direct naar inhoud van 3.7 Watertoets
Plan: Nieuw-Dordrecht
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0114.2009047-0702

3.7 Watertoets

3.7.1 Inleiding tot de waterparagraaf

In de waterparagraaf wordt beschreven hoe het huidige waterhuishoudkundig systeem van Nieuw-Dordrecht is ingericht, welke fysieke omstandigheden voor het gebied gelden (bodemopbouw, grondgebruik, maaiveldhoogte, grondwatersituatie, rioolstelsel etc.) en of speciale functies voor het plangebied gelden. In de beschrijving wordt ook ingegaan op de zogenaamde stedelijke wateropgave. De waterparagraaf is een verplicht onderdeel van een ruimtelijk plan of besluit en beschrijft de uitwerking hiervan op het watersysteem en geeft aan welke eisen het watersysteem aan het besluit of plan oplegt. De waterparagraaf is de plek waar, naast een beschrijving van de waterhuishoudkundige consequenties van het plan of besluit, het wateradvies en de gemaakte afwegingen expliciet en toetsbaar een plaats krijgen. De waterparagraaf sluit daarom af met richtlijnen voor de nadere inrichting/ nieuwe ontwikkelingen in het plangebied.

3.7.2 Beleidskader

Het waterbeheer in Nederland is op verschillend niveau georganiseerd. Het rijk formuleert het landelijk beleid op het gebied van het waterbeheer en maakt afspraken met andere Europese landen over grensoverschrijdende thema's. Het landelijk beleid is verwoord in de Vierde nota op de waterhuishouding en de Nota waterbeleid in de 21ste eeuw. Eind 2009 is de Vierde Nota op de waterhuishouding opgevolgd door het Nationaal Waterplan. Belangrijk beleidsuitgangspunt is het gegeven dat er meer ruimte voor water moet zijn, met als gedachteleidraad de drietrapsstrategie vasthouden, bergen en afvoeren. Met de overige overheden zijn vervolgens afspraken gemaakt welke maatregelen genomen moeten worden om het watersysteem in de periode tot 2015 te verbeteren en op orde te houden. Deze maatregelen zijn samengevat in het Nationaal Bestuursakkoord Water. Genoemde maatregelen hebben betrekking op het aanpakken van de gevolgen van bodemdaling, klimaatverandering en zeespiegelstijging. Op lokaal bestuurlijk niveau zijn vervolgens deze afspraken verder uitgewerkt in de Regionale en Lokale bestuursakkoorden water.

In december 2009 is de Waterwet in werking getreden. Deze wet stelt integraal waterbeheer op basis van watersysteembenadering centraal en schept een kader voor de modernisering van het Nederlandse waterbeheer. De Waterwet sluit goed aan op de nieuwe Wet ruimtelijke ordening, waardoor de relatie met het ruimtelijke omgevingsbeleid wordt versterkt. Door de nieuwe wetgeving kan niet alleen makkelijker worden ingespeeld op Europese waterrichtlijnen, zoals de Europese Kaderrichtlijn Water, maar ook op projecten waar de waterfuncties ook vanuit andere beleidsvelden worden beïnvloed. Denk hierbij bijvoorbeeld aan natuurbeheer en ruimtelijke ordening. Aanwijzing van Natura 2000 gebieden en het realiseren van de ecologische hoofdstructuur geven belangrijke randvoorwaarden voor de waterfuncties.

De nieuwe Waterwet kent formeel slechts twee waterbeheerders voor het oppervlaktewater: Het Rijk voor de rijkswateren en de waterschappen voor de overige wateren. De gemeente is geen waterbeheerder, maar heeft wel waterstaatkundige taken: de hemel- en grondwaterzorgplicht. Deze zorgplichten zijn sinds januari 2008 vastgelegd via de Wet gemeentelijke watertaken in de Wet op de waterhuishouding.

De waterschappen hebben, naast hun beheertaak, een belangrijke rol in het beoordelen van waterhuishoudkundige initiatieven die door gemeenten en/of projectontwikkelaars worden genomen. Via de zogenaamde Watertoetsprocedure beoordelen zij de initiatieven op hun waterhuishoudkundige consequenties en verwoorden dit in het wateradvies. De waterschappen hebben specifieke kennis over hun beheergebied en stemmen hun beleid af op de deze gebiedseigenschappen. Via de eerder genoemde Nationale- , Regionale- en lokale gebiedsakkoorden wordt het voorgestelde waterschapsbeleid met de overige belanghebbenden in het gebied bestuurlijk geborgd.

Als gemeente zullen we ervoor zorgen dat het watersysteem tijdig op orde is, duurzaam is ingericht, voldoet aan de landelijke normen voor het voorkomen van wateroverlast, bijdraagt aan het bereiken van grond- en oppervlaktewaterpeilen in relatie tot de functies van die wateren en gebieden, we gaan verdroging tegen en houden rekening met de eisen vanuit de KRW. In de volgende paragrafen wordt dit voor Nieuw-Dordrecht uitgewerkt.

3.7.3 Ligging plangebied

De ligging van het plangebied is beschreven in paragraaf 1.2

3.7.4 Grondgebruik

Het plangebied heeft de functie stedelijk gebied. Het grootste deel van het gebied heeft een woonfunctie. Hieromheen liggen land- en akkerbouwgebieden en bospercelen. Figuur 2 geeft een overzicht van het bodemgebruik in Nieuw-Dordrecht en omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2009047-0702_0017.jpg"

Figuur 3.10: Bodemgebruik in Nieuw-Dordrecht en omgeving (bron: website Geoportaal).

3.7.5 Bodemopbouw

De kern van Nieuw-Dordrecht is gelegen op een uitloper van de Hondsrug. De Hondsrug wordt gekenmerkt door zandgronden, met plaatselijk (kei)leem, waarbij de samenstelling van de toplaag sterk kan variëren. Aan weerszijden van de kern liggen veengronden, aan de noordoostzijde van de kern een hoogveenrestant. Het grootste deel van Nieuw-Dordrecht is gebouwd op de hogere zandgronden. Figuur 3 geeft een overzicht van de bodemopbouw in Nieuw-Dordrecht en omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2009047-0702_0018.jpg"

Figuur 3.11: Bodeminformatie in Nieuw-Dordrecht en omgeving (bron: website provincie Drenthe).

3.7.6 Hoogteligging

De Hondsrug is duidelijk terug te vinden in het maaiveldhoogteverloop van Nieuw-Dordrecht. Maaiveldhoogtes variëren NAP + 20,00 m langs de randen van de bebouwing tot NAP + 24,00 m in het centrum van het dorp. Er zijn geen ingesloten laagtes aan te wijzen. Figuur 4 geeft een overzicht van de maaiveldhoogtes ten opzichte van N.A.P. in Nieuw-Dordrecht en omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2009047-0702_0019.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2009047-0702_0020.png"

Figuur 3.12: Hoogtekaart van Nieuw-Dordrecht en omgeving (bron: website provincie Drenthe).

3.7.7 Grondwater

In figuur 4 is de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) in het gebied aangegeven. Het blijkt dat in het plangebied de grondwaterstanden sterk variëren. Voor een groot deel is Nieuw-Dordrecht omgeven door gronden waar een gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) voorkomt van 20 to 60 cm beneden maaiveld. In de kern van het plangebied ligt de GHG dieper, namelijk rond 1,00 m beneden maaiveld. De gemiddeld laagste grondwaterstand ligt in het grootste deel van het gebied dieper dan 2,00 m beneden maaiveld. Figuur 5 geeft een overzicht van de gemiddelde hoogste grondwaterstanden in Nieuw-Dordrecht en omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2009047-0702_0021.jpg"

Figuur 3.13: Overzicht Gemiddeld hoogste Grondwaterstand (GHG) in Nieuw-Dordrecht en omgeving (bron: website provincie Drenthe).

Het plangebied wordt gekarakteriseerd als infiltratie gebied. Kwel komt in het gebied volgens de inventarisatie van de provincie niet voor. Wel komt aan de randen van het plangebied een intermediaire zone voor. Dit blijkt ook uit de optredende hoge grondwaterstanden aan de randen van het dorp. Figuur 6 geeft een overzicht van het voorkomen van kwel en infiltratie in Nieuw-Dordrecht en omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2009047-0702_0022.jpg"

Figuur 3.14: Overzicht voorkomen kwel en infiltratie in Nieuw-Dordrecht en omgeving (bron: website provincie Drenthe).

3.7.8 Waterhuishouding

Het plangebied ligt in het stroomgebied Rijn-Oost (KRW).Het gebied ten oosten van de Klazienaveensestraat en de weg “Vastenow” ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Hunze en Aa's. Het overige plangebied valt binnen het beheersgebied van het waterschap Velt en Vecht. De waterhuishouding is afgestemd op de functie van het gebied (wonen en werken).

Voor het gebied van waterschap Velt en Vecht geldt dat het water onder vrij verval in zuidelijke richting naar de N862 stroomt om in zuidwestelijke richting via een wetering die parallel aan de Oosterveenseweg ligt verder af te wateren. Uiteindelijk watert deze wetering weer af op het Oranjekanaal.

Figuur 7 geeft een overzicht van de waterhuishoudkundige situatie in Nieuw-Dordrecht en omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2009047-0702_0023.jpg"

Figuur 3.15: Situatie waterhuishouding in Nieuw-Dordrecht en omgeving (bron: Waterschappen Velt en Vecht en Hunze en Aa´s).

3.7.8.1 Stedelijke wateropgave

In het kader van het verkennend onderzoek naar de stedelijke wateropgave is voor Nieuw-Dordrecht, Bargermeer I t/m V en het bedrijvenpark A37 de conclusie dat de wateropgave ca. 3.000 m3 is. Deze wateropgave is bedoeld om de verwachtte extra neerslag door veranderende klimatologische omstandigheden te kunnen bergen in het eigen watersysteem van het gebied. Hierdoor wordt extra belasting van het hoofdafvoersysteem voorkomen (vasthouden-bergen-afvoeren). De wateropgave is berekend voor de situatie met een overschrijdingsfrequentie van 1 keer per 100 jaar, waarbij rekening is gehouden met 10 % extra neerslag, om de gevolgen van klimaatverandering in beeld te brengen. In het kader van het Lokaal Bestuursakkoord Waterbeheer zijn afspraken gemaakt, om zowel de huidige als de toekomstige waterbergingsbehoefte gezamenlijk uit te werken.

3.7.9 Riolering

Het rioolstelsel in de kern Nieuw-Dordrecht is uitgevoerd als een gemengd stelsel. Op het rioolstelsel zijn de drukrioleringen Heerenstreek en Veldweg aangesloten. Het gemengd stelsel beschikt over één externe overstort nabij het gemaal welke via een bergbezinkleiding loost op een hoofdwatergang van het waterschap. In het stelsel is tevens een interne overstort aangebracht met wervelventiel, met een maximale afvoercapaciteit van 70 m3/uur, waardoor de berging van het stelsel optimaal wordt benut.

Het rioolgemaal is in eigendom en beheer van het waterschap en heeft een capaciteit van 70 m3/uur. Het gemaal ligt aan de noordwestzijde van de kern aan de autoweg Emmen- Klazienaveen. De persleiding injecteert op de persleiding vanaf Emmer-Compascuum. Het afvalwater wordt vervolgens naar de RWZI afgevoerd.

Het rioolstelsel voldoet aan de eisen. Er zijn geen hydraulische knelpunten bekend.

3.7.10 (Grond-)waterkwantiteit en -kwaliteit

In het plangebied is de woon-werkfunctie maatgevend. Voor deze functie is de drooglegging van groot belang. Minimaal is het nodig dat 1,20 m drooglegging aanwezig is (de drooglegging is de afstand tussen het oppervlaktewaterpeil en het bouwpeil). Bij deze drooglegging kan een goede grondwaterstand voor de woonfunctie in het woongebied worden bereikt. Aan deze droogleggingseis wordt in het gebied voldaan.

Gezien de grote verschillen tussen GHG en GLG moet voorzichtig worden omgegaan met maatregelen die tot wijzigingen van de grondwaterstanden kunnen leiden. Met name ter plaatse van de lager gelegen delen langs de randen van de kern -het intermediaire gebied-, kunnen de grondwaterstanden sterk oplopen. Gezien het verschil in hoogteligging vanaf het centrum is het aannemelijk dat infiltrerend regenwater in het centrum naar de lagere gebiedsdelen stroomt. Vervolgens kan daar mogelijk overlast ontstaan.

Het moet voorkomen worden dat er tijdens perioden van neerslag overlast, schade of gevaar ontstaat. Bij nieuwe ontwikkelingen zal dan ook goed moeten worden nagedacht over hoe er moet worden omgegaan met afvoer en berging van regenwater. Afgewogen moet worden of het verstandig is het regenwater in het eigen gebied te bergen of dat het juist beter is het water af te voeren naar een andere locatie. Afhankelijk van de locatie binnen het plangebied of functie van het gebied kan de keuze anders uitvallen. Verder is het van belang om bij de afweging te laten meewegen of het gaat om maatregelen die nodig zijn om water dat vrijkomt tijdens een kortdurende hevige hoosbui te verwerken, of dat het gaat om maatregelen om water dat vrijkomt tijdens een langdurige natte periode te verwerken.

Als gekozen wordt om (een deel van) het regenwater tijdelijk in het gebied te bergen dan moet dit op zo'n manier worden gedaan dat hiervoor een robuuste, goed te onderhouden voorziening wordt aangelegd, die past binnen de gebruiksfunctie van het gebied en deel uit maakt van het bestaande waterhuishoudkundige systeem.

Voorkomen moet worden dat overgegaan wordt tot de aanleg van solitaire vijvers, zeer diepe watergangen of waterpartijen met een kwetsbaar, instabiel ecosysteem. Raakt de bergingsvoorziening vol, dan moet een zodanige escape worden aangelegd dat vervolgens het water snel en doelmatig kan worden afgevoerd naar een locatie waar het geen overlast veroorzaakt.

Voor de hogere delen van Nieuw-Dordrecht, de zandgronden, lijkt de beste mogelijkheid om te kiezen voor een systeem dat in eerste instantie is ingericht om water zo veel mogelijk te infiltreren in de bodem (vasthouden - bergen) en in tweede instantie af te voeren naar de omgeving. In feite sluit dit aan op het systeem dat van oorsprong op de hogere zandgronden voorkwam, namelijk ondiepe ontwateringsmiddelen met zowel een infiltratie als afvoerfunctie. Voor de lager gelegen delen van het dorp (veengronden) kan hetzelfde systeem worden toegepast, echter hier is van infiltratie geen sprake en is de afvoer- en bergingsfunctie maatgevend. Diepe ontwateringmiddelen zijn ongewenst om oxidatie en inklinking van het veen te voorkomen.

3.7.11 Richtlijnen voor de nadere inrichting/ nieuwe ontwikkelingen

Water is belangrijk voor het welzijn van mens en dier. In bebouwd gebied vormt het tevens een belangrijk ordenend en esthetisch element. Om aan dit doel te voldoen is het belangrijk dat het water van goede kwaliteit is en voldoende zuurstof bevat. Voor het plangebied betekent dit dat bij nieuwe ontwikkelingen er op moet worden gelet dat:

  • alleen water wordt aangelegd op plaatsen waar dit op natuurlijke wijze kan;
  • water verbonden is met de rest van het watersysteem;
  • er voldoende oeverbegroeiing is;
  • afstromend regenwater schoon is en blijft;
  • lozingen vanuit de riolering worden voorkomen.

De diepte van de grondwaterstand in het plangebied maakte het niet mogelijk dat zonder diepe ontgravingen watervoerende sloten en vijvers kunnen worden gerealiseerd. Bij nieuwe ontwikkelingen is het in dit gebied daarom beter om naar een andere manier om water te bergen te zoeken.

Regenwater heeft van nature een goede kwaliteit. Door allerlei oorzaken kan het verontreinigd worden en hiermee bodem en oppervlaktewater belasten. Het is daarom van belang om er in eerste instantie voor te waken dat regenwater verder wordt verontreinigd. Dat kan worden bereikt door de oppervlaktes waarop regenwater valt schoon te houden (bijv. wegen en parkeerterreinen) door geen bestrijdingsmiddelen te gebruiken en rekening te houden met het gebruik van strooizout of het gebruik van uitlogende materialen.

Bij nieuwe ontwikkelingen moet zoveel mogelijk worden voorkomen dat regenwater wordt gemengd met andere waterstromen. Denk bijvoorbeeld aan het mengen met huishoudelijk afvalwater in het gemengde rioolstelsel. Bij nieuwe ontwikkelingen moet daarom worden onderzocht of het regenwater kan worden afgekoppeld van het gemengde riool en in de bodem worden geïnfiltreerd of gescheiden worden afgevoerd.

3.7.12 Proces

De gemeente Emmen heeft het waterschap tijdig ingelicht over de planvorming. Hierdoor heeft het waterschap de gemeente goed op de hoogte kunnen stellen van de waterhuishoudkundige aspecten binnen het plan. Er wordt rekening gehouden met bestaande wetten en regels op het gebied van de waterhuishouding.

Het concept - ontwerpbestemmingsplan is voor overleg aan het waterschap voorgelegd. Hierbij geldt dat het waterschap pas een advies uitgeeft op basis van een volledig bestemmingsplan inclusief toelichting, plankaart en voorschriften. Er wordt geen advies gegeven op basis van alleen een waterparagraaf.

3.7.13 Juridische vertaling watertoets in planregels

Gebieden die kansrijk zijn voor infiltratie van hemelwater, zoals parkeerplaatsen en groenvoorzieningen, worden mede bestemd voor waterhuishoudkundige voorzieningen. Daarnaast wordt het bestaande oppervlaktewater specifiek bestemd als water.