofdstuk 4 Overgangsrecht en slotregel     

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels bestaat uit 2 artikelen, de eerste is het overgangsrecht ten aanzien van gebruik en bebouwing en de tweede de slotregel waarin de citeertitel van het bestemmingsplan wordt aangehaald.

Artikel 10 overgangsrecht regelt het overgangsrecht ten aanzien van legaal bestaand gebruik en legale bestaande bouwwerken die afwijken van de (nieuwe) bestemming. Het overgangsrecht beschermt de gevestigde belangen of rechten bij een nieuwe, van de bestaande situatie afwijkende regeling. Dit betekent dat bestaand gebruik en bestaande bouwwerken welke in strijd zijn met het nieuwe bestemmingsplan, maar reeds aanwezig was ten tijde van de voorgaande plannen, onder voorwaarden, mag worden voortgezet, met als doel het uiteindelijk beëindigen van de afwijkende situatie. Voorheen illegale bebouwing en illegaal gebruik worden met het overgangsrecht niet gelegaliseerd.

Artikel 11 slotregel is de Slotregel van het bestemmingsplan. In dit artikel wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald. In dit geval kunnen de regels van het bestemmingsplan aangehaald worden als "Regels van het bestemmingsplan Buitengebied, ongelijkvloerse kruising Emmerweg - N391".

6.4 Handhaving     

In dit bestemmingsplan heeft actueel beleid zijn doorwerking in de regels gekregen. Hierdoor is het juridisch kader van het bestemmingsplan voor gemeente als publiek beter toepasbaar geworden. Van de gemeente mag verwacht worden dat opgetreden wordt als de regels van het bestemmingsplan niet worden nageleefd. Bestemmingsplannen zijn immers bindend voor overheid en publiek ter bescherming van een goede ruimtelijke kwaliteit en een veilige leefomgeving.

Het college van de gemeente Emmen heeft het beleidsplan Vergunningverlening Toezicht en Handhaving (VTH) vastgesteld. Dit beleidsplan VTH beschrijft de visie en ambitie op het terrein van de gemeentelijke VTH-taken, waaronder ook valt het toepassen en naleven van de regels in het bestemmingsplan. Daarnaast geeft het beleidsplan VTH invulling aan de wettelijke plicht om vastgesteld VTH-beleid te hebben.

Voor wat betreft handhaving kan de gemeente onmogelijk continu alles controleren. De gemeente vertrouwt erop dat inwoners en bedrijven de regels naleven en zij er alles aan doen om risico’s en nadelige effecten voor de maatschappij te voorkomen. Risico's bepalen de inzet van de beschikbare capaciteit. Op basis van kennis en ervaring is vastgesteld welke bedrijfscategorieën en activiteiten het grootste risico vormen voor fysieke veiligheid, leefbaarheid, volksgezondheid, milieu en imago. Deze uitgangspunten zijn gebruikt bij het opstellen van dit bestemmingsplan en worden ook toegepast bij de naleving van de regels van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke betrokkenheid     

7.1 Overleg ex. artikel 3.1.1 Bro en zienswijzen     

Het college heeft het bestemmingsplan Buitengebied, ongelijkvloerse kruising N391-Emmerweg vrijgegeven voor overleg artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro), Het concept- ontwerpbestemmingsplan is voor overleg verzonden naar verschillende overlegpartners.

In het kader van overleg hebben alleen provincie en waterschap gereageerd. Het waterschap heeft aangegeven dat zij naar aanleiding van het voorliggende bestemmingsplan in overleg zijn gegaan met de provincie omtrent de wateraspecten van de ongelijkvloerse kruising. Uit het onderling overleg is gebleken dat de ongelijkvloerse kruising zal worden uitgevoerd op de door het waterschap gestelde voorwaarden omtrent de wateraspecten. Deze overlegreacties hebben niet geleid tot aanpassing van het voorontwerpbestemmingsplan.

7.2 Zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan     

Tegen het bestemmingsplan Buitengebied, ongelijkvloerse kruising N391-Emmerweg zijn drie zienswijzen ingediend. De zienswijzen hebben aanleiding gegeven tot het aanpassen van het ontwerpbestemmingsplan. Gemakshalve wordt verwezen naar de bijgevoegde Nota van Beantwoording zienswijzen in bijlage 1.

