direct naar inhoud van Regels
Plan: Lokale bedrijventerreinen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0109.200BP00005-0003

Regels

Hoofdstuk 1 INLEIDENDE REGELS

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

Het bestemmingsplan Lokale bedrijventerreinen, met identificatienummer NL.IMRO.0109.200BP00005-0003 van de gemeente Coevorden;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aan huis verbonden beroep of bedrijf

een dienstverlenend beroep of bedrijf dat op kleine schaal in een woning en/of daarbij behorende bouwwerken wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroeps- en bedrijfsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming met de woonfunctie is;

1.4 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangegeven, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.7 bebouwingspercentage

een percentage, dat de grootte van het deel van een terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;

1.8 bed and breakfast

een kleinschalige aan de woonfunctie ondergeschikte accommodatie voor uitsluitend logies en ontbijt met maximaal 6 kamers en maximaal 10 personen, die in beginsel deel uitmaakt van het hoofdgebouw en onder omstandigheden in een bijbehorend bouwwerk mag worden gerealiseerd, zonder dat er sprake is van een permanente woonsituatie;

1.9 bedrijf

een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop dan wel levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen, met inbegrip van een bedrijfsrestaurant;

1.10 bedrijfsgebouw

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.11 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die kennelijk slechts is bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) de eigenaar of een werknemer van het bedrijf waartoe de woning behoort.

1.12 bestaand gebruik

gebruik dat op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan legaal aanwezig is;

1.13 bestaande bebouwing

bebouwing die op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan legaal bestond of in uitvoering was, dan wel gebouwd is of gebouwd kan worden overeenkomstig de Woningwet of Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of krachtens die wetten gegeven voorschriften;

1.14 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.15 Bevi-inrichting

een inrichting waarop het Besluit externe veiligheid inrichtingen van toepassing is;

1.16 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.17 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak; voor zover het bijbehorende bouwwerken bij een bedrijfswoning betreft, wordt voor de toepassing van dit begrip in afwijking van het begrip hoofdgebouw de bedrijfswoning aangemerkt als hoofdgebouw;

1.18 bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.19 bouwgrens

De grens van een bouwvlak;

1.20 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. Indien en voorzover twee bouwpercelen middels de aanduiding 'relatie ' met elkaar zijn verbonden worden deze aangemerkt als één bouwperceel.

1.21 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel;

1.22 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.23 bouwwerk

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.24 bruto vloeroppervlak van een gebouw

de som van de bepaalde vloeroppervlaktes van alle tot het gebouw behorende binnenruimten. De oppervlakte van buitenruimten als loggia's, balkons, niet gesloten galerijen, dakterrassen en dergelijke worden hier niet tot berekend.

1.25 consumentenvuurwerk

vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik;

1.26 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;

1.27 dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.28 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), het verkopen en/of leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Onder detailhandel vallen geen afhaalzaken en maaltijdbezorgdiensten;

1.29 detailhandel in volumineuze goederen

detailhandel die vanwege de omvang van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig heeft voor de uitstalling, zoals de verkoop van auto's, boten, caravans, tuininrichtingsartikelen, grove bouwmaterialen, meubels, keukens en sanitair;

1.30 dienstverlening

Het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen;

1.31 evenementen

Periodieke en/of incidentele manifestaties zoals sportmanifestaties, concerten, bijeenkomsten, voorstellingen, tentoonstellingen, shows, thematische beurzen en thematische markten. Onder evenementen worden in ieder geval niet begrepen activiteiten die zijn gericht op verkoop uit grote partijen met een beperkt assortiment door één of enkele aanbieders;

1.32 gebouw

Elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.33 gebruiken

het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven;

1.34 geluidgevoelige functies

bewoning of andere geluidgevoelige functies zoals bedoeld in de Wet geluidhinder dan wel het Besluit geluidhinder;

1.35 geluidgevoelige gebouwen

gebouwen welke dienen ter bewoning of ten behoeve van een andere geluidgevoelige functie als bedoeld in de Wet geluidhinder, dan wel het Besluit geluidhinder;

1.36 geluidsbelasting

etmaalwaarde van het equivalente geluidsniveau in dB(A) op een bepaalde plaats;

1.37 geluidsruimte

equivalent geluidvermogen in dB(A)/m2;

1.38 geluidszone

geluidzone als bedoeld in artikel 40 van de Wet geluidhinder;

1.39 geluidszoneringsplichtige inrichting

een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld;

1.40 grenswaarde

de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting;

1.41 groothandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.42 grootschalige detailhandel

detailhandel met een minimum vestigingsgrootte van 1.000 m2 winkelvloeroppervlak;

1.43 hogere waarde

een maximale waarde voor de geluidsbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder, dan wel het Besluit geluidhinder;

1.44 hoofdgebouw

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is; indien het hoofdgebouw geen woning is, maar op het perceel wel een (bedrijfs)woning aanwezig is, wordt voor de toepassing van het bepaalde over bijbehorende bouwwerken bij de (bedrijfs)woning die woning als hoofdgebouw aangemerkt;

1.45 horeca

een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies worden verstrekt, hieronder niet begrepen discotheken en dancings;

1.46 internetwinkel

een specifieke vorm van detailhandel, waarbij de transactie via internet tot stand komt, ter plaatse alleen de bijbehorende opslag, distributie en het afhalen plaatsvindt en het tonen en afrekenen van goederen niet ter plaatse gebeurt;

