Emmen, Centrum Hondsrugtoren hoek Weerdingerstraat en Hondsrugweg    

Toelichting     

Hoofdstuk 1 Inleiding     

1.1 Aanleiding tot nieuw bestemmingsplan     

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de bouw van de Hondsrugtoren op de hoek van de Weerdingerstraat en de Hondsrugweg. Deze toren is het noordelijk sluitstuk van de ontwikkeling die van de Hondsrugweg een belangrijke structuurdrager heeft gemaakt.

Het is een gebied met een hoge dynamiek en is gesitueerd in het noordelijke deel van de binnenstad van Emmen. Het maakt onderdeel uit van het winkelcircuit van Emmen en onderscheidt zich ruimtelijk gezien van het zuidelijke deel van de binnenstad. Binnenstad Noord heeft nog het oude gekromde wegenpatroon en is, in tegenstelling tot het zuidelijke orthogonale en eigentijdse deel, overwegend kleinschalig van karakter.

De realisering van bovengenoemde ontwikkeling is niet mogelijk binnen het vigerende bestemmingsplan. De voorgestane ontwikkeling past qua bestemmingen, bouwregels en begrenzing niet binnen de vigerende regeling. Om deze reden is voor de voorgenomen ontwikkeling een nieuw bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Ligging plangebied     

Het plangebied ligt op de hoek van de Weerdingerstraat en de Hondsrugweg. De oost- en zuidzijde worden gevormd door respectievelijk de grens van het Noorderplein en de Westerstraat. Direct ten zuiden van de woontoren staat de bibliotheek.

Het Noorderplein vormt de meest noordelijke pool van het winkelcircuit en de Westerstraat verzorgt de ontsluiting van de verschillende bevoorradingshoven en de bestaande parkeergarage. Voor de ligging van het plangebied, zie figuur 1-1 en 1-2.

verplicht

Figuur 1-1: De ligging van het plangebied Emmen Emmen, Centrum Hondsrugtoren hoek Weerdingerstraat en Hondsrugweg  in de gemeente Emmen.

verplicht

Figuur 1-2: situatie plangebied.

1.3 Huidige planologische regelingen     

Het voorliggende bestemmingsplan vervangt een deel van het bestemmingsplan Emmen, Noorderplein e.o., vastgesteld 30 juni 2011. In dit plan hebben de gronden in het plangebied de bestemming 'Groen'.

De voorgestane ontwikkeling past qua bestemmingen, bouwregels en begrenzing niet binnen de regeling van de vigerende bestemmingsplannen. Om de voorgestane functie in het plangebied mogelijk te kunnen maken en een ontwikkelingskader te bieden voor het project, dient daarom een geheel nieuw bestemmingsplan opgesteld te worden.

verplicht

Figuur 1.3 geeft een overzicht, niet volledig, van de oude bestemmingsplannen in het plangebied.

1.4 Opzet bestemmingsplan     

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. Op de verbeelding worden de percelen in het gebied aangegeven met bestemming dan wel een aanduiding. In de regels worden de bouw- en gebruiksmogelijkheden van het plangebied geregeld. Tot slot wordt in de toelichting een verantwoording gegeven van de in het plan gemaakte keuzes.

1.5 Overzicht verricht onderzoek     

Ter voorbereiding van het bestemmingsplan zijn diverse onderzoeken verricht en adviezen gegeven. Daarnaast is er informatie gebruikt uit onderzoeken en adviezen die in een ander kader zijn uitgevoerd. De conclusies uit de onderzoeken en adviezen zijn verwerkt in de toelichting.

Ter voorbereiding van het bestemmingsplan zijn de volgende onderzoeken verricht:

  • Akoestisch onderzoek
  • Archeologisch historisch onderzoek
  • Bodemonderzoek
  • Ecologisch onderzoek
  • Watertoets
  • Windhinder
  • Onderzoek schaduwwerking
  • Woningbehoefteonderzoek en onderbouwing Ladder voor duurzame verstedelijking

Hoofdstuk 2 Beleid     

2.1 Gemeentelijk beleid     

2.1.1 Structuurvisie gemeente Emmen 2020, veelzijdigheid troef     

Op 24 september 2009 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie gemeente Emmen 2020, Veelzijdigheid Troef vastgesteld. De structuurvisie vormt het ruimtelijk raamwerk waarin de afstemming tussen functies, gebieden en plannen plaatsvindt. De belangrijkste uitgangspunten en ontwikkelingprincipes voor de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Emmen bestaan uit “kwaliteit voor kwantiteit” en “keuze voor een duurzame inrichting van de ruimte”.

De structuurvisie geeft de hoofdlijnen van de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Emmen weer. Tevens dient de structuurvisie om bedrijven, instellingen en andere overheden uit te nodigen tot en te stimuleren om passende, gewenste activiteiten en investeringen te doen die aansluiten op de weergegeven ambities en ruimtelijke mogelijkheden. De structuurvisie bevat de belangrijkste ruimtelijke elementen van de diverse gemeentelijke nota's en werkt principes/opgaven uit vanuit andere bestuurslagen. De ambities waar Emmen aan wil werken luiden als volgt:

  • méér en andere werkgelegenheid;
  • inzetten op een bevolkingsgroei richting 120.000 inwoners;
  • Emmen, stedelijk centrum van en voor de regio;
  • een optimale bereikbaarheid van Emmen via de A37, de N34 en het spoor.

Conform het Masterplan Emmen Centrum 2020 wordt het hart van Emmen verder uitgebouwd met stedelijke woonmilieus, winkels met nationale uitstraling, kantoren en leisurevoorzieningen. De bouw van een woontoren past binnen deze beleidskeuze.

2.1.2 Structuurvisie Werklocaties Emmen 2020     

De Raad van de gemeente Emmen heeft de Structuurvisie Werklocaties Emmen 2020 op 26 mei 2011 vastgesteld. In deze structuurvisie staat hoe de gemeente Emmen tot 2020 om wil gaan met de bedrijventerreinen en winkelcentra. Het vormt de sectorale/facetmatige uitwerking van de structuurvisie gemeente Emmen 2020 “Veelzijdigheid troef”.

De doelen van de Structuurvisie Werklocaties Emmen 2020 zijn onder meer het vergroten van de werkgelegenheid en het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit. De locaties worden aantrekkelijker gemaakt, waardoor nieuwe ondernemers aangetrokken. Ook wordt hiermee de regiofunctie van Emmen als winkelstad verder versterkt.

2.1.3 Masterplan Emmen Centrum 2020     

Ten behoeve van de ontwikkelingen in het centrum is het visiedocument Masterplan Emmen Centrum 2020 (MEC 2020) opgesteld. Dit document geeft richting aan de visie van de gemeente op het centrumgebied van de toekomst. De ontwikkelingsvisie is gebaseerd op drie thema's, namelijk binnenstad, landschap en leisure. De binnenstad omdat meer stedelijkheid het duidelijkst zichtbaar is in de te maken keuzes voor het hart van het stedelijk centrum. Alle samenhangende activiteiten moeten leiden tot een compacte (op loopafstand bereikbare) en aantrekkelijke omgeving. Het landschap staat voor de essen en de bossen. Het idee van open groene stad moet weer leidraad zijn voor de toekomst. Leidraad voor een stad waar de landschappelijke elementen een plek krijgen en waarin openbare gebouwen in een parkachtige omgeving staan. Leisure vormt één van de steunpilaren van de toekomstige economie. Het is een verzamelterm voor zaken die te maken hebben met recreatie en vrije tijd. Het gaat daarbij om een prettige vorm van ontmoeting en beleving waarbij sprake moet zijn van een aangenaam verblijf en een aantrekkelijke openbare ruimte. Dat hierin een samenspel moet ontstaan met het Noorder Dierenpark ligt voor de hand.

2.1.4 Hoogbouwvisie     

Emmen kan haar ambitie om te komen tot een meer stedelijk centrum in combinatie met haar motto 'Open Groene Stad' niet realiseren zonder hoogbouw. Om die reden is op 26 juni 2008 de hoogbouwvisie voor het Centrum van Emmen vastgesteld. In deze visie worden op hoofdlijnen verschillende locaties aangewezen waar hoogbouw gewenst is. In de hoogbouwvisie wordt een onderscheid gemaakt tussen L- gebieden en een tweetal XL- gebieden. De L- gebieden bestaan uit hoogbouw tussen de 25 en 50 meter die gesitueerd wordt op de hoogdynamische kruising van wegen. De XL- gebieden/ concentraties zullen bestaan uit hoogbouw variërend tussen de 50 en 80 meter. De nadere precisiering van de bouwhoogten vindt in een later stadium plaats en zal in samenhang met de omgeving plaatsvinden. Hierbij zal tevens gekeken worden naar de gewenste onderlinge interactie tussen de hoogbouw.

verplicht

Figuur 2-1: L en XL- gebieden.

De L-gebieden bevinden zich op de volgende locaties: Ermerweg/Hondsrugweg/Dordsestraat, Wilhelminastraat/Dordsestraat, Dordsestraat/spoorlijn, Kerkhoflaan/spoorlijn, Kerkhoflaan/ Wilhelminastraat, Hondsrugweg/Wenning (dit knooppunt vervalt binnen de visie gezien de directe nabijheid van een XL-gebied ter hoogte van het evenementenplein), Frieslandroute/ Hondsrugweg/ Weerdingerstraat (dit knooppunt wordt binnen de visie opgewaardeerd naar een XL-gebied), Weerdingerstraat/ Hoofdstraat/ Boslaan, Stationsstraat/ station, Hunenbaan/ spoorlijn.

De XL-gebieden bevinden zich in de binnenstad op de volgende locaties: Hondsrugweg/Evenementenplein en Hondsrugweg/Frieslandroute. In de toekomst bestaat de mogelijkheid een extra XL-concentratie te realiseren in de huidige dierentuin (ten oosten van de markt).

Met het onderhavige plan wordt invulling gegeven aan de XL-ambitie op de locatie Hondsrugweg/Frieslandroute.

Valt een hoogbouwinitiatief binnen een aangewezen locatie dan is bij de uitwerking van hoogbouw een ruimtelijk onderzoek vereist waarbij niet alleen de inpassing in de omgeving en het stadssilhouet worden nagegaan, maar ook andere meer technische aspecten zoals windhinder worden onderzocht. Dit wordt ook wel een Hoogbouw Effect Rapportage (HER) genoemd.

2.1.5 Woonbeleid     

De Woonvisie 2012-2017 "Thuis in Emmen" is op 20 december 2012 vastgesteld door de raad. Het beleidskader richt zich op goed wonen en leven; er is sprake van een kwalitatieve insteek. In de woonvisie wordt rekening gehouden met vergrijzing en mogelijke bevolkingskrimp. De prioriteiten in het beleid zijn: zorg voor voldoende en goede woningen voor de doelgroepen van beleid; herstructurering in relatie tot bevolkingskrimp en vergrijzing; zorg voor voldoende geschikte woningen voor senioren; duurzaamheidsmaatregelen (in het bijzonder energiebesparende maatregelen). Het accent ligt met deze prioriteiten op behoud en versterking van de bestaande woonkwaliteit. Dit komt ook tot uiting in de algemene woningbouwstrategie, waarin bij het beoordelen van nieuwe initiatieven herstructureringsprojecten prioriteit hebben. Ook van belang is dat nieuwe initiatieven en nieuw te ontwikkelen locaties/gebieden in samenhang worden bekeken.

2.1.6 Verkeersbeleid     

Het Gemeentelijk Verkeer en Vervoer Plan (GVVP) ( december 2013) gaat uit van de inrichting van wegen volgens de Duurzaam veilig-principes. De wegen in de gemeente Emmen zijn gecategoriseerd conform Duurzaam Veilig met als doel een optimale afstemming te bereiken tussen de functie van de weg, de vormgeving en het gebruik ervan door de weggebruiker. Hiermee wordt beoogd onbedoeld gebruik van de weg, conflicten met hoge snelheids- en richtingsverschillen, alsmede onzeker gedrag te voorkomen. De wegen zijn verdeeld in drie categorieën, stroomwegen, gebiedsontsluitingsweg en erftoegangswegen. Verder zet het GVVP in op een multimodale benadering van verkeer. Dit houdt in dat niet enkel naar de bereikbaarheid per auto wordt gekeken maar nadrukkelijk ook naar andere vervoersmodaliteiten, zoals het openbaar vervoer of de fiets.

Het openbaar vervoer - zowel bus als trein - valt onder verantwoordelijkheid van de provincie, c.q. het OV-Bureau Groningen-Drenthe (voor de bus). De concessies voor de bus zijn uitbesteed aan Qbuzz en Arriva, en lopen af in december 2015. Arriva heeft eind 2012 de treindienst Emmen - Zwolle over genomen van de NS; deze concessie loopt dan tot 2027. De gemeente draagt als belangrijke gesprekspartner bij aan een goede openbaar vervoer-bereikbaarheid van de stad, de wijken en dorpen. Het beleid is erop gericht de betekenis van bus en trein in de totale mobiliteit te vergroten. Eén van de aandachtspunten de komende tijd zal zijn om de treinverbinding met Zwolle verder te optimaliseren. Daarbij wordt onder meer ingezet op gedeeltelijke verdubbeling van het spoor. De capaciteitsuitbreiding spoorlijn Emmen - Zwolle is al sinds 2003 opgenomen in de verschillende bestuursprogramma's van de gemeente Emmen. In eerste instantie werd ingezet op een integrale verdubbeling, later op een capaciteitsuitbreiding sec. Tot en met 2012 was in de beleidsbegroting opgenomen om fasegewijs toe te werken naar een algehele verdubbeling van de spoorlijn. In de beleidsbetroting 2013 is dit omgezet in de doelstelling om de provincie Drenthe te ondersteunen bij haar inzet naar derden om de knelpunten op deze spoorlijn met voorrang op te lossen zodat zo spoedig mogelijk ook voor Emmen een 4 treinen per uur dienstregeling in de spits mogelijk wordt.



Ook de fiets krijgt de komende jaren een belangrijkere functie. Het fietsgebruik op met name de korte afstand (<7,5 km) willen wij met minimaal 10% laten doen toenemen. Met name het gebruik van de fiets richting het centrum van Emmen willen wij verder stimuleren door hoogwaardige fietsverbindingen richting het centrum van Emmen te realiseren of bestaande routes op te waarderen. Het autogebruik daarentegen willen wij verder ontmoedigen door een aantal rechtstreekse verbindingen voor autoverkeer te laten verdwijnen.

Er is sprake van een meer gematigde groei van het autoverkeer ten opzichte van eerdere prognoses. Mede door de grotere betekenis van openbaar vervoer en fiets in het beleid, is er ruimtelijk gezien - naast de grootschalige realisatie van ondergronds parkeren in het centrum - weinig tot geen behoefte aan uitbreiding van specifieke (auto-)wegvoorzieningen. Deels wordt zelfs gedacht aan het afwaarderen van autowegen waardoor een betere verkeerskundige en ruimtelijke kwaliteit wordt bereikt. Binnen de zogenaamde centrumruit willen wij het autoverkeer richting het centrum zoveel mogelijk ontmoedigen. Naast het GVVP is in 2010 de Parkeernota vastgesteld. Hierin zijn de uitgangspunten van het parkeerbeleid en de parkeernormen opgenomen. In het centrum van Emmen is het parkeren voornamelijk ondergronds, in twee bouwlagen. Daarnaast zijn er grote parkeerterreinen ten noord- en zuidwesten van het centrum. Voor toekomstige (nieuwbouw)ontwikkelingen zijn parkeernormen vastgesteld conform de landelijke richtlijnen van het CROW. Verder wordt uitgegaan dat initiatiefnemers en ontwikkelaars zelf voor voldoende parkeerruimte zorgen. Als dit niet kan, kan eventueel teruggevallen worden op parkeren in de openbare ruimte, waarvoor aan de gemeente een afkoopsom wordt betaald.

2.1.7 Welstandsbeleid     

Bouwwerken moeten voldoen aan "redelijke eisen van welstand". Een zogenaamde Welstandscommissie beoordeelt bouwplannen aan de vooraf vastgestelde welstandcriteria opgenomen in de Welstandsnota. In deze nota wordt vooraf bepaald wat de redelijke eisen van welstand zijn. Dit betekent dat gekeken wordt of een bouwplan qua uitstraling wel past bij de omgeving.

Het bestemmingsplan en de welstandsnota zorgen samen voor het behoud van de ruimtelijke kwaliteit. Het bestemmingsplan geeft aan wat, hoeveel, in welke vorm en waar er gebouwd mag worden. Het welstandsbeleid geeft aan hoe het gebouw er uit mag komen te zien. Dit wil zeggen dat het welstandsbeleid moet voorkomen dat er gebouwen gebouwd worden die afbreuk doen aan de omgeving. Het nieuwe welstandsbeleid heeft zo min mogelijk regels. Voor de meeste gebieden geldt de zogenaamde basis welstand. Alleen voor gevels die te zien zijn vanaf de openbare weg of het openbaar gebied is een welstandstoets nodig. Voor winkelcentra, het centrum van Emmen, monumenten, bijzondere gebouwen en locaties geldt uitgebreide welstand. Dit wil zeggen dat alle zijden van het gebouw moeten voldoen aan de welstandseisen.

2.2 Provinciaal beleid     

2.2.1 Omgevingsvisie Drenthe     

Provinciale Staten hebben op 2 juli 2014 ingestemd met de Actualisatie Omgevingsvisie Drenthe 2014. De visie is inwerking getreden op 20 augustus 2014. De Omgevingsvisie Drenthe is voor Drenthe een centraal visiedocument. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein. In de visie zijn vier wettelijk voorgeschreven provinciale planvormen samengenomen:

  • de provinciale structuurvisie op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro);
  • het provinciaal milieubeleidsplan op grond van de Wet milieubeheer (Wm);
  • het regionaal waterplan op grond van de waterwetgeving;
  • het Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan op grond van de Planwet verkeer en vervoer.

De Omgevingsvisie is hét kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe. De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe in de periode tot 2020. De Omgevingsvisie heeft voor de provincie een interne binding. Dit betekent dat de provincie bij de uitoefening van haar taken aan de Omgevingsvisie gebonden is. De missie van de provincie is het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij de kernkwaliteiten die de provincie rijk is. De kernkwaliteiten zijn de kwaliteiten die bijdragen aan de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe. Het provinciaal belang ligt in het behouden en waar mogelijk ontwikkelen van de kernkwaliteiten. Omdat niet alle kernkwaliteiten goed te duiden zijn in het fysiek-ruimtelijk domein zijn deze vertaald naar indicatoren.