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid     

De provincie Drenthe heeft bij het vaststellen van haar Provinciaal Verkeer en Vervoersplan (PVVP) tevens een Investeringsprogramma Verkeer en Vervoer (IVV) vastgesteld waarin de opwaardering van de N391 is opgenomen. Het college van Gedeputeerde Staten heeft het opwaarderen van de N391 naar voren gehaald, mede vanwege de economische situatie van het gebied. De aanleg zal leiden tot versterking van de economische ontwikkeling en tevens bijdragen aan de werkgelegenheid bij de aanleg. De provincie Drenthe draagt de kosten van het aanleggen van het voorliggende plan.

Regels     

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

1.1 Plan:     

het bestemmingsplan Buitengebied, ongelijkvloerse kruising N391-Emmerweg met identificatienummer NL.IMRO.0114.2017031-B701 van de gemeente Emmen;

1.2 Bestemmingsplan     

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 Aanduiding     

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 Aanduidingsgrens     

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 Ander(e) bouwwerk(en)     

een bouwwerk, geen gebouw zijnde;

1.6 Andere geluidsgevoelige gebouwen     

andere geluidsgevoelige gebouwen als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder;

1.7 Andere werk(en)     

een werk, geen bouwwerk zijnde;

1.8 Bebouwing     

één of meer gebouwen en/ of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.9 Bestaand     

bestaand ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan;

1.10 Bestemmingsgrens     

de grens van een bestemmingsvlak;

1.11 Bestemmingsvlak     

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.12 Bijbehorend bouwwerk     

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.13 Bouwvlak     

een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.14 Bouwwerk     

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde verbonden is;

1.15 Gebouw     

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.16 Geometrische plaatsbepaling     

locatie van een ruimtelijk object, vastgelegd in een ruimtelijk referentiesysteem;

1.17 Groenvoorziening     

een (openbaar)gebied, dat is ingericht als berm, park, groenstrook, beplantingsstrook, grasveld, plantsoen, sport- en speelveldjes en dergelijke, welke voor het gehele jaar of een groot deel van het jaar voor het publiek algemeen toegankelijk moet zijn;

1.18 Landschappelijke waarden     

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak (geomorfologisch, hydrologisch, ecologisch, cultuurhistorisch en landschappelijk-esthetische);

1.19 Natuurlijke waarde     

de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang;

1.20 Overig bouwwerk     

een bouwkundige conctructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.21 Perceelsgrens     

de lijn, welke de scheiding vormt tussen twee bouwpercelen of tussen een bouwperceel en een aangrenzend terrein;

1.22 Waterhuishoudkundige voorzieningen     

voorzieningen ten dienste van de waterhuishouding waaronder wadi's, waterlopen, waterpartijen, watergangen, dammen, sluizen, duikers, retentiebekkens, vijvers;

1.23 Waterlopen     

een sloot, goot of greppel t.b.v. opvang en afvoer van gebiedseigen water en mede bedoeld als verbinding tussen de voor water bestemde gronden;

Artikel 2 Wijze van meten     

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 De afstand tot de zij- c.q. achtererfscheiding     

de kortste afstand gemeten tussen een bouwwerk en de zij- c.q. achtererfscheiding;

2.2 De bebouwing op de verbeelding     

de op de verbeelding aangegeven (kadastrale) bebouwing wordt als illustratief beschouwd;

2.3 Bebouwingspercentage     

een op de plankaart of in de voorschriften aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van het bouwvlak, dat ten hoogste mag worden bebouwd;

2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk     

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 De dakhelling     

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.6 De goothoogte van een bouwwerk     

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.7 De inhoud van een bouwwerk     

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.8 De oppervlakte van een bouwwerk     

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.9 Het peil     

het peil overeenkomstig de bouwverordening, danwel indien geen peil overeenkomstig de bouwverordening is vast te stellen, de hoogte van het afgewerkte bouwterrein, indien in of op het water wordt gebouwd, dan het Normaal Amsterdams Peil of een ander plaatselijk waterpeil aan te houden;

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Verkeer - Auto(snel)weg     

3.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Verkeer- Auto(snel)weg aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. auto(snel)wegen;
  2. wegen, fietspaden, voetpaden en straten met hoofdzakelijk een functie voor het doorgaande verkeer;
  3. informatiesystemen / signaleringsborden;
  4. een viaduct ter plaatse van de functieaanduiding ‘specifieke vorm van verkeer – viaduct’;
  5. een carpoolplaats ter plaatse van de functieaanduiding ‘specifieke vorm van verkeer – carpoolplaats’;
  6. uitsluitend een fietspad ter plaatse van de functieaanduiding ‘specifieke vorm van verkeer - fietspad’;
  7. uitsluitend een erftoegangsweg ter plaatse van de functieaanduiding ‘specifieke vorm van verkeer - erftoegangsweg’;
  8. uitsluitend een retentiebekken ter plaatse van de functieaanduiding ‘specifieke vorm van verkeer - retentiebekken’;
  9. uitsluitend een geluidswal ter plaatse van de functieaanduiding ‘specifieke vorm van verkeer - geluidwal’.