1.47 kantoor

het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen;

1.48 kwetsbaar object

kwetsbaar object als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.49 landschappelijke waarde

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;

1.50 lpg-doorzet

de afzet van lpg in m³ per jaar;

1.51 maaiveld

het oppervlak (of de hoogte daarvan) van het land of de bovenkant van het terrein dat een bouwwerk omgeeft;

1.52 manege

bedrijfsactiviteiten met een publieksgericht karakter, die zijn gericht op het bieden van gelegenheid tot het berijden en verzorgen van paarden en pony's (waaronder het lesgeven, de verhuur van paarden en pony’s en het organiseren van wedstrijden en/of andere hippische evenementen), alsook ondergeschikte horeca, categorie II ten dienste van deze activiteiten;

1.53 nadere eis

een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder d van de Wet ruimtelijke ordening;

1.54 nevenactiviteit

Een activiteit die uitsluitend uitgeoefend kan worden naast een feitelijk aanwezige hoofdfunctie door de bewoner en/of ondernemer van die hoofdfunctie en wat betreft vloeroppervlakte ondergeschikt is aan die hoofdfunctie.

1.55 nutsvoorziening

Een voorziening ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en electriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen ondergrondse leidingen, transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten;

1.56 omgevingsvergunning

vergunning voor activiteiten als genoemd in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.57 peil
  • a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
1.58 perceelsgrens

De grens van een kadastraal perceel;

1.59 productiegebonden detailhandel

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, geteeld, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;

1.60 professioneel vuurwerk

vuurwerk, niet zijnde consumentenvuurwerk;

1.61 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.62 risicovolle inrichting

een inrichting, bij welke een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;

1.63 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.64 stacaravan:

een caravan die gedurende langere tijd op een kampeerterrein op dezelfde plaats blijft staan;

1.65 vloeroppervlak

gezamenlijke oppervlakte van de bouwlagen;

1.66 voorgevel

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien een perceel met meerdere zijden aan een weg grenst, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel;

1.67 vuurwerkbedrijf

inrichting waar professioneel vuurwerk en/of meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk aanwezig is;

1.68 watergang

een werk, al dan niet overdekt, dienend om in het openbaar belang water te ontvangen, te bergen, af te voeren en toe te voeren; de boven water gelegen taluds, bermen en onderhoudspaden daaronder mede verstaan;

1.69 Wgh-inrichting

een inrichting als bedoeld in onderdeel D van bijlage 1 van het Besluit omgevingsrecht;

1.70 wijziging

een wijziging als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening;

1.71 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Gebouwen en bouwwerken
2.1.1 De bouwhoogte van een bouwwerk:

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van het bouwwerk, ondergeschikte bouwdelen als schoorstenen en antennes niet meegerekend;

2.1.2 De goothoogte van een bouwwerk:

Vanaf de snijlijn van een dakvlak en een evenwijdig aan de noklijn gelegen gevelvlak van een gebouw tot het peil;

2.1.3 De dakhelling:

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak (voor zover in de regels een dakhelling is voorgeschreven, is deze niet van toepassing op de horizontale gedeelten van afgeknotte daken, de bovenste dakvlakken van mansarde kappen en op dakvlakken welke niet evenwijdig aan de noklijn zijn gelegen);

2.1.4 De oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, nederwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.1.5 De inhoud van een bouwwerk:

Boven peil tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.1.6 De afstand tot de grens van een bouwperceel

De kortste afstand vanaf enig punt van een bouwwerk tot de grens van een bouwperceel;

2.1.7 De breedte van een gebouw:

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van de scheidingsmuren.

2.1.8 De hoogte van een windturbine

Vanaf het peil tot aan de as van een windturbine;

2.2 Ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen, worden ondergeschikte bouwdelen als:

  • 1. Plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en uitbouwen met een oppervlakte van 2 m² of kleiner;
  • 2. Overstekende daken;
  • 3. Luifels als geïntegreerd onderdeel van een uitbouw;

Buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m ten opzichte van de bouwgrens of bestemmingsgrens bedraagt.

Hoofdstuk 2 BESTEMMINGSREGELS

Artikel 3 Bedrijventerrein

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven die genoemd zijn in bijlage 1 'Staat van bedrijfsactiviteiten' onder de categorieën 1 en 2;
  • b. bedrijven die genoemd zijn in bijlage 1 'Staat van bedrijfsactiviteiten' onder de categorieën 1 tot en met 3.1 ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf t/m categorie 3.1';
  • c. bedrijven die genoemd zijn in bijlage 1 'Staat van bedrijfsactiviteiten' onder de categorieën 1 tot en met 3.2 ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf t/m categorie 3.2';
  • d. maximaal één bedrijfswoning, ter plaatse van de van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • e. de detailhandel, zoals genoemd in bijlage 3 'Lijst van bestaande detailhandel', met dien verstande dat de genoemde vormen van detailhandel uitsluitend op de genoemde adressen uitgevoerd mogen worden;
  • f. bestaande detailhandel in volumineuze goederen;
  • g. groothandel
  • h. internetwinkels;
  • i. een afvalscheidingsstation ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - afvalscheidingsstation';
  • j. een carrosserie-, aanhangwagen- en opleggerfabriek ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - carrosserie-, aanhangwagen- en opleggerfabriek';
  • k. een gemeentewerf ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - gemeentewerf';
  • l. een goederenwegvervoerbedrijf met een bedrijfsoppervlak van minimaal 1.000 m2 ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - goederenwegvervoerbedrijf';
  • m. een hout- en chaletbouwbedrijf ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - hout- en chaletbouw';
  • n. oliehandel ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - oliehandel';
  • o. een verkooppunt voor motorbrandstoffen met of zonder lpg, ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg', met dien verstande dat het vulpunt uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘vulpunt lpg’ mag worden gesitueerd. Ter plaatse van het lpg-vulpunt vindt geen verkoop van motorbrandstoffen plaats;
  • p. een windturbine ter plaatse van de aanduiding 'windturbine';
  • q. een zend-/ontvangstinstallatie ter plaatse van de aanduiding 'zend-/ontvangstinstallatie';
  • r. een sportschool ter plaatse van de aanduiding 'sportschool';

met uitzondering van geluidzoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven;

met daaraan ondergeschikt:

  • s. productiegebonden detailhandel;
  • t. ontsluitingswegen en paden;
  • u. parkeervoorzieningen;
  • v. groen- en speelvoorzieningen;
  • w. water, waterberging en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • x. nutsvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Voor gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. bedrijfsgebouwen worden gebouwd binnen het bouwvlak;
  • b. het bebouwingspercentage per bouwperceel bedraagt maximaal 80%;
  • c. de bouwhoogte van een bedrijfsgebouw bedraagt maximaal het aantal meters genoemd ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)';
  • d. de goot- en bouwhoogte van een bedrijfsgebouw bedragen maximaal het aantal meters genoemd ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)';
  • e. binnen de zone met de specifieke bouwaanduiding 'plat dak toegestaan' zijn ook platte daken toegestaan;
  • f. de afstand van een bedrijfsgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt minimaal 3 m, dan wel de bestaande afstand indien deze afstand minder bedraagt dan 3 m.
  • g. bedrijfswoningen mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • h. per aanduiding 'bedrijfswoning' is ten hoogste één bedrijfswoning toegestaan;
  • i. bedrijfswoningen worden gebouwd binnen het bouwvlak;
  • j. bij volledige herbouw dient de bedrijfswoning op de plaats van de bestaande bedrijfswoning te worden gebouwd;
  • k. de inhoud van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 750 m3;
  • l. de gezamelijke oppervlakte van de bedrijfswoning en bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 250 m2;
  • m. de goot- en bouwhoogte van een bedrijfswoning mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 3,5 m en 8 m;
  • n. bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend worden gebouwd op een afstand van niet minder dan 3 m achter de voorgevel van de bedrijfswoning en niet meer dan 25 m van de dichtstbijzijnde gevel van de bedrijfswoning;
  • o. de goot- en bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk bij een bedrijfswoning mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 3m en 6 m;
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van een zend-/ontvangstinstallatie als bedoeld in lid 3.1 onder q bedraagt maximaal 40 m;
  • b. de hoogte van de windturbine als bedoeld in lid 3.1 onder p bedraagt maximaal 24 m en de rotordiameter bedraagt maximaal 2 m;
  • c. de bouwhoogte van terreinafscheidingen bedraagt maximaal 3 m;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal de ter plaatse geldende maximale bouwhoogte voor de bedrijfsgebouwen.
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen, met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. de verkeersveiligheid;

nadere eisen stellen ten aanzien van de situering, bouwhoogte en goothoogte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.4 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  • a. lid 3.2.1 onder e voor het verkleinen van de afstand tot de perceelsgrens of het bouwen in de perceelsgrens, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de bouw- en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    • 2. het woon- en leefmilieu;
    • 3. de verkeersveiligheid,
    • 4. de brandveiligheid.
  • b. lid 3.2.1 onder f. voor het bouwen van nieuwe bedrijfswoningen, met dien verstande dat:
    • 1. per bedrijfsperceel maximaal één bedrijfswoning is toegestaan;
    • 2. de bedrijfswoning wordt gebouwd binnen het bouwvlak;
    • 3. de inhoud van de nieuwe bedrijfswoning niet meer bedraagt dan 750 m3;
    • 4. de gezamelijke oppervlakte van de bedrijfswoning en bijbehorende bouwwerken niet meer bedraagt dan 250 m2;
    • 5. de goot- en bouwhoogte van een bedrijfswoning niet meer bedragen dan respectievelijk 3,5 m en 8 m;
    • 6. bijbehorende bouwwerken uitsluitend worden gebouwd op een afstand van niet minder dan 3 m achter de voorgevel van de bedrijfswoning en niet meer dan 25 m van de dichtstbijzijnde gevel van de bedrijfswoning;
    • 7. de goot- en bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk bij een bedrijfswoning niet meer bedragen dan respectievelijk 3m en 6 m;
    • 8. aangetoond is dat:
      • er geen beperking ontstaat voor de bedrijfsvoering van aangrenzende bedrijven;
      • ter plaatse van de nieuw te bouwen bedrijfswoning een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd kan worden;
      • aan wetgeving op het gebied van externe veiligheid en geluid voldaan wordt;
      • de bedrijfsvoering ter plaatse zoveel tijd en aandacht opeist dat er een redelijk belang ontstaat om bij het bedrijf te wonen;
      • de bedrijfsactiviteiten die vragen om de aanwezigheid van een bedrijfswoning structureel van aard zijn en niet ondergeschikt zijn aan een andere hoofdactiviteit.
    • 9. de afwijking niet van toepassing is ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten'.
3.5 Specifieke gebruiksregels

3.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan:

  • a. het gebruik van een bedrijfswoning als (reguliere) woning;
  • b. het gebruik van gebouwen voor bewoning, indien op het betreffende perceel geen bedrijfsbebouwing aanwezig is.
  • c. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan
3.6 Afwijken van de gebruiksregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  • a. lid 3.1 voor het toestaan van bedrijven welke niet zijn genoemd in de bij deze regels behorende bijlage 1 'Staat van bedrijfsactiviteiten', mits:
    • 1. het bedrijf voor wat betreft de aard en de omvang van de milieuhinder die het veroorzaakt gelijk kan worden gesteld met een bedrijf als genoemd in de ter plaatse aangeduide categorieën van bijlage 1 'Staat van bedrijfsactiviteiten';
    • 2. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
      • de bouw- en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
      • het woon- en leefmilieu;
      • de verkeersveiligheid;
      • de brandveiligheid;
  • b. lid 3.1 juncto lid 3.5 voor het toestaan van detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke stoffen dan wel in volumineuze goederen, mits:
    • 1. het brutovloeroppervlak van de detailhandelsvestiging minimaal 1.000 m2 bedraagt;
    • 2. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
      • de bouw- en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
      • het woon- en leefmilieu;
      • de verkeersveiligheid;
      • de brandveiligheid;
    • 3. aangetoond wordt dat voldoende parkeervoorzieningen kunnen worden gerealiseerd op eigen terrein;
    • 4. de afwijking niet zal leiden tot een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau in de detailhandelsbranche in het kernwinkelgebied van het nabijgelegen dorpscentrum.
3.7 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen voor het verwijderen van de aanduiding:

  • a. 'specifieke vorm van bedrijventerrein - gemeentewerf';
  • b. 'specifieke vorm van bedrijventerrein - hout- en chaletbouw';
  • c. 'specifieke vorm van bedrijventerrein - carrosserie-, aanhangwagen- en opleggerfabriek';
  • d. 'specifieke vorm van bedrijventerrein - dienstverlening t.b.v. landbouw en bouwmarkt';
  • e. 'specifieke vorm van bedrijventerrein - oliehandel';

mits het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van de toegestane functie wordt beëindigd.

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. water, waterberging en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met daaraan ondergeschikt:

  • c. (ontsluitings)wegen, paden en verhardingen;
  • d. speelvoorzieningen;
  • e. nutsvoorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen

Gebouwen zijn niet toegestaan.

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt de volgende regel:

  • a. de bouwhoogte bedraagt maximaal 2 m.

Artikel 5 Maatschappelijk

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. religieuze, educatieve, sociaal-culturele en medische voorzieningen, alsmede overheidsvoorzieningen;

met daaraan ondergeschikt:

  • b. uitsluitend bestaande bedrijfswoningen;
  • c. ontsluitingswegen en paden;
  • d. parkeervoorzieningen;
  • e. groen- en speelvoorzieningen;
  • f. water, waterberging en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • g. nutsvoorzieningen.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen

Voor gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. alle hoofdgebouwen moeten worden gebouwd binnen het bouwvlak;
  • b. het bebouwingspercentage per bouwvlak mag niet meer bedragen dan 70%;
  • c. de goot- en bouwhoogte van de bedrijfsgebouwen mag niet meer bedragen dan respectievelijk 6 m en 9 m;
  • d. de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfswoning en de bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 250 m2;
  • e. bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend worden gebouwd op een afstand van niet minder dan 3 m achter de voorgevel van de woning en niet meer dan 25 m van de dichtstbijzijnde gevel van de woning;
  • f. de goot- en bouwhoogte van de bedrijfswoningen mag niet meer bedragen dan respectievelijk 3,5 m en 8 m;
  • g. de goot- en bouwhoogte van de bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan respectevelijk 3 m en 6 m.
5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van licht- en reclamemasten bedraagt maximaal 6 m
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 2 m.
5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen, met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. de verkeersveiligheid;

nadere eisen stellen ten aanzien van de situering, bouwhoogte en goothoogte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

5.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel.

Artikel 6 Sport - Manege

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Sport - Manege' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een manege;

met daaraan ondergeschikt:

  • b. horecavoorzieningen;
  • c. ontsluitingswegen en paden;
  • d. parkeervoorzieningen;
  • e. water, waterberging en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • f. nutsvoorzieningen.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Gebouwen

Voor gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen worden gebouwd binnen het bouwvlak;
  • b. de goot- en bouwhoogte van een gebouw en het bebouwingspercentage bedragen maximaal het aantal meters en het bebouwingspercentage genoemd ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m) en maximum bebouwingspercentage (%)';
6.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van lichtmasten bedragen maximaal 8 m;
  • b. de bouwhoogte van reclamemasten bedraagt maximaal 6 m
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3 m.
6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen, met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. de verkeersveiligheid;

nadere eisen stellen ten aanzien van de situering, bouwhoogte en goothoogte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

6.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan:

  • a. het gebruik van gebouwen voor bewoning;
  • b. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
  • c. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van horecavoorzieningen met een gezamenlijk bruto vloeroppervlak van meer dan 50 m2.

Artikel 7 Verkeer

7.1 bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen en straten met een functie voornamelijk gericht op de afwikkeling van het doorgaande verkeer, met daarbij inbegrepen, bermen, bruggen, bushaltes en dergelijke;
  • b. wandel- en fietspaden;
  • c. parkeervoorzieningen;
  • d. groen- en speelvoorzieningen;
  • e. water, waterberging en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • f. nutsvoorzieningen.
7.2 bouwregels
7.2.1 Gebouwen

Gebouwen zijn niet toegestaan.

7.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt de volgende regel:

  • a. de bouwhoogte bedraagt maximaal 10 m.

Artikel 8 Water

8.1 bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. water, waterberging en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • b. groenvoorzieningen;
  • c. nutsvoorzieningen.
8.2 bouwregels
8.2.1 Gebouwen

Gebouwen zijn niet toegestaan.

8.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt de volgende regel:

  • a. de bouwhoogte bedraagt maximaal 3 m.

Artikel 9 Wonen

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. waterhuishouding, waaronder retentievoorzieningen zoals vijvers;
  • c. erfbeplanting c.q. landschappelijke inpassing;
  • d. hobbymatig agrarisch gebruik;
  • e. aan huis gebonden beroep of bedrijf;
  • f. een nutsvoorziening ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorzieing'.
9.2 Bouwregels
9.2.1 Gebouwen

Voor gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. woningen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak gebouwd worden;
  • b. per bouwvlak mag maximaal 1 woning gebouwd worden;
  • c. de goothoogte van een woning mag niet meer bedragen dan 3,5 m;
  • d. de bouwhoogte van een woning mag niet meer bedragen dan 8 m;
  • e. de dakhelling van een woning moet minimaal 45° bedragen, dan wel de bestaande dakhelling indien deze kleiner is;
  • f. de goothoogte van een bijbehorend bouwwerk mag niet meer bedragen dan 3 m;
  • g. de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk mag niet meer bedragen dan 6 m;
  • h. bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend worden gebouwd op een afstand van minimaal 3 meter achter de voorgevel van het woonhuis en op een afstand van maximaal 25 m van de dichtstbijzijnde gevel van het hoofdgebouw;
  • i. het bebouwingspercentage per bouwvlak mag niet meer bedragen dan 80%;
  • j. de gezamenlijke oppervlakte van de woning en de bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 250 m²;
  • k. de afstand van bijbehorende bouwwerken tot de perceelgrens moet minimaal 1 m bedragen, tenzij in de perceelgrens gebouwd wordt.
9.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van terreinafscheidingen bedraagt voor de voorgevelrooilijn maximaal 1 m en daarachter maximaal 2 m;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 2 m.
9.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de landschappelijke inpassing;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de verkeersveiligheid;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen gronden.
9.4 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 9.2.1 onder a voor het bouwen buiten het bouwvlak tot ten hoogtste 5 m achter de achtergevel en tussen het verlengde van de zijgevels, mits:

  • a. de bestaande maatvoering.
9.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan bewoning van de van de woning vrijstaande gebouwen.

Artikel 10 Waarde - Archeologie 3

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden, zoals deze blijken uit de aanwezigheid van voorden, zandkopjes, veentjes (dobbes, pingo's, uitblazingskommen, depressies) en celtic fields, waarbij geldt dat deze bestemming ten opzichte van andere daar voorkomende bestemmingen van primaire betekenis is.

10.2 Bouwregels

Op de voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden mogen bouwwerken met een diepte van meer dan 0,3 m uitsluitend worden gebouwd, mits de aanvrager een bureau-onderzoeksrapport heeft overgelegd van een daartoe bevoegd archeologisch bureau dat werkt volgens de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie en burgemeester en wethouders van oordeel zijn dat vervolgonderzoek niet noodzakelijk is.

10.3 Afwijken van de bouwregels
10.3.1 Afwijken

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 10.2 en kan worden toegestaan dat bouwwerken ten dienste van en conform een andere daar voorkomende bestemming worden gebouwd, mits de aanvrager een onderzoeksrapport heeft overgelegd van een daartoe bevoegd archeologisch bureau dat werkt volgens de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.

10.3.2 Afwegingskader

Een in 10.3.1 genoemde vergunning wordt slechts verleend, indien daartegen uit hoofde van de bescherming van de archeologische waarde geen bezwaar bestaat. Indien uit het in 10.3.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het toestaan van de afwijking zullen worden verstoord, kunnen aan de omgevingsvergunning voor het bouwen een of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot de bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties.
10.3.3 Overleg provinciaal archeoloog

Alvorens over de omgevingsvergunning te beslissen, voeren burgemeester en wethouders overleg met de provinciaal archeoloog, indien sprake is van een gebied van provinciaal belang, zoals op bijlage 2 Archeologische beleidskaart aangegeven bij Provinciaal Belang Archeologie.

10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.4.1 Verbod

Het is verboden om zonder een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het aanplanten van bomen of een houtig gewas, voor zover het gaat om planten waarvan zeker is dat bij de oogst van de plant, dan wel het verwijderen van de gehele plant, de bodem dieper dan 0,3 m zal worden geroerd;
  • b. het aanbrengen van drainage, diepploegen en mengwoelen dieper dan 0,3 m beneden maaiveld, afgraven dieper dan 0,3 m beneden maaiveld, egaliseren van natuurlijk reliëf, ontginnen en het aanleggen of vergraven van veldsloten.
10.4.2 Uitzondering op verbod

Het in lid 10.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:

  • a. in het kader van archeologisch onderzoek en opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige op basis van een door burgemeester en wethouders goedgekeurd programma van eisen;
  • b. die het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;
    • 1. hiertoe behoren: grondbewerkingen tot een diepte van 0,3 m onder maaiveld en niet-bodemkerende werkzaamheden ten behoeve van het oplossen van een verdichte bodemstructuur (woelen) tot maximaal 0,1 m onder de bouwvoor;
    • 2. hiertoe behoren niet: diepploegen en mengwoelen dieper dan 0,3 m, afgraven dieper dan 0,3 m, egaliseren van natuurlijk reliëf, ontginnen, aanleggen of vergraven van sloten en het aanleggen of rooien van bos of boomgaard, waarbij stobben worden verwijderd;
  • c. die reeds in uitvoering zijn danwel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;
  • d. waarvoor een vergunning is vereist krachtens de Ontgrondingswet;
  • e. die de archeologische waarde niet onevenredig aantasten, hetgeen is gebleken uit een door aanvrager overgelegd, door burgemeester en wethouders goedgekeurd bureau-onderzoeksrapport van een daartoe bevoegd archeologisch bureau dat werkt volgens de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie en Burgemeester en wethouders van oordeel zijn dat vervolgonderzoek niet noodzakelijk is.
10.4.3 Overleg

Overleg provinciaal archeoloog

Alvorens over de omgevingsvergunning te beslissen, voeren burgemeester en wethouders overleg met de provinciaal archeoloog, indien sprake is van een gebied van provinciaal belang, zoals op bijlage 2 Archeologische beleidskaart aangegeven bij Provinciaal Belang Archeologie.

10.4.4 Strijd met de bestemming

Uitvoering van de werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden is in strijd met de bestemming, indien daardoor (direct of indirect) een onevenredige aantasting kan plaatsvinden van het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

10.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' verwijderen indien de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.

Artikel 11 Waarde - Archeologische verwachtingswaarde

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologische verwachtingswaarde aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de (verwachte) archeologische waarden, waarbij geldt dat deze bestemming ten opzichte van andere daar voorkomende bestemming(en) van primaire betekenis is.

11.2 Bouwregels

Op de voor Waarde - Archeologische verwachtingswaarde aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. bouwwerken met een oppervlakte van minder dan 500 m2;
  • b. bouwwerken met een oppervlakte van meer dan 500 m2 en een diepte van meer dan 0,3 m, mits de aanvrager een bureau-onderzoeksrapport heeft overgelegd van een daartoe bevoegd archeologisch bureau dat werkt volgens de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie en burgemeester en wethouders van oordeel zijn dat vervolgonderzoek niet noodzakelijk is.
11.3 Afwijken van de bouwregels
11.3.1 Afwijken

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 11.2 en kan worden toegestaan dat bouwwerken ten dienste van en conform een andere daar voorkomende bestemming worden gebouwd met een oppervlakte van meer dan 500 m2 en een diepte van meer dan 0,3 m, mits de aanvrager een onderzoeksrapport heeft overgelegd van een daartoe bevoegd archeologisch bureau dat werkt volgens de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.

11.3.2 Afwegingskader

Een in 11.3.1 genoemde vergunning wordt slechts verleend, indien daartegen uit hoofde van de bescherming van de archeologische waarde geen bezwaar bestaat. Indien uit het in 11.3.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het toestaan van de afwijking zullen worden verstoord, kunnen aan de omgevingsvergunning voor het bouwen een of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot de bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties.
11.3.3 Overleg provinciaal archeoloog

Alvorens over de omgevingsvergunning te beslissen, voeren burgemeester en wethouders overleg met de provinciaal archeoloog, indien sprake is van een gebied van provinciaal belang, zoals op bijlage 2 Archeologische beleidskaart aangegeven bij Provinciaal Belang Archeologie.

11.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
11.4.1 Verbod

Het is verboden om zonder een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. grondbewerkingen met een oppervlakte van meer dan 500 m2 en een diepte van meer dan 0,3 m;
  • b. het afgraven, ophogen, vergraven, egaliseren, kilveren van grond;
  • c. het aanplanten van bomen of een houtig gewas voor zover het gaat om planten waar bij de oogst van de plant, dan wel het verwijderen van de gehele plant, de bodem dieper dan 0,3 m zal worden geroerd;
11.4.2 Uitzonderingen op verbod

Het in 11.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:

  • a. in het kader van archeologisch onderzoek en opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige op basis van een door burgemeester en wethouders goedgekeurd programma van eisen;
  • b. die het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;
    • 1. hiertoe behoren bij landbouwkundig gebruik: grondbewerkingen tot een diepte van 0,3 m beneden maaiveld; niet-bodemkerende werkzaamheden ten behoeve van het oplossen van een verdichte bodemstructuur (woelen) tot maximaal 0,1 m onder de bouwvoor en het aanbrengen van drainage;
    • 2. hiertoe behoren niet: diepploegen en mengwoelen dieper dan 0,3 m beneden maaiveld, afgraven dieper dan 0,3 m beneden maaiveld, egaliseren van natuurlijk reliëf, ontginnen, aanleggen of vergraven van sloten en het aanleggen of rooien van bos of boomgaard, waarbij stobben worden verwijderd;
  • c. die reeds in uitvoering zijn danwel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;
  • d. waarvoor een vergunning is vereist krachtens de Ontgrondingswet;
  • e. die de archeologische waarde niet onevenredig aantasten, hetgeen is gebleken uit een door aanvrager overgelegd, door burgemeester en wethouders goedgekeurd bureau-onderzoeksrapport van een daartoe bevoegd archeologisch bureau dat werkt volgens de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie en burgemeester en wethouders van oordeel zijn dat vervolgonderzoek niet noodzakelijk is.
11.4.3 Overleg provinciaal archeoloog

Alvorens over de omgevingsvergunning te beslissen, voeren burgemeester en wethouders overleg met de provinciaal archeoloog, indien sprake is van een gebied van provinciaal belang, zoals op bijlage 2 Archeologische beleidskaart aangegeven bij Provinciaal Belang Archeologie.

11.4.4 Strijd met de bestemming

Uitvoering van de werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden is in strijd met de bestemming, indien daardoor (direct of indirect) een onevenredige aantasting kan plaatsvinden van het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

11.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en de bestemming Waarde - Archeologische verwachtingswaarde verwijderen indien de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.

Hoofdstuk 3 ALGEMENE REGELS

Artikel 12 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 13 Algemene bouwregels

  • a. In die gevallen dat de bestaande, legaal tot stand gekomen goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud en/of afstand tot enige op de verbeelding aangegeven lijn van bouwwerken, minder dan wel meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud en/of afstand in afwijking daarvan als minimaal respectievelijk maximaal toegestaan.
  • b. In die gevallen dat een bestaand, legaal tot stand gekomen bebouwingspercentage meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, geldt dat bebouwingspercentage in afwijking daarvan als maximaal toegestaan;
  • c. Bij platte daken mag de maximale hoogte niet meer bedragen dan de maximale goothoogte.

Artikel 14 Algemene gebruiksregels

Onder strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijvingen, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  • a. het gebruik van gronden voor het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, tenzij dit gebruik noodzakelijk is voor of verband houdt met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
  • b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van vrij kamperen, kleinschalig kamperen of een andere vorm van kleinschalige verblijfsrecreatie;
  • c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een bed and breakfastvoorziening;
  • d. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  • e. het gebruik van de gronden en/of gebouwen voor een seksinrichting;
  • f. het gebruik van gronden voor het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, tenzij dit gebruik noodzakelijk is voor of verband houdt met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden.

Artikel 15 Algemene aanduidingsregels

15.1 Veiligheidszone - lpg
15.1.1 aanduidingsomschrijving

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - lpg' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van het woon- en leefklimaat in verband met een LPG-installatie.

15.1.2 kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen zijn op de in 15.1.1 bedoelde gronden geen nieuwe kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten toegestaan.

15.1.3 bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mogen geen nieuwe gebouwen worden gebouwd ten behoeve van de in 15.1.2 genoemde functies.

15.1.4 afwijking van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in de artikelen 15.1.2 en 15.1.3 voor het bouwen van nieuwe beperkt kwetsbare objecten, voor zover in overeenstemming met de andere bestemmingen, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. ter plaatse kan een aanvaardbaar verblijfsklimaat gerealiseerd worden;
  • b. er mag geen nachtelijk verblijf in de vorm van overnachting plaatsvinden;
  • c. het geen zelfstandig kantoorgebouw betreft;
  • d. de ter plaatse verblijvende personen hebben minimaal een gemiddelde zelfredzaamheid.
15.1.5 wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen voor:

  • a. het verplaatsen of verkleinen van het aanduidingsvlak 'veiligheidszone - bevi', mits het woon- en leefmilieu van de aangrenzende gronden niet verslechtert;
  • b. het verwijderen van het aanduidingsvlak 'veiligheidszone - bevi', mits het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een bevi-inrichting wordt beëindigd.

Artikel 16 Algemene afwijkingsregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  • a. de in het plan gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    • 2. het straat- en/of bebouwingsbeeld;
    • 3. de verkeersveiligheid;
  • b. het bepaalde in het plan voor een geringe aanpassing van het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    • 2. het straat- en/of bebouwingsbeeld;
    • 3. de verkeersveiligheid;
  • c. het bepaalde in het plan voor overschrijding van de bestemmingsgrenzen en bouwgrenzen, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    • 2. het straat- en/of bebouwingsbeeld;
    • 3. de verkeersveiligheid;
  • d. het bepaalde in het plan voor het bouwen van openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes, mits:
    • 1. de inhoud per gebouwtje niet meer dan 50 m³ bedraagt;
    • 2. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
      • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
      • het straat- en/of bebouwingsbeeld;
      • de verkeersveiligheid;
  • e. het bepaalde in het plan voor het bouwen van antennemasten tot een hoogte van niet meer dan 40 m, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    • 2. het straat- en/of bebouwingsbeeld;
    • 3. de verkeersveiligheid;
  • f. het bepaalde in het plan voor het realiseren van (ondergrondse) rioleringswerken, zoals rioolputten en bergbezinkbassins tot maximaal 500 m, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    • 2. het straat- en/of bebouwingsbeeld;
    • 3. de verkeersveiligheid;
  • g. het bepaalde in artikel 14 onder c in die zin dat de gronden en bouwwerken worden gebruikt ten behoeve van een bed en breakfast, mits:
    • a. de bed en breakfastvoorziening wordt gevestigd in een woonhuis of een bedrijfswoning;
    • b. de bed en breakfastvoorziening niet wordt gevestigd in een bijbehorend bouwwerk, tenzij uit de bouwkundige inrichting van het bijbehorend bouwwerk expliciet blijkt dat het bijbehorend bouwwerk uitsluitend gebruikt wordt voor de bed en breakfastvoorziening;
    • c. de bed en breakfastvoorziening ondergeschikt is aan de woonfunctie;
    • d. de initiatiefnemer van de bed en breakfastvoorziening de hoofdbewoner is;
    • e. er voldoende parkeergelegenheid op eigen erf is;
  • h. het bepaalde in artikel 14 onder b in die zin dat de gronden en bouwwerken worden gebruikt ten behoeve van kleinschalig kamperen, mits:
    • 1. de afstand van de gronden waar het kleinschalig kampeerterrein feitelijk gevestigd wordt tot het dichtstbijzijnde kampeerterrein of een terrein voor kleinschalig kamperen ten minste 500 m bedraagt;
    • 2. de afstand van de gronden waar het kleinschalig kampeerterrein feitelijk gevestigd wordt tot de naastgelegen woning ten minste 50 m bedraagt;
    • 3. de betreffende gronden direct aansluiten aan het erf van de woning van de aanvrager;
    • 4. het kleinschalig kampeerterrein in gebruik is in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober en aangetoond wordt dat buiten deze periode het terrein leeg van kampeermiddelen zal zijn;
    • 5. het terrein op een goede wijze landschappelijk wordt ingepast, afgestemd op het gebiedseigen karakter;
    • 6. geen onevenredige afbreuk plaatsvindt van:
      • de natuurlijke en landschappelijke waarden van het gebied en de directe omgeving daarvan;
      • de waardevolle essen in het gebied en de directe omgeving daarvan;
      • de stedenbouwkundige structuur van de bebouwing en omgeving;
    • 7. de te realiseren voorzieningen alleen worden bestemd voor een natweer onderkomen en uitsluitend voor eigen gasten;
    • 8. de te realiseren voorzieningen moeten in bestaande gebouwen worden verwezenlijkt en mogen niet meer dan 100 m² bedragen;
    • 9. het parkeren van komende en gaande bezoekers van de minicamping op eigen terrein plaatsvindt;
  • i. het bepaalde in artikel 14 onder b in die zin dat de gronden en bouwwerken worden gebruikt ten behoeve van tijdelijk groepskamperen, mits:
    • 1. het tijdelijk groepskamperen plaatsvindt in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober en aangetoond wordt dat buiten deze periode het terrein leeg zal zijn;
    • 2. het aantal dagen per groepskamperen ten hoogste 10 bedraagt;
    • 3. op de betreffende gronden geen trekkershutten, chalets of stacaravans worden geplaatst;
    • 4. het terrein op een goede wijze landschappelijk wordt ingepast, afgestemd op het gebiedseigen karakter;
  • j. het bepaalde in de gegeven bestemmingen en toestaan dat gebouwen ten behoeve van een kampeerterrein worden gebouwd, mits:
    • 1. een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 16 onder h is verleend;
    • 2. voldoende is aangetoond dat de bestaande gebouwen op het perceel, waarin de voorzieningen voor de minicamping kunnen worden gerealiseerd, minder dan 50² bedragen;
    • 3. de oppervlakte van de nieuw te bouwen gebouwen niet meer dan 50 m² per kampeerterrein bedraagt;
    • 4. de goot- en bouwhoogte aansluiten bij de bestaande bebouwing;
    • 5. geen onevenredige afbreuk plaatsvindt van:
      • de natuurlijke en landschappelijke waarden van het gebied en de directe omgeving daarvan;
      • de waardevolle essen in het gebied en de directe omgeving daarvan;
      • de stedenbouwkundige structuur van de bebouwing en omgeving.

Artikel 17 Overige regels

17.1 Andere wettelijke regelingen

Bij een verwijzing naar andere wettelijke regelingen is bedoeld de desbetreffende wet zoals die luidt op het tijdstip van terinzageleggen van het ontwerp van dit plan.

Hoofdstuk 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS

Artikel 18 Overgangsrecht

18.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
18.2 Afwijken

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 18.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van bouwwerk als bedoeld in lid 18.1 met maximaal 10%.

18.3 Overgangsrecht niet van toepassing

Lid 18.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

18.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

18.5 Ander strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 18.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

18.6 Onderbreken gebruik onder overgangsrecht

Indien het gebruik, bedoeld in lid 18.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

18.7 Overgangsrecht niet van toepassing

Lid 18.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 19 Slotregel

Deze regels kunnen worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Lokale bedrijventerreinen.