direct naar inhoud van 4.2 Ecologie
vastgesteld
NL.IMRO.0114.2013012-0701

4.2 Ecologie

Volgens nationale en internationale regelgeving is het verplicht vóór een ruimtelijke ingreep onderzoek te doen naar het eventuele voorkomen van beschermde flora en fauna. Dit onderzoek vind plaats in het kader van de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet.

4.2.1 Flora- en faunawet

De Flora- en faunawet is de soortgerichte implementatie van de Europese Habitat- en Vogelrichtlijn en bundelt de bepalingen die voorheen in verschillende wetten waren opgenomen. De Flora- en faunawet beschermt in beginsel soorten. Activiteiten waarbij schade wordt gedaan aan beschermde dieren of planten zijn verboden, tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan (het "nee, tenzij"-principe). De wet erkent de intrinsieke waarde van in het wild levende dieren. In de wet is dan ook een zorgplicht opgenomen: iedereen moet 'voldoende zorg' in acht nemen voor alle in het wild voorkomende dieren en planten (niet alleen de beschermde) en hun leefomgeving.

4.2.1.1 Toetsing plangebied

Het plangebied bevat geen groeiplaatsen van zwaarder beschermde plantensoorten of vaste rust- en verblijfplaatsen van zwaarder beschermde diersoorten. In het plangebied is ook slechts marginaal leefgebied voor enkele algemeen voorkomende soorten zoals egel, huisspitsmuis en konijn aanwezig. Dit zijn algemeen beschermde soorten (tabel 1 Ffwet) waarvoor een vrijstelling van de verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet geldt.

In het plangebied zelf zijn geen potentiële verblijfplaatsen en vliegroutes van vleermuizen aanwezig. Het plangebied is ook niet geschikt als foerageergebied voor vleermuizen.

De bomen rondom het plangebied zijn potentieel geschikt als foerageergebied en vliegroute voor vleermuizen. Deze bomen blijven echter behouden, waardoor effecten op vleermuizen zijn uitgesloten.

Tijdens het veldbezoek zijn enkele foeragerende huismussen in het plangebied waargenomen. Het plangebied bevat echter geen vaste rust- en verblijfplaatsen van de huismus of van andere jaarrond beschermde vogelsoorten. In de bomen rondom het plangebied kunnen algemeen voorkomende zangvogels broeden. Verstoring van broedende vogels dient voorkomen te worden door buiten het broedseizoen te werken en/of voldoende afstand te houden (minimaal 20 meter) tot bomen waarin vogels broeden.

Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen herontwikkeling niet leidt tot het overtreden van verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet. Nader onderzoek of het aanvragen van een ontheffing op grond van artikel 75 Flora- en faunawet is niet aan de orde.

4.2.2 Natuurbeschermingswet 1998

De Natuurbeschermingswet 1998 is per 1 oktober 2005 in werking getreden. Met deze wet beoogt

men bescherming van gebieden die nationaal en internationaal van belang zijn. Naast bescherming van natuurmonumenten is ook de bescherming van gebieden die vanuit de Europese Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn zijn aangewezen in deze wet verankerd. Gezamenlijk vormen deze gebieden een Europees netwerk: Natura 2000. In de Natuurbeschermingswet 1998 is bepaald, dat handelingen of projecten die mogelijk schadelijk invloed hebben op beschermde monumenten of Natura 2000-gebieden vergunningsplichtig zijn. Door middel van toetsing wordt bepaald of sprake is van effecten, en zo ja in welke mate dit is.

Toetsing vindt plaats in twee fasen:

  • verstorings- en verslechteringstoets (bij mogelijke negatieve, maar géén significant negatieve effecten);
  • passende beoordeling (kans op significant negatieve effecten).

Als uit de verstorings- en verslechteringstoets blijkt, dat sprake is van mogelijk negatieve effecten dient in een aanvullende toetsing een effectbeoordeling plaats te vinden en is een vergunning nodig. Het bevoegd gezag (de provincie en in sommige situaties LNV) verleent een vergunning onder strikte voorwaarden, waarbij met voldoende mitigerende en compenserende maatregelen de instandhoudingsdoelstellingen zijn gewaarborgd.

4.2.2.1 Toetsing plangebied

Uit het verkennend natuuronderzoek blijkt dat het plangebied niet binnen de invloedsfeer van Natura 2000-gebieden of beschermde natuurmonumenten ligt en tevens buiten de begrenzing van de EHS-gebieden ligt. Effecten op dergelijke beschermde gebieden zijn derhalve niet aan de orde.

4.2.3 Conclusie

Uit het verkennend natuuronderzoek blijkt dat het plangebied niet binnen de invloedsfeer van Natura 2000-gebieden of beschermde natuurmonumenten ligt en tevens buiten de begrenzing van de EHS-gebieden ligt. Effecten op dergelijke beschermde gebieden zijn derhalve niet aan de orde.

Tevens kan geconcludeerd worden dat de voorgenomen herontwikkeling niet leidt tot het overtreden van verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet. Nader onderzoek of het aanvragen van een ontheffing op grond van artikel 75 Flora- en faunawet is niet aan de orde.

Het gehele onderzoek naar flora en fauna is als Bijlage 2 Ecologisch onderzoek bijgevoegd.