met bijbehorende:

  1. andere bouwwerken;
  2. bermen, bermsloten en groenvoorzieningen;
  3. op- en afritten;
  4. geluidwerende voorzieningen;
  5. overige kunstwerken en waterwerken;
  6. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met dien verstande dat:

  1. het aantal rijstroken van wegen niet mag worden vergroot indien dit een verhoging van het aantal gehinderden tot gevolg heeft, dan wel de voorkeursgrenswaarde of een hogere verkregen grenswaarde op grond van de Wet geluidhinder wordt overschreden.

3.2 Bouwregels     

3.2.1 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd;
3.2.2 Andere bouwwerken     

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  1. de bouwhoogte van een ander bouwwerk mag maximaal 6 meter bedragen en maximaal 15 m2 vloeroppervlak beslaan;
  2. de bouwhoogte van lichtmasten, en informatiesystemen / signaleringsborden mag maximaal 12 m bedragen;
  3. de bouwhoogte van terreinafscheidingen mag maximaal 1,0 m bedragen;
  4. de bouwhoogte van voorzieningen als een aarden wal mag maximaal 1,5 meter bedragen ten opzichte van de bovenkant van de weg van het aangrenzende wegdeel waarvoor deze voorziening bedoeld is;
  5. ter plaatse van de functieaanduiding ‘specifieke vorm van verkeer – viaduct’ geldt dat de bouwhoogte maximaal 8,0 meter mag bedragen.

3.3 Specifieke gebruiksregels     

3.3.1 Strijdig gebruik     

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. het realiseren van reclamezuilen;
  2. het veranderen van het wegprofiel, dan wel het veranderen van bestaande geluidsreducerende maatregelen waardoor de voorkeurgrenswaarde of een hogere verkregen grenswaarde op grond van de Wet geluidhinder wordt overschreden.
3.3.2 Voorwaardelijke verplichting     
  1. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de in lid 3.1 opgenomen bestemmingsomschrijving zonder de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in Bijlage 1 van de regels opgenomen bijlage ‘Inpassingsplan landschapsvisie’, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing;
  2. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de in lid 3.1 opgenomen bestemmingsomschrijving zonder de aanleg en instandhouding van een geluidswal ter plaatse van de op de verbeelding weergegeven functieaanduiding ‘geluidwal’ tot minstens 100 meter lang en 1,5 meter boven de hoogte van de weg N391.

Artikel 4 Waarde - Archeologie 4     

4.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Waarde - Archeologie 4 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. terreinen van middelhoge of hoge archeologische verwachtingen;
  2. bescherming en veiligstelling van de vastgestelde archeologische waarden.

4.2 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk     

  1. De aanvrager van een omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, die betrekking heeft op gronden, die op de verbeelding zijn aangewezen als ‘Waarde - Archeologie 4’, legt een rapport over waarin de archeologische waarde, van het terrein dat mogelijk zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld.
  2. Burgemeester en wethouders verlenen de vergunning indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in 4.2 onder a blijkt dat:
    1. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
    2. schade door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen- of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de vergunning verbonden voorschriften.
  3. In de situatie als bedoeld in het 4.2 onder 2b, kunnen B&W de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de uitvoering van de werken of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door B&W bij de vergunning te stellen kwalificaties. In de voorschriften wordt geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden of werken.
  4. Artikel 4.2 onder 1 is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:
    1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. een of meer bouwwerken waarvan de totale oppervlakte kleiner is dan 1000 m², waarbij het gaat om een totaal aan te verstoren bodemoppervlak binnen een plangebied of bouwvlak van een samenhangend project dat niet opgedeeld kan worden in deeluitwerkingen;
    3. een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m.
  5. Op een aanvraag die betrekking heeft op een terrein waarvoor reeds eerder een omgevingsvergunning is afgegeven zoals bedoeld in 4.2 onder 1, waaraan voorschriften zijn verbonden zoals bedoeld in het 4.2 onder 3, is 4.2 onder 4 sub b en c niet van toepassing. Burgemeester en wethouders kunnen in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een nieuw rapport moet overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag mogelijk zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld. Artikel 4.2 onder 2 en 3 zijn van overeenkomstige toepassing.

4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

4.3.1 Verboden werkzaamheden     
  1. Ongeacht het bepaalde in de regels bij andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen, is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    1. bodemingrepen met een oppervlakte van meer dan 1000 m2 en dieper dan 30 cm;
4.3.2 Toegestane werkzaamheden     
  1. Het verbod als bedoeld in artikel 4.3.1 is niet van toepassing op:
    1. werken en/of werkzaamheden die drainage betreffen;
    2. werken en/of werkzaamheden die normaal onderhoud en beheer betreffen;
    3. bodemingrepen tot een diepte van ten hoogste 30 cm;
    4. bodemingrepen met een oppervlakte tot ten hoogste 1000 m2;
    5. niet-bodemkerende werkzaamheden ten behoeve van het verbeteren van de verdichte bodemstructuur (niet-kerend woelen) tot ten hoogste 10 cm onder de bouwvoor (de zogenaamde woellaag);
    6. werken en/of werkzaamheden die al in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
    7. werken en/of werkzaamheden die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingvergunning;
    8. werken en/of werkzaamheden die ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
4.3.3 Combinaties     

Voor zover voor meerdere werken en / of werkzaamheden vergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken.

4.3.4 Onderzoek     

De aanvrager van een omgevingsvergunning legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein is vastgesteld. Alvorens tot onderzoek over te gaan kan de archeologische deskundige advies worden gevraagd omtrent de noodzaak tot onderzoek. Indien deze schriftelijk heeft verklaard dat een onderzoek niet noodzakelijk is, vervalt de verplichting tot onderzoek.

4.3.5 Voorwaarden verlening     

De in artikel 4.3.1 bedoelde omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden wordt verleend als:

  1. de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van B&W in voldoende mate is vastgesteld;
  2. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
  3. schade door de werkzaamheden of werken kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften;
  4. de archeologische deskundige aan B&W positief heeft geadviseerd omtrent het uitvoeren van de omgevingsvergunning.
4.3.6 Verbinding voorschriften     

Voor zover de in artikel 4.3.1 genoemde bodemingrepen, dan wel de gevolgen van deze bodemingrepen, kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de omgevingsvergunning alleen worden verleend, indien aan de omgevingsvergunning de volgende voorschriften worden verbonden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de uitvoering van de werken of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door B&W bij de vergunning te stellen kwalificaties. In de voorschriften wordt geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden of werken.

4.4 Wijzigingsbevoegdheid     

4.4.1 Bevoegdheid     

Burgemeester en Wethouders kunnen overeenkomstig artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening:

  1. de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 4 te wijzigen of geheel- of gedeeltelijk doen vervallen, indien op basis van een archeologisch onderzoek is aangetoond dat in de desbetreffende gronden geen archeologische waarden meer aanwezig zijn;
  2. aan gronden met de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 4 alsnog de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 1, Waarde - Archeologie 2 of Waarde - Archeologie 3 toe te kennen, indien een archeologisch onderzoek dit, gelet op de ter plaatse aanwezige waarden, rechtvaardigt;
  3. de oppervlaktes en/of dieptes als genoemd in artikel Waarde - Archeologie 4 te veranderen en/of desgewenst een extra aanduiding hiervoor op te nemen, indien dat op basis van nader verkregen archeologische kennis noodzakelijk en/of mogelijk is.

Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene bouwregels     

6.1 Ondergeschikte bouwonderdelen     

  1. Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen, gevelversieringen, meetontworpen sierende elementen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouwgrens dan wel de maximale bouwhoogte niet meer dan maximaal 1 meter wordt overschreden;
  2. Vlaggenmasten en antennemasten, voorzover deze direct ten dienste staan van -en onderdeel uitmaken van een gebouw, mogen de toegestane maximale bouwhoogte met maximaal 1,5 meter overschrijden;

6.2 Onderwerpen van stedenbouwkundige aard     

De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  1. de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepalingen;
  2. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
  3. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  4. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
  5. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;
  6. de ruimte tussen bouwwerken.

Artikel 7 Algemene gebruiksregels     

7.1 Vormen van verboden gebruik (onbebouwd)     

Als een verboden gebruik wordt in ieder geval beschouwd een gebruik van gronden en/of water:

  1. als opslag-, stort-, lozings- of bergplaats van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen of producten, behoudens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  2. als terrein voor het al dan niet voor de verkoop opslaan of opstellen van ongebruikte en/of gebruikte, dan wel geheel of gedeeltelijk uit gebruikte onderdelen samengestelde machines, voer-, vaar- of vliegtuigen c.q. onderdelen daarvan, die bruikbaar en niet aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken zijn, behoudens voor zover het betreft parkeren en overigens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  3. als opslagplaats van materialen en voertuigen, behoudens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond, of ten behoeve van bouw of andere tijdelijke werkzaamheden;
  4. het gebruik van gronden en bouwwerken voor een prostitutiebedrijf, seksinrichting en of tippelzone; voor het (doen) uitoefenen van straatprostitutie en of tippelzone.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels     

8.1 Bevoegdheid     

  1. Indien niet op grond van een andere bepalingen in deze regels kan worden afgeweken, kunnen burgemeester en wethouders op grond van artikel 6 afwijken van de regels door:
    1. het afwijken van de voorgeschreven maten, oppervlaktes, afmetingen, afstanden en percentages met maximaal 10%;
    2. het toestaan van geringe afwijkingen, welke in het belang van zijn een ruimtelijke of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, mits de afwijking in de situering maximaal 3.00 meter bedraagt;
    3. het toestaan van in geringe mate, doch maximaal 5.00 meter afwijken van een bestemmingsgrens, van het profiel van een straat of de vorm van een plein, alsmede van de vorm van bebouwde oppervlakken (bouwpercelen), voor zover zulks noodzakelijk en/of wenselijk is om het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein aan te passen;
    4. het in geringe mate aanpassen van het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven, mits de afwijking in de situering maximaal 3.00 meter bedraagt;
    5. het oprichten van niet voor bewoning bestemde bouwwerken ten behoeve van het openbaar net aangesloten nutsvoorzieningen, telecommunicatieverkeer openbaar vervoer of het wegverkeer, kunstwerken van artistieke aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken, met uitzondering van verkooppunten voor motorbrandstoffen, met dien verstande dat:
      • 1. de goothoogte van een gebouw maximaal 3.00 meter mag bedragen;
      • 2. de oppervlakte van een gebouw maximaal 50 meter² mag bedragen;
      • 3. de bouwhoogte van een ander bouwwerk maximaal 10.00 meter mag bedragen;
    6. de hoogte van andere bouwwerken zijnde, te vergroten en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt verhoogd tot niet meer dan 10 m;
    7. het oprichten van andere bouwwerken met uitzondering van windturbines/-molens, met een bouwhoogte van maximaal 25.00 meter met dien verstande dat als het gaat om antennes naar het oordeel van burgemeester en wethouders de noodzaak daartoe voldoende is aangetoond;
    8. het toestaan van erf- en terreinafscheiding langs de openbare weg met een maximaal bouwhoogte tot 1,5 meter;

8.2 Beperking     

De toepassing van de in artikel 8.1 eerste lid genoemde afwijkingen zijn beperkt tot die gevallen, waarbij het functioneren van de bestemming begrepen doeleinden en omliggende bestemmingen niet mag worden aangetast. In de afweging om af te wijken van het bestemmingsplan worden in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de cultuurhistorie, de verkeersveiligheid, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen. Tevens dient schriftelijk advies te worden ingewonnen bij de leidingbeheerder, indien daartoe noodzaak is. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad of bij negatief advies van de leidingbeheerder kan de functiewijziging niet plaatsvinden. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de omgevingsvergunning niet verleend.

Artikel 9 Algemene wijzigingsregels     

9.1 Bevoegdheid     

  1. Burgemeester en wethouders kunnen op basis van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan wijzigen door:
    1. het verschuiven van de bestemmingsgrenzen tot maximaal 5 meter waarbij de grond wordt bestemd voor dezelfde doeleinden als waarvoor de grond is bestemd waaraan deze wordt toegevoegd;
    2. het verschuiven van de binnen het plangebied geprojecteerde aansluitpunten van wegen waarbij de verschuiving niet meer mag bedragen dan 5 meter en de grond wordt bestemd voor dezelfde doeleinden als waarvoor de grond is bestemd waaraan deze wordt toegevoegd.

9.2 Beperking     

De wijziging dient het functioneren van omliggende bestemmingen niet aan te tasten. In de afweging om conform artikel 3.6 het bestemmingsplan te wijzigen dient in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, milieusituatie, archeologie en cultuurhistorie, ecologie, water, verkeer(sveiligheid), agrarische belangen, ruimtelijke en landschappelijke inpassing, de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad kan de wijziging niet plaatsvinden.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels     

Artikel 10 Overgangsrecht     

10.1 Overgangsrecht bouwwerken     

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

10.2 Overgangsrecht gebruik     

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Buitengebied, ongelijkvloerse kruising N391 – Emmerweg.