Kernkwaliteiten Indicatoren
Rust Stilte

Duisternis
Ruimte Openheid van het landschap
Natuur Biodiversiteit
Landschap Diversiteit

Gaafheid van landschappen
Oorspronkelijkheid Cultuurhistorische waarden

Archeologische waarden

Aardkundige waarden
Veiligheid Sociale veiligheid

Externe veiligheid

Verkeersveiligheid
Noaberschap, Menselijke maat,

Kleinschaligheid (Drentse schaal)
Leefbaarheid

Passend bij Drenthe

Het plangebied en omgeving is op de kaart Kernkwaliteit Landschap aangeduid als "es". Ter plaaste van het plangebied zijn de karakteristieke kenmerken van het esdorpen/esgehuchtenlandschap niet meer aanwezig.

Naast de bovengenoemde kernkwaliteiten heeft de provincie de kernwaarde bedrijvigheid geïntroduceerd. De kernwaarde bedrijvigheid is, integenstelling tot de genoemde kernkwaliteiten, relevant voor dit bestemmingsplan.

Bedrijvigheid in Drenthe is van grote maatschappelijke en economische betekenis vanwege de werkgelegenheid en de vitaliteit van het platteland en de steden. De provincie acht bedrijvigheid van provinciaal belang en heeft dit daarom tot een kernwaarde benoemd. Kernkwaliteiten en kernwaarde wegen als uitgangspunt even zwaar.

Het behouden en ontwikkelen van de kernkwaliteiten is belangrijk voor een gezonde en aantrekkelijke leefomgeving in Drenthe. Even belangrijk is een gezond economisch klimaat, met voldoende bedrijvigheid en werkgelegenheid, en een gezond sociaal klimaat, met voldoende variatie in het aanbod van woonmilieus en voorzieningen met een hoge leefbaarheid.

De provincie wil met haar beleid voorwaarden creëren voor het ontwikkelen van een robuuste sociaaleconomische structuur van Drenthe. Daarbij wordt rekening houden met de economische en demografische ontwikkeling.

De provincie streeft naar aantrekkelijke, gevarieerde en leefbare woonmilieus die voorzien in de woonvraag. Het maken van bovenlokale afspraken hierover is van provinciaal belang. Gemeenten werken hun aandeel in het woonaanbod en de woonmilieus uit in de gemeentelijke structuurvisies of woonplannen. Zij houden daarbij rekening met de huidige kernenstructuur in de gemeente en de behoefte aan verschillende woonmilieus.

De stedelijke centra maken Drenthe voor haar inwoners en voor bezoekers extra aantrekkelijk. De provincie streeft naar steden met een onderscheidende identiteit, gebaseerd op historische kenmerken of gebiedskenmerken. Deze differentiatie is van provinciaal belang. Dat geldt ook voor ontwikkelingen die bijdragen aan het bruisende karakter van de steden. Van provinciaal belang is dat de stedelijke netwerken 'robuust' zijn. De provincie streeft naar netwerken van steden die samenhangen, samenwerken en complementair zijn. Dit is nodig voor een toekomstbestendige ontwikkeling van mobiliteit, woon- en werklocaties, werkgelegenheid en voorzieningen.

2.2.2 Provinciale omgevingsverordening     

In de Provinciale Omgevingsverordening vertaalt de provincie Drenthe zijn Omgevingsvisie (deels) door naar een verordening voor zover het planologisch relevante aspecten betreft. De Omgevingsverordening is op 9 maart 2012 door Provinciale Staten vastgesteld. Omdat de Omgevingsvisie in 2014 is geactualiseerd, was het ook noodzakelijk de Provinciale Omgevingsverordening te actualiseren. Op 23 september 2015 is de actualiseerde versie door Provinciale Staten vastgesteld.

De ruimtelijke kwaliteit van Drenthe wordt in de verordening op drie manieren gefundeerd: kernkwaliteiten, milieu- en leefomgeving en zorgvuldig ruimtegebruik (zie ook 2.3.1). Elk van de drie elementen is terug te vinden in de bepalingen van de verordening.

Het zorgvuldig ruimtegebruik heeft betrekking op het toepassen van de "ladder voor duurzame verstedelijking". Artikel 3.15 van de verordening stelt: "een ruimtelijk plan kan slechts in ruimtevragende ontwikkelingen voorzien op het gebied van woon-werklocaties, verblijfsrecreatie, detailhandel en infrastructuur indien uit het desbetreffende ruimtelijk plan blijkt dat dit op basis van de Ladder voor duurzame verstedelijking gerechtvaardigd is'. De ladder is geënt op de oude ‘SER- ladder’ uit 1999 die al langer gebruikt wordt bij de afweging voor nieuwe bedrijventerreinen.

De drie treden van de ladder zijn als volgt:

  1. Is er een regionale behoefte?
  2. Zo ja: is (een deel van) de regionale behoefte op te vangen binnen het bestaand stedelijk gebied?
  3. Zo nee: zoek een locatie die multimodaal ontsloten is of kan worden gemaakt voor de (resterende) regionale behoefte.

Voor de toepassing van de ladder is de "Handreiking ladder voor duurzame verstedelijking in Drenthe" opgesteld.

2.2.2.1 Onderbouwing ladder voor duurzame verstedelijking     

In het kader van het voorliggende bestemmingsplan is onderzoek verricht naar de woningbehoefte in de gemeente en specifiek op deze stedelijke locatie. Dit onderzoek is eveneens bedoeld als verantwoording in het kader van de Ladder voor duurzame verstedelijking. Het onderzoeksrapport is bijgevoegd. In het navolgende zijn de conclusies beknopt weergegeven.

Trede 1: Regionale behoefte

Bij de bepaling van de marktvraag en daarvan afgeleid de actuele, regionale behoefte is het noodzakelijk om nader in te zoomen op de afbakening van die marktregio. Het gaat bij de Ladder voor duurzame verstedelijking om het voorkomen van planoverschotten op de (regionale) woningmarkt. De consument is niet gebonden aan gemeentegrenzen maar de praktijk wijst uit dat het gros van de verhuizingen binnen de gemeente plaatsvindt. Daarnaast speelt het aangeboden woonmilieu een grote rol: een woningzoekende met een voorkeur voor een centrale locatie in de nabijheid van stedelijke voorzieningen kiest bewust voor het centrum van Emmen en niet voor een groen-stedelijk woonmilieu in een buitenwijk of voor landelijk wonen in een dorp.

De regio voor de woontoren is te definiëren als het centrum van Emmen. Wat betreft de te onderscheiden woonmilieus is uitsluitend het centrum van Emmen aan te wijzen als centrum-stedelijk.

De kwantitatieve regionale behoefte binnen de planperiode van 10 jaar (tot 2025) wordt bepaald door de volgende factoren:

  • toename aantal huishoudens
  • huisvesting statushouders
  • bestaande plancapaciteit

Uit het onderzoek komt naar voren dat tot 2025 er een behoefte is aan 433 appartementen in een centrum-stedelijk woonmilieu. Er is aldus kwantitatieve behoefte om de Hondsrugtoren te realiseren. Daarnaast voldoet de woontoren aan de kwalitatieve woonwens van de belangrijkste doelgroep van de Emmense woningmarkt: senioren.

Ook het recent uitgevoerde woningmarktonderzoek Woningmarktonderzoek Emmen (30

september 2016, Rigo) geeft aan dat de behoefte aan huurappartementen door de vergrijzingen individualisering toeneemt. Dit onderzoek is als bijlage toegevoegd.

  • Trede 2: Opvang regionale behoefte binnen bestaand stedelijk gebied

De realisatie van 49 woningen in een stedelijke omgeving wordt gekwalificeerd als een stedelijke ontwikkeling. In trede 2 dient beantwoord te worden of de beoogde ontwikkeling kan plaatsvinden binnen het bestaand stedelijk gebied.

In artikel 1.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is bestaand stedelijk gebied gedefinieerd als “bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur”.

De locatie Hondsrugtoren ligt in het noordelijke deel van de binnenstad van Emmen. De omgeving bestaat voornamelijk uit detailhandel, maatschappelijke voorzieningen, gestapelde woningbouw en infrastructuur. De locatie zelf is thans in gebruik als stedelijk groen.

Er is aldus sprake van opvang van de woningbehoefte in bestaand stedelijk gebied.



  • Trede 3: Aanbod multimodale locatie buiten bestaand stedelijk gebied

Aan deze derde trede hoeft niet getoetst te worden, gelet op de locatie van het nieuwbouwproject binnen het stedelijk gebied.

Conclusie

Op basis van de Ladder voor duurzame verstedelijking blijkt dat woningbouw op de inbreidingslocatie Hondsrugtoren aanvaardbaar is. Het plan voorziet in een regionale behoefte en sluit aan op de actuele behoefte in kwalitatieve en kwantitatieve zin. Deze behoefte wordt opgevangen in bestaande stedelijk gebied.

Recente jurisprudentie wijst uit dat de realisatie van 360 m² aan bedrijfs- en kantoorruimte op de begane grond van de Hondsrugtoren niet kwalificeert als een nieuwe stedelijke ontwikkeling, zodat voor dit onderdeel geen motivering op grond van de Ladder voor duurzame verstedelijking vereist is.

2.3 Rijksbeleid     

2.3.1 Ruimtelijk beleid     

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 van kracht geworden. Onderdeel van deze structuurvisie is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).

Met de structuurvisie kiest het rijk voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Voor Emmen zijn in de SVIR geen onderwerpen opgenomen die aangemerkt worden als nationaal belang. In de Barro zijn alleen de zaken betreffende defensie en kernkwaliteiten van toepassing. Echter deze zaken hebben geen directe invloed op de inrichting van het plangebied.

Op grond van de SVIR is in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) de "ladder voor duurzame verstedelijking" opgenomen. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt. In de provinciale omgevingsverordening wordt ook verwezen naar de ladder voor duurzame verstedelijking.

2.4 Conclusie     

De conclusie van de in dit bestemmingsplan beschreven beleidsuitgangspunten is dat het rijksbeleid niet direct door werkt in het plangebied. Hierdoor is het bestemmingsplan in niet in strijd met het rijksbeleid. Het rijksbeleid werkt indirect door via het provinciaal beleid. Het provinciaal beleid vormt op zijn beurt weer de input voor het gemeentelijk beleid.

Voor het voorliggende bestemmingsplan kan eveneens geconcludeerd worden dat het plan passend is in het provinciale beleid. Het plan is in overeenstemming met de kernwaarde bedrijvigheid en voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

Wat betreft het gemeentelijk beleid kan gesteld worden dat het plan in overeenstemming is met de relevente structuurvisies en beleidsnota's.

Hoofdstuk 3 Onderzoeken     

3.1 Archeologie en monumenten     

3.1.1 Algemeen     

De gemeente Emmen heeft archeologie beleid vastgesteld, d.d. 30 mei 2013. Hiervoor is een archeologische beleidsadvieskaart gemaakt met daarbij een rapport, dit rapport dient als toelichting op de kaart. Het doel van deze documenten is om aan te geven wat de kern vormt van het archeologie beleid en waar de beleidskeuzes zijn gemaakt. De verschillende archeologische waarden en verwachtingen en de maatregelen die daaraan zijn gekoppeld zijn in gemeentelijk archeologische beleidsadvieskaart vertaald naar diverse categorieën "Waarde - Archeologie" in het bestemmingsplan. Met de vertaling is op eenvoudige wijze voor het gehele gebied van de gemeente Emmen in beeld gebracht of archeologische waarden in het geding zijn of kunnen zijn en zo ja, op welke manier daarmee dient te worden omgegaan, tabel 1 geeft de onderverdeling van de vier gemaakte categorieën weer.

Categorie Archeologische waarden Oppervlakte Diepte Drainage
Rijksmonument Beschermd - - Verbod
Waarde - Archeologie 1 Zeer hoge archeologische waarde 0 m2 30 cm + 10 cm Verbod
Waarde - Archeologie 2 (zeer) (hoge) archeologische waarde 100 m2 30 cm + 10 cm Verbod
Waarde - Archeologie 3 Middelhoge of hoge verwachting 1000 m2 30 cm + 10 cm Verbod
Waarde - Archeologie 4 Middelhoge of hoge verwachting 1000 m2 30 cm + 10 cm Toegestaan

Tabel 1: Onderverdeling van archeologische waarden.

Deze beleidskeuzes zijn vertaald in een dubbelbestemming.

Per archeologische kwaliteit zijn planregels opgenomen voor de te bebouwen oppervlakte en een omgevingsvergunningsstelsel voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden. De maatvoering voor ontheffing is afhankelijk van de te verwachten waarden of verwachtingen en de uitkomsten van archeologisch onderzoek.

3.1.2 Archeologische waarden in het plangebied     

Het plangebied is volgens de beleidskaart gelegen in een gebied met zeer hoge archeologische waarde, figuur 3.1 is uitsnede uit de beleidskaart.

verplicht

figuur 3.1: Uitsnede archeologische beleidskaart, plangebied gelegen in waarde - archeologie 1: Gebied met zeer hoge archeologische waarden

Door RAAP is in februari 2015 een archeologisch onderzoek verricht (Plangebied Westerstraat in Emmen, gemeente Emmen; archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventariserend veldonderzoek). Het onderzoek bestaat uit een bureauonderzoek en een booronderzoek.

Het onderzoek heeft aanwijzingen opgeleverd voor de aanwezigheid van een oude akkerlaag/esdek. Gezien de vele archeologische vindplaatsen die in de omgeving van het plangebied zijn aangetroffen wordt daarom door RAAP aanbevolen een vervolgonderzoek uit te voeren in de vorm van een proefsleuvenonderzoek.

De gemeente is van mening dat het graven van proefsleuven niet zinvol is gelet op de aanwezige ondergrondse infrastructuur (kabels en leidingen). Wel dienen de werkzaamheden te worden uitgevoerd onder archeologische begeleiding. Voor archeologisch begeleiding van werkzaamheden dient een Programma van Eisen te worden opgesteld, welke goedkeuring behoeft van het bevoegd gezag (gemeentelijk archeoloog).

3.1.3 Cultuurhistorie     

Onder invloed van de stadsuitbreidingen en een toenemend autobezit, zijn in de periode 1965-1975 grote infrastructurele werken uitgevoerd. Deze volgden veelal niet de bestaande wegen- en/of verkavelingspatronen. Zo is de N381 over de Emmer- en Schimmer es aangelegd en is de Hondsrugweg aangelegd op de Noordbargeres.

Tezamen met de uitbreiding van het centrum van Emmen, hebben deze ontwikkelingen er toe bijgedragen dat de oorspronkelijke ontginningspatronen en nederzettingsstructuur ter plaatse van het plangebied niet meer herkenbaar is.

3.1.4 Monumenten     

Beschermde monumenten worden gekenmerkt door een samenhangend en gaaf geheel van architectonische stijlkenmerken. Een monument kan representatief zijn voor een bepaalde bouwstijl, maar kan ook een rijke bouwgeschiedenis hebben met verwijzingen naar verschillende bouwstijlen. Voor zover de bouwgeschiedenis niet duidelijk afleesbaar is, kan zij door bouwhistorisch onderzoek aan het licht komen. Monumenten worden in hoge mate gewaardeerd om hun architectuurhistorische kwaliteit, waardoor zij belangrijk bijdragen aan de kwaliteit en de identiteit van hun omgeving. Een bouwplan voor een monument wordt getoetst aan het monumentenbeleid.

Richtinggevend is hiervoor de redengevende omschrijving van het monument. Naast de toetsing aan het monumentenbeleid dat gericht is op het behouden van de historische kenmerken van het monument wordt het bouwplan voor wat betreft de welstandsaspecten getoetst aan de onderstaande criteria:

  • toevoegingen aan, op of bij monumenten worden op herkenbare wijze vormgegeven. Hierbij vormen de historische stijlkenmerken van het monument de inspiratiebron;
  • er is aandacht voor zorgvuldige detaillering en materiaalkeuze.

Het plangebied kent geen monumenten.

3.1.5 Conclusie     

Vanuit archeologisch oogpunt dienen de werkzaamheden onder archeologische begeleiding te worden uitgevoerd. Wanneer bij de uitvoering van de geplande werkzaamheden onverhoopt grondsporen en/of vondsten worden aangetroffen, dient hiervan direct melding te worden gemaakt bij de gemeentelijke archeoloog.

3.2 Fysieke veiligheid     

Rijksoverheid stelt risiconormen op het gebied van veiligheid aan inrichtingen, ter bescherming van de omgeving. Naast de wet- en regelgeving mogen gemeenten invulling geven aan een eigen veiligheidsvisie. In de Beleidsnota externe veiligheid gemeente Emmen (april 2013) geeft de gemeente Emmen invulling aan deze beleidsruimte. In de gemeentelijke beleidsnota Externe Veiligheid zijn de ruimtelijke uitgangspunten van de structuurvisie verder uitgewerkt.

In de Beleidsnota externe veiligheid heeft de gemeente Emmen gekozen voor een gebiedsgerichte benadering voor de vestiging van risicovolle activiteiten. Tevens is in het beleid een afwegingskader bij concrete ruimtelijke beslissingen en voor de inzet van bestuurlijke uitvoeringsinstrumenten om de kwetsbaarheid van een object of activiteit die niet rechtstreeks onder de begripsbepaling van het Bevi valt bepaald te beoordelen.Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is rekening gehouden met deze nota externe veiligheid.

Vanuit de Veiligheidsregio Drenthe en RUD Drenthe is richting gegeven aan het beoogde veiligheidsniveau van de gebouwen in en rondom het plangebied van dit bestemmingsplan. Hierbij is getoetst aan bestaande regelgeving en normen voor (externe) veiligheid, bereikbaarheid, bluswatervoorziening, repressieve dekking en alarmsystemen welke onderdeel zijn van de veiligheidsketen.

3.2.1 Fysieke veiligheidssituatie     

In het kader van regelgeving in relatie tot Externe Veiligheid gelden voor dit bestemmingsplan geen belemmeringen.

3.2.1.1 BEVI-inrichtingen     

Het plangebied is geïnventariseerd op de aanwezigheid van zogenoemde Bevi-bedrijven (vergunde situatie en feitelijke situatie). Hieruit blijkt dat in of in de omgeving van het plangebied geen BEVI bedrijven gesitueerd zijn welke beperkend op het plangebied werken.

3.2.1.2 Transport     

Het Basisnet spoor geeft aan dat er binnen de gemeente Emmen geen PR10-6 voorkomt, m.a.w. is 0 meter. Het plangebied valt buiten de invloedssfeer van het emplacement (treinstation) in het centrum. Ten aanzien van weg en het water zijn er geen relevante risico's die normoverschrijdend zijn. Met de vanuit het Basisnet benoemde veiligheidszone of plasbrandaandachtsgebied zijn er dan ook geen belemmeringen.

De in 2007 in de Gemeente Emmen vastgestelde routering gevaarlijke stoffen heeft geen invloed op het plangebied.

3.2.1.3 Buisleidingen     

Er worden alleen externe veiligheidsafstanden vastgesteld voor hogedruk aardgasleidingen. Voor leidingen met een ontwerpdruk lager dan 16 bar is geen externe veiligheidsbeleid van kracht. Binnen en in de omgeving van het plangebied is geen hogedrukaardgastransportleiding aanwezig waar rekening mee gehouden dient te worden.

3.2.1.4 Hoogspanningslijnen     

Binnen en in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen hoogspanningslijnen gesitueerd die nadelig op het plangebied kunnen werken.

3.2.2 Gegevens ten behoeve van nadere inrichting en ontwikkeling in het plangebied     

Zodra plannen ontwikkeld worden dient de brandweer in een vroeg stadium bij de plannen betrokken te worden om op basis van het beoogde veiligheidsniveau een advies te kunnen uitbrengen. De "Handreiking toetsing Ruimtelijke Ontwikkelings- en bestemmingsplannen, eisen m.b.t. veiligheid" opgesteld door brandweer Emmen is hierbij een hulpmiddel dat bij het toetsen van nieuwe ruimtelijke plannen gehanteerd dient te worden. Het brandveiligheidsadvies van de brandweer luidt als volgt.

  1. Voor het bestrijden van een brand is de brandweer afhankelijk van een goede bluswatervoorziening. Conform de Wet op de Veiligheidsregio moet een gemeente zorgen voor een openbare bluswatervoorziening. Bij locaties waar geen toereikende openbare bluswatervoorziening kan worden aangelegd, zal de eigenaar moeten zorgen voor een doeltreffende niet-openbare bluswatervoorziening in overleg met de brandweer. Vanaf 1 januari 2014 maakt de brandweer gebruik van tankautospuiten en tankwagens, aangevuld met vulpunten voor de tankwagens als primaire bluswatervoorziening.Ten aanzien van de bluswatervoorziening zijn er geen nadere eisen gesteld.
  2. Op grond van de Wet op de veiligheidsregio (okt. 2010) is de Veiligheidsregio Drenthe, in geval van calamiteit, verantwoordelijk voor het waarschuwen en alarmeren van de bevolking door middel van het Waarschuwings- en alarmeringssysteem. Als gevolg van deze taak zijn binnen de gemeente sirenes geplaatst op een zodanige wijze dat een optimale dekking gerealiseerd is binnen de gemeente. Er kan gesteld worden dat het plangebied binnen de dekking van het WAS-stelsel gelegen is.
  3. Het is belangrijk dat in geval van calamiteiten hulpverleningsdiensten direct ter plaatse kunnen komen en zonder beperkingen hulp kunnen verlenen. Om die reden dienen alle objecten in het plangebied via twee onafhankelijke wegen bereikbaar te zijn voor de hulpverleningsdiensten. Het gebied voldoet aan deze vereisten.
  4. Het dekkingsplan van de Veiligheidsregio Drenthe, vastgesteld in december 2013, geeft in het kort het volgende weer:
  1. Het brandverloop verloopt tegenwoordig zo snel dat 3 zaken zeer belangrijk zijn om slachtoffers te voorkomen: het voorkomen van brand, het ontdekken van brand en het vluchten bij brand.
  2. Bij het vluchten bij brand heeft men een eigen verantwoordelijkheid of is men aangewezen op de BHV – organisatie. De brandweer heeft als taak het houden van een brandscheiding ter voorkoming van branduitbreiding en het beschermen van niet-zelfredzame personen achter die scheiding.
  3. Aangezien de opkomsttijd van hoek Hondsrugweg-Weerdingerstraat van ca. 09:15 minuten minder is dan 15 minuten en een inzettijd van 5 minuten, is de brandweer wel in staat een brandscheiding van 30 minuten te houden maar een brandscheiding van 20 minuten hoogstwaarschijnlijk niet. Echter, dat betreft veelal laagbouw en hier is sprake van een woontoren van ca. 60 meter hoog. Inzettijden zullen hier naar verwachting, zeker boven de 20 meter, toe nemen. Daardoor adviseren wij de projectontwikkelaar om vroegtijdig met de brandweer van gedachten te wisselen ten aanzien van punt d.
  4. Wij adviseren u de brandveiligheidsmaatregelen op elkaar af te stemmen. Denk hierbij aan de BIObiz factoren. Bouwkundige voorzieningen, installatietechnische voorzieningen, organisatorische voorzieningen, brandweeropkomsttijd, inventaris en de zelfredzaamheid van de aanwezigen. Vanwege de hoogte van het gebouw verzoeken wij de projectontwikkelaar na te denken over het toe passen van bijvoorbeeld woningsprinklers.

3.3 Windhinder     

Windhinder treedt op rondom hoge gebouwen. Hier is sprake van verhoogde windsnelheden, die het verblijf in de directe omgeving van deze gebouwen onaangenaam of zelfs gevaarlijk kunnen maken. Op grond van onderzoek (computeranimatie of windtunnelonderzoek) kan vooraf worden vastgesteld of bij een bepaald stedenbouwkundig ontwerp windhinder of windgevaar zal optreden en zo ja, welke maatregelen kunnen worden getroffen om windhinder te voorkomen of te beperken.



In Nederland bestaat tot op heden geen wetgeving ter voorkoming van windhinder of windgevaar. Dit betekent niet dat bij het opstellen van ruimtelijke plannen windhinder of windgevaar niet hoeft te worden meegenomen in de afwegingen. De grondslag voor de beoordeling van het aspect windhinder vindt zijn grondslag in art. 3.1 Wro, de zorg voor een goede ruimtelijke ordening. Daarvoor is het in kaart brengen van mogelijke windhinder of windgevaar en deze betrekken in de beoordeling noodzakelijk.

Door Peutz is een onderzoek naar mogelijke windhinder uitgevoerd op basis van het beslismodel zoals opgenomen in de Nederlandse norm NEN 8100 Windhinder en windgevaar in de gebouwde omgeving. Het onderzoek is als bijlage 4 opgenomen.

De uitkomst van het windhinderonderzoek is dat de kwaliteit aanvaardbaar is. Voor de windhinder langs de gevels van de appartementen en bedrijvigheid aan het Noorderplein geldt een lage hinderkans. Bij de winkels aan het Noorderplein is een goed windklimaat te verwachten (het windklimaat is ter plaatse beoordeeld met het criterium voor slentergebied). Ook het windklimaat bij de entrees van de toren krijgt in het onderzoek een beoordeling goed.

Bij de aansluiting Noorderplein/Weerdingerstraat is plaatselijk een verhoogde hinderkans vastgesteld. Deze hinder is aanvaardbaar omdat dit geen slentergebied of wandelgebied is,zoals bij de winkels aan het Noorderplein. De Weerdingerstraat wordt vooral gebruikt door gemotoriseerd verkeer en fietsers. Hoewel sprake is van hinder, is deze hinder voor de functie van het gebied aanvaardbaar omdat de mate van hinder buiten het gevaarcriterium valt.

Net tussen de toekomstige toren en de achterkant van de bibliotheek is het verwachte windklimaat als slentergebied matig tot slecht aan te merken. Deze verwachte windhinder op eigen terrein van de toren wordt aanvaardbaar gevonden omdat ook hier geen sprake is van een slenter- of wandelgebied, maar een opgang naar het bijbehorende parkeerterrein van de toren.

verplicht

3.4 Verkeer     

3.4.1 Verkeersafwikkling     

De ontsluiting van het complex ligt op korte afstand van het kruispunt Noordeind/Weerdingerstraat/Hondsrugweg/N381. Dit kruispunt is met behulp van verkeerslichten geregeld. Dit houdt in dat komende vanuit de uitrit het lastig kan zijn om linksaf in de richting van het kruispunt te rijden vanwege de wachtrijen voor de verkeerslichten. Daarom wordt komende uit de uitrit de verplichting ingesteld om rechtsaf te slaan. Verkeer met de bestemming richting Noordeind/Hondsrugweg/N381 (westelijke richting) dient via de rotonde Hoofdstraat/ Weerdingerstraat te rijden, zoals aangegeven in onderstaande afbeelding. De hoeveelheid verkeer die het complex genereert is niet zodanig dat de doorstroming van het verkeer op de Weerdingerstraat belemmerd wordt.



 verplicht



Uitrijroute Hondsrugtoren in westelijke richting

3.4.2 Parkeren     

In het ontwerp is voorzien in een parkeerkelder met een capaciteit van 15 parkeerplaatsen en een parkeerterrein met een capaciteit van 30 parkeerplaatsen.

De opbouw van het woningbestand betreft 40 sociale huurwoningen en 9 koopappartementen. Voor de sociale huurwoningen uitgegaan van 0,9 parkeerplaats per woning. Voor de 9 koopappartementen wordt uitgegaan van 1 parkeerplaats per woning. De totale parkeerbehoefte bedraagt derhalve 45 parkeerplaatsen. In het ontwerp is hiermee rekening gehouden:

- voor de huurwoningen worden 30 parkeerplaatsen in het plangebied gerealiseerd;

- voor de koopappartementen worden 15 parkeerplaatsen in de parkeerkelder gerealiseerd;

- en er zijn 14 parkeerplaatsen voor bewoners beschikbaar in de naastgelegen parkeergarage.



Werknemers in de "plint" van de toren maken gebruik van elders gelegen parkeergelegenheid. In het omliggende openbaar gebied is voldoende capaciteit beschikbaar om in de parkeerbehoefte voor bezoekers te voorzien.

 

3.5 Ecologie     

Om de uitvoerbaarheid van onderhavig plan te toetsen, is een inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd. Het doel hiervan is om na te gaan of een vooronderzoek in het kader van de Flora- en faunawet (Ffw), een Voortoets in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw 1998) of een analyse in het kader van het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is.

Ten behoeve van de inventarisatie is het plangebied op 24 februari 2015 bezocht door een ecoloog van BügelHajema Adviseurs bv.

verplicht

verplicht

verplicht

3.5.1 Soortbescherming     

De Ffw beschermt dier- en plantensoorten die in het wild voorkomen. Alles wat schadelijk is voor beschermde soorten is verboden. Soms mag er van de verboden worden afgeweken met een ontheffing of vrijstelling. De Ffw geldt voor iedereen in Nederland.

Beschermde soorten worden opgesomd in de 'lijsten beschermde inheemse planten- en diersoorten'. De Algemene Maatregel van Bestuur ex artikel 75 van de Ffw van 23 februari 2005, kent een driedeling voor het beschermingsniveau van planten- en diersoorten, hierna te noemen: licht beschermd, middelzwaar beschermd en streng beschermd.

Op basis van het veldbezoek blijkt dat het plangebied en de directe omgeving een zeer beperkte natuurwaarde kent. Door de verstorende werking en barrièrewerking van (het gebruik van) de omliggende wegen en de beperkte omvang van de grasvelden ligt het niet in de verwachting dat het plangebied een relevant onderdeel vormt van het leefgebied van beschermde diersoorten. Tijdens het veldbezoek zijn ook geen beschermde planten aangetroffen en deze worden gezien de terreinomstandigheden hier ook niet verwacht.

In het kader van de Ffw worden geen verbodsovertredingen verwacht.

3.5.2 Gebiedsbescherming     

Voor onderhavig plangebied is de volgende wet- en regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming relevant: de Natuurbeschermingswet 1998 en de provinciale structuurvisie en verordening.

In de Nbw 1998 is de bescherming van specifieke (natuur)gebieden geregeld. In de Nbw 1998 zijn ook de bepalingen vanuit de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn verwerkt. Onder de Nbw 1998 worden drie typen gebieden aangewezen en beschermd: Natura 2000-gebieden, Beschermde Natuurmonumenten en Wetlands. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningsplichtig. Relevant daarbij is dat de Nbw 1998 een externe werking kent.

De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het nationale natuurbeleid. De begrenzing en ruimtelijke bescherming van de provinciale EHS is voor provincie Drenthe uitgewerkt in de Omgevingsvisie Drenthe en de bijbehorende Provinciale omgevingsverordening Drenthe (provinciaal ruimtelijk natuurbeleid).

Het plangebied ligt niet in en grenst niet aan een beschermd gebied in het kader van de Nbw 1998. Het meest nabijgelegen beschermde gebied betreft het Natura 2000-gebied Bargerveen, dat gelegen is op ongeveer 12,5 kilometer afstand van het plangebied. Andere beschermde gebieden in het kader van de Nbw 1998 liggen op een nog veel grotere afstand tot het plangebied. Het plangebied heeft geen belangrijke ecologische relaties met beschermde gebieden.

Het plangebied ligt verder niet op en grenst niet aan gronden die in het kader van het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid zijn aangewezen als EHS. EHS-gebieden liggen op een geruime afstand van het plangebied. Tussen de EHS-gebieden en het plangebied is daarnaast veel bebouwing en infrastructuurgelegen. Het plangebied heeft ook geen belangrijke ecologische relaties met EHS-gebieden.

Gezien de terreinomstandigheden en ligging van het plangebied (ten opzichte van beschermde gebieden) en de aard van de ontwikkeling worden met betrekking tot het voorgenomen plan op geen negatieve effecten op beschermde natuurgebieden verwacht. Het plan heeft in het kader van de Nbw 1998 geen negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van natuurlijke habitats en soorten. Het plan is daarnaast niet in strijd met het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid.

3.5.3 Conclusie     

Op basis van de uitgevoerde ecologische inventarisatie is gezien de aangetroffen terreinomstandigheden en de aard van het plan een voldoende beeld van de natuurwaarden ontstaan.

Uit de ecologische inventarisatie is naar voren gekomen dat een vooronderzoek in het kader van de Ffw, een Voortoets in het kader van de Nbw 1998 of een analyse in het kader van het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet noodzakelijk is.

Op voorhand kan in redelijkheid worden gesteld dat voor de uitvoering van het plan geen ontheffing van de Ffw of een vergunning op grond van de Nbw 1998 nodig is. Het plan is daarnaast niet in strijd met het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid.

3.6 Milieu     

3.6.1 Vormvrije m.e.r.     

In het Besluit m.e.r. zijn drempelwaarden opgenomen voor wanneer er een m.e.r. of m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd. Sinds de wijziging van het Besluit op 1 april 2011 is een beoordeling van een activiteit die op de D-lijst van het Besluit m.e.r. voorkomt noodzakelijk, ook al ligt de omvang van de activiteit (ver) onder de drempelwaarde.

In voorliggend bestemmingsplan komen activiteit(en) voor die voorkomen op de D-lijst van het Besluit m.e.r.. Een stedelijk ontwikkelingsproject staat omschreven het Besluit onder D 11.2. De voorgenomen ontwikkeling blijft weliswaar zeer ruim onder de aangegeven drempelwaarden (kolom 2), maar op grond van de nieuwe wetgeving is alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling noodzakelijk. In dat kader is een vormvrije m.e.r.-beoordeling gemaakt, waarin in principe voor alle milieuaspecten moet worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke nadelige milieugevolgen. Deze maakt onderdeel uit van de toelichting van het bestemmingsplan (artikel 2, lid 5 van het Besluit milieueffectrapportage).

Gelet op de omvang van het project, de kenmerken van het project en de aard van de effecten (zeer beperkt), wordt geconcludeerd dat het uitvoeren van een mer-beoordeling of het doorlopen van een mer-procedure niet aan de orde is.

3.6.2 Bedrijven en milieuzonering     

Onder andere vanuit milieuhygiënisch oogpunt vergt bedrijvigheid een goede afstemming met andere, in de omgeving aanwezige functies. Voor het bepalen of milieuhygiënisch het plan uitvoerbaar is, is in het kader van dit bestemmingsplan gebruik gemaakt van de VNG-uitgave "Bedrijven en milieuzonering" (van maart 2009). In de omgeving van het plangebied is geen bedrijvigheid aanwezig die effecten heeft op het plangebied. Op haar beurt veroorzaakt het voornemen geen negatieve effecten op haar omgeving, in de zin van deze VNG-brochure.

3.6.3 Bodem     

Het college van burgemeester en wethouders heeft op 5 maart 2013 de Beleidsregel Bodemkwaliteit vastgesteld. Om de kwaliteit te waarborgen, moet grondverzet worden gemeld.bij het landelijke meldpunt:. Om het verplaatsen van grond te vereenvoudigen, heeft de gemeente Emmen een aantal kaarten ontwikkeld. Deze bodemkwaliteitskaarten zijn als bijlage in de Nota Bodembeheer opgenomen. Aan de hand van deze kaarten is het mogelijk om zonder voorgaand onderzoek grond te ontgraven en toe te passen.

Partijen grond en baggerspecie die niet voldoen aan de bodemkwaliteitskaart en de Nota Bodembeheer van de gemeente Emmen mogen alleen worden toegepast als er sprake is van een nuttige toepassing. Is het werk niet 'nuttig', dan is er sprake van het zich ontdoen van afvalstoffen. Tijdelijke opslag en grootschalige toepassingen van grond en bagger zijn vormen van 'nuttig' gebruik. Tijdelijke uitname zijn werkzaamheden waarbij de grond na korte tijd weer teruggebracht wordt. Een voorbeeld is het graven van een sleuf voor kabels en leidingen. In dat geval hoeft de kwaliteit van de te ontgraven bodem niet onderzocht te worden, tenzij er sprake is van (een verdenking van) bodemverontreiniging.

3.6.3.1 Bodemonderzoek     

Voor dit bestemmingsplan is een verkennend milieukundig bodemonderzoek uitgevoerd (Outline Consultancy, projectnummer B14K0027, 5 maart 2014). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd. Uit dit onderzoek komt naar voren dat de er geen beperkingen zijn voor de gebruiksmogelijkheden van het plangebied. Het bodemonderzoek is als bijlage toegevoegd.

Indien bij eventuele graafwerkzaamheden op deze locatie grond vrijkomt, die elders zal worden hergebruikt,is het Besluit bodemkwaliteit van toepassing.

3.6.3.2 Grondwaterverontreiniging     

Vanwege een nabij gelegen grondwaterverontreiniging met vluchtige chloorkoolwaterstoffen (VOCI) is voor het plangebied een milieuhygienische risicobeoordeling uitgevoerd (Royal HaskoningDHV, BC9220/M0002/JBUI/Gron, 29 april 2014). De onderzoeksrapportage is bijgevoegd. Ten noorden van het plangebied is een (voormalige) verontreinigingsbron aanwezig van VCOI. Deze bron is voeding voor een VOCI-pluim die zich in zuidwestelijke richting beweegt, gestimuleerd door de drinkwaterwinning en een grondwaterbeheerssysteem

Uit deze risicobeoordeling komt naar voren dat tijdens de bouw en tijdens het toekomstige gebruik het niet noodzakelijk is extra veiligheidsmaatregelen te treffen vanwege deze verontreiniging. In theorie kan sprake zijn van blootstelling aan VOCI als gevolg van verhoogde concentraties in de binnenlucht (veroorzaakt door uitdamping). De effecten blijven echter binnen de daarvoor gestelde criteria.

Bij het ontwerp van de woontoen wordt rekening gehouden met de theoretische uitdamping. Dit zal geschieden door middels van een geforceerde kruipruimtebeluchting.

3.6.4 Geluid     

Regels ten aanzien van geluidhinder zijn vastgelegd in de Wet geluidhinder (Wgh). Het doel van de Wet geluidhinder is tweeledig. Enerzijds de bescherming van het milieu en anderzijds de bescherming van de volksgezondheid. Bepalend is steeds de situering van geluidsbronnen ten opzichte van geluidsgevoelige bestemmingen zoals woningen en scholen. De Wgh gaat uit van zones langs wegen, spoorwegen en industrieterreinen. Binnen dergelijke zones zijn nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen alleen toegestaan indien de geluidsbelasting op de buitengevel onder of hoogstens gelijk is aan de voorkeursgrenswaarde. Ontheffing van de voorkeursgrenswaarde is toegestaan indien maatregelen om de geluidsbelasting op de buitengevels te beperken niet mogelijk zijn of onvoldoende helpen en indien aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan.

3.6.4.1 Wegverkeerslawaai     

De Wet geluidhinder (Wgh) richt zich op de zogenaamde zoneringsplichtige wegen. In principe zijn alle wegen zoneringsplichtig behalve:

  • wegen die deel uitmaken van een woonerf (art. 74.2a);
  • wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt (art. 74. 2b).

Langs zoneringsplichtige wegen is een geluidszone gelegen waarvan de breedte wordt bepaald door het aantal rijstroken alsmede de ligging in stedelijk of buitenstedelijk gebied conform artikel 74 van de Wet geluidhinder. Indien wordt gebouwd binnen de geluidszone, verplicht de Wet geluidhinder door middel van akoestisch onderzoek aandacht te besteden aan de geluidssituatie.

De wettelijke zone voor de hier te beschouwen wegen bedraagt 200 meter voor de N381/Weerdingerstraat en 350 meter voor de Hondsrugweg/Noordeind.

3.6.4.2 Rekenresultaten     

Uit de berekeningen blijkt dat een groot deel van de te realiseren appartementen een te hoge geluidsbelasting vanwege een of beide wegen kent, een geluidsbelasting die hoger is dan 48 dB. De maximale geluidsbelasting bedraagt 63 dB. De overschrijding van de ten hoogste toelaatbare waarde vanwege deze wegen bedraagt afgerond maximaal 15 dB.

Voor deze appartementen dient een hogere waarde bij het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Emmen te worden aangevraagd. Mogelijk zijn daar wel geluidsisolerende maatregelen aan de betreffende gevels van de geluidgevoelige bebouwing nodig, teneinde te voldoen aan de maximale binnenwaarde van 33 dB. Dit dient bij de beoordeling van het bouwplan te worden getoetst.

Het akoestisch rapport is als bijlage toegevoegd.

3.6.4.3 Cumulatie     

Omdat een aantal appartementen een te hoge geluidsbelasting kent vanwege zowel het wegverkeer op de N381/Weerdingerstraat als het wegverkeer op de Hondsrugweg/Noordeind kent dient ter bepaling van de toe te passen gevelisolatie het geluid te worden gecumuleerd.

De wijze waarop dit gedaan dient te worden is vastgelegd in Bijlage I, hoofdstuk 2 van het Besluit geluidhinder. Volgens het besluit moet de cumulatieve geluidsbelasting worden omgerekend naar de bronsoort (in dit geval wegverkeer) waarvoor de wettelijke beoordeling plaatsvindt. De cumulatieve geluidsbelasting wordt berekend voor de bronsoort waarvoor de ten hoogste toelaatbare waarde het meest wordt overschreden.

Op grond van het Besluit geluidhinder dient het bevoegd gezag te beoordelen of het vaststellen van een hogere waarde in geval van cumulatie niet leidt tot een onaanvaardbare geluidsbelasting. Het bevoegd gezag (burgemeester en wethouders) kan in deze gevallen besluiten de hogere waarde niet te verlenen of een lagere waarde, dan de gevraagde vast te stellen (en daarmee impliciet zwaardere maatregelen te verlangen).

Een op deze wijze gecumuleerde belasting kan worden vergeleken met de voor die bronsoort van toepassing zijnde normering om een indruk te krijgen van de aanvaardbaarheid van de totale geluidssituatie. De normen zijn echter gesteld voor toetsing van een bron afzonderlijk en daarom kan er slechts een vergelijking met de genoemde normering plaatsvinden. Letterlijke toepassing van de normen is daarbij niet aan de orde.

De cumulatieve geluidsbelasting (Wet geluidhinder artikel 110f) is maximaal 3,0 dB hoger dan de voor de maatgevende bronsoort berekende geluidsbelasting van de noordelijke woning. Aan de betreffende gevels van het gebouw zijn extra geluidsisolerende maatregelen nodig op basis van deze berekeningen, teneinde te voldoen aan de maximale binnenwaarde uit het Bouwbesluit. Dit dient bij de beoordeling van het bouwplan worden getoetst.

3.6.4.4 Motivatie hogere waarde     

Gezocht is naar maatregelen om een hogere waarde procedure te voorkomen overeenkomstig de wijze uit het Besluit geluidhinder. De in dit Besluit gestelde voorwaarden hebben betrekking op het onvoldoende doeltreffend zijn van de mogelijke bron- en overdrachtsmaatregelen, dan wel op het ontmoeten van overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, landschappelijke of financiële aard.

In eerste instantie is gekeken naar maatregelen aan en om de weg en daarna aan de uitbreiding. Daarbij is gedacht aan het volgende.

  • Vergroting afstand bron-waarneempunt

Het bouwen van het complex op grotere afstand van de weg is niet mogelijk vanwege de beperkte ruimte van het bouwvlak.

  • Verkeersmaatregelen

Het toepassen van maatregelen die gericht zijn op het terugbrengen van de te verwachten geluidsbelasting aan de bron door het verleggen van verkeersstromen, behoort niet tot de mogelijkheden. De betreffende wegen maakt onderdeel uit van de hoofdstructuur van Emmen.

Het toepassen van zogenaamd "stil asfalt" op de betreffende wegvakken is gelet op de omvang van het project in relatie tot de kosten van de maatregel niet reëel. Aanvullende maatregelen op dit terrein zijn daar-om niet mogelijk.

  • Maatregelen in het overdrachtsgebied

Het oprichten van schermen en/of wallen voor incidentele geluidsgevoelige gebouwen is om stedenbouwkundige en landschappelij-ke redenen op deze locatie niet gewenst.

Samengevat kan worden gesteld dat maatregelen aan de weg of in het overdrachtsgebied niet mogelijk of wenselijk zijn. Dat betekent voor de appartementen:

  • Maatregelen aan de gevel

De overschrijding van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting bedraagt aan de voorgevel maximaal 15 dB. Omdat maatregelen aan de weg of tussen de weg en de appartementen niet mogelijk zijn, dienen in de te realiseren appartementen, indien noodzakelijk, zodanige gevelma-terialen worden toegepast dat de wettelijke binnenwaarde van 33 dB bij gesloten deuren en ramen niet wordt overschreden. Hierbij mag artikel 110g van de Wet geluidhinder niet toegepast worden.

Bij de indiening van het bouwplan dient hier op te worden getoetst.

3.6.5 Lucht     

Nederland heeft de regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing) en locaties waartoe leden van het publiek gewoonlijk geen toegang hebben.

Op 15 november 2007 is dit deel van de Wet milieubeheer in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe verschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de nor-men (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.

De ministerraad heeft op voorstel van de minister van Infrastructuur en Milieu ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden. Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm.

In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

Het voorliggende bestemmingsplan biedt de mogelijkheid tot het realiseren van 49 appartementen. Op grond van CROW-publicatie 317 - "Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie", oktober 2012, mag er van worden uitgegaan dat een appartement ongeveer 7 ritten per etmaal genereert.

Voor zakelijke dienstverlening bedraagt de verkeersgeneratie ongeveer 8 ritten per 100 m2 bvo.

De verwachting is dat het plan leidt tot een toename van het aantal gemotoriseerde verkeersbewegingen met ongeveer 372 ritten per etmaal.

Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft het ministerie van Infrastructuur en Milieu in samenwerking met InfoMil de nibm-tool mei 2014 ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Met behulp van deze rekentool is de toename van de stoffen NO2 en PM10 bepaald.

verplicht

Uit de berekeningen met de nibm-tool blijkt dat het plan de grens van 3% (een toename van 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) niet overschrijdt. Het project moet derhalve worden beschouwd als een nibm-project.

Hoewel geconstateerd is dat het project een zogenaamd nibm-project betreft, dient ook te worden bezien of de luchtkwaliteit in het plangebied niet zodanig is dat de normen voor een goed woonklimaat worden overschreden.



Daartoe is gebruik gemaakt van de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland 2014. Het RIVM produceert deze kaarten jaarlijks. De kaarten geven een beeld van de luchtkwaliteit in Nederland en betreffen zowel recente als toekomstige jaren. Per kilometervak worden de concentraties voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen weergegeven waarvoor Europese regelgeving bestaat. De kaarten op deze website hebben een juridisch-formele status.

De wettelijke grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10) en zeer fijn stof (PM2,5) zijn opgenomen in de navolgende tabel.



Grenswaarden luchtconcentraties
Luchtconcentratie Grenswaarde
NO2
jaargemiddelde concentratie 40 µg/m3
PM10
jaargemiddelde concentratie 40 µg/m3
PM2,5

jaar gemiddelde concentratie


25 µg/m3

Getoetst dient te worden aan de norm voor NO2 per 1 januari 2015. Vanaf die datum moet blijvend aan de norm van NO2 worden voldaan.

Per 21 juni 2011 moet reeds aan de grenswaarden voor fijn stof (PM10)worden voldaan. Op 1 januari 2015 dient te worden voldaan aan de norm voor zeer fijn stof (PM2,5).



Uit de Grootschalige Concentratiekaarten blijkt dat in het plangebied de volgende achtergrondniveaus zijn gemeten en worden verwacht voor NO2 en PM10.

Achtergrondniveaus luchtkwaliteit
Stof 2015 2020 2025
PM10 19,1 µg/m3 18,1 µg/m3 18,1 µg/m3
PM2,5 11,4 µg/m3 10,5 µg/m3 10,3 µg/m3
NO2 14,2 µg/m3 11,4 µg/m3 9,1 µg/m3

Uit de gemeten en berekende achtergrondniveaus blijkt dat deze ruim onder de wettelijke normen blijven. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven.

3.7 Waterparagraaf     

3.7.1 Nationaal bestuursakkoord Water     

In 2003 is het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) gesloten tussen het Rijk, de provincies, de Unie van Waterschappen, het interprovinciaal overleg en de Vereniging Nederlandse Gemeenten. Met dit akkoord hebben de overheden vastgelegd op welke wijze, met welke middelen en langs welk tijdpad zij gezamenlijk de grote wateropgave voor Nederland in de 21e eeuw willen aanpakken.

In 2007 is het NBW geactualiseerd. Nieuwe klimaatscenario's, stedelijke wateropgaven, ruimtelijke doorvertaling, financiering en uitvoering vragen nadere afspraken. Bovendien is het accent in de loop van de jaren verschoven van planvorming naar uitvoering.

Het vertrekpunt voor het NBW-actueel is dat als Nederland leeft met water, het water ook meer ruimte moet krijgen. Nederland zal dus moeten investeren in de waterhuishouding. Het akkoord benadrukt de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het op orde krijgen en houden van het totale watersysteem. Het geeft aan welke instrumenten worden ingezet om de wateropgave te realiseren, welke taken en verantwoordelijkheden iedere partij daarbij heeft en hoe de partijen elkaar in staat willen stellen hun taken uit te voeren.

Het NBW heeft tot doel om in 2015 het watersysteem op orde te hebben en daarna op orde te houden, zodat problemen met wateroverlast, watertekort en waterkwaliteit zoveel mogelijk worden voorkomen.

Specifiek betekent dat voor regionale watersystemen dat in 2015 de wateroverlast uit oppervlaktewater door de waterschappen is aangepakt met een adequaat maatregelenpakket, uitgaande van het principe vasthouden, bergen en afvoeren. Daarnaast is voor de waterkwaliteit het NBW-doel om het watersysteem ecologisch en chemisch op orde te hebben en daarna op orde te houden.

3.7.2 Lokaal bestuursakkoord Water     

De uitgangspunten van het Nationaal bestuursakkoord Water zijn door het Waterschap Vechtstromen en de gemeente Emmen bekrachtigd in het Lokaal bestuursakkoord Water. In dit akkoord is vastgelegd op welke wijze de wateropgave van het Waterschap Vechtstromen zal worden opgelost en worden verdeeld over de gemeenten.

De wateropgave voor het Waterschap Vechtstromen is bepaald op 12.000.000 m3 water. Ongeveer 1.000.000 m3 van deze opgave is de stedelijke wateropgave, voor het overige deel moeten bergingsmogelijkheden worden gevonden in het landelijk gebied. Er is gekozen om de waterberging in het landelijk gebied op vier manieren vorm te geven:

  • Vasthouden in sloten en kanalen; door het verbreden en minder diep maken van sloten wordt water minder snel afgevoerd.
  • Vasthouden in lagergelegen gebieden; doordat deze gebieden van nature natter zijn, lenen deze gebieden zich beter voor natuur dan landbouw. Dergelijke gebieden kunnen worden ingezet om water vast te houden.
  • Vasthouden in beekdalen; de tegenwoordig veelvuldig gekanaliseerde beeklopen krijgen hun natuurlijke, meanderende verloop terug in een bredere bedding, zodat meer water kan worden vastgehouden in het beekdal.
  • Noodberging; omdat het verbeterde watersysteem niet op alle noodsituaties in kan spelen, wordt ruimte gereserveerd voor noodberging, die wordt benut om te hoge waterpeilen te laten zakken.

3.7.3 Waterbeheerplan 2010- 2015     

De waterschappen Rijn - Oost (Groot Salland, Reest en Wieden, Rijn en IJssel en Vechtstromen) hebben een deels gelijk Waterbeheerplan opgesteld. De opdracht van de waterschappen in Rijn - Oost is te zorgen voor voldoende schoon water en voor veilig wonen en werken.

Met het oog op het veranderende klimaat is het verder ontwikkelen van de veiligheid in het watersysteem een belangrijke opgave voor de waterschappen. In stedelijke en landelijke gebieden wordt het water steeds meer ruimte gegeven, waarbij zoveel mogelijk kansen worden benut om wateropgaven te combineren met plannen en initiatieven voor landbouw, natuur en recreatie.

Daarbij wordt flexibel omgegaan met de eventuele planning zodat er maximaal maatschappelijk rendement komt. Veel projecten zullen in hoge mate interactief met burgers en maatschappelijke organisaties worden uitgevoerd.

Als onderdeel van het waterbeheerplan is een uitvoeringsparagraaf opgesteld. De nodige maatregelen zullen gefaseerd worden uitgevoerd, waarbij de aan de Kaderrichtlijn Water gerelateerde maatregelen bijzondere aandacht vragen, omdat hieraan een resultaatsverplichting is gekoppeld. Voor het Schoonebeekerdiep betekenen deze maatregelen in ieder geval de aanleg en onderhoud van natuurvriendelijke oevers.

Voor andere maatregelen, bijvoorbeeld in het kader van Waterbeheer 21e eeuw (WB21) geldt een inspanningsverplichting. Het Schoonebeekerdiep is vanuit de WB21-maatregelen aangemerkt als waterbergingsgebied voor 800.000 m3.

In deze waterparagraaf wordt beschreven hoe het huidige waterhuishoudkundig systeem voor het plangebied is ingericht, welke fysieke omstandigheden voor het gebied gelden en of speciale functies voor het plangebied gelden. Naast een beschrijving van de waterhuishoudkundige consequenties van het plan en de stedelijke wateropgave heeft het het wateradvies van het waterschap een duidelijke plaats gekregen. Voor een volledige weergave van de watertoets wordt verwezen naar de watertoets die als bijlage aan dit bestemmingsplan toegevoegd.

3.7.4 Waterhuishouding     

3.7.4.1 Waterbeheer, (grond) waterkwantiteit - en kwaliteit     

In de Provinciale Omgevingsverordening (POV) van de provincie Drenthe zijn onder andere waterwin- en grondwaterbeschermingsgebieden vastgelegd. Het plangebied gelegen in een grondwaterbeschermingsgebied. Ten aanzien van het grondwaterbeschermingsgebied is een geen gebiedsaanduiding in het bestemmingsplan opgenomen. Dit om dat de POV voorziet in maatregelen ter bescherming van het grondwaterbeschermingsgebied

3.7.5 Gegevens ten behoeve van nadere inrichting en ontwikkeling in het plangebied     

Het moet voorkomen worden dat er tijdens perioden van neerslag overlast, schade of gevaar ontstaat. Bij nieuwe ontwikkelingen zal dan ook goed moeten worden nagedacht over hoe er moet worden omgegaan met afvoer en berging van regenwater. Afgewogen moet worden of het verstandig is het regenwater in het eigen gebied te bergen of dat het juist beter is het water af te voeren naar een andere locatie. Afhankelijk van de locatie binnen het plangebied of functie van het gebied kan de keuze anders uitvallen. Verder is het van belang om bij de afweging te laten meewegen of het gaat om maatregelen die nodig zijn om water dat vrijkomt tijdens een kortdurende hevige hoosbui te verwerken, of dat het gaat om maatregelen om water dat vrijkomt tijdens een langdurige natte periode te verwerken.

Als gekozen wordt om (een deel van) het regenwater tijdelijk in het gebied te bergen, dan moet dit op zo'n manier worden gedaan dat hiervoor een robuuste, goed te onderhouden voorziening wordt aangelegd, die past binnen de gebruiksfunctie van het gebied en deel uit maakt van het bestaande waterhuishoudkundige systeem.

Voorkomen moet worden dat overgegaan wordt tot de aanleg van solitaire vijvers, zeer diepe watergangen of waterpartijen met een kwetsbaar, instabiel ecosysteem. Raakt de bergingsvoorziening vol, dan moet een zodanige escape worden aangelegd dat vervolgens het water snel en doelmatig kan worden afgevoerd naar een locatie waar het geen overlast veroorzaakt.

Water is belangrijk voor het welzijn van mens en dier. In bebouwd gebied vormt het tevens een belangrijk ordenend en esthetisch element. Om aan dit doel te voldoen is het belangrijk dat het water van goede kwaliteit is en voldoende zuurstof bevat. Voor het plangebied betekent dit dat bij nieuwe ontwikkelingen er op moet worden gelet dat:

" alleen water wordt aangelegd op plaatsen waar dit op natuurlijke wijze kan;

" water verbonden is met de rest van het watersysteem;

" er voldoende oeverbegroeiing is;

" afstromend regenwater schoon is en blijft;

" lozingen vanuit de riolering worden voorkomen.

De diepte van de grondwaterstand in het plangebied maakt het niet mogelijk dat zonder zeer diepe ontgravingen watervoerende sloten en vijvers kunnen worden gerealiseerd. Bij de nieuwe ontwikkelingen in het gebied is het daarom beter om niet te kiezen voor de aanleg van nieuwe waterpartijen.

Regenwater heeft van nature een goede kwaliteit. Door allerlei oorzaken kan het verontreinigd worden en hiermee bodem en oppervlaktewater belasten. Het is daarom van belang om er in eerste instantie voor te waken dat regenwater verder wordt verontreinigd. Dat kan worden bereikt door de oppervlaktes waarop regenwater valt schoon te houden (bijv. wegen en parkeerterreinen) door geen bestrijdingsmiddelen te gebruiken en rekening te houden met het gebruik van strooizout of het gebruik van uitlogende materialen.

Bij nieuwe ontwikkelingen moet zoveel mogelijk worden voorkomen dat regenwater wordt gemengd met andere waterstromen. Denk bijvoorbeeld aan het mengen met huishoudelijk afvalwater in het gemengde rioolstelsel. Regenwater mag in dit gebied in principe niet worden geïnfiltreerd in de bodem of direct geloosd op het oppervlaktewater. In overleg met de provincie mag hiervan voor bepaalde situaties worden afgeweken.

Specifieke richtlijnen voor het plangebied:

Het plangebied maakt onderdeel uit van de ontwikkellocatie Noorderplein. Voor deze ontwikkellocatie lijkt de beste mogelijkheid te kiezen voor een systeem dat is ingericht om water af te voeren uit het gebied naar een bergingsmogelijkheid elders. Het maaiveldhoogteverloop in en rond het gebied maakt het gebied namelijk kwetsbaar voor wateroverlast tijdens zware neerslaggebeurtenissen, door afstromend regenwater van elders. Gezien de bestemming en aard van het gebied is het niet mogelijk ter plaatse een waterberging aan te leggen of op grootschalige wijze regenwater te infiltreren in de bodem.

Voor het plangebied is er daarom voor gekozen om op de volgende wijze met het watervraagstuk om te gaan:

  • De begane grondvloeren worden ruim boven het straatniveau aangelegd. Conform het advies van de gemeente bedraagt deze afstand ca. 30 cm, in overleg kan hier echter van worden afgeweken.
  • Regenwater en huishoudelijk afvalwater vanaf de nieuwe bebouwing worden gescheiden aangeboden. In eerste instantie worden de beide waterstromen via het bestaande gemengde stelsel afgevoerd. In de toekomst wordt het regenwater op een nieuw regenwaterriool aangesloten.
  • Aanhangend regenwater uit de kelders van de parkeergarage wordt ingezameld en via het vuilwater rioolstelsel afgevoerd.
  • De ingang van de parkeerkelder komt inpandig te liggen en is daarom niet gevoelig voor inregenen gladheid tijdens vorst.
  • De inrit van de parkeergarage wordt zodanig vormgegeven dat voorkomen wordt dat water via de straat de parkeerkelder kan instromen.
  • Het verhardingspercentage wijzigt niet ten opzichte van de huidige situatie. Er zijn in de plannen geen voorzieningen opgenomen om neerslag te bergen.

3.8 Bezonning     

Als gevolg van de bouw van de toren verandert de bezonning en daglichttoetreding van omliggende bebouwing. Om die reden is een studie naar de bezonning gedaan in de vorm van het opstellen van bezonningsdiagrammen. Het onderzoek is als bijlage opgenomen. Met dit bezonningsonderzoek is de schaduwwerking van de woontoren op de omliggende gebouwen onderzocht.



In dit onderzoek zijn als maatgevende data voor de schaduwwerking van de toren op de

omgeving 21 maart, 21 juni, 21 september en 21 december gehanteerd. Hierbij is de maximale planologische ruimte die hetbestemmingsplan biedt, gebruikt bij de beoordeling van de bezonning op de omliggende gebouwen.

De 21ste maart is een algemeen geaccepteerd moment om een schaduwstudie op uit te

voeren. Het is de dag dat de winter in de lente overgaat. Vanaf deze dag staat de zon dagelijks hoger aan de horizon en neemt de lengte van de dagen toe, tot aan de langste dag van het jaar op 21 juni. Een hogere zon leidt tot een kortere schaduw, een kortere schaduw betekent minder impact op de omgeving. Na 21 juni staat de zon dagelijks iets lager aan de horizon en nemen de dagen af tot de kortste dag van het jaar op 21 december.

Uit het onderzoek komt naar voren dat de schaduwwerking op de nabij gelegen gebouwen

aan de overzijde van de toren Weerdingerstraat 1 tot en met 10, beperkt is tot een klein deel van de dag. De toren heeft meer effect op de woningen aan het Noorderplein. Het eerste deel van het appartementencomplex aan het Noorderplein zal in maart, juni en september vanaf

circa 18.00 uur in de schaduw liggen. Het tweede deel van het woningbouwcomplex ligt in

juni vanaf 18.00 uur deels in de schaduw van de toren. Op 21 december (kortste dag) is het om 18.00 reeds donker waardoor geen sprake meer is van schaduwwerking. Het onderzoek geeft aan dat sprake is van vermindering van bezonning. Deze vermindering heeft echter geen onevenredige nadelige gevolgen op de bezonning van de omliggende percelen en is aanvaardbaar gevonden

Hoofdstuk 4 Beschrijving ontwikkeling     

4.1 Algemene planbeschrijving     

Het plan voorziet in de realisatie van een woontoren van 17 verdiepingen en een hoogte van circa 64 meter.

programma

Op de begane grond van de woontoren wordt bedrijfsruimte voor zakelijke dienstverlening en algemene ruimte voor de woningen gerealiseerd. De eerste tien woonlagen bestaan uit in totaal 40 (sociale) huurwoningen met een oppervlakte van circa 75 m2 per woning.

De verdiepingen 11 t/m 13 bestaan uit 6 koopappartementen van elk circa 140 m2. Daarboven bevinden zich 3 ruime penthouses (verdieping 14 t/m 17).

Onder de woontoren bevindt zich een parkeerkelder voor 15 auto's, 9 bergingen en een fietsenberging. Deze parkeerkelder is te bereiken via een parkeerlift.

terrein

De woontoren wordt ontsloten via een ontsluiting op de Weerdingerstraat, aan de oostzijde van de woontoren. Het terrein tussen de woontoren en de bestaande bebouwing (bibliotheek en Mediamarkt) wordt ingericht als parkeerterrein met 30 parkeerplaatsen. Het parkeren wordt middels een haag afgeschermd van de Hondsrugweg.

Voorzieningen om huisvuil te deponeren worden gerealiseerd aan de zijde van de Weerdingerstraat.

4.2 Stedenbouwkundig plan     

Het Masterplan Emmen Centrum 2020 markeert de hoek van de Weerdingerstraat en de Hondsrugweg met een XL. XL-gebieden staan voor een grote mate van dynamiek en stedelijkheid. Er is een bebouwing tot een hoogte van 50 tot 80 meter mogelijk.

Met de Hondsrugtoren wordt een invulling gegeven aan deze XL-ambitie; het markeert de noordelijke zijde van de binnenstad en vormt een belangrijk focuspunt vanuit de Frieslandroute (N361). De toren is het noordelijk sluitstuk van de ontwikekling die van de Hondsrugweg een belangrijke structuurdrager heeft gemaakt. De Mediamarkt en de zuidelijk gelegen winkelstrip met parkeergarage zijn gerealiseerd. De Hondsrug is deels ondergronds gelegd. De uitvoering van het Willinkplein is gestart en de bouw van het theater is in voorbereiding. De dierentuin is in aanbouw op de nieuwe westelijke locatie. In het centrum wordt de hele openbare ruimte vernieuwd en passend gematerialiseerd en het geheel krijgt een authentieke sfeer. De Hondsrugtoren voegt zich zowel stedenbouwkundig als architectonisch in dit nieuwe stadshart.

De toren is vrij geplaats bij het kruispunt, in het verlengde van de rooilijn van de Mediamarkt, en los van de ronde vorm van de bibliotheek. Zo ontstaan zichtlijnen vanuit de Weerdingerstraat, het Noorderplein en de Noorderstraat. De top van de toren is vanaf het Willinkplein net zichtbaar. Daarmee wordt een eerste stap gezet aan de uitwerking van het Masterplan Emmen Centrum 2020 waar tenminste twee samenhangende XL-gebieden leiden tot visuele versterking van de stad en een compacte skyline.

4.3 Architectuur     

In de architectuur is de traditionele verdeling van plint, midden en top zichtbaar. De plint van de toren bestaat uit een hoge begane grond. Dit bouwdeel vormt een verbrede voet die de loop- en fietsroute langs de Weerdingerstraat naar de entree van het winkelgebied begeleid. Het middendeel bestaat uit 10 bouwlagen. Daarboven is sprake van een verjongende top.

De rijzigheid van de toren wordt benadrukt met gerpononceerde gemetselde dammen die, net als de balkons, langs wisselende breuklijnen verschuiven en doorschieten tegen de lucht. Samen met de uitgeschoven voet en de a-symmetrisch verjongende top ontstaat zo rondom een dynamisch beeld.

De materialisatie sluit aan bij de architectuur in de omgeving met de keuze voor een expressieve baksteen in gearticuleerde gevelvlakken. De wasserstrich-baksteen, met sintering en glas, is verwant aan die van de Mediamarkt en draagt bij aan de kwaliteit van het gebouw.

De gekozen gebouwvorm speelt een rol in het verminderen van windhinder. De meest voorkomende windrichting is zuidwest. Bij de entree op de begane grond is deze deels uitgebouwd. De wind die eventueel naar de beneden valt bij de gevel wordt hier door het dak en luifel op een natuurlijke wijze gebroken. Een grotere luifel versterkt dit breekeffect. De toren heeft deze uitbouw zowel aan de west- als de zuidzijde.

4.4 Landschappelijke inpassing     

De ruimtelijke impact van de toren op de directe en indirecte omgeving is in beeld gebracht in de Analyse ruimtelijk visuele effecten Honfdsrugtoren op omgeving. Aanleiding voor deze analyse is de provinciale Omgevingsvisie waarin landschap als belangrijke kernkwaliteit is aangewezen en bepaald is dat hoogbouw geen inbreuk mag doen op de beleving van het landschap. De analyse is als bijlage toegevoegd.

In de analyse zijn 3 schaalniveaus onderkent, namelijk landschap (>5 km), stadsrand (1-3 km) en centrum (<1 km).

Op het niveau van het landschap is de toren niet of nauwelijks zichtbaar is. Hierdoor vindt nauwelijks verandering plaats in het ruimtelijk beeld, zodat de toren op deze schaal passend is.

Op de schaal van de stadsrand, betekent de toevoeging van de toren vanuit westelijke richting, gezien vanaf de es en de N318 een duidelijke verandering van het ruimtelijk beeld. De openheid van het landschap maakt dat de toren hier goed zichtbaar zal zijn. Deze zichtbaarheid is de consequentie van een landmark aan de rand van de stad en past in de gemeentelijke Hoogbouwvisie (oktober 2009). Hierin spreekt de gemeente de wens uit tot versterking van de es en toename van de stedelijkheid met een duidelijke stadsrand. De toren past in deze visie en wordt daarmee landschappelijk passend geacht. De toren versterkt het stadssilhouet en daarmee het voor deze zijde van Emmen kenmerkende contrast tussen de open es en de meer massieve/besloten stadsrand. Vanuit de overige richtingen is, gezien op de schaal van de stadsrand, de invloed van de toren beperkt en gaat de toren op in het bebouwingsbeeld. De toren is op de schaal van de stadsrand passend. Op de schaal van het centrum betekent de toren vooral op zeer korte afstand een forse verandering van het beeld, zoals ook verwacht mag worden bij een dergelijke forse, stedelijke ingreep.

Op iets grotere afstand, zoals vanaf de entree van Wildlands is de verandering al veel kleiner en gaat de toren op in het stedelijk weefsel.

Gelet op de analyse en de Hoogbouwvisie, waarin het realiseren van een duidelijke stadsrand naar voor komt, wordt de toren landschappelijk passend geacht. Door hoogbouw aan de rand van de stad te plaatsen wordt het aansluitende openlandschap extra versterkt en ontstaat een duidelijk contrast tussen bebouwd stedelijk gebied en open groen landelijk gebied. Dit contrast tussen stad en land is groot en de gemeente ziet dit als waardevol en kenmerkend. Door het toepassen van hoogbouw worden de open essen als landschappelijk historisch element gerespecteerd en bewaard en kunnen groen en landschap van het waardevolle esdorpenlandschap in nabijheid van het centrum gespaard blijven. Hierdoor kan Emmen haar ambitie om te komen tot een meer stedelijk centrum in combinatie met haar motto 'Open Groene Stad' realiseren.

Uit de analyse blijkt ook dat in de afgelopen jaren het landschap langs de essen aan het veranderen is. Van een besloten landschap naar 'open en bloot' aan de es, met zicht op o.a schuurtjes, hokken en achterkanten, komt het hier en daar bovendien enigszins verrommeld over. Door het ontbreken van enige afscherming door begroeide erven of coulissen in het landschap dringt het beeld van de stadsrand en met name het gebouwde Utopolis zich sterk op gezien van uit het landschap. Dit zal ook voor het zicht op de Hondsrugtoren gelden. Echter de verrommeling doet niets af aan het effect van de Hondsrugtoren op het stadssilhouet. De invloed hierop wordt positief beoordeeld.

Om de verrommeling tegen te gaan en de landschappelijk kwaliteit van de stadsranden te verbeteren wil de gemeente op korte termijn een visie op de verbetering van de noordwestelijke stadsrand af ronden. Waarna de visie uitgevoerd kan gaan worden.

verplicht

Drie schaalniveau's en overzicht fotopunten

Hoofdstuk 5 Toelichting op de planregels en verbeelding     

5.1 Algemeen     

Het bestemmingsplan bestaat uit de plantoelichting, regels en verbeelding. De regels en de verbeelding vormen het juridisch bindende gedeelte van een bestemmingsplan. De verbeelding en de regels moeten altijd in samenhang worden gebruikt. De plantoelichting is bedoeld om de verbeelding en de regels te verduidelijken en om gemaakte keuzes te verantwoorden aan de hand van ruimtelijk beleid.

Het bestemmingsplan Emmen, Centrum Hondsrugtoren hoek Weerdingerstraat en Hondsrugweg is een ontwikkelplan ten opzichte van de vigerende situatie. Met de indeling van het bestemmingsplan zoals de naamgeving van de bestemmingen, opbouw van de regels en de weergave van op de verbeelding wordt aangesloten op landelijk geldende standaarden, onder meer Informatiemodel Ruimtelijke Ordening (IMRO2012) en de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012).

5.2 Toelichting op de verbeelding     

Voor de verbeelding wordt als ondergrond de basiskaart Emmen (BKE) gehanteerd. Deze basiskaart bestaat uit de Grootschalige Basiskaart van Nederland (GBKN) met gemeentelijke aanvullingen in de vorm van extra meetgegevens. Met het oog op de volledigheid en nauwkeurigheid van de aanwezige bebouwing wordt de meest recente versie van de BKE gehanteerd. Hiervoor wordt maandelijks de BKE automatisch herzien. Echter, de ondergrond zal nooit een volledige weergave van de werkelijkheid zijn. De op de verbeelding aangegeven bebouwing moet dan ook als illustratief worden beschouwd. De BKE wordt naast de extra meetgegevens aangevuld met kadastrale gegevens van de Digitale Kadastrale Kaart.

Alle gronden die binnen het plangebied vallen hebben een bestemming en / of aanduiding gekregen op de verbeelding. Deze bestemmingen en aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien in de regels hieraan een betekenis wordt gegeven. De begrenzingen van de bestemmingen volgen zoveel mogelijk geografische, topografische en/of kadastrale grenzen. Daar waar dat niet mogelijk bleek, is gekozen voor een meer praktische benadering. De schaal van de verbeelding kan met behulp van de computer door de gebruiker naar keuze worden ingesteld.

5.3 Toelichting op de regels     

De regels zijn een juridische vertaling van het planologische -en ruimtelijk beleid van de gemeente, provincie en het rijk. De regels zijn een juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bebouwing, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bebouwing. Bij het opstellen van de regels is geprobeerd om de regels zo beperkt mogelijk te houden door alleen te regelen wat nodig is.

Gebruiksregels

Per bestemming is aangegeven voor welk gebruik de gronden zijn bedoeld. Indien daar aanleiding voor aanleiding voor bestaat, wordt via de specifieke gebruiksregels expliciet aangegeven waarvoor de gronden niet zijn bedoeld.

Bouwregels

In een groot aantal bestemmingen zijn bouwregels opgenomen, waarbij de bouwmogelijkheden mee worden gereguleerd. Hoofdgebouwen moeten altijd worden gebouwd binnen een daarvoor aangeduid bouwvlak. Uitgangspunt voor de bebouwing is de bestaande voorgevel, die is vastgelegd door middel van de aanduiding 'gevellijn'. Dit betekend dat indien er vervangende bebouwing wordt geprojecteerd, deze in de gevellijn moet worden teruggebouwd. Daarnaast is op de verbeelding per bestemmingsplan de maximale bouw- en/of goothoogte aangegeven. Waar het wenselijk is om het huidige bebouwingsbeeld in stand te houden zijn tevens aanduidingen opgenomen ten aanzien van bijbehorende bouwwerken of de kapvorm van daken.

Flexibiliteit

Af en toe kan het nodig zijn dat afwijking van de gestelde regels gewenst is. Deze flexibiliteitbepalingen bieden de mogelijkheid om op specifieke situaties in te kunnen spelen. De uitvoering van de flexibiliteitregelingen ligt bij het college van burgemeester en wethouders. In het bestemmingsplan diverse flexibiliteitregelingen opgenomen, deze zijn:

  • Afwijken van de bouwregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Nadere eisen;
  • Algemene afwijkingsregels;
  • Wijzigingsbevoegdheden artikel 3.6 Wro;

De afwijkingen van de bouw- of gebruiksregels maken afwijkingen van geringe aard mogelijk, waarbij de aan de grond toegekende bestemming gehandhaafd dient te blijven. Door het inwerkingtreden van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) worden verschillende vergunningen en besluiten, zoals de milieuvergunning, de bouwvergunning, afwijkingen van het bestemmingsplan en de kapvergunning gebundeld in een integrale omgevingsvergunning. Toestemming van burgemeester en wethouders voor een afwijking van de bouw- of gebruiksregels kan zodoende worden verkregen door het aanvragen van een omgevingsvergunning

Met de nadere eisen kunnen ondergeschikte zaken aan gebouwen worden aangepast. Het gaat hierbij om zaken zoals het aanpassen van de vorm of de situering van een bouwwerk of de inrichting van een terrein. Met 'nadere eisen' kunnen geen ingrijpende veranderingen plaatsvinden in de bestemmingen.

Bij toepassing van een afwijking en / of nadere eisen wordt het beoordelingskader gehanteerd zoals in de onderstaande tabel is weergegeven. Deze lijst geeft de afwegingscriteria aan die meegewogen moeten worden bij de afweging of een omgevingsvergunning wordt verleend en/ of het toepassen van de nadere eisen. Op deze wijze kunnen interpretatieproblemen worden vermeden en wordt aan gebruikers van de in het plangebied gelegen gronden zoveel mogelijk rechtszekerheid geboden. Het bestemmingsplan biedt mogelijkheden voor het afwijken van de nadere eisen, de uitvoering van deze flexibiliteitsbepalingen zal plaatsvinden via de omgevingsvergunning.

Bij toepassing van een oafwijking en/ of nadere eis mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de volgende criteria:
1. Woonsituatie:
Ten aanzien van de woonsituatie dient rekening gehouden te worden met het in stand houden en/ of garanderen van een goede woonsituatie, hierbij dient gelet te worden op:

i. de verkeersaantrekkende werking en de parkeerbehoefte;

ii. overlast door lawaai, stank en/of trillingen;

iii. de lichttoetreding/bezonning ten opzichte van (bebouwing op) aangrenzende gronden;

iv. het uitzicht;

v. de aanwezigheid van voldoende privacy.
2. Straat- en bebouwingsbeeld:
In het belang van een verantwoorde, evenwichtige en samenhangende stedenbouwkundige en architectonische inpassing dient aandacht gegeven te worden aan:

i. een goede verhouding tussen bouwmassa's en open ruimte (landschappelijke inpassing);

ii. de verhouding tussen de hoogte breedte van gebouwen;

iii. gevelbeelden;

iv. de samenhang van de bouwvorm met nabij gelegen bebouwing;

v. de hoogtedifferentiatie;

vi. de situering van gebouwen op het perceel;

vii. de geleding van de gebouwen indien de oppervlakte meer dan 1000 meter² bedraagt.
3. Culthuurhistorie
i. cultuurhistorische waarden en archeologische waarden;
4. Verkeersveiligheid
Ten waarborging van verkeersveiligheid dient rekening gehouden te worden met:

i. verkeersaantrekkende werking, toename van de verkeersintensiteit en de parkeerbehoefte;

ii. overlast door lawaai, stank en/of trillingen;

iii. benodigde uitzichthoeken van wegen;

iv. de aansluiting van in- en uitritten op de openbare weg;

v. de gevolgen voor het zicht op de openbare weg en of fiets- en voetpaden;

vi. de aanwezigheid van voldoende laad- en losruimte.
5. Sociale veiligheid
Ter waarborging en ter voorkoming van een ruimtelijke situatie die onoverzichtelijk, onherkenbaar en niet-sociaal controleerbaar is dient rekening gehouden te worden:

i. de mogelijkheden voor de verbetering van toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een sociaal onveilige plek;

ii. de mate waarin de toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een openbare ruimte wordt ingeperkt.
6. Brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding
Ten aanzien van de brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding dient rekening gehouden te worden met de volgende aspecten:

i. aanwezigheid van kwetsbare objecten;

ii. de aanwezigheid en routering van vluchtwegen;

iii. de bereikbaarheid van de bouwwerken;

iv. de beschikbaarheid en bereikbaarheid van adequate blusmiddelen.
7. Milieusituatie:
Ter waarborging en ter voorkoming van een milieukundig ongewenste situatie als gevolg van een ruimtelijke ingreep dient rekening gehouden te worden met:

i. de mate van hinder voor de omliggende functies;

ii. de gevolgen voor de externe veiligheid;

iii. de gevolgen van de aanwezigheid van gevoelige functies voor de hinderlijke functies;

iv. de gevolgen voor flora en fauna in relatie met de omgeving;

v. de gevolgen voor de bodemkwaliteit;

vi. de gevolgen voor de (grond)waterkwaliteit;

vii. de situering van gebouwen ten opzichte van het water.
8. Gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen
Ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken is het niet toegestaan op enig terrein zodanig te bouwen, dat daardoor op een aangrenzend terrein, waarvan de toestand op dat moment overeenkomt met het plan, een situatie zou ontstaan die niet meer overeenkomt met het plan of waardoor een reeds bestaande afwijking van het plan zou worden vergroot.

Figuur 5.1: Beoordelingscriteria afwijkingen en nader eisen

De bevoegdheid ex. artikel 3.6 Wro om het bestemmingsplan te wijzigen ligt eveneens bij burgemeester en wethouders. De wijzigingsbevoegdheid maakt een wijziging van een bestemming in een andere bestemming mogelijk. Voor de wijzigingsbevoegdheid geldt dat deze niet kan worden uitgevoerd, voordat onderzoek is uitgevoerd. Dit biedt de mogelijkheid om nader onderzoek zoveel mogelijk op de concrete situatie af te stemmen.

Opzet regels

De planregels van dit bestemmingsplan zijn opgedeeld in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1. Inleidende regels;
  • Hoofdstuk 2. Bestemmingsregels;
  • Hoofdstuk 3. Algemene regels;
  • Hoofdstuk 4. Overgangs - en slotregels.

De inhoud van de verschillende hoofdstukken wordt als volgt toegelicht:

5.3.1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

In hoofdstuk 1 worden diverse begrippen welke in de planregels worden gehanteerd nader verklaard. Dit om mogelijke interpretatieproblemen te voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.

Artikel 1 Begrippen

De begripsbepalingen in artikel 1 zijn noodzakelijk bij de interpretatie van de regels. In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. De begrippen die hierin zijn opgenomen zijn terug te vinden in de bestemmingsbepalingen. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normaal spraakgebruik.

Met uitzondering van de eerste twee begrippen (plan en bestemmingsplan) zijn de begrippen alfabetisch gerangschikt. De begrippen zijn zoveel mogelijk gebaseerd op vaste jurisprudentie. In de loop der tijd hebben de meeste begrippen zich ontwikkeld tot een standaard, waarvan ook in dit bestemmingsplan gebruik is gemaakt.

Artikel 2 Wijze van meten

De bepalingen over de wijze van meten zijn in artikel 2 opgenomen. Dit artikel geeft aan hoe de hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

5.3.2 Hoofdstuk 2 bestemmingsregels     

In hoofdstuk 2 worden artikelsgewijs de op de verbeelding aangegeven bestemmingen omschreven en wordt toegelicht op welke wijze de gronden en opstallen gebruikt mogen worden. Behalve bestemmingen en dubbelbestemmingen zijn binnen het bestemmingsplan aanduidingen te onderscheiden. Deze aanduidingen bevatten specificaties van bestemmingen en dubbelbestemmingen met betrekking tot gebruik of bouwen.

5.3.2.1 Groen     

Artikel Groen

De op de verbeelding voor "Groen" aangewezen gronden zijn bestemd voor openbare groenvoorziening, bos, (erf)toegangswegen, fietsstroken, voetpaden, voorziening ten behoeve van de waterhuishouding en nutsvoorzieningen. Voorzieningen ten behoeve van sport- en speelgelegenheden en andere bouwwerken mogen binnen deze bestemming opgericht worden.

Binnen de bestemming groen is geen bouwmogelijkheid opgenomen. Het is niet mogelijk om parkeergelegenheden in het groen te realiseren.

5.3.2.2 Verkeer     

Artikel Verkeer

De voor Verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor wegen en straten voor hoofdzakelijk doorgaand verkeer en andere verkeersgerelateerde functies zoals voorzieningen voor het openbaar vervoer. Binnen deze bestemming zijn ook, voor zover aanwezig, waterhuishoudkundige voorzieningen, de bermen, bermsloten en bermbeplanting opgenomen. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden opgericht. Wel is het mogelijk dat andere bouwwerken ten dienste van de bestemming worden opgericht, zoals verkeerslichten en dergelijke.

Artikel Verkeer - Verblijfsgebied

De voor Verkeer - Verblijfsgebied aangewezen gronden zijn bestemd voor wegen ten behoeve van de ontsluiting van de aanliggende erven en percelen, toegangswegen en inritconstructies zie bestemmingsomschrijving in de regels. Binnen deze bestemming is het aanleggen van voet- en fietspaden, straten, erven en pleinen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen eveneens mogelijk. Gebouwen mogen niet worden opgericht binnen deze bestemmingen, wel zijn andere bouwwerken ten dienste van de bestemming en het oprichten van een antennemast met installatieruimte ter plaatse van de aanduiding zend-/ontvangstinstallatie mogelijk.

5.3.2.3 Wonen     

Artikel Wonen - Gestapeld

De woontoren heeft de specifieke bestemmingen Wonen - Gestapeld gekregen. De appartementen, kantoorruimte en daarbij behorende voorzieningen zijn toegelaten. Dit laatste is tevens bedoeld om ondergeschikte, aan de woonfunctie grenzende voorzieningen (bijvoorbeeld groenvoorzieningen of toegangswegen), waarvan de feitelijke begrenzing niet exact blijkt samen te vallen met de bestemmingsgrens, onder de woonbestemming te brengen.

De woontoren dient binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak te worden gebouwd. Het aantal te bouwen wooneenheden is in de regels vastgelegd alsmede de maximale bouwhoogte. Bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend inpandig worden gerealiseerd. Naast bijbehorende bouwwerken kunnen tevens andere bouwwerken zoals bijvoorbeeld een vlaggenmast of een overkapping/luifel worden gerealiseerd.

5.3.3 Dubbelbestemming     

Dubbelbestemmingen worden opgenomen als meerdere functies onafhankelijk van elkaar op dezelfde plaats voorkomen. In feite betreft het hier twee (of meer) afzonderlijke bestemmingen voor één (deel van een) gebied. Daar waar een dubbelbestemming is gelegen, geldt zowel de bepaling van de betreffende (hoofd)bestemming als de bepaling zoals gesteld in de dubbelbestemming. Aan een dubbelbestemming bestaat behoefte, wanneer een bestemming onvoldoende recht doet aan de functies/gebruiksdoelen die op de betrokken gronden toelaatbaar (moeten) zijn of wanneer ruimtelijk relevante belangen veilig moeten worden gesteld die niet of onvoldoende met een bestemming kunnen worden gewaarborgd.

Dubbelbestemmingen hebben voorrang op de hoofdbestemmingen. Dit betekent dat bepalingen van bestemmingen alleen van toepassing zijn als deze niet strijdig zijn met bepalingen die horen bij dubbelbestemmingen. Door deze dubbelbestemmingen worden beperkingen opgelegd aan onderliggende (hoofd) bestemmingen. In de bestemmingsomschrijving van de dubbelbestemming worden niet alle doeleinden opnieuw genoemd maar alleen die waarvoor de dubbelbestemming is opgenomen.

Artikel Waarde- Archeologie 2

De verschillende archeologische waarden en verwachtingen en de maatregelen die daaraan zijn gekoppeld zijn in gemeentelijk archeologische beleidsadvieskaart vertaald naar diverse categorieën "Waarde - Archeologie". Met de vertaling is op eenvoudige wijze voor het gehele gebied van de gemeente Emmen in beeld gebracht of archeologische waarden in het geding zijn of kunnen zijn en zo ja, op welke manier daarmee dient te worden omgegaan. Er is een onderverdeling gemaakt in vier categorieën. Zie onderstaande tabel:

Categorie Archeologische waarden Oppervlakte Diepte Drainage
Rijksmonument Beschermd - - Verbod
Waarde - Archeologie 1 Zeer hoge archeologische waarde 0 m2 30 cm + 10 cm Verbod
Waarde - Archeologie 2 (zeer) (hoge) archeologische waarde 100 m2 30 cm + 10 cm Verbod
Waarde - Archeologie 3 Middelhoge of hoge verwachting 1000 m2 30 cm + 10 cm Verbod
Waarde - Archeologie 4 Middelhoge of hoge verwachting 1000 m2 30 cm + 10 cm Toegestaan

De categorieën 1 tot en met 4 worden in bestemmingsplannen als dubbelbestemming op de verbeelding opgenomen. De maatregelen zijn in planregels opgenomen voor de te bouwen oppervlakte en een omgevingsvergunningsstelsel voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden. Bij een vergunningaanvraag wordt het bestemmingsplan als toetsingskader gebruikt.

Indien voorgenomen plannen binnen categorie 1 of 2 vallen en de daarbij gestelde normen voor oppervlakte en diepte overschrijden zal met de gemeente overleg moeten plaats vinden omdat het uitgangspunt bij terreinen met een archeologische waarde is om deze in de bodem te behouden.

Onder Waarde - Archeologie 2 vallen terreinen van (hoge) archeologische waarde, door het Rijk en de provincie aangewezen. Deze terreinen bestrijken veelal een groot oppervlak. Te denken valt aan grafvelden, nederzettingsterreinen, celtic fields, bundels karrensporen schansen etc. Gelet op de omvang van deze sporen en structuren, hebben beperkte bodemingrepen een aanvaardbare invloed op het bodemarchief. Het plan hanteert hier een vrijstellingsgrens van 100m2 en 30 cm diepte.

5.3.4 Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Hoofdstuk 3 van de regels bevat bepalingen die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen, zodat het uit praktische overwegingen de voorkeur verdient deze in afzonderlijke artikelen onder te brengen.

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Met dit artikel wordt voorkomen dat meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt. Dit is bijvoorbeeld mogelijk als (onderdelen van) bouwpercelen van eigenaars in maatvoering verschillen en wisselen. Door verwerving van een extra (bouw)perceel of een gedeelte daarvan, kunnen de gronden niet meegenomen worden met de berekening van de bouwmogelijkheden van het nieuwe perceel als de nieuw verworven gronden reeds meegenomen zijn bij de berekening van een eerdere bouwplannen. Het is dus niet toegestaan gronden twee keer in te zetten om een omgevingsvergunning te verkrijgen.

Artikel 9 Algemene bouwregels

In artikel 9 zijn regels opgenomen voor het bouwen van ondergeschikte bouwonderdelen. De genoemde onderdelen mogen de in de regels bepaalde maximale bouwhoogte overschrijden met de in artikel genoemde maten. Hiervoor is bewust gekozen omdat dit duidelijkheid en enige vrijheid aan ontwerpers biedt.

Tevens wordt in dit artikel, artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing verklaard met uitzondering van een zestal onderwerpen dit o.a in verband met de bereikbaarheid, beheer en gebruik van het openbaar gebied.

Voorts voorziet dit artikel in de ondergrondse parkeergarage, die deels buiten het bouwvlak van de woontoren en in twee bestemmingen wordt gerealiseerd.

Artikel 10 Algemene aanduidingsregels

Aan de hiervoor genoemde basisbestemmingen is de aanduiding milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied toegevoegd aan de hiervoor genoemde basisbestemmingen. Deze aanduiding is zijn vanuit het waterbeleid aan gronden geven. Deze aanduiding werkt naast de onderliggende enkelbestemmingen door op de gronden die zijn aangeduid. De aanduiding isn opgenomen ter bescherming van functies die niet direct zichtbaar zijn in het gebied, maar wel van invloed zijn op de inrichting van de omgeving.

Artikel a Algemene afwijkingsregels

Afwijkingsregels zijn regels waardoor aan de bestemmingsbepalingen de nodige extra flexibiliteit wordt meegegeven. Toestemming voor afwijking gebeurt door het verlenen van een omgevingsvergunning. Het college van burgemeester en wethouders kan bijvoorbeeld een omgevingsvergunning verlenen voor het 10 % vergroten van de bouwmogelijkheden voor goot- en nokhoogte, het bouwen van bijgebouwen in de voorgevel van het hoofdgebouw, het bouwen van het hoofdgebouw maximaal 5 meter achter de gevellijn en het bouwen met een minder steile dakhelling. Daarnaast kan afgeweken worden van het bestemmingsplan om op medische indicatie te bouwen op- of achter de gevellijn en specifiek voor het oprichten van 30m² bebouwing voor noodzakelijke voorzieningen in het licht van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO). Daarnaast zijn ten aanzien van het gebruik afwijkingsmogelijkheden opgenomen voor de uitoefening van een aan huis gebonden kleinschalige beroeps- of bedrijfsactiviteiten voor alle woningen of het uitoefenen van bed en breakfast.

De omgevingsvergunningen mogen alleen gebruikt worden indien niet op grond van een andere bepaling in deze regels omgevingsvergunning kan worden verleend. Dit betekent dat niet 2 keer omgevingsvergunning kan worden verleend van eenzelfde bepalingen of dat bepalingen die extra bouwmogelijkheden geven niet cumulatief gebruikt mogen worden.

Artikel 11 algemene wijzigingsregels

Het bestemmingsplan bevat in een aantal gevallen een mogelijkheid tot het wijzigen van het plan op basis van de wijzigingsbevoegdheid op grond van artikel 3.6 Wro. De procedure van de wijzigingsbevoegdheid is geregeld in de Wro.

5.3.5 Hoofdstuk 4 overgangs- en slotregels     

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels bestaat uit 2 artikelen, de eerste is het overgangsrecht ten aanzien van gebruik en bebouwing en de tweede de slotregel waarin de citeertitel van het bestemmingsplan wordt aangehaald.

Artikel 12 overgangsrecht regelt het overgangsrecht ten aanzien van legaal bestaand gebruik en legale bestaande bouwwerken die afwijken van de (nieuwe) bestemming. Het overgangsrecht beschermt de gevestigde belangen of rechten bij een nieuwe, van de bestaande situatie afwijkende regeling. Dit betekent dat bestaand gebruik en bestaande bouwwerken welke in strijd zijn met het nieuwe bestemmingsplan, maar reeds aanwezig was ten tijde van de voorgaande plannen, onder voorwaarden, mag worden voortgezet, met als doel het uiteindelijk beëindigen van de afwijkende situatie. Voorheen illegale bebouwing en illegaal gebruik worden met het overgangsrecht niet gelegaliseerd.

Artikel 13 slotregel is de Slotregel van het bestemmingsplan. In dit artikel wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald. In dit geval kunnen de regels van het bestemmingsplan aangehaald worden als "Regels van het bestemmingsplan Emmen, Centrum Hondsrugtoren hoek Weerdingerstraat en Hondsrugweg".

5.4 Handhaving     

In dit bestemmingsplan heeft actueel beleid zijn doorwerking in de regels gekregen. Hierdoor is het juridisch kader van het bestemmingsplan voor gemeente als publiek beter toepasbaar geworden. Van de gemeente mag verwacht worden dat opgetreden wordt als de regels van het bestemmingsplan niet worden nageleefd. Bestemmingsplannen zijn immers bindend voor overheid en publiek ter bescherming van een goede ruimtelijke kwaliteit en een veilige leefomgeving.

De gemeente Emmen heeft handhavingsbeleid ontwikkeld voor bestemmingsplannen. Met het handhavingsbeleid wordt aangesloten op het programma van de landelijke Stuurgroep Handhaven op Niveau met betrekking tot het programmatisch handhaven. Hierbij maakt de gemeente Emmen gebruik van een prioriteitenlijst vastgesteld door het college. De opzet van het programmatisch aanpakken is dat niet alle illegale situaties worden opgepakt, maar wel een werkbaar aantal zaken, daadwerkelijk wordt aangepakt. Voor wat betreft bestemmingsplannen wordt opgetreden in situaties met een uitstralend effect, een groot risico, of met belangrijke planologische consequenties. Het gaat hierbij om bijvoorbeeld illegaal bouwen, bouwen bouten bouwvlak, bouwen of in gebruik hebben van een gebouw in strijd met de bestemming.

De opzet van het programmatisch aanpakken is dat niet alle illegale situaties worden opgepakt, maar wel een werkbaar aantal zaken, dat een uitstralend effect zal hebben. Daarbij wordt gebruik gemaakt van een prioriteitenlijst dat de mate van prioriteit tot handhavend optreden aangeeft. Nieuw vastgestelde bestemmingsplannen lenen zich bij uitstek voor een projectmatige aanpak.

Hoofdstuk 6 Maatschappelijke betrokkenheid     

6.1 Overleg ex. artikel 3.1.1 Bro en zienswijzen     

6.1.1 Overleg     

Door initiatiefnemer is een bijeenkomst georganiseerd waarin uitleg is gegeven over de te bouwen toren. Die bijeenkomst heeft op 31 maart 2016 plaatsgevonden in de bibliotheek van Emmen. de bijeenkosmt is door diverse omwonenden van de toekomstige toren bezocht.

6.2 Zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan     

Het ontwerpbestemmingsplan Emmen, Centrum Hondsrugtoren hoek Weerdingerstraat en Hondsrugweg heeft vanaf 22 juli 2016 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze termijn had een ieder de gelegenheid voor het indienen van zienswijzen. Tijdens de terinzage termijn zijn 6 zienswijzen ingekomen, waarvan 1 met het verzoek tot verlengen van het termijn.

De beantwoording van de zienswijzen is opgenomen in de "Nota beantwoording zienswijzen Emmen, Centrum Hondsrugtoren hoek Weerdingerstraat en Hondsrugweg”. Deze Nota maakt deel uit van het raadsvoorstel.

Naar aanleiding van de ingekomen zienswijzen is het bestemmingsplan aangepast. Het bestemmingsplan is samen met de zienswijzen en de voorgestelde wijzigingen ter vaststelling aan de gemeenteraad voorgelegd.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid     

Per 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening in werking getreden. Afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening verplicht de gemeente tot het verhalen van kosten bij grondexploitatie via een exploitatieplan, tenzij kostenverhaal anderszins is verzekerd.

De toepassing voor het afdwingbare kostenverhaal richt zich op bouwplannen. De definitie van wat onder een bouwplan wordt verstaan, is opgenomen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Uit dit artikel blijkt dat onder een bouwplan o.a. wordt verstaan de bouw van een woning of de uitbreiding van een gebouw van 1000 m2 of meer.

De kosten van het maken van het voorliggend bestemmingsplan worden in dit geval gedekt op grond van de Verordening op de heffing en invordering van leges 2014, als vastgesteld door de raad op 19 december 2013. Voor dit plan zijn (vooralsnog) door de gemeente geen aanvullende kosten voor onderzoek begroot en gemaakt.

De vaststelling van een exploitatieplan is zodoende niet nodig, aangezien het kostenverhaal nu anderszins verzekerd is.

Regels     

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

1.1 Plan:     

het bestemmingsplan Emmen, Centrum Hondsrugtoren hoek Weerdingerstraat en Hondsrugweg met identificatienummer NL.IMRO.0114.2015004-B701 van de gemeente Emmen;

1.2 Bestemmingsplan:     

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 Aan huisgebonden kleinschalige beroep- of bedrijfsactiviteiten:     

een beroep,of het beroepsmatig verlenen van diensten of bedrijfvoering dat op administratief, lichaamsverzorgend , juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of een daarmee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.4 Aanduiding:     

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 Aanduidingsgrens:     

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 Achtererfgebied:     

erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant op meer dan 1 meter van de voorkant van het hoofdgebouw;

1.7 Achtererfscheiding:     

een van de weg afgekeerde zijde van een bouwperceel, met dien verstande, dat wanneer daarvoor volgens het plan meerdere zijden in aanmerking kunnen komen, burgemeester en wethouders bepalen welke zijde als achtererfscheiding dient te worden aangemerkt;

1.8 Achtergevel:     

gevel aan de achterzijde van een (hoofd)gebouw;

1.9 Afvalinzamelsysteem:     

geheel of gedeeltelijk ondergronds gelegen bouwwerken/ voorzieningen voor de inzameling van huishoudelijk afval, glas en dergelijke;

1.10 Ander(e) bouwwerk(en):     

een bouwwerk, geen gebouw zijnde;

1.11 Andere geluidsgevoelige gebouwen:     

andere geluidsgevoelige gebouwen als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder;

1.12 Andere werk(en):     

een werk, geen bouwwerk zijnde;

1.13 Archeologische verwachting:     

verwachting van middelhoge of hoge archeologische waarden, welke nader onderzocht dienen te worden;

1.14 Archeologische waarde:     

vastgestelde archeologische waarde zoals weergegeven op de Archeologisch Monumenten Kaart (AMK);

1.15 Archeologisch waardevol gebied:     

een door het rijk aangewezen gebied en of element (AMK) waarvan geconstateerd is dat zich in en of op de bodem, met het oog op de bewoningsgeschiedenis, beschermingswaardige en door mensen gemaakte voorwerpen en of sporen van de vroegere samenlevingen bevinden;

1.16 Bebouwing:     

één of meer gebouwen en/ of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.17 Bebouwingsgrens:     

een op de verbeelding aangegeven grens die, door gebouwen niet mag worden overschreden, behoudens overschrijdingen die krachtens deze voorschriften zijn toegestaan;

1.18 Begane grond:     

de bouwlaag of verdiepingsvloer van een gebouw ter hoogte van het peil;

1.19 Beroeps- cq; bedrijfsvloeroppervlakte:     

de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een functie die wordt gebruikt voor een aan-huis-gebonden beroep c;q; een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.20 Bestaand:     

bestaand ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan;

1.21 Bestaande bebouwing:     

bebouwing aanwezig op de eerste dag van de terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan;

1.22 Bestemmingsgrens:     

de grens van een bestemmingsvlak;

1.23 Bestemmingsvlak:     

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.24 Bijbehorend bouwwerk:     

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.25 Bodemingreep:     

werken of werkzaamheden die een bodemverstorende werking kunnen hebben op het aanwezige (archeologische) bodemarchief;

1.26 Bouwen:     

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.27 Bouwgrens:     

de grens van een bouwvlak;

1.28 Bouwlaag:     

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren en of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van de onderbouw en zolder: voor de onderscheidenlijke bouwlagen geldt de volgende maximale bouwhoogte:

1 bouwlaag, 5 meter;

2 bouwlagen, 8 meter;

3 bouwlagen, 12 meter;

4 bouwlagen 15 meter;

5 bouwlagen 18 meter;

6 bouwlagen 21 meter;

1.29 Bouwperceel:     

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.30 Bouwperceelgrens:     

de grens van een bouwperceel;

1.31 Bouwvlak:     

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.32 Bouwwerk:     

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde verbonden is;

1.33 Bovenverdieping     

verdieping hoger dan gelijkvloers;

1.34 Cultuurhistorische waarden:     

een aangewezen gebied en of element met toegekende waarden, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik, dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;

1.35 Detailhandel :     

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen,

verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum en supermarkt.

1.36 Dienstverlenend beroep:     

beroep waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's, en naar omvang en de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf;

1.37 Dienstverlening:     

het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder belwinkel en internetcafe;

1.38 Ecologische waarde:     

de aan een gebied toegekende waarde , gekenmerkt door een samenhangend geheel van onderling elkaar beïnvloedende mensen, planten, dieren en omgeving;

1.39 Erf:     

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;

1.40 Garage:     

overdekte stalling voor een of meer auto's;

1.41 Gebouw:     

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.42 Geluidswerende voorzieningen:     

geluidsreducerende constructie/ bouwwerk in de vorm van voorzieningen zoals geluidsschermen, geluidswallen of aan deze constructies gelijk te stellen bouwwerk/ constructie;

1.43 Geometrische plaatsbepaling:     

locatie van een ruimtelijk object, vastgelegd in een ruimtelijk referentiesysteem;

1.44 Gevel:     

een bouwkundige constructie die een ruimte in een woning of gebouw scheidt van de buitenlucht, daaronder begrepen het dak;

1.45 Gevellijn:     

de fysieke, danwel doorgetrokken denkbeeldige lijn die, behoudens toegelaten afwijkingen, bij het bouwen aan de wegzijde met het vooraanzicht vanaf de weg, niet mag worden overschreden;

1.46 Groenvoorziening:     

een (openbaar)gebied, dat is ingericht als berm, park, groenstrook, beplantingsstrook, grasveld, plantsoen, sport- en speelveldjes en dergelijke, welke voor het gehele jaar of een groot deel van het jaar voor het publiek algemeen toegankelijk moet zijn;

1.47 Hoofdgebouw:     

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst;

1.48 Landschappelijke waarden:     

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak (geomorfologisch, hydrologisch, ecologisch, cultuurhistorisch en landschappelijk-esthetische);

1.49 Luifel:     

een andere bouwwerk, bevestigd aan een wand zonder in contact te komen met de grond, vaak boven een raam of deur;

1.50 Nutsvoorzieningen/ of nutsbedrijven en semi-openbare nutsvoorzieningen:     

voorzieningen ten dienste van openbare en semi-openbare nut, zoals transformatorgebouwen, telefooncentrales, telecommunicatie, alarmeringsystemen, riolering, rioolgemalen, waterzuivering, de levering van elektriciteit, gas, water en warmte, voorzieningen voor de waterhuishouding en naar aard van nutsvoorzieningen of daarmee gelijk te stellen overige voorzieningen;

1.51 Overig bouwwerk:     

een bouwkundige conctructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.52 Perceelsgrens:     

de lijn, welke de scheiding vormt tussen twee bouwpercelen of tussen een bouwperceel en een aangrenzend terrein;

1.53 Staat van inrichtingen:     

een lijst van bedrijven bevattende informatie over de bedrijven die zijn toegestaan binnen het plangebied; De lijst is als bijlage bij de voorschriften opgenomen;

1.54 Straalpad:     

voor berichten verkeer gebruikte straalverbinding;

1.55 Straat- en bebouwingsbeeld:     

de waarde van een gebied in stedenbouwkundige zin, die wordt bepaald door de mate van samenhang in aanwezige bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte, een goede hoogte- en breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en de samenhang in bouwvorm en ligging tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;

1.56 Voorerf:     

gedeelte van het erf dat aan de voorkant van het gebouw gelegen is;

1.57 Voorerfgebied     

erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied

1.58 Waterhuishoudkundige voorzieningen:     

voorzieningen ten dienste van de waterhuishouding waaronder wadi's, waterlopen, waterpartijen, watergangen, dammen, sluizen, duikers, retentiebekkens, vijvers;

1.59 Waterlopen:     

een sloot, goot of greppel t.b.v. opvang en afvoer van gebiedseigen water en mede bedoeld als verbinding tussen de voor water bestemde gronden;

1.60 Wooneenheid:     

zelfstandige bewoonbaar gedeelte van een voor wonen bestemd gebouw;

1.61 Woongebouw:     

een gebouw, dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;

1.62 Zijerf:     

gedeelte van het erf dat aan de zijkant van het (hoofd)gebouw gelegen is;

1.63 Zakelijke dienstverlening     

het bedrijfsmatig verlenen van diensten en/of het leggen van contacten of het uitvoeren van commerciele handelingen, uitgezonder detailhandel;

1.64 Zijerfscheiding:     

een scheiding tussen twee bouwpercelen of tussen een bouwperceel en een daarop aansluitende bestemming, met dien verstande dat wanneer daarvoor volgens het plan meerdere zijden in aanmerking kunnen komen, burgemeester en wethouders bepalen welke zijde als zijerfscheiding dient te worden aangehouden;

Artikel 2 Wijze van meten     

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 De afstand tot de zij- c.q. achtererfscheiding:     

de kortste afstand gemeten tussen een bouwwerk en de zij- c.q. achtererfscheiding;

2.2 De bebouwing op de verbeelding:     

de op de verbeelding aangegeven (kadastrale) bebouwing wordt als illustratief beschouwd;

2.3 Bebouwingspercentage:     

een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van het bouwvlak, dat ten hoogste mag worden bebouwd;

2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk:     

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 De dakhelling:     

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.6 De goothoogte van een bouwwerk:     

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.7 De hoogte van een windturbine:     

vanaf het peil tot aan de as van de windturbine;

2.8 De inhoud van een bouwwerk:     

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.9 De oppervlakte van een bouwwerk:     

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.10 Het peil:     

het peil overeenkomstig de bouwverordening, danwel indien geen peil overeenkomstig de bouwverordening is vast te stellen, de hoogte van het afgewerkte bouwterrein, indien in of op het water wordt gebouwd, dan het Normaal Amsterdams Peil of een ander plaatselijk waterpeil aan te houden;

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Groen     

3.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. groen(voorziening);
  2. water;
  3. plantsoen

met bijbehorende:

  1. andere bouwwerken;
  2. sport- en speelgelegenheden;
  3. fiets- en voetpaden;
  4. toegangswegen in- en uitritten.
  5. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen;

3.2 Bouwregels     

3.2.1 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd;
3.2.2 Andere bouwwerken     

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  1. de bouwhoogte van een ander bouwwerk mag maximaal 3 meter bedragen met dien verstande dat:
  1. de maximale bouwhoogte van een erf- en terreinafscheiding langs de openbare weg maximaal 1 meter bedraagt en de maximale bouwhoogte van lichtmasten en vlaggenmasten maximaal 5 meter mag bedragen;
  2. de totale gezamenlijke oppervlakte aan andere bouwwerken mag mag maximaal 50 m² bedragen;

3.3 Nadere eisen     

3.3.1 Bevoegdheid     

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de gebouwen, wat betreft:

  1. de woonsituatie;
  2. het straat- en bebouwingsbeeld;
  3. cultuurhistorie;
  4. verkeersveiligheid;
  5. sociale veiligheid;
  6. brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding;
  7. milieusituatie;
  8. de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.

Artikel 4 Verkeer     

4.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wegen, fietspaden met hoofdzakelijk een functie voor het doorgaande verkeer;
  2. informatiesystemen/signaleringsborden;
  3. voorzieningen voor het openbaar vervoer;

met bijbehorende:

  1. andere bouwwerken;
  2. kunstwerken en waterwerken;
  3. toegangswegen, in- en uitritten;
  4. groenvoorzieningen;
  5. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.

4.2 Bouwregels     

4.2.1 Gebouwen     

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd;

4.2.2 Andere bouwwerken     

Voor het bouwen van andere bouwwerken, gelden de volgende bepalingen:

  1. de bouwhoogte van andere bouwwerken, mag maximaal 5 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van lichtmasten en informatiesystemen/signaleringsborden maximaal 6 meter mag bedragen;
  2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen gelegen langs een openbare weg mag maximaal 1 meter bedragen.

Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied     

5.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Verkeer- Verblijfgebied aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. woonstraten en wegen voor de ontsluiting van de aanliggende percelen;
  2. een ondergrondse parkeergarage ter plaatse van de functieaanduiding parkeergarage;
  3. erven en pleinen;
  4. in- en uitritten;

met bijbehorende:

  1. andere bouwwerken;
  2. kunstwerken en waterwerken;
  3. sport- en speelgelegenheden;
  4. fiets- en voetpaden;
  5. parkeervoorzieningen ( ondergronds en bovengronds);
  6. groenvoorzieningen;
  7. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen;

5.2 Bouwregels     

5.2.1 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. ter plaatse van de functieaanduiding 'parkeergarage' mag een ondergrondse parkeergarage worden gerealiseerd;
5.2.2 Andere bouwwerken     

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  1. de bouwhoogte van een ander bouwwerk mag maximaal 5 meter bedragen met dien verstande dat:
  1. de totale gezamenlijke oppervlakte aan andere bouwwerken mag maximaal 50 m² bedragen;
  2. overkappingen binnen het bouwvlak worden realiseerd;
  3. bebouwing de maximale bouwhoogte van een erf- en terreinafscheiding voor de gevellijn maximaal 1 meter mag bedragen en achter de gevellijn maximaal 2 meter;
  4. de bouwhoogte van lichtmasten en vlaggenmasten maximaal 5 meter mag bedragen;
  5. een luifel aan het hoofdgebouw maximaal 1,5 meter uit steken;

5.3 Nadere eisen     

5.3.1 Bevoegdheid     

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de gebouwen, wat betreft:

  1. de woonsituatie;
  2. het straat- en bebouwingsbeeld;
  3. cultuurhistorie;
  4. verkeersveiligheid;
  5. sociale veiligheid;
  6. brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding;
  7. milieusituatie;
  8. de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.

5.4 Specifieke gebruiksregels     

  1. Er dienen bovengronds minimaal 30 parkeerplaatsen aanwezig te zijn.
  2. Ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage' dienen minimaal 15 parkeerplaatsen aanwezig te zijn in de parkeergarage.

Artikel 6 Wonen - Gestapeld     

6.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Wonen-Gestapeld aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen vanaf de eerste verdieping;
  2. kantoren ten behoeve van zakelijke dienstverlening, uitsluitend op de begane grond;
  3. in- en uitritten ten behoeve van een (ondergrondse) parkeergarage;
  4. ondergrondse parkeergarage;
  5. bijbehorende bouwwerken;
  6. tuin en erven;

met bijbehorende:

  1. andere bouwwerken;
  2. toegangswegen in- en uitritten;
  3. parkeervoorzieningen;
  4. groenvoorzieningen;
  5. geluidswerende voorzieningen;
  6. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen;

6.2 Bouwregels     

6.2.1 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. het hoofdgebouw mag uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden opgericht;
  2. het aantal hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste 1;
  3. het aantal wooneenheden bedraagt ten hoogte 49;
  4. het hoofdgebouw dient binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  5. het bouwvlak mag volledig bebouwd worden;
  6. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte' mag de bouwhoogte van het hoofdgebouw niet meer bedragen dan is aangegeven;
  7. de slankheidcoëfficiënt van de toren moet vanaf de bouwhoogte van 50 m aan alle zijden minimaal 2,6 zijn;
6.2.2 Bijbehorende bouwwerken     

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  1. bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend inpandig in het hoofdgebouw worden opgericht;
6.2.3 Andere bouwwerken     

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  1. een luifel aan het hoofdgebouw mag maximaal 1,5 meter uit steken;

6.3 Nadere eisen     

6.3.1 Bevoegdheid     

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de gebouwen, wat betreft:

  1. de woonsituatie;
  2. het straat- en bebouwingsbeeld;
  3. cultuurhistorie;
  4. verkeersveiligheid;
  5. sociale veiligheid;
  6. brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding;
  7. milieusituatie;
  8. de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.

6.4 Specifieke gebruiksregels     

  1. Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de begane grond voor horeca en detailhandel;
6.4.1 Afwijken van de gebruiksregels     
6.4.2 Bevoegdheid     

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

lid 6.4 onder a in die zin dat andere bedrijven die in aard en omvang gelijk zijn aan kantoren ten behoeve van zakelijke dienstverlening zich mogen vestigen op de begane grond van het gebouw, met uitzondering van horecabedrijven, detailhandels bedrijven of bedrijven met een risicocontour van 10-6;

6.4.3 Beperking     

De toepassing van de in lid 6.4.2 genoemde afwijkingen is beperkt tot incidentele gevallen, waarbij het functioneren van de bestemming begrepen doeleinden en omliggende bestemmingen niet mag worden aangetast. In de afweging om omgevingsvergunning te verlenen worden in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de cultuurhistorie, de verkeersveiligheid, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de omgevingsvergunning niet verleend.

Artikel 7 Waarde - Archeologie 2     

7.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Waarde - Archeologie 2 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. terreinen van hoge archeologische waarden;
  2. bescherming en veiligstelling van de vastgestelde archeologische waarden;

7.2 Bouwregels     

  1. De aanvrager van een omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, die betrekking heeft op gronden, die op de verbeelding zijn aangewezen als Waarde - Archeologie 2, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld.
  2. Burgemeester en wethouders verlenen de vergunning indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in het eerste lid genoegzaam blijkt dat:
    1. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
    2. schade door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de bouwvergunning verbonden voorschriften.
  3. In de situatie als bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, kunnen burgemeester en wethouders de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  4. Artikel 7.2 eerste lid is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:
    1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. een of meer bouwwerken waarvan de totale te bebouwen oppervlakte kleiner is dan 100 m², waarbij het gaat om een totaal aan te verstoren bodemoppervlak binnen een plangebied of bouwvlak van een samenhangend project dat niet opgedeeld kan worden in deeluitwerkingen;
    3. een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m.
  5. Indien lid c, onderdeel 3 van toepassing is, wordt in de voorschriften geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
  6. Op een aanvraag die betrekking heeft op een terrein waarvoor reeds eerder een omgevingsvergunning is afgegeven, bedoeld in het eerste lid, waaraan voorschriften zijn verbonden als bedoeld in lid c., is lid d., aanhef en de onderdelen 2 en 3, niet van toepassing. Burgemeester en wethouders kunnen in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een nieuw rapport moet overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld. Lid b., c. en e. zijn van overeenkomstige toepassing.
7.2.1 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     
  1. Ongeacht het bepaalde in de regels bij andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen, is het verboden om op of in de gronden, die op de verbeelding zijn aangewezen als Waarde - Archeologie 2, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, de volgende werkzaamheden of werken, niet zijnde bouwwerken uit te voeren:
    1. drainage van de gronden;
    2. bodemingrepen meer dan 100m2 op een grotere diepte dan dan 30 centimeter.
  2. Het verbod als bedoeld in artikel 7.2.1 onder a is niet van toepassing op werken en / of werkzaamheden die:
    1. normaal onderhoud en beheer betreffen;
    2. bodemingrepen tot ten hoogste 30 cm;
    3. niet-bodemkerende werkzaamheden ten behoeve van het verbeteren van de verdichte bodemstructuur (niet-kerend woelen) ) tot ten hoogste 10 cm onder de bouwvoor betreffen, de zogenaamde woellaag ( tezamen met sub b het 30 cm +10 cm principe);
    4. al in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
    5. mogen worden uitgevoerd krachtens een al verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingvergunning,
    6. oppervlakte beslaan van ten hoogste 100m2;
    7. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
  3. Voor zover voor meerdere werken en / of werkzaamheden vergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken.
  4. De aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld in het eerste lid, die betrekking heeft op gronden, die op de verbeelding zijn aangewezen als Waarde - Archeologie 2, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord is vastgesteld.Alvorens tot onderzoek over te gaan kan een archeoloog in dienst van de gemeente, of hiermee gelijk te stellen archeologische deskundige advies worden gevraagd omtrent de noodzaak tot onderzoek, indien deze schriftelijk heeft verklaard dat een onderzoek niet noodzakelijk is vervalt de verplichting tot onderzoek zoals gesteld in artikel 7.2.1 onder 4
  5. Burgemeester en wethouders verlenen de omgevingsvergunning indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in het vierde lid genoegzaam blijkt dat:
    1. de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders in voldoende mate is vastgesteld
    2. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
    3. schade door de werkzaamheden of werken kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de aanlegvergunning verbonden voorschriften;
    4. de archeologische deskundige Burgemeester en Wethouders positief heeft geadviseerd omtrent het uitvoeren van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  6. In de situatie als bedoeld in lid e, onderdeel 3, kunnen burgemeester en wethouders de volgende voorschriften aan de aanlegvergunning verbinden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  7. Indien lid f, onderdeel 3 van toepassing is, wordt in de voorschriften geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden of werken.

7.3 Wijzigingsbevoegdheid     

7.3.1 Bevoegdheid     

Burgemeester en Wethouders kunnen overeenkomstig artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening:

  1. de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2 te wijzigen of geheel of gedeeltelijk doen vervallen, indien op basis van een archeologisch onderzoek is aangetoond dat in de desbetreffende gronden geen archeologische waarden meer aanwezig zijn;
  2. aan gronden met de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2 alsnog de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 1 toe te kennen, indien een archeologisch onderzoek dit, gelet op de ter plaatse aanwezige waarden, rechtvaardigt;
  3. de oppervlaktes en/ en of dieptes als genoemd in artikel 7.2 en 7.2.1 te veranderen en / of desgewenst een extra aanduiding voor op te nemen indien dat op basis van nader verkregen archeologische kennis noodzakelijk en/ of mogelijk is.

Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene bouwregels     

9.1 Ondergeschikte bouwonderdelen     

  1. Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen, gevelversieringen, meeontworpen sierende elementen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouwgrens dan wel de maximale bouwhoogte niet meer dan maximaal 1 meter wordt overschreden;
  2. Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden uitkragende balkons buiten beschouwing gelaten, mits de bouwgrens niet meer dan maximaal 1,5 meter wordt overschreden;
  3. Vlaggenmasten en antennemasten, voorzover deze direct ten dienste staan van -en onderdeel uitmaken van een gebouw, mogen de toegestane maximale bouwhoogte met maximaal 1,5 meter overschrijden;
  4. Dakopbouwen, noodtrappen, luchtbehandeling- en liftinstallaties mogen niet hoger zijn dan 1,5 meter ten opzichte van de bouwhoogte van een gebouw, en mogen geen groter oppervlakte beslaan dan 15% van de vloeroppervlakte van de bovenste laag van het gebouw, waarop zij worden geplaatst;

9.2 Onderwerpen van stedenbouwkundige aard     

De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  1. de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepalingen;
  2. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
  3. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  4. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
  5. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;
  6. de ruimte tussen bouwwerken.

Artikel 10 Algemene aanduidingsregels     

10.1 Milieuzone- grondwaterbeschermingsgebied     

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' zijn, naast de voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens bestemd voor het behoud en herstel van de kwaliteit van het grondwater.

10.1.1 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     
  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerkzijnde, of van werkzaamheden voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    1. het opslaan of het ondergrondse transport van schadelijke en bodembedreigende stoffen;
    2. het fysisch aantasten van de bodem;
    3. het ophogen, ontgronden, egaliseren en ontginnen;
    4. het graven en dempen van wijken, sloten en waterlopen;
    5. het aanleggen of verwijderen van ondergrondse leidingen en het zoeken naar delfstoffen.
  2. Het in onder a. vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
    1. het normale onderhoud en beheer betreffen, waaronder normaal spit- en ploegwerk, anders dan diepploegen;
    2. plaatsvinden in relatie tot archeologisch onderzoek;
    3. al in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
    4. mogen worden uitgevoerd krachtens een al verleende vergunning.
  3. Alvorens aanlegvergunning te verlenen, wordt schriftelijk advies van het waterschap en de beheerder van het grondwaterbeschermingsgebied ingewonnen.
  4. De in onder a. bedoelde vergunning wordt in ieder geval geweigerd wanneer de voorgenomen werken of werkzaamheden de mogelijkheden tot grondwaterwinvoorziening zodanig zullen aantasten of de mogelijkheden tot herstel daarvan zodanig zullen verkleinen, dat dit niet door het stellen van voorwaarden aan de vergunning kan worden voorkomen.
a Algemene afwijkingsregels     

10.2 Bevoegdheid     

  1. Indien niet op grond van een andere bepalingen in deze regels kan worden afgeweken, kunnen burgemeester en wethouders op grond van artikel a afwijken van de regels door:
  1. het afwijken van de voorgeschreven maten, oppervlaktes, afmetingen, afstanden en percentages met maximaal 10%;
  2. het binnen de bestemming in geringe mate verschuiven (maximaal 2 meter) van het bouwvlak;
  3. het toestaan van geringe afwijkingen, welke in het belang van zijn een ruimtelijke of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, mits de afwijking in de situering maximaal 3.00 meter bedraagt;
  4. het oprichten van niet voor bewoning bestemde bouwwerken ten behoeve van het openbaar net aangesloten nutsvoorzieningen, telecommunicatieverkeer openbaar vervoer of het wegverkeer, kunstwerken van artistieke aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken, met uitzondering van verkooppunten voor motorbrandstoffen, met dien verstande dat:
    1. de goothoogte van een gebouw maximaal 3.00 meter mag bedragen;
    2. de oppervlakte van een gebouw maximaal 50 meter² mag bedragen;
    3. de bouwhoogte van een ander bouwwerk maximaal 10.00 meter mag bedragen;
  5. het overschrijden van de gevellijn door:
    1. erkers, balkons, luifels en bordessen en naar aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken tot maximaal 1 meter, over de gehele breedte van de voorgevel;
    2. ingangspartijen tot maximaal 2 meter, mits de bebouwde oppervlakte maximaal 6 meter² en de bouwhoogte maximaal 3 meter zal bedragen;
  6. het toestaan van erf- en terreinafscheiding langs de openbare weg met een maximaal bouwhoogte tot 1,5 meter;
  7. de uitoefening van een aan huis gebonden kleinschalige beroeps- of bedrijfsactiviteiten toe te staan in een deel van de woning, waarbij de volgende bepalingen gelden:
    1. de verblijfsruimten moeten blijven voldoen aan het Bouwbesluit en de bouwverordening;
    2. de woonfunctie moet in overwegende mate gehandhaafd blijven en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden mogen niet onevenredig worden aangetast;
    3. de woonfunctie moet in ruimtelijke zin en visuele zin primair blijven;
    4. de beroeps- of bedrijfsactiviteit wordt uitgeoefend door in ieder geval één van de bewoners van de woning;
    5. maximaal 40% van het te bebouwen vloeroppervlak mag gebruikt worden voor huisverbonden activiteiten met een maximum van 50 meter²;
    6. detailhandel mag niet plaatsvinden behoudens een beperkte verkoop in het klein in direct verband met het aan huis verbonden beroep/ en bedrijf;
    7. er mogen geen reclameborden groter dan 0,5 meter² bij of aan de woning worden geplaatst;
    8. er geen onevenredige parkeerdruk voor de omgeving optreedt;
  8. het laten gebruiken van een deel van de woning voor bed en breakfast, waarbij de volgende bepalingen gelden:
    1. de activiteit is uitvoerbaar binnen de bestaande bebouwing;
    2. de activiteit is ruimtelijk ondergeschikt ten opzichte van de woonfunctie;
    3. er mag geen onevenredige parkeerdruk voor de omgeving optreden;

10.3 Beperking     

De toepassing van de in artikel 10.2 eerste lid genoemde afwijkingen zijn beperkt tot die gevallen, waarbij het functioneren van de bestemming begrepen doeleinden en omliggende bestemmingen niet mag worden aangetast.In de afweging om af te wijken van het bestemmingsplan worden in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de cultuurhistorie, de verkeersveiligheid, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen.Tevens dient schriftelijk advies te worden ingewonen bij de leidingbeheerder, indien daartoe noodzaak is. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad of bij negatief advies van de leidingbeheerder kan de functiewijziging niet plaatsvinden. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de omgevingsvergunning niet verleend.

Artikel 11 Algemene wijzigingsregels     

11.1 Bevoegdheid     

  1. Burgemeester en wethouders kunnen op basis van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan wijzigen door:
  1. het verschuiven van de bestemmingsgrenzen tot maximaal 5 meter waarbij de grond wordt bestemd voor dezelfde doeleinden als waarvoor de grond is bestemd waaraan deze wordt toegevoegd;
  2. het verruimen van de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken tot maximaal 5 procent van het bouwvlak waarbij de verruiming uitsluitend mag plaatsvinden binnen de bestemming waarop het bouwvlak betrekking heeft;
  3. het verschuiven van de binnen het plangebied geprojecteerde aansluitpunten van wegen waarbij de verschuiving niet meer mag bedragen dan 5 meter en de grond wordt bestemd voor dezelfde doeleinden als waarvoor de grond is bestemd waaraan deze wordt toegevoegd.

11.2 Beperking     

De wijziging dient het functioneren van omliggende bestemmingen niet aan te tasten. In de afweging om conform artikel 3.6 het bestemmingsplan te wijzigen dient in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, milieusituatie, archeologie en cultuurhistorie, ecologie, water, verkeer(sveiligheid), agrarische belangen, ruimtelijke en landschappelijke inpassing, de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad kan de wijziging niet plaatsvinden.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels     

Artikel 12 Overgangsrecht     

12.1 Overgangsrecht bouwwerken     

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  1. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  2. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik     

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Emmen, Centrum Hondsrugtoren hoek Weerdingerstraat en Hondsrugweg .