direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Wijzigingsplan Nieuwe Drostendiep
Status: ontwerp
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0109.100BP00051-0003

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Vanuit de Kaderrichtlijn Water en het Natuurnetwerk Nederland wordt gewerkt aan het stroomgebied Nieuwe Drostendiep. De Kaderrichtlijn Water (KRW) vormt de basis voor waterbeheerders in Nederland om de ecologische kwaliteit van het oppervlaktewater te optimaliseren. Uiterlijk in 2027 moeten alle daartoe afgesproken maatregelen uitgevoerd zijn. Waterschap Vechtstromen heeft daarvoor een planning opgesteld, die vastgelegd is in het waterbeheerplan 2016 – 2021 en het onlangs vastgestelde Waterbeheerprogramma 2022 - 2027. Het waterlichaam Nieuwe Drostendiep heeft hierin een prominente plaats gekregen. De ecologische ambitie voor de KRW in het Nieuwe Drostendiep is hoog (zie afbeelding 1.1). In de praktijk betekent dat, dat meer dan bij 'basis' en 'midden', er naar gestreefd wordt de natuurlijke kwaliteiten van het ecosysteem te herstellen. De reden voor het hoge ambitieniveau is gelegen in het relatief grote aandeel natuurgebied binnen het stroomgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.100BP00051-0003_0001.png"

Afbeelding 1.1, Waterlichamen KRW waterschap Vechtstromen (bron: Waterbeheerplan waterschap Vechtstromen)

Voor het gebied zijn er verschillende water-, klimaat- en natuuropgaven, die hebben geleid tot een breed gedragen inrichtingsplan Nieuwe Drostendiep. Het gaat hierbij om een samenwerkingsverband van Initiatiefgroep Drostendiep (agrarische ondernemers), Natuurmonumenten, Waterschap Vechtstromen, gemeente Coevorden, Stichting Het Drentse Landschap, Agrarische Natuur Drenthe en de Provincie Drenthe.

Het stroomgebied Drostendiep heeft meerdere functies in de regio. Het gebied van in totaal 7.640 hectare is onder andere belangrijk voor de plaatselijke landbouw en de natuurontwikkeling in het lager gelegen beekdal. In Nederland zijn we ons meer en meer bewust, dat sprake is van klimaatverandering. In een korte periode kan veel neerslag vallen, maar er kan ook sprake zijn van ernstige droogte. Door herinrichting van het Nieuwe Drostendiep wordt gezorgd voor een klimaatbestendig watersysteem, natuurontwikkeling en goed waterbeheer voor de landbouw en de natuur.

Binnen het project is gewerkt aan een beheermodel, waardoor zowel bovenstrooms als lager in het middengebied Broeklanden water kan worden vastgehouden. Dit betreft gebiedseigen water uit het beekdal. Door beperking van de afstroming hoog in het beekdal en het opvangen van de neerslagpieken in het lager deel van het dal wordt de landbouw beschermd tegen wateroverlast. Bijkomend effect is dat ook Coevorden hierdoor droge voeten houdt. Kortom het watersysteem van het Nieuwe Drostendiep wordt 'robuust en duurzaam' ingericht, zodat de beekdalen de verwachte klimaatontwikkeling moeten kunnen opvangen, zonder afwenteling en wateraanvoer, met een minimum aan kunstwerken en zodat dat landbouw, (aquatische) natuur, recreatie en landschap zich duurzaam kunnen ontwikkelen.

Verder wordt het waterbeheer verbeterd door in het middengebied Broeklanden over 5 kilometer aan beide zijden natuurvriendelijke oeverstroken aan te leggen met een breedte van 20 meter. Daarnaast wordt meer dan 300 hectare weidevogelreservaat aangelegd, waardoor natte natuur wordt gecreëerd. Voorgaande is mogelijk gemaakt door kavelruil, waarbij de boeren ongeveer 200 hectare inzetten en Natuurmonumenten 130 hectare grond inbrengen. Bijkomend effect is dat de natuurgronden zoveel mogelijk worden geclusterd.

De verschillende maatregelen in het projectgebied hebben tot doel:

  • ontwikkelen van natuur om verder invulling te geven aan het Natuurnetwerk Nederland (NNN);
  • verbeteren van de ecologische inrichting van de beek, zodat deze voldoet aan de normen van de Kaderrichtlijn Water (KRW);
  • herstel van de kwelsituatie en vasthouden van water in het gebied door ontwateringsmiddelen te dempen/verondiepen om wateroverlast benedenstrooms en verdroging bovenstrooms te voorkomen;
  • verminderen van de belasting van het watersysteem vanuit de landbouw, waardoor in de toekomst wordt voldaan aan de nitraatrichtlijnen en de doelstelling van Zoetwatervoorziening Oost-Nederland (ZON).

Ten behoeve van de realisering van de natuurgronden zal een deel van de agrarische bestemmingen omgezet moeten worden naar een natuurbestemming. De hoofdbestemming wordt 'Natuur'. In dit wijzigingsplan worden deze bestemmingen omgezet naar natuur, zodat het plan, zoals hiervoor beschreven, kan worden uitgevoerd. Het wijzigingsplan is gebaseerd op het bestemmingsplan Buitengebied.

1.2 Globale ligging en begrenzing plangebied

Het projectgebied Nieuwe Drostendiep vormt een deel van de beek tussen de brug bij Aalden/Zweeloo en de Verlengde Hoogeveensche Vaart bij de A37 en de N34. Het beekdal waar het hier om gaat ligt in het gebied van de Westerstroom, de Huismaten, het Klenkerveld en de Broeklanden.

Om een meer compleet beeld te krijgen is het totale projectgebied, waar alle uit te voeren maatregelen moeten plaatsvinden weergegeven op afbeelding 1.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.100BP00051-0003_0002.png"

Afbeelding 1.2 Overzichtskaart van het complete projectgebied (bron: topografische kaart)

Onderliggend wijzigingsplan heeft betrekking op een deel van het projectgebied Nieuwe Drostendiep. Het gaat hierbij zoals gezegd om de landbouwgronden, die omgezet worden naar natuur. De landbouwgronden liggen verspreid binnen het totale projectgebied. Om een beeld te kunnen vormen zijn deze gronden groen weergegeven allen met plussen gevuld in onderstaande afbeelding. De overzichtskaart is ook als Bijlage 1 bij deze toelichting gevoegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.100BP00051-0003_0003.png"

Afbeelding 1.3, Overzichtskaart betrokken agrarische gronden (groen gekleurd, gevuld met plussen)

1.3 Vigerend plan

Het wijzigingsgebied ligt binnen het bestemmingsplan 'Buitengebied' (vastgesteld 9 december 2014). In het gebied zijn de volgende bestemmingen, dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen van toepassing:

  • 'Agrarisch met waarden - Essenlandschap';
  • 'Agrarisch met waarden - Beekdallandschap';
  • 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde';
  • 'vrijwaringszone - laagvliegroute'.

Op basis van de beide agrarische bestemmingen is het mogelijk de bestemming te wijzigen in een natuurbestemming, zoals deze ook zijn opgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied uit 2014. De bestemming 'Natuur', zoals weergegeven in artikel 17 van het bestemmingsplan is daarbij uitgangspunt. In dit wijzigingsplan worden de gronden voor natuurontwikkeling omgezet naar 'Natuur'.

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 een meer uitgebreide omschrijving gegeven van het plan, mede op basis van het huidige geldende ruimtelijke beleid. Hoofdstuk 3 gaat in op de verschillende relevante beleidsstukken op Rijks-, Provinciaal en gemeentelijke niveau. Ook wordt in dit hoofdstuk ingegaan op het GGOR dat als basis heeft gediend voor dit wijzigingsplan. De omgevingsaspecten komen aan de orde in hoofdstuk 4. Hoofdstuk 5 geeft vervolgens het juridisch kader van dit wijzigingsplan weer. De uitvoerbaarheid, zowel economisch als maatschappelijk komen in hoofdstuk 6 aan de orde.

Hoofdstuk 2 Projectomschrijving en achtergrond

Dit hoofdstuk geeft een korte beschrijving van het project, toegespitst op de deelgebieden Broeklanden en Huismaten. Waar mogelijk wordt meer specifiek ingegaan op de agrarische gronden, waarop dit wijzigingsplan in feite betrekking heeft.

Een uitgebreidere beschrijving van de historische ontwikkeling van het beekdal en een beschrijving van het geologie, hydrologie en watersysteem zijn opgenomen in het Definitieve Ontwerp. Dit ontwerp is toegevoegd als Bijlage 3 en als Bijlage 4 aan deze toelichting op het wijzigingsplan.

2.1 Ruimtelijke structuur en inrichting

Het project Nieuwe Drostendiep is onderverdeeld in deelgebieden. Het projectgebied is grotendeels aangemerkt als NNN (Natuurnetwerk Nederland), maar is nog niet geheel als natuur ingericht. Voor de deelgebieden Broeklanden en Huismaten is voor de herinrichting nodig dat bepaalde agrarische percelen worden omgevormd naar natuur. Onderliggende wijzigingsplan moet het mogelijk maken de agrarische bestemming te wijzigen naar natuur. Daarnaast hebben bepaalde percelen al de bestemming 'Natuur', maar moeten nog ingericht worden. Ter onderbouwing heeft eveneens een m.e.r.-beoordeling plaats gevonden. De m.e.r.-beoordeling toetst de ontwikkelingen op de percelen in de deelgebieden Broeklanden en Huismaten ten behoeve van dit wijzigingsplan. De m.e.r.-beoordeling is als Bijlage 2 bij dit wijzigingsplan.

De agrarische percelen die worden gewijzigd naar een natuurbestemming zijn groen gearceerd aangegeven in onderstaande afbeelding 2.1.

De werkzaamheden op de agrarische gronden zullen in hoofdzaak beperkt blijven tot het afplaggen van de toplaag in deelgebied Huismaten en in de directe nabijheid van de beek over een strook van circa 40 meter aan weerszijden creëren van natuurlijke oevers. Voor een meer algemeen beeld van de maatregelen wordt verwezen naar paragraaf 2.2 en 2.3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.100BP00051-0003_0004.png"

Afbeelding 2.1 Percelen met functieverandering agrarisch naar natuur (groen, gevuld met plussen).

2.2 Voorgenomen maatregelen Broeklanden

In deelgebied Broeklanden wordt invulling gegeven aan de ontwikkeling tot weidevogelgebied en naar vochtig hooiland. Voor de omvorming van het gebied naar weidevogelgebied en vochtig hooiland is herstel van het hydrologisch systeem nodig. In het kader van de KRW-doelstellingen is herstel van natuurlijke beekprocessen gewenst.

In de Broeklanden zijn de volgende maatregelen voorzien:

  • aanleg van een ondiepe, smalle meanderende beekloop in het laagste deel van het beekdal in combinatie met demping van de huidige loop van het Nieuwe Drostendiep;
  • verondiepen en deels verbreden van verschillende sloten en watergangen variërend van 30 cm tot 70 cm diep t.o.v. bestaand maaiveld;
  • ontwikkeling van plas-dras oevers langs enkele verondiepte sloten en watergangen (verondiept tot 70 cm onder maaiveld);
  • het verwijderen van zoden (ter hoogte van de overgang naar Huismaten);
  • aanleg vaneen onderhoudspad aan één zijde van de hermeanderde beek;
  • verwijderen van 2 stuwen, 1 stuw blijft in gestreken stand voorlopig staan;
  • aan het benedenstroomse einde van Broeklanden wordt een nieuwe stuw gebouwd voor het vasthouden van gebiedseigen water in extreme situaties. In normale situaties staat deze stuw in gestreken stand (geen vispassage nodig);
  • vervangen van de duiker ter hoogte van de Mosterddijk.

2.3 Voorgenomen maatregelen Huismaten

Binnen de Kaderrichtlijn water is het Nieuwe Drostendiep aangewezen als waterloop met hoge ecologische ambitie. Momenteel voldoet de waterloop nog niet aan de natuurlijke kwaliteiten die nagestreefd worden.

Door herstel van het hydrologische systeem en een effectieve verschraling van de bodem worden kansen gecreëerd voor de ontwikkeling van vochtig hooiland. Daarnaast wordt in het laagste deel van het deelgebied klein zeggenmoeras beoogd. Hiervoor zijn de volgende maatregelen in deelgebied Huismaten nodig:

  • aanleg van een ondiepe, smalle meanderende beekloop in het laagste deel van het beekdal in combinatie met demping van de huidige loop van het Nieuwe Drostendiep;
  • het gedeeltelijk dempen van de Boksloot;
  • aanleg van een slenk ter hoogte van de gedempte Boksloot;
  • aanleggen vispassages;
  • aanbrengen verdeelwerk om water vast te houden;
  • aanbrengen van duikers;
  • herprofilering van watergangen tot boven het drainage niveau;
  • pluksgewijs teelaarde verwijderen variërend van 20 cm diep tot diverse ontgravingsdiepten;
  • verwijderen van zoden tot 10 cm diepte.

2.4 Oppervlaktewatersysteem, historie en huidige situatie

Het plangebied Nieuwe Drostendiep maakt deel uit van de stroomgebieden Aalderstroom en het Nieuwe Drostendiep. De beek Aalderstroom/Westerstroom stroomt vanaf het dorp Aalden het plangebied Nieuwe Drostendiep binnen. In 2006/2007 is de Westerstroom opnieuw ingericht waarna de beek onder andere weer een meanderende loop heeft gekregen. De oude gekanaliseerde beek is gedempt. Ter hoogte van de overgang naar deelgebied Huismaten is toen een stuw aangelegd vanwege het geringe verhang van de beek. Als gevolg hiervan is er in de huidige situatie weinig stroming in de beek. Na de stuw loopt de Westerstroom via de Boksloot naar de Verlengde Hoogeveense Vaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.100BP00051-0003_0005.png"

Afbeelding 2.2 Oppervlaktewatersysteem met stroomrichting (bron: Geoweb Waterschap Vechtstromen)

In de 20e eeuw zijn de beken Aalderstroom/Westerstroom en het Drostendiep rechtgetrokken en gekanaliseerd. In die tijd zijn de meeste oude slootjes gedempt en is een stelsel van diepe afvoersloten en buisdrainage aangelegd. De buisdrainagesystemen en met name de diepe afvoersloten en het diepe Nieuwe Drostendiep hebben een sterk drainerende werking op het kwelwater. Door de sterke drainage kan het kwelwater in de huidige situatie niet tot aan maaiveld komen en de wortelzone van vegetatie niet bereiken. Daarnaast stroomt regenwater snel af naar het Nieuwe Drostendiep en wordt uit het gebied afgevoerd. In de zomer zakt de grondwaterstand behoorlijk ver beneden maaiveld weg. Als gevolg van het wegzakken van de grondwaterstand valt in de zomer een groot deel van het veenpakket droog, waardoor oxidatie van het veen optreedt. In de Westerstroom bevindt zich nog een vast overlaat.

In Broeklanden zijn in de jaren zeventig ook grootschalige buisdrainagesystemen aangelegd. In samenhang hiermee is een nieuw stelsel van diepe afvoersloten gerealiseerd en zijn de meeste oude slootjes gedempt. Dit stelsel watert af op het eveneens diepe Nieuwe Drostendiep. De buisdrainagesystemen en met name de diepe afvoersloten en het diepe Nieuwe Drostendiep hebben een sterk drainerende werking op het kwelwater.

Het Nieuwe Drostendiep is een rechte, diepe, trapeziumvormige watergang en loopt vanaf Huismaten door naar Broeklanden. In deze hoofdwatergang zijn enkele stuwen aanwezig. Door deze stuwen is er momenteel nauwelijks verhang. De Laak (vanuit het noorden) en De Zwollings (vanuit het oosten) monden uit in het Nieuwe Drostendiep. Het Nieuwe Drostendiep loopt onder de Verlengde Hoogeveense Vaart door en mondt 8 kilometer later uit op het Stieltjeskanaal.

2.5 Kaderrichtlijn Water

De benedenloop van het Nieuwe Drostendiep tot en met Huismaten is een KRW-waterlichaam. Het waterlichaam is getypeerd als moerasbeek (R20). Het Nieuwe Drostendiep is momenteel een rechte, diepe, trapeziumvormige watergang en de ecologische inrichting van de beek voldoet niet aan de KRW-doelen. Er moet weer meer ecologische variatie in komen, met stromingsverschillen in binnen- en buitenbochten, erosie en aanlanding. Daarnaast moet de beek vispasseerbaar worden. De beek maakt deel uit van het vismigratienetwerk van het waterschap.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk wordt, voor zover van belang, ingegaan op het relevante

rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifiek voor het plangebied geldende uitgangspunten benoemd.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 NOVI

De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervalt geheel (uitgezonderd Caribisch Nederland en Caribische Exclusieve Economische Zone). De NOVI geldt verder als wijziging van enkele onderdelen van het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) op grond van de Waterwet.

De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving. Omgevingskwaliteit is daarmee het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit.

De NOVI stelt een nieuwe aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het rijk.

Nationale belangen

Met de NOVI benoemt het Rijk 21 nationale belangen. De eerste drie nationale belangen zijn van een ander, meer overkoepelend karakter, dan de overige. De volgende belangen zijn voor het project van belang:

Nationaal belang 14: Waarborgen van de waterveiligheid en de klimaatbestendigheid (inclusief vitale infrastructuur voor water en mobiliteit).

Zoals in de inleiding al is aangegeven maakt dit wijzigingsplan onderdeel uit van een totaalpakket aan maatregelen, die bijdraagt aan een klimaatbestendig watersysteem, natuurontwikkeling en goed waterbeheer voor de landbouw en de natuur.

Nationaal belang 19: Behouden en versterken van cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van (inter-)nationaal belang.

In het plan 'Wijzigingsplan Nieuwe Drostendiep' worden landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten behouden en versterkt, wat bijdraagt aan dit nationale belang. Zo is bijvoorbeeld door de kavelruil bereikt dat door clustering meer uniforme sterke landbouwgronden ontstaan en datzelfde geldt voor de nieuwe natuur. Het stroomgebied wordt eveneens versterkt door de aanleg van natuurvriendelijke oevers en een meanderende beek, zodat de landschappelijke structuur wordt verbeterd.

Nationaal belang 20: Verbeteren en beschermen van natuur en biodiversiteit.

Het plangebied 'Wijzigingsplan Nieuwe Drostendiep' is in juni 2020 aangewezen als Natuurnetwerk Nederland. Met dit plan wordt invulling gegeven aan de ontwikkeling van het Natuurnetwerk Nederland. Daarmee draagt het plan bij aan het nationale netwerk voor natuur. Het totaalplan Nieuw Drostendiep draagt door de verschillende ingrepen in het landschap bij aan het herstel in een meer evenwichtig beekbiotoop. Onderliggend wijzigingsplan maakt hiervan onderdeel uit, waarbij landbouwgronden worden omgezet naar natuurgronden. Hierdoor ontstaat tevens een groter aaneengesloten natuurgebied, dat hierdoor beter beschermd kan worden. Zie ook paragraaf 3.2.1.

Prioriteiten

Tevens geeft de NOVI richting met behulp van vier prioriteiten:

  • 1. ruimte voor klimaatadaptatie en energiestrategie;
  • 2. duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Afwegingsprincipes

Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als de ondergrond. Zo wordt 'omgevingsinclusief' beleid gevoerd. De NOVI onderscheidt daarbij drie afwegingsprincipes:

  • 1. combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  • 2. kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  • 3. afwentelen wordt voorkomen.

Afweging

In dit plangebied wordt natuurontwikkeling gecombineerd met het maken van een klimaatbestendig watersysteem en goed waterbeheer voor de landbouw. Er is dus sprake van een combinatie van functies (afweging 1). Bij het totale projectplan staat het herstellen en verruimen van het stroomgebied van het Drostendiep, het creëren van een robuust landbouwgebied en het maken van een meer aaneengesloten natuurgebied centraal, waarbij het eveneens gaat om het herstellen van landschappelijke en cultuurhistorisch structuren. Hiermee wordt voldaan aan het tweede afwegingsprincipe. Het projectplan als geheel wordt gezien als een toekomstgerichte en robuuste gebiedsinrichting, die naar verwachting geen negatieve invloed zal hebben op de mogelijkheden en behoeften van toekomstige generaties, waarmee het aansluit op afwegingprincipe 3.

3.1.2 Conclusie

Voorliggend plan geeft invulling aan het ontwikkelen van natuur binnen het Natuurnetwerk Nederland. Daarnaast draagt de natuurontwikkeling in dit wijzigingsplan bij aan het vasthouden van water, recreatie en versterking van cultuurhistorische en landschappelijke waarden van het projectplan. Dit past binnen het nieuwe beleid zoals opgenomen in de NOVI.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie en -verordening Drenthe

Het ruimtelijk beleid van de provincie is opgenomen in de Omgevingsvisie Drenthe 2018. In de Provinciale Omgevingsverordening Drenthe zijn de beleidsuitgangspunten vertaald in bindende regels.

Missie
De missie voor de Omgevingsvisie Drenthe luidt:

"Het waarderen van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe passend bij deze kernkwaliteiten."

In de omgevingsvisie zijn zes verschillende kernkwaliteiten benoemd die voor de Drentse ruimtelijke identiteit centraal staan. Het gaat om landschap, cultuurhistorie, aardkundige waarden, archeologie, rust en natuur.

Daarnaast zijn er ontwikkelingen die van invloed zijn op de robuuste systemen en die Drenthe blijvend veranderen. Dit zijn:

  • de demografische ontwikkeling;
  • de klimaatverandering;
  • de afname van de biodiversiteit;
  • de transitie naar een kennis- en netwerkeconomie;
  • de transitie naar een duurzame energievoorziening.

Deze ontwikkelingen vormen de strategische opgaven in de Omgevingsvisie. Deze opgaven vragen om een integrale en zorgvuldige afweging binnen en tussen de verschillende robuuste systemen. Daarbij zoekt de provincie naar toegevoegde waarde en streeft ze naar het behoud, en zo nodig, de ontwikkeling van de Drentse ruimtelijke identiteit. Kortom, het combineren van functies, kwaliteiten en strategische opgaven en dit wordt het combinatiemodel genoemd.

Ambities en belangen

Natuur

Natuur neemt in de Omgevingsvisie een meervoudige rol in. Natuur betreft zowel een aanwezige kwaliteit – af te meten aan de biodiversiteit – als een te ontwikkelen functie (natuurontwikkeling) als een te waarderen (beleven) gebied. De provincie streeft naar beleefbare natuur én naar natuur met een economische waarde, naar variatie in en tussen levensgemeenschappen en naar de voor Drenthe kenmerkende natuur. Daarvoor is bescherming van natuur essentieel. De samenhang tussen biodiversiteit en natuurwaarden (binnen en buiten het NNN) is groot. In de Natuurvisie 2014-2040 (zie ook paragraaf 3.2.3) is uitgewerkt hoe de samenhang versterkt kan worden.

Biodiversiteit

Biodiversiteit is de veelheid aan planten en dieren in samenhang met elkaar en de omgeving, met variaties in genen, soorten en gemeenschappen. De biodiversiteit van het bodemleven is essentieel voor een goed functionerende en gezonde bodem en daarmee voor een toekomstbestendige landbouw. Schoon water en schone lucht zijn randvoorwaarden voor biodiversiteit. Het behouden en versterken van de biodiversiteit in Drenthe is van provinciaal belang en werkt door in meerdere beleidsvelden.

Kernkwaliteiten

De kernkwaliteiten zijn de kwaliteiten die bijdragen aan de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe. Samen met vertegenwoordigers van overheden, belangengroepen, marktpartijen en inwoners zijn de volgende kernkwaliteiten van Drenthe benoemd:

  • 1. rust, ruimte, natuur en landschap;
  • 2. oorspronkelijkheid (authenticiteit, Drents eigen);
  • 3. noaberschap;
  • 4. menselijke maat;
  • 5. veiligheid;
  • 6. kleinschaligheid (Drentse schaal).

Ruimtelijke ontwikkelingen

De provincie wil ontwikkelingen stimuleren die een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. Deze kwaliteit zit voor de provincie in het zorgvuldig gebruik maken van de ruimte, het behouden en waar mogelijk versterken van de kernkwaliteiten en het waarborgen van de kwaliteit van het milieu en de leefomgeving.

Bovengenoemde punten 1,2 en 5 zijn met name van belang bij dit wijzigingsplan. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt door de gerealiseerde kavelruil bereikt dat er een meer aaneengesloten natuurgebied ontstaat, wat ook overeenkomt met het aangewezen NNN-gebied. Het stroomgebied van het Drostendiep wordt in zijn natuurlijk loop versterkt door de aanleg van natuurvriendelijke oevers. In het projectplan als totaal staan waterveiligheid en klimaatbestendigheid voorop, zodat ook wordt voldaan aan de kernkwaliteit 'veiligheid'. Bij de omgevingsaspecten in hoofdstuk 4 wordt omschreven hoe rekening is gehouden met de kernkwaliteiten archeologie, aardkundige waarden, cultuurhistorie en landschap.

3.2.2 Omgevingsverordening Drenthe

De Omgevingsvisie is verder vertaald naar een verordening, voor zover het planologisch relevante aspecten betreft. De Omgevingsverordening is op 3 oktober 2018 vastgesteld. In de Provinciale Omgevingsverordening Drenthe is opgenomen dat in een ruimtelijk plan uiteengezet wordt hoe het desbetreffende plan zich verhoudt tot het behoud en de ontwikkeling van de bij het plan betrokken kernkwaliteiten conform het provinciaal beleid, en de strategische opgaven en de sturingsniveaus zoals die zijn verwoord in de omgevingsvisie.

 

3.2.3 Natuurvisie 2014-2040

Provinciale staten (PS) hebben op 2 juli 2014 de Natuurvisie 2040 Drenthe ‘Gastvrije natuur’ vastgesteld. In de visie streven PS naar natuur die tegen een stootje kan, die beleefbaar is voor mensen en die bijdraagt aan de economische ontwikkeling van Drenthe. Beschermen, beleven en benutten zijn de sporen waar invulling aan wordt gegeven. Natuur, landbouw en bebouwing worden waar het kan verweven met elkaar.

Provincies zijn verantwoordelijk voor instandhouding en ontwikkeling van de biodiversiteit. Drenthe heeft een grote biodiversiteit. Ondanks alle inspanningen van de afgelopen jaren, staat de biodiversiteit in Drenthe nog steeds onder druk. Met de Natuurvisie gaat de provincie door met het beleid om de natuur

in Drenthe robuust en vitaal te maken. Natuur, die tegen een stootje kan en waar soorten zich goed kunnen handhaven, met leefgebieden voor (inter-)nationaal beschermde soorten en ruimte voor karakteristieke Drentse soorten en landschappen.

Drenthe is als provincie vanwege de mooie natuur en het landschap in trek bij de toerist. De beleefbaarheid van de Drentse natuur en het landschap moet behouden en versterkt worden. Dat is tevens belangrijk voor de Drentse economie en werkgelegenheid.

Samengevat zijn de ambities voor de natuur in Drenthe:

• natuur is robuust en vitaal;
• natuur is beleefbaar en draagt bij.

3.2.4 Natuurnetwerk Nederland

Ook voor Drenthe zijn de gebieden aangewezen die onderdeel van het NNN zijn. Dit zijn voor het overgrote deel natuurgebieden, maar er liggen ook recreatiegebieden, landbouwgronden en woningen in. Een groot deel van het NNN is inmiddels gerealiseerd, maar het is nog niet helemaal klaar. De provincie gaat door met het ontwikkelen van het NNN en de ecologische verbindingen. Hierbij is het van belang dat ook andere kernkwaliteiten zoals landschap, cultuurhistorie, aardkundige waarden en archeologie behouden blijven en worden versterkt.

Het gebied is al aangewezen als NNN-gebied, en door de natuurontwikkeling wordt bijgedragen aan de ambitie om het NNN verder te ontwikkelen.

3.2.5 Stiltegebied Mars- en Westerstroom

Een groot gebied ten westen, noorden en oosten van Oosterhesselen behoort tot het aangewezen stiltegebied Mars- en Westerstroom. Binnen de Provinciale Omgevingsverordening zijn hiervoor regels bepaald, die in het bijzonder betrekking hebben op het verbod tot het houden van grootschalige evenementen en verder een verbod inhouden op het gebruik van omroepinstallaties, sirene, hoorn of daarmee vergelijkbare installaties met het doel het geluid te versterken. Ook zijn modelvliegtuigen, - auto's en -boten met een verbrandingsmotor verboden in de als zodanig aangewezen gebieden. Ook installaties om muziek te versterken zijn verboden. Tot slot zijn motorvoertuigen buiten de openbare weg (of daarmee gelijk te stellen voorzieningen) niet toegestaan en ook toertochten met motorvoertuigen zijn in deze gebieden verboden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.100BP00051-0003_0006.png"

Afbeelding 3.1 Gedeelte van de kaart stiltegebieden provincie Drenthe EU-geluidsbelastingskaart (bron: Provincie Drenthe)

De gronden waarop dit wijzigingsplan is gebaseerd vallen voor het overgrote deel buiten de werkingssfeer van het aangewezen stiltegebied Mars- en Westerstroom. Echter liggen twee gebieden/percelen, die worden omgevormd naar natuur wel binnen het stiltegebied. Het gaat hierbij om de twee percelen, zoals op onderstaande afbeelding is weergegeven. Het betreft hier de twee gemarkeerde gebiedjes binnen het lila vlak.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.100BP00051-0003_0007.png"

Afbeelding 3.2 Stiltegebied en gebieden Wijzigingsplan (bron: RoyalHaskoningDHV)

De verbodsbepalingen in de Provinciale Omgevingsverordening, zoals opgenomen in 7.4, gelden daardoor voor de beide percelen.

Voor wat betreft de gebieden die binnen het stiltegebied liggen kan worden gesteld, dat de wijziging van agrarisch naar de bestemming 'Natuur' niet wordt gezien als een (nieuwe) geluidproducerende activiteit en ook niet gericht is op het laten ontstaan van (nieuwe) geluidproducerende activiteiten. Vastgesteld kan worden dat gelet op het aspect stilte in algemeenheid de wijziging naar natuur een verbetering inhoudt ten opzichte van de huidige agrarische bestemming. Het aspect stiltegebied behoeft geen nadere onderbouwing in het kader van dit wijzigingsplan.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Coevorden 2013 - 2023

Beleidskader

De Structuurvisie Coevorden 2013-2023 (vastgesteld in december 2013) geeft een strategische ruimtelijke visie op ontwikkelingen op het gemeentelijk grondgebied. De gemeente geeft hierin aan waar ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt worden en op welke wijze deze gerealiseerd moeten en kunnen worden. Hiermee wil de gemeente helderheid verschaffen voor de inwoners, ondernemers en andere partners in de gemeente.

Met het vaststellen van de structuurvisie wil de gemeente meerdere doelen bereiken, namelijk:

  • integrale visievorming voor de lange termijn;
  • bijeenbrengen en afwegen van belangen (inhoudelijk en procesmatig);
  • toetsings- en inspiratiekader voor ruimtelijke beslissingen;
  • basis voor uitwerking in juridisch-planologische kaders (zoals bestemmingsplannen).

Binnen de structuurvisie wordt de Visiekaart ingezet om de binnen de visie geformuleerde doelen te realiseren. Voor wat betreft het gebied van de Nieuwe Drostendiep wordt in het bijzonder ingezet op een viertal punten. Het gaat hierbij om de realisering van natuur, waterberging, stiltegebied en tot slot de versterking van landschap en cultuurhistorie. Het stiltegebied betreft het meest noordelijke deel van het projectgebied en betreft een beperkt deel van dat gebied.

De visualisatie hiervan is weergegeven in onderstaand kaartbeeld (gedeelte Visiekaart) inclusief legenda.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.100BP00051-0003_0008.png"

Afbeelding 3.3 Gedeelte van de Visiekaart uit de Structuurvisie 2013 - 2023

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.100BP00051-0003_0009.png"

Afbeelding 3.4 Legenda behorend bij Visiekaart uit de Structuurvisie 2013 -2023.

Zoals in de inleiding al is aangegeven vormt de Kaderrichtlijn Water een belangrijke aanleiding voor dit project. De ecologische ambitie voor de KRW in het Nieuwe Drostendiep is hoog (zie ook 1.1 ). In de praktijk zal gestreefd moeten worden om de natuurlijke kwaliteiten van het ecosysteem te herstellen. Reden voor het hoge ambitieniveau is gelegen in het relatief grote aandeel natuurgebied binnen het stroomgebied. Daarnaast wordt er nieuwe natuur ontwikkeld, waardoor er ook een meer aangesloten geheel ontstaat. Ook wordt door de geplande werkzaamheden binnen het project Nieuwe Drostendiep bereikt dat in het gebied ook water vastgehouden kan worden in geval van wateroverlast.

Eveneens wordt een bijdrage geleverd aan herstel en versterking van het landschap en de cultuurhistorie. Dit wordt bereikt door meanderend beekherstel, waarbij zoveel mogelijk de oude loop van de beek in ere wordt hersteld en door het herstellen van houtwallen en zandkoppen. Ook wordt de landbouwkundige structuur verbeterd door het feit dat meer aaneengesloten landbouwgebieden ontstaan buiten het projectgebied en door de uitruil van gronden binnen het projectgebied, die gebruikt worden voor natuurontwikkeling.

De rol van het water

Binnen de structuurvisie is eveneens aangegeven dat water een belangrijke rol speelt binnen de gemeente. Binnen diezelfde visie zijn drie plekken opgenomen waar in de toekomst het Waterschap waterbergingsgebieden realiseert, waarvan Oosterhesselerlanden er één is.

Als het gaat om het aspect water, dan kunnen er een aantal sterke en zwakke punten worden benoemd, namelijk:

Sterke punten zijn:

  • Aanwezigheid van recreatieplassen;
  • Drie belangrijke beeksystemen;
  • Ruimte voor waterbergingsgebieden

De zwakke punten zijn:

  • Door de relatief hoge ligging, weinig urgentie rondom garanderen waterveiligheid;
  • Aanwijzen van landbouwgronden als bergingsgebieden ligt gevoelig binnen agrarische
  • sector;
  • Hoge kosten voor maatregelen waar geen zichtbaar rendement op volgt.

Landelijk, maar ook wereldwijd, zien wij dat het klimaat veranderd. De gemiddelde temperatuur zal stijgen. De winters worden steeds natter en de zomers droger. In tijden van regen kan er in een korte tijd enorm veel neerlag vallen. Daar staat tegenover dat in de afgelopen 50 jaar veel is gebouwd en er daardoor veel verhard oppervlak is ontstaan. Hierdoor ontstaan problemen. Het regenwater kan niet wegzakken in de bodem en stroomt snel weg, waardoor er kans bestaat voor overstromingen.

Ingezet moet worden op het vasthouden en bergen van water, proberen water langer in het natuurlijke systeem te houden. Zo kunnen we piekbelasting voorkomen en zorgen voor reserves in geval van droogte. Het waterschap zet verder in op noodbergingsgebieden, gebieden die tijdelijk onder water gezet kunnen worden bij piekbelasting.

Vastgesteld kan worden dat het project Nieuwe Drostendiep prima past binnen de beleidsuitgangspunten van de structuurvisie. Er wordt gewerkt aan beekherstel, het langer vasthouden van het water in de hoger gelegen delen van het stroomgebied van de beek en vernatting van het gebied, waar dit wijzigingsplan betrekking op heeft.

In algemene zin kan worden aangegeven dat het project een kans biedt voor het combineren van ruimtelijke ontwikkelingen met watermaatregelen en het creëren van een natuurlijke watersysteem. Twee kansen, die ook worden benoemd in de structuurvisie.

3.3.2 Bestemmingsplan "Buitengebied"

Bij de landbouwgronden die onderdeel uitmaken van dit wijzigingsplan hebben we te maken met een tweetal agrarische bestemmingen, namelijk:

  • Agrarisch met waarden – Beekdallandschap, artikel 3;
  • Agrarisch met waarden – Essenlandschap, artikel 4.

Beide bestemmingen bevatten een wijzigingsbevoegdheid. Op grond van deze wijzigingsbevoegdheid kunnen de betreffende agrarische bestemmingen worden gewijzigd. Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemmingen wijzigen in de bestemmingen 'Natuur', 'Water' en/of 'Bos - Beplantingsstrook' ten behoeve van natuurontwikkeling. Voorwaarden hierbij zijn dat het wijzigingsplan onderdeel moet zijn van een provinciaal natuurbeheerplan en dat de inrichting plaatsvindt conform een door burgemeester en wethouders goed te keuren inrichtingsplan. Aan deze voorwaarden is voldaan, toen de provincie in 2020 het gehele gebied deel liet uitmaken van het NNN en de natuurambitie en natuurbeheertypen heeft toegevoegd aan het Natuurbeheerplan.

Beoordeling van het plan op basis van de drie belangrijkste voorwaarden voor wijziging van het bestemmingsplan Buitengebied kan worden aangegeven dat het gaat om natuurontwikkeling. De provincie is partij en heeft het gebied aangewezen als NNN en heeft het gebied toegevoegd aan het Natuurbeheerplan. Tot slot kan worden vastgesteld dat het college van Burgemeester en wethouders heeft ingestemd met het inrichtingsplan. De gemeente participeert zelf ook in het project Nieuwe Drostendiep. De bestuurlijke Stuurgroep Nieuwe Drostendiep, waarin de gemeente vertegenwoordigd is, heeft het inrichtingsplan (DO) in juni 2021 vastgesteld. Tot slot kan vastgesteld worden dat het wijzigingsplan voldoet aan de drie gestelde voorwaarden uit het bestemmingsplan Buitengebied.

In algemene zin moet eveneens aan een algemeen afwegingskader worden voldaan, zoals dat binnen de beide agrarische bestemmingen is opgenomen. Het gaat hierbij om de volgende zaken, waarbij vastgesteld moet worden dat de wijzigingsbevoegdheid niet leidt tot een onevenredige aantasting van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld, waaronder begrepen de architectonische en/of cultuurhistorische waarde van andere bebouwing;
  • b. de landschappelijke inpassing;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de verkeersveiligheid;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen gronden.

Vastgesteld kan worden dat een aantal zaken niet aan de orde is bij dit wijzigingsplan, namelijk het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheid, omdat er niets veranderd aan de omliggende straten en wegen. Ook wordt er niet gebouwd. De aspecten van landschappelijke inpassing, milieusituatie en gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen gronden komen aan de orde in hoofdstuk 4, waar deze aspecten in een breder kader worden afgewogen.

3.3.3 Notitie Ruimtelijke Kwaliteit

Met de Notitie Ruimtelijke Kwaliteit wil de gemeente werken aan het verhogen van de ruimtelijke kwaliteit in het buitengebied. De notitie is gericht op landschappelijke inpassing, oriëntatie, erf(-situatie) en indeling van nieuwe of vernieuwde bebouwing in het buitengebied. Binnen de notitie worden vier landschapstypen beschreven, die de basis vormen voor de beoordeling.

Hoewel meer gericht op de realisering van bebouwing en erven zijn binnen de notitie een aantal kernkwaliteiten per landschapstype geformuleerd. Het wijzigingsplan en ook het projectplan vallen binnen het Beekdallandschap. Belangrijkste kernkwaliteiten van dit type landschap zijn een laaggelegen beekdal met hoogteverschillen, karakteristieke sloten- en beplantingspatroon haaks op de beek, beek- en slootoevers met variërende vegetatietypen, nauwelijks bebouwing en openheid.

Het projectplan betreft beekherstel, waarbij uitgangspunt is de beek weer te laten meanderen, waarbij zoveel mogelijk de oude loop van de beek in ere wordt hersteld. Ook wordt ingezet op de realisering van flauwe beekoevers ten behoeve van een grotere variatie in vegetatie (biodiversiteit), waarbij de waardevolle hoger gelegen delen worden meegenomen in het ontwerp en onaangeroerd blijven. De sloten worden op plaatsen verondiept, maar het karakteristieke slotenpatroon blijft gehandhaafd. Het wijzigingsplan maakt geen bebouwing mogelijk, zodat de openheid gewaarborgd blijft.

Met het inrichtingsplan en daarmee ook met het wijzigingsplan worden de kernkwaliteiten van het Beekdallandschap onderschreven en waar mogelijk versterkt.

3.4 Conclusie en afweging beleidskader

3.4.1 Algemeen

Op basis van de uitgangspunten voor het plangebied kan worden vastgesteld dat een aantal agrarische gronden een functieverandering krijgen naar 'Natuur'. De gronden worden ingezet voor het creëren van 'natte natuur'. Verder krijgt het een functie voor het langer vasthouden van water binnen het gebied bij hevige regenbuien. In het totaalplan zal de Nieuwe Drostendiep meer natuurlijke oevers krijgen. De bestaande oevers zullen deels worden afgegraven, zodat de watercapaciteit van het totale gebied zal toenemen. De functieverandering wordt mogelijk gemaakt, door grondruil. Enerzijds is hierdoor meer eenheid ontstaan in het al aanwezige natuurgebied als geheel en anderzijds zal ook door toevoeging van gronden aan het landbouwgebied de landbouw als geheel buiten het plangebied worden versterkt.

Aanpassingen van de oevers van de Nieuwe Drostendiep versterken het natuurlijk aanzien ervan en daarmee ook het landschap als geheel.

3.4.2 Rijks- en Provinciaal beleid

Vastgesteld kan worden dat er vanuit het Rijksbeleid en Provinciaal beleid geen belemmeringen aanwezig zijn voor de gevraagde natuurontwikkeling.
In dit plan wordt natuurontwikkeling mogelijk gemaakt, waarbij ook is ingezet op landschap en cultuurhistorie. Voorgaande past in het beleid van de provincie Drenthe om de natuur in de provincie te versterken en beleefbaar te maken. Binnen het project wordt eveneens ingezet op de biodiversiteit. Het gebied waarop dit wijzigingsplan betrekking heeft, is al aangewezen als NNN-gebied, en door de natuurontwikkeling wordt bijgedragen aan de ambitie om het NNN verder te ontwikkelen.

3.4.3 Gemeentelijk beleid

Vastgesteld kan worden dat voldaan wordt aan drie van de vier uitgangspunten van de Structuurvisie voor dit gebied. Immers het wijzigingsplan zet in op de realisering van natuur en waterberging. Terwijl als bijkomend effect een versterking van het landschap en de cultuurhistorie (beekherstel) plaatsvindt.

Door de gerealiseerde kavelruil in het plangebied hebben de grondeigenaren van de percelen waarvan in dit onderhavige wijzigingsplan de bestemming wijzigt in 'Natuur' al notarieel en bij het kadaster vastgelegd dat zij de natuur conform het natuurbeheerplan gaan realiseren en beheren. Het wijzigingsplan is een bevestiging van de al gevestigde kwalitatieve verplichting op de onderhavige percelen.

Het algemeen afwegingskader komt in algemene zin aan de orde in hoofdstuk 4.

Vastgesteld kan worden dat deze ruimtelijke ontwikkeling past binnen het gemeentelijk geformuleerde beleid.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Algemeen

De activiteiten/ingrepen die in het kader van het inrichtingsplan worden uitgevoerd kunnen globaal als volgt worden weergegeven:

  • 1. afbreken en aanleggen van waterwerken (duikers, stuwen);
  • 2. wijzigen van de loop van het Nieuwe Drostendiep;
  • 3. afplaggen en afgraven;
  • 4. ophogen van bodem;
  • 5. aanpassen bos;
  • 6. lokaal vernatten van het gebied.

Het watersysteem Nieuwe Drostendiep wordt opnieuw ingericht. Het gebied is grofweg in te delen in twee gebieden, namelijk Broeklanden en Huismaten. Binnen het noordelijke deelgebied Huismaten ligt de Boksloot en Westerstroom. In het zuidelijk deelgebied de Broeklanden liggen De Laak en de bestaande gekanaliseerde loop van het Nieuwe Drostendiep. Voor een uitgebreid overzicht van de activiteiten/ingrepen zie paragraaf 2.2 en 2.3.

De natuurontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt met dit wijzigingsplan is slechts een onderdeel van het project Nieuwe Drostendiep. Het Definitief Ontwerp, verdeeld over het westelijk en oostelijk deel hiervan is opgenomen als Bijlage 3 en als Bijlage 4 in deze toelichting. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de natuurontwikkeling binnen de deelgebieden Broeklanden en Huismaten en de daarmee samenhangende omgevingsaspecten. Bij de behandeling van de omgevingsaspecten is het niet altijd mogelijk geweest deze uit te splitsen naar de agrarische gronden waarop dit wijzigingsplan specifiek betrekking heeft.

4.2 Archeologie, cultuurhistorie en aardkundige waarden

4.2.1 Archeologie en aardkundige waarden
4.2.1.1 Wet- en regelgeving

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2021 in werking treedt. Vooruitlopend hierop zijn de artikelen te vinden in het overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. In de wet is geregeld dat gemeenten zelf verantwoordelijk zijn voor de archeologische monumentenzorg. De gemeente moet bij (op)nieuw vast te stellen ruimtelijke plannen rekening houden met in de bodem aanwezige en te verwachten archeologische waarden en dat archeologische resten bij bodemverstoring intact blijven. Deze verplichting volgt ook uit de Wro/Bro, die voorschrijft dat archeologie en cultuurhistorie uitdrukkelijk moeten worden meegewogen bij ruimtelijke plannen. Volgens het provinciaal beleid en het rijksbeleid is integratie van de (archeologische) monumentenzorg in het gemeentelijke ruimtelijk beleid een fundamenteel uitgangspunt. Borging van archeologische waarden wordt gerealiseerd door integratie van archeologie in het proces van de ruimtelijke ordening. Een ruimtelijk plan moet hierdoor naast de inventarisatie van mogelijke archeologische waarden ook, indien nodig (en mogelijk), bescherming bieden voor waardevolle gebieden.

4.2.1.2 Beschrijving archeologie en aardkundige waarden

Geologie:

In het projectgebied komt volgens de geologische kaart 17 Emmen Oost, vooral het laagpakket van Singraven voor (voorheen formatie van Singraven). Het laagpakket van Singraven bestaat uit zand, zeer fijn tot zeer grof, soms siltig of grindhoudend; leem, veel zand; klei, humeus; veen; detritusgyttja. Het gebied betreft voornamelijk veen dat in het Holoceen is gevormd. Het laagpakket behoort tot de formatie van Boxtel waartoe ook de fluvioperiglaciale van het Laagpakket van Tilligte toe behoort. Op de geologische kaart wordt dit in het plangebied aangeduid met Tw4 vaak met een rode arcering ( hier ligt een dun pakket veen (< 1 m) op de fluvioperiglaciale afzettingen) of met een kleine gele driehoek (hier worden ze afgedekt door dekzand dunner dan 1 m).In twee kleine gebieden komt in het projectgebied de formatie van Drenthe voor. Het gaat in beide gevallen om het Laagpakket van Gieten (keileem en keizand) dat is afgedekt door dekzand (Laagpakket van Wierden; formatie van Boxtel) dunner dan 2 m.

Geomorfologie:

Op de geomorfologische kaart wordt het projectgebied vrijwel geheel aangeduid als beekdalbodem met veen (code 1R4) of zonder veen (code 2R5). Aan de rand van het beekdal bevindt zich een grondmorenerug of -plateau (code 3L2a). Overigens is op basis van het AHN sprake van een plateau (keileemplateau) en niet van een rug. Het keileemplateau wordt ter hoogte van de Klencke en ca. 700 m zuidelijker doorsneden door een smeltwaterdal (code 2R2). Ook bevinden zich hier en in het zuiden van het onderzoeksgebied, aan de westkant van het dal, stuifduinen (code 3K19 en 4K19). Het betreffen stuifzandgebieden (met duinen en laagten) die zijn ontstaan door het steken van plaggen waardoor de wind vrij spel kreeg op het onderliggende zand. Tevens worden op de geomorfologische kaart een aantal dekzandruggen (of –koppen) aangegeven (code 3K14).

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.100BP00051-0003_0010.png"

Afbeelding 4.1 Geomorfologische kaart onderzoeksgebied (bron: geomorfologische kaart van Drenthe)

Bodem:

De bodemkaart (bron: http://zoeken.cultureelerfgoed.nl) geeft voor het plangebied voornamelijk madeveengronden met zand ondieper dan 120 cm –mv (code aVz) aan. In het beekdal komen ook moerige eerdgronden met ondiep zand (vWz) en met een zanddek en moerige tussenlaag (zWz) voor. Aan de rand van het beekdal bevinden zich beekeerdgronden (pZg23) en – op iets hoger gelegen gronden- humuspodzolgronden (veldpodzolgronden (Hn21) en laarpodzolgronden (cHn23).

Aardkundige waarden:

Het plangebied ligt in het UNESCO geopark De Hondsrug. De provincie Drenthe heeft de ambitie om de aanwezige kernkwaliteiten (archeologie, landschap en cultuurhistorie) in het geopark in te zetten voor een duurzame economische ontwikkeling van het gebied. Hierbij draagt Hondsrug UNESCO Global Geopark bij aan bewustwording, kennisverbreding en een inspirerend kader van kernkwaliteiten voor nieuwe initiatieven.

In de omgevingsvisie 2018 van de provincie Drenthe is een kaart bijgevoegd met de verschillende beschermingsniveaus aangaande aardkundige waarden. Het onderzoeksgebied heeft grotendeels een "middel beschermingsniveau aardkundige waarden" (zie afbeelding 4.2). In deze gebieden vormen de aardkundige waarden een randvoorwaarde voor ontwikkelingen. Aardkundige waarden geven de richting aan, door het behoud van karakteristieken na te streven, zodat de kenmerken van het aardkundig hoofdlandschap worden behouden. Initiatiefnemers hebben de verantwoordelijkheid om vroegtijdig in het planproces inzichtelijk te maken hoe zij de aardkundige kwaliteiten als (ruimtelijke) onderlegger voor nieuwe plannen benutten. Voor een klein gebied in het noordwesten van het onderzoeksgebied geld een hoog beschermingsniveau. Hier is het doel om de context en het referentiebeeld van de aardkundige eenheid te behouden of te herstellen. In deze gebieden worden enkel ontwikkelingen toegestaan als aardkundige kwaliteiten en kenmerken worden behouden. Voor het overige deel heeft het onderzoeksgebied een generiek beschermingsniveau. In deze gebieden wil de provincie de lokale, aardkundige kenmerken voor de toekomst bewaren, waarbij verwacht wordt dat gemeenten nagaan welke kenmerkende aardkundige waarden aanwezig zijn en dat zij hieraan bescherming geven via het gemeentelijk bestemmingsplan.

Op basis van de geomorfologische kaart van Drenthe bevinden zich in het onderzoeksgebied de volgende aardkundige waarden en het daarbij behorend beschermingsniveau:

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.100BP00051-0003_0011.png"

Tabel 3 Voorbeeld bijschrift tabel (bron: onderzoeksrapport van RAAP)

Voor de verschillende beschermingsniveaus gelden de volgende richtlijnen:

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.100BP00051-0003_0012.png"

Tabel 4 Beschermingsniveaus aardkundige waarden met hun richtlijnen en geboden (bron: onderzoeksrapport RAAP)

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.100BP00051-0003_0013.png"

Afbeelding 4.2 Beschermingsniveau aardkundige waarden over geomorfologische kaart Drenthe

Archeologie:

Bewonersgeschiedenis

De vroegste bekende bewoningssporen in de omgeving van het plangebied dateren uit het laat-paleolithicum. In 1983 zijn bij Waterveenseweg in Oosterhesselen sporen van haarden en vuurstenen werktuigen gevonden. Het terrein lig op een dekzandrug aan een veentje niet ver van het beekdal. Dergelijke locaties waren ook in het mesolithicum gewild voor bewoning. In het plangebied zijn drie vindplaatsen uit het mesolithicum bekend: nabij de Humaten en nabij het Bennevelderveld. Doordat het veen vanuit het beekdal in de loop der tijd zich uitbreidde werd het aantal droge bewoonbare locaties (veelal dekzandkoppen) alsmaar minder. In de loop van het neolithicum was bewoning in het beekdal niet meer mogelijk. Het neolithicum wordt gekenmerkt door de introductie van de landbouw. Daarvoor waren droge vruchtbare gronden nodig. Deze lagen buiten het beekdal, op de hogere zandgronden. Het zal zeker zo zijn dat in het beekdal nog gejaagd en gevist werd, met name in het vroege neolithicum. Uit het plangebied is een neolithische vondst bekend. Het betreft een zogenaamde Fels-Rechteckbeil: een stenen bijl. Dergelijke bijlen zijn vaker gevonden in beekdalen en men vermoed dat het offergiften waren. Dergelijke offergiften zijn ook uit de bronstijd en ijzertijd bekend. Het beekdal had hierbij de functie als cultusplaats voor het vereren van voorouders of goden. Welke rituelen plaats vonden is onbekend. Hoewel in het beekdal geen langdurige bewoning meer plaats vond werd het dus nog wel als cultusplaats en voor de jacht/visserij gebruikt. De beek was daarnaast ook een manier om eenvoudig en snel via water objecten en mensen te transporteren. Hierbij werden ook aanverwante constructies gerealiseerd zoals kades en bruggen of voorden om het beekdal te doorkruisen. In Drentse beekdalen zijn al wegen en voorden bekend daterend vanaf het neolithicum. Doordat het veen in het beekdal zich alsmaar uitbreidde werden de mogelijkheden om het beekdal over te steken beperkter. Goede wegen door het beekdal worden daardoor alsmaar belangrijker. Ze kunnen vooral verwacht worden waar het beekdal op zijn smalst is, zoals in het plangebied nabij landgoed de Klencke het geval is.

Zoals al aangegeven vond in de in de loop van het neolithicum geen (langdurige) bewoning meer plaats in het beekdal vanwege de vernatting en de daaruit voortvloeiende veengroei. De concentreerde zich op de hogere zandgronden. Uit de bronstijd (de periode na het neolithicum) zijn in de nabijheid van het plangebied geen bewoningsresten bekend. Van de periode daarna, de ijzertijd, zijn bij landgoed de Klencke paalgaten en twee afvalkuilen met inheems-Romeins aardewerk (800 v.C. - 250 n.C.) aangetroffen. ook is hier Ruinen-Wommels aardewerk (800- 250 v.C.) gevonden. Het betreft een nederzettingsterrein uit de ijzertijd/inheems romeinse tijd (monument nr. 9681) die door het BAI in het begin van de jaren '90 door middel van een proefopgraving is onderzocht.

De Klencke zelf dateert uit de middeleeuwen. De oudste vermelding van het landgoed dateert uit 1461. De eigennaam Clinke komt al voor in geschriften uit 1219, maar het is niet bekend of deze naam is afgeleid van het huis (Bos, 1989).

Archeologische gegevens

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.100BP00051-0003_0014.png"

Tabel 5 Samenvattend overzicht van het geldende archeologiebeleid en achterliggende verwachtingskaart (bron onderzoeksrapport RAAP)

Bekende archeologische monumenten en archeologische vondstlocaties

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.100BP00051-0003_0015.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.100BP00051-0003_0016.png"

Tabel 6 Overzicht van de bekende archeologische monumenten en archeologische vondstlocaties in en rond het plangebied (bron: onderzoeksrapport RAAP)

Wanneer de vindplaatsen en hun landschappelijke inbedding bekeken worden in vergelijking met de situering van het projectgebied, dan blijkt dat de nederzettingen zich op de hogere zandgronden bevinden of op dekzandkoppen in of aan de rand van het beekdal. Verder blijkt dat in het beekdal depotvondsten te verwachten zijn. Dit betreft echter een beperkte beschrijving van de te verwachten type vindplaatsen. In het beekdal kunnen namelijk ook vondsten en structuren verwacht worden die gerelateerd kunnen worden aan visserij (visfuiken etcetera), transport (wegen, bruggen, voorden, kades, etcetera) en dergelijke.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.100BP00051-0003_0017.png"

Afbeelding 4.3 Overzichtskaart archeologische gegevens (bron: onderzoeksrapport RAAP)

4.2.1.3 Bureauonderzoek archeologie en aardkundige waarden

RAAP Archeologische Adviesbureau heeft onderzoek gedaan naar de archeologische en aardkundige waarden in de deelgebieden Broeklanden en Huismaten. Het volledige rapport is als Bijlage 6 bij deze toelichting gevoegd.

Archeologische waarden

Hoewel de archeologische verwachtingswaarde van het gebied laag is kan vroegere bewoning in het gebied mogelijke archeologische sporen hebben gelaten. De kans bestaat dat bij het afplaggen en het grondverzet voor het aanleggen van de meanderende beekloop aanwezige archeologische waarden verstoord worden. Of er daadwerkelijk sprake is van verstoring van archeologische waarden is sterk afhankelijk van de precieze locatie van de ingreep.

RAAP adviseert een verkennend archeologisch onderzoek uit te voeren op locaties waar bodemingrepen gaan plaatsvinden. Het doel hiervan is om de specifieke verwachting verder aan te scherpen. Voor het beekdal geldt dat archeologische waarden niet middels een verkennend (boor)onderzoek op te sporen zijn. Voor deze gebieden adviseert RAAP om de werkzaamheden onder archeologische begeleiding uit te laten voeren. Er is een kans op het voorkomen van archeologische waarden. Indien de werkzaamheden in Broeklanden en Huismaten onder archeologische begeleiding worden uitgevoerd is er geen noodzaak om een m.e.r.-procedure te doorlopen voor dit aspect.

Aardkundige waarden

Wat betreft de aanwezige aardkundige waarden adviseert RAAP deze zoveel mogelijk te behouden en intact te laten, dit geldt met name voor de in het gebied aanwezige dekzandruggen en stuifduinen.

Voor Broeklanden en Huismaten geldt dat nagenoeg het gehele gebied aanmerkt is als beschermingsniveau 'middel'. Hiervoor gelden geen speciale restricties voor de uitvoering van de werkzaamheden. De volgende eisen worden op basis van dit beschermingsniveau gesteld aan de inrichting en het beheer: Inrichting en beheer dragen bij aan behoud en herstel van de hydrologie, de samenhang en de gradiëntsituaties en aan versterking van de beleving. De voorgenomen maatregelen van herontwikkeling dragen bij aan het behoud en het herstel van de hydrologie door verondiepen en meandering waardoor water langer in het gebied vastgehouden wordt. Dit kan ook ten goede komen aan de gradiëntsituaties in het gebied.

4.2.1.4 Inventariserend veldonderzoek

Samenvatting

Op basis van eerder archeologisch onderzoek is eveneens inventariserend veldonderzoek uitgevoerd door Greenhous Advies B.V. Het onderzoek bestaat uit een inventariserend veldonderzoek en een aardkundig onderzoek. Het onderzoek is als Bijlage 7 bij deze toelichting gevoegd. De gebieden waarop het veldonderzoek heeft plaatsgevonden zijn in onderstaande afbeelding 4.2 weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.100BP00051-0003_0018.png"

Afbeelding 4.4 Topografische kaart van het projectgebied Nieuwe Drostendiep (bron PDOK)

Het onderzoek zowel archeologisch als aardkundig heeft, zoals op te maken is uit de topografische kaart, betrekking op deelgebieden van het plangebied Nieuwe Drostendiep. Op basis van het bureauonderzoek is vastgesteld dat het plangebied een middelhoge verwachting kent.

Er zijn vindplaatsen (nederzettingen/kampjes) te verwachten aan de rand van het beekdal en op dekzandkoppen en –ruggen in het beekdal (gradiëntzones), met name uit het mesolithicum. Vindplaatsen uit het laat paleolithicum en neolithicum zijn niet uit te sluiten. Deelgebied 4 (zie afbeelding 4.4) wordt aangemerkt als "hotspot" vanwege de geringe breedte die het beekdal hier heeft.

Archeologisch veldonderzoek heeft uitgewezen dat de bodem in het plangebied bestaat uit beekafzettingen. Deze zijn in deelgebieden 3, 4 en 6 (zie topografische kaart, afbeelding 4.4) grotendeels onverstoord aangetroffen en bestaan uit beekleem, veen en (verspoeld) zand. De middelhoge archeologische verwachting dient hier te worden gehandhaafd. In deelgebied 1 lijkt sprake te zijn van aftopping. De archeologische verwachting kan hier bijgesteld worden tot laag. Er zijn tijdens het veldonderzoek geen archeologische resten en/of indicatoren aangetroffen.

Verder kan worden vastgesteld dat de aardkundige waarde voor deelgebieden 2 t/m 6 middelhoog is. De bodemopbouw is grotendeels intact en weerspiegelt een karakteristieke beekdalopvulling. De waarde is echter niet van uitzonderlijke kwaliteit of zeldzaamheid, maar kan wel degelijk als waardevol bestempeld worden. In deelgebied 1 is de aardkundige waarde laag. Bodemopbouw en reliëf zijn hier niet intact aanwezig.

Onderzoeksvragen

Op basis van de resultaten van het onderzoek kunnen de gestelde onderzoeksvragen als volgt beantwoord worden:

1. Wat is de natuurlijke bodemopbouw van het plangebied?

Er is sprake van beekafzettingen in de vorm van beekleem, veen en verspoeld (dek)zand. De verschillen in laagafwisseling weerspiegelen het dynamische afzettingsmilieu dat karakteristiek is voor een beekdal.

2. In hoeverre is er sprake van antropogene lagen in het plangebied?

Er zijn geen antropogene lagen aangetroffen.

3. Is binnen het plangebied sprake van verstoringen? Zo ja, wat is de aard en omvang hiervan?

De verstoringen zijn beperkt. In deelgebied 3 komen verspreid enkele boringen met een verstoorde bodemopbouw voor. In deelgebied 4 zijn dit er slechts 2. De mogelijke demping van een oude loop in dit deelgebied kwam in de boringen niet expliciet naar voren. Twee boringen in deelgebied 6 hangen mogelijk samen met de demping van de historische loop.

4. Wat is de aard en omvang van archeologische resten die tijdens het veldonderzoek zijn aangetroffen?

Er zijn tijdens het veldonderzoek geen archeologische resten en/of indicatoren aangetroffen.

Advies op basis van veldonderzoek

De advisering op basis van het veldonderzoek is eveneens uitgesplitst naar archeologie en aardkunde. Hieronder wordt hierop nader ingegaan.

Archeologie

Op basis van het inventariserend veldonderzoek is vastgesteld dat vervolgonderzoek noodzakelijk is in deelgebieden 3 en 4. De kans op het aantreffen van (onverstoorde) archeologische resten wordt hier aanwezig geacht. Op basis van de resultaten van het inventariserend veldonderzoek, waarbij een grotendeels intacte beekdalbodem is aangetroffen, wordt geadviseerd om archeologisch vervolgonderzoek uit te laten voeren in de vorm van een opgravingvariant archeologische begeleiding. Dit geldt zowel voor het verwijderen van de teelaarde (20 cm) als het herstellen van de slenkstructuur. Ook voor deelgebied 6 wordt dit advies gehandhaafd. Indien een deel van de aanwezige teelaarde over een grote oppervlakte niet ontgraven wordt, kan vervolgonderzoek achterwege blijven. De resterende teelaarde biedt in dat geval een conserverende werking

voor eventueel aanwezige archeologische resten.
Voor aanvang van het vervolgonderzoek dient een Programma van Eisen (PvE) opgesteld te worden waarin de onderzoeksopzet, onderzoeksvragen en randvoorwaarden aan de orde komen. Dit PvE dient voorgelegd te worden aan het bevoegd gezag.

De voorgenomen ingrepen in deelgebied 1 kunnen zonder archeologisch voorbehoud worden uitgevoerd. Mocht tijdens de uitvoering alsnog onverwachte archeologische resten worden aangetroffen, dan moet hiervan direct melding worden gemaakt bij het bevoegd gezag op grond van de wettelijke meldingsplicht overeenkomstig de Erfgoedwet.

Bodemopbouw en reliëf (aardkunde)

Deelgebied 1

Zowel de bodemopbouw als het reliëf in deelgebied 1 kennen een lage aardkundige waarde. Het verwijderen van de teelaarde (25 cm) of het versterken van de dalvormige laagte middels plaggen (maximaal 25 cm) vormt geen belemmering voor het behoud van waardevolle kenmerken. De voorgenomen werkzaamheden in dit deelgebied kunnen zonder voorbehoud worden uitgevoerd.

Deelgebieden 2 t/m 6

Hoewel de intacte beekdalafzettingen als waardevol gezien kunnen worden, is van uitzonderlijke kwaliteit of zeldzaamheid geen sprake. Beekdalen komen veelvuldig voor in Drenthe en zullen veelal grotendeels intact zijn. Het beekdal van het Nieuwe Drostendiep is ondanks de hoge waarde en mate van intactheid niet uniek. Behoud is dan ook niet strikt noodzakelijk, maar daar waar wenselijk kunnen de intacte afzettingen bij voorkeur zoveel mogelijk gehandhaafd worden. Het verwijderen van de teelaarde (20 cm) in de deelgebieden en het versterken van de dalvormige laagte middels plaggen in deelgebied 3 (maximaal 20 cm) kan ons inziens zonder voorbehoud worden uitgevoerd, echter wel met aandacht voor de aanwezige afzettingen. Daar waar zandkopjes of een veenpakket voorkomen, ligt vanuit de opdrachtgever de wens om deze zoveel mogelijk in de huidige toestand te behouden. Het verdient aanbeveling om reliëfvolgend te werken, zodat het zichtbare reliëf (zand-kopjes, oeverwallen, beekdalinsnijding) in aanblik gehandhaafd of zelfs versterkt wordt. Dit vraagt zorgvuldigheid in de nadere planvorming, uitvoering en aansturing.

4.2.2 Resumé archeologie en aardkundige waarden

Op basis van een vergelijking van de deelgebieden van het inventariserend veldonderzoek en de kaart van dit wijzigingsplan, waarop de agrarische gronden zijn aangegeven die wijzigen naar 'Natuur', kan worden vastgesteld dat de deelgebieden van het inventariserend veldonderzoek geen betrekking hebben op gronden binnen dit wijzigingsplan. Op basis van deze constatering kan worden vastgesteld dat met de uitkomsten van dit veldonderzoek binnen dit wijzigingsplan geen rekening hoeft te worden gehouden. Wel dient rekening te worden gehouden met de conclusies van het eerdere bureauonderzoek.

Archeologie

Voor het projectgebied geldt dat de werkzaamheden in Broeklanden en Huismaten onder archeologische begeleiding moeten worden uitgevoerd. Voor de agrarische gronden die onderdeel zijn van dit wijzigingsplan geldt dat enkel sprake zal zijn van afplagging van de bovenste laag of dat gronden deels worden meegenomen (zone van 40 meter) bij de aanleg van de meanderende beekloop.

Mocht tijdens de uitvoering alsnog onverwachte archeologische resten worden aangetroffen, dan moet hiervan direct melding worden gemaakt bij het bevoegd gezag op grond van de wettelijke meldingsplicht overeenkomstig de Erfgoedwet.

Aardkundige waarden

Wat betreft de aanwezige aardkundige waarden adviseert RAAP (Bijlage 6) deze zoveel mogelijk te behouden en intact te laten, dit geldt met name voor de in het gebied aanwezige dekzandruggen en stuifduinen.

Voor Broeklanden en Huismaten geldt dat nagenoeg het gehele gebied aanmerkt is als beschermingsniveau 'middel'. Hiervoor gelden geen speciale restricties voor de uitvoering van de werkzaamheden. De volgende eisen worden op basis van dit beschermingsniveau gesteld aan de inrichting en het beheer: Inrichting en beheer dragen bij aan behoud en herstel van de hydrologie, de samenhang en de gradiëntsituaties en aan versterking van de beleving. De voorgenomen maatregelen van herontwikkeling dragen bij aan het behoud en het herstel van de hydrologie door verondiepen en meandering waardoor water langer in het gebied vastgehouden wordt. Dit kan ook ten goede komen aan de gradiëntsituaties in het gebied.

Conclusie

Als rekening gehouden wordt met het advies uit het bureauonderzoek, vormt dit onderdeel geen belemmering voor de voorziene ontwikkeling. Eventuele ingrepen in de bodem en benodigd archeologisch onderzoek dienen voorafgaand besproken te worden met de provinciaal archeoloog.

4.2.3 Landschappelijke en cultuurhistorische waarden

4.2.3.1 Wet- en regelgeving

Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

De Modernisering Monumentenwet (MoMo) heeft op 1 januari 2012 tot een wijziging van artikel 3.6.1, lid 1 van het Bro geleid. Ieder ruimtelijk plan dient nu tevens een analyse van cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover sprake is van cultuurhistorie dient daarnaast aangegeven te worden op welke wijze met de mogelijk in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.

4.2.3.2 Beleidskader

Gemeentelijk beleid

Het projectgebied valt vrijwel geheel binnen het Gebied Zweeloo-Zwinderen, wat cultuurhistorisch gezien als 'zeer waardevol' is aangeduid. De volgende kenmerken zijn op het projectgebied van toepassing, namelijk:

  • beekdal van de Mars- en Westerstroom;
  • historische waterlopen;
  • landgoed De Klencke de historische buitenplaats met landbouw- en bospercelen, boerderijen etc. (de begrenzing van Landgoed De Klencke is apart op de gemeentelijke beleidskaart weergegeven;
  • de Verlengde Hoogeveense Vaart met de lange begeleidende wegen, op het kanaal gerichte lintbebouwing en diverse waterstaatkundige werken.

Het meest noordelijke deel valt binnen de Omtrek Belvederegebied. In de beleidsnota van de gemeente wordt vermeld dat hier het provinciaal beleid geldt van wat in het Cultuurhistorisch Kompas als Gebied 4: 'het esdorplandschap rond Mars en Westerstroom' is genoemd. De begrenzing van Gebied 4 is echter ruimer dan het gebied dat op de gemeentelijke beleidskaart is afgebeeld en omvat het gehele projectgebied.

Op de gemeentelijke beleidskaart Cultuurhistorie zijn geen gemeentelijk, provinciale of rijksmonumenten weergegeven.

In het bestemmingsplan buitengebied is het plangebied grotendeels als Natuur en Agrarisch met waarden – Beekdallandschap bestemd. Voor beide bestemmingen zijn regels opgenomen ter bescherming van de landschappelijke of cultuurhistorische waarden. Binnen dit wijzigingsplan wordt de agrarische bestemming gewijzigd in 'Natuur'. zodat de waarden voldoende zijn beschermd.

Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid ten aanzien van cultuurhistorie is beschreven in de beleidsnota "Cultuurhistorisch Kompas Drenthe". Twee doelstellingen staan hierin centraal.

  • ten eerste wil de Provincie cultuurhistorie herkenbaar houden. Het provinciaal belang Cultuurhistorie is vastgelegd in de Cultuurhistorische Hoofdstructuur;
  • ten tweede wil de Provincie de ruimtelijke identiteit versterken. Dat doen ze door ruimtelijke ontwikkelingen te sturen vanuit samenhangende cultuurhistorische kwaliteiten, met respect en durf Daarin is ruimte voor inspiratie en eigen afwegingen van hun partners.

Voor Gebied 4 'het esdorplandschap rond Mars en Westerstroom' , zoals ook benoemd bij het gemeentelijke beleid waar het hier binnen het projectgebied om gaat, wil de provincie voorwaarden verbinden aan ontwikkelingen in het gebied, waarbij de inzet ligt bij het instandhouden van de kenmerken van het esdorpenlandschap. Van de drie genoemde ambities zijn de volgende twee van toepassing op het plangebied:

  • Het in stand houden van de karakteristiek van het esdorpenlandschap. Deze karakteristiek uit zich in een zichtbare ruimtelijke samenhang tussen esdorp, es, beekdal en veld, met bijbehorend microreliëf en beplantingselementen als houtwallen en esrandbosjes;
  • Het blijvend zichtbaar onderscheiden van de beekdalen door het grillige verloop en de kleinschaligheid te benadrukken.

Binnen het projectgebied komt één rijksmonument voor, namelijk havezate De Klencke. De havezate maakt geen onderdeel uit van dit wijzigingsplan, zodat het rijksmonument verder buiten beschouwing blijft.

Binnen het projectgebied wordt ingezet op het behouden en versterken van de esrandbosjes en andere beplantingselementen, die gerelateerd zijn aan essen, die het beekdalgebied begrenzen. Ook krijgen de beekdalen binnen het projectgebied hun grillige verloop terug en wordt de kleinschaligheid benadrukt. Door de gekozen maatregelen zullen de beekdalen zichtbaar blijvend onderscheiden kunnen worden van de omliggende gebieden.

Daarnaast is ruimtelijk beleid van de provincie opgenomen in de Omgevingsvisie Drenthe 2018. Een afweging van dit onderdeel heeft al plaatsgevonden in paragraaf 3.2.

4.2.3.3 Onderzoek

RAAP Archeologisch Adviesbureau B.V. heeft in 2018 en 2019 onderzoek uitgevoerd naar de cultuurhistorische waarden. Op basis van dit onderzoek zijn de volgende cultuurhistorische waarden binnen het projectgebied geconstateerd. Het volledige onderzoek is als Bijlage 8 bij deze toelichting gevoegd.

Door de afgelopen eeuwen heen hebben er een aantal transformaties plaatsgevonden, waarbij historische beekdalkenmerken verloren zijn gegaan. Als oorzaak wordt aangegeven de schaalvergroting, verbetering van de waterhuishouding en het verdwijnen van opgaand groen.

Vastgesteld kan worden dat door beekherstel en natuurontwikkeling binnen het gebied deze bij zullen dragen aan de herkenbaarheid van het cultuurhistorisch beekdallandschap. Een positieve ontwikkeling. Er wordt daarom geen noodzaak gezien om een m.e.r.-procedure te doorlopen voor dit onderdeel.

Op basis van het bureauonderzoek wordt geadviseerd om de volgende maatregelen mee te nemen bij de herontwikkeling van het totale projectgebied om daarmee de historische beekdalkenmerken te herstellen:

  • 1. contrast openheid-geslotenheid: behoud en versterken van het contrast in openheid van het landschap tussen het noordelijke en zuidelijke deel van het plangebied. Waarbij voor het noordelijke gebied (Huismaten) heraanplanting van elzensingels aangeraden wordt en aan de zuidelijke kant het vrijhouden van opgaande beplanting om openheid te behouden;
  • 2. beekbegeleidende beplanting: aanleg van beekbegeleidende beplanting in het noordelijke deel om het historisch beeld en contrast met het zuidelijke deel van het plangebied te herstellen;
  • 3. landgoedbos de Klencke: het landschap aan de westkant van het plangebied wordt in hoge mate bepaald door aanwezigheid van Landgoed de Klencke. Het verschil in overgang aan beide zijden van dit landgoed, zachte overgang aan de noordkant en harde overgang aan de zuidkant (door aanleg Boksloot) dienen behouden te worden en niet verder versterkt;
  • 4. Mosterddijk: behoud van huidige structuur inclusief opgaand groen. Waar mogelijk wordt aangeraden de watermolenlocatie te verbijzonderen zodat het historisch landschap beter beleefbaar wordt;
  • 5. historische erflocatie De Harst: de zandopduiking waar het erf De Harst in de 18e eeuw gevestigd was is deels vergraven maar deels nog gaaf. Het wordt aangeraden deze locatie te verbijzonderen;
  • 6. randen van het beekdal: de grens van het beekdal werd in het verleden gekenmerkt door aanwezigheid van beplanting in de vorm van singels. Deels zijn deze singels behouden, deels verdwenen. Geadviseerd wordt deze singels te behouden dan wel terug te brengen daar waar ze verdwenen zijn;
  • 7. behouden en versterken zichtbaarheid ontginningsfase: door demping van de noord-zuid georiënteerde sloot in het deelgebied Weststroom is de 19e-eeuwse ontginningsfase minder herkenbaar geworden. Door het opnieuw uitgraven van deze sloot kan dit historisch cultuurlandschap teruggebracht worden.
  • 8. reliëf van een fossiel beekloop: aangeraden wordt de nog zichtbare restanten van het reliëf van de fossiel beekloop te behouden;
  • 9. historische verkaveling: het historisch verkavelingspatroon is grotendeels behouden gebleven, aangeraden wordt dit in de toekomst verder te behouden.

4.2.3.4 Conclusie:

De aanbevelingen worden meegenomen bij de herontwikkeling van het projectgebied. Voor de agrarische gronden binnen dit wijzigingsplan is in het bijzonder punt 9 van belang. Vastgesteld kan worden dat het historisch verkavelingspatroon zoveel mogelijk in stand wordt gehouden, waar mogelijk zullen, zoals ook in het voortraject van de totstandkoming is dit integraal afgesproken vanuit het provinciaal belang van cultuurhistorie, jonge landschapselementen worden toegevoegd om zo een waarderingsslag te kunnen maken. Het aspect landschappelijke en cultuurhistorische waarde staat, mits rekening wordt gehouden met punt 9 de ontwikkeling die dit wijzigingsplan mogelijk maakt niet in de weg.

4.3 Bodem

Wet- en regelgeving 

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in de toelichting op een ruimtelijk plan inzicht moet worden verkregen in de uitvoerbaarheid van het plan. Dit betekent dat er onder meer inzicht verkregen moet worden in de noodzakelijke financiële investering van een (mogelijk noodzakelijke) bodemsanering. Een onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is derhalve onderdeel van de onderzoeksverplichting bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan. Uitgangspunt ten aanzien van de bodemkwaliteit is dat deze bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zodanig goed moet zijn dat er geen risico's voor de volksgezondheid bestaan bij het gebruik van het plangebied voor wonen of een andere functie. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening moet het bestemmen van gronden met een bodem van onvoldoende milieuhygiënische kwaliteit met een gevoelige bestemming in beginsel worden voorkomen. De bodem kan ook geschikt worden gemaakt voor een gebruiksfunctie door middel van het uitvoeren van een bodemsanering.

Onderzoek

Door onderzoeksbureau RHDHV is vooronderzoek gedaan naar de milieuhygiënisch vooronderzoek naar de bodemgesteldheid. Het rapport is als Bijlage 9 bij deze toelichting gevoegd.

Op basis van het vooronderzoek kan worden gesteld dat een groot gedeelte van het plangebied als onverdacht kan worden aangemerkt. Grondverzet op deze locaties kan plaatsvinden op basis van de bodemkwaliteitskaart, de bodembeheernota en in de waterbodem op basis van de kaart van het waterschap.

Rekening houdend met de beoogde maatregelen in het projectgebied zijn er verschillende verdachte aandachtslocaties/-punten waarvoor de hypothese 'verdacht' van toepassing is en waar aan de hand van verkennende onderzoek bepaald moet worden of ze een belemmering vormen voor de voorgenomen werkzaamheden. Het gaat hierbij om de volgende locaties:

  • de waterbodem van de hoofdwatergangen is door het waterschap aangewezen als verdacht;
  • het is onbekend welke materialen in het verleden zijn gebruikt voor het dempen van watergangen en het maken van de diverse dammetjes in het gebied. Hiervoor werd in het verleden soms gebruik gemaakt van puin en bouw- en sloopafval, en het is ook mogelijk dat er asbest is gebruikt. Op grond van het voormalig en huidige gebruik is het niet de verwachting dat er asbest op het overige gedeelte van het terrein aanwezig is.

Geadviseerd wordt om de planontwikkelingen in het plangebied mogelijk te maken de verdachte locaties in het plangebied verkennend te onderzoeken conform de NEN5740 (bodem) en de NEN5720 (waterbodem). Deze verdachte aandachtslocaties zijn opgenomen met daarbij de benodigde verdere onderzoeken ter bepaling van de bodemkwaliteit in relatie tot de geplande maatregelen.

Bij de bepaling van de maatregelen in het kader van de Wet bodembescherming, veiligheidsrisico's en hergebruiksmogelijkheden van vrijkomende grond geldt voor de verdachte locaties dat bodemonderzoek alleen noodzakelijk is bij toekomstige graafwerkzaamheden.

Voor wat betreft dit wijzigingsplan kan worden vastgesteld dat als het gaat om het afplaggen van de bovenste laag van de gronden en de aanleg van meanderende beekloop, voor zover de landbouwgronden grenzen aan de beek op basis van de bodemkwaliteitskaart de grond vrij toepasbaar is zowel binnen als buiten het plangebied. In het kader van realisering van het volledige project zal verkennend bodemonderzoek noodzakelijk zijn voor de als verdacht aangemerkte locaties.

Conclusie:

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor dit wijzigingsplan.

4.4 Ecologie

4.4.1 Wet- en regelgeving

In het kader van de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan of wijzigingsplan is het van belang om aandacht te besteden aan beschermde natuurwaarden. De effecten op natuurwaarden dienen te worden beoordeeld in relatie tot bestaande wet- en regelgeving. Juridisch en beleidsmatig strekken de planologisch relevante natuur- en landschapsaspecten zich uit over soortenbescherming en gebiedsbescherming.

De Wet natuurbescherming (Wnb) is het toetsingskader voor de soorten- en gebiedsbescherming.

Voor de wettelijk beschermde plant- en diersoorten geldt het zogenoemde 'nee, tenzij'-principe als uitgangspunt. Dit betekent dat werkzaamheden en dergelijke in beginsel niet zijn toegestaan. Onder voorwaarden kan hier op grond van een vrijstelling of ontheffing worden afgeweken.

Het Natuurnetwerk Nederland (voorheen Ecologische Hoofdstructuur) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. De provincies zijn verantwoordelijk voor het realiseren van dit netwerk.

4.4.2 Onderzoek algemeen

Door RHDHV is een voortoets gehouden in het kader van de Wet natuurbescherming. Hierin is onderzocht of een ontwikkeling (significant) negatieve effecten heeft op de geformuleerde instandhoudingsdoelstelling. In de voortoets wordt voor elk van de storingsfactoren uit de Effectenindicator (Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit, 2019) nagegaan óf deze relevant is (aan de orde is) en zo ja óf negatieve effecten op geformuleerde instandhoudingsdoelstellingen op voorhand kunnen worden uitgesloten. De volledige rapportage is als bij deze toelichting gevoegd.

De informatie met betrekking tot natuur in Broeklanden en Huismaten is gebaseerd op het hiervoor genoemd onderzoek.

4.4.3 Natura 2000-gebieden

Binnen een straal van 15 km rondom het plangebied Nieuwe Drostendiep bevinden zich vier Natura 2000-gebieden, die zijn aangewezen als Habitatrichtlijn. Het Bargerveen is eveneens aangewezen als Vogelrichtlijn. De Natura 2000-gebieden zijn weergegeven op onderstaande afbeelding. De afstand van de Natura 2000-gebieden tot het Nieuwe Drostendiep is respectievelijk Mantingerzand (4,6 km), Mantingerbos (8,3 km), Elperstroomgebied (9,5 km) en Bargerveen (14,8 km). Het Natura 2000-gebied Mantingerzand is aangewezen voor 12 habitattypen, het Mantingerbos voor 1 habitattype, het Elperstroomgebied voor 7 habitattypen en het Bargerveen voor 3 habitattypen. Het Bargerveen is daarnaast aangewezen voor 10 broedvogels en 2 niet-broedvogels [Natura 2000, 2021].

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.100BP00051-0003_0019.png"

Afbeelding 4.3. Natura 2000-gebieden nabij het Nieuwe Drostendiep (bron: Atlas voor de leefomgeving 2021)

4.4.4 Weidevogels en overige soorten

Het biotoop voor weidevogels wordt verbeterd, doordat het terrein natter wordt, door peilverhoging van de beek en dempen van sloten. Door afplaggen, ontgraven van plas-drassituaties en kruidenrijk grasland- en/of akkerrandenbeheer ontstaan geschiktere graslanden voor weidevogels en akkervogels. Daarnaast zullen de maatregelen bijdragen aan de uitbreiding van instandhouding van diverse in het gebied aanwezige soorten en de instandhouding van kwetsbare soorten. De maatregelen dragen daarnaast bij aan het aantrekkelijker maken van het gebied voor diverse soorten zoals zoogdieren, amfibieën, vlinders, insecten en overige ongewervelden.

4.4.5 Bomen

Binnen het onderdeel ecologie dient ook aandacht te worden besteed aan bomen binnen het projectgebied. Binnen het wijzigingsplan op de agrarische gronden zelf staan geen bomen. Wel staan er verspreid op de randen van de percelen enkele bomen of komen hier en daar bomenrijen voor en een klein bosje nabij het terrein van de NAM. Uitgangspunt is dat deze behouden blijven, maar dat het beheer deels veranderd in hakhoutbeheer (De Haarst).

Van belang voor de beoordeling zijn de bomen op en rondom landgoed de Klencke en speciaal op de Mosterddijk. Deze bomen hebben over het algemeen een hoge leeftijd en zijn volgroeid, waardoor ze in mindere mate tolerant zijn voor veranderingen van de grondwaterstanden in de omgeving. Hierdoor veranderen de groeiplaatscondities van bomen. Zo zal er een verandering plaatsvinden in de zuurstofhuishouding, de pH-waarde van de bodem, de beschikbaarheid van nutriënten, de afbraak van organisch materiaal, het bodemleven en de productie van bodemgassen door anaerobe bacteriën. Een toename in de grondwaterstand kan resulteren in wortelsterfte, dit proces is echter pas na een paar jaar zichtbaar.

Op basis van een gehouden Boomeffectenanalyse wordt geadviseerd om het gebied zo in te richten dat de groeiplaatsen van bomen worden ontzien en dat het water het gebied zo snel mogelijk weer verlaat via ontwatering. Dit staat echter haaks op de doelstellingen van het project, waarbij het juist de bedoeling is de grondwaterstand te verhogen en de kwelsituatie te herstellen met het oog op (andere) natuurontwikkeling.

De gebiedsontwikkeling is een integrale opgave. Bomen en cultuurhistorie zijn belangrijk, maar biodiversiteit is tegenwoordig ook van belang. Dat geldt ook voor klimaatrobuust inrichten, het tegengaan van veenoxidatie, de natuurwaarden en dergelijke. Als de bomen geen risico mogen lopen is het beekherstelproject niet mogelijk. In overleg met gemeente Coevorden, waterschap Vechtstromen en Natuurmonumenten is ervoor gekozen om het beekherstel uit te voeren en aan te kijken hoe de bomen erop reageren. Het kan zijn dat na een aantal jaren de bomen toch doodgaan, deze worden dan vervangen door soorten die beter bestand zijn tegen natte omstandigheden.

4.4.6 Stikstofdepostie Natura 2000-gebieden

Bij de aanlegwerkzaamheden wordt brandstof aangedreven materieel ingezet. Verbrandingsemissies van dit materieel kunnen zorgen voor tijdelijke extra stikstofdepositie in nabijgelegen Natura 2000-gebieden. De aanleg is weliswaar vergunningsvrij, maar het waterschap wil de aanlegwerkzaamheden met zo min mogelijk uitstoot realiseren. In het kader van de voortoets zijn daarom stikstofdepositieberekeningen gemaakt om te toetsen of stikstofdepositie kan optreden. Met de aanleg wordt de natuur uiteindelijk alleen maar verbeterd. Doordat het landbouwkundig gebruik komt te vervallen zal de depositie juist verminderen.

Uit de toetsing blijkt dat indien er gebruik wordt gemaakt van STAGE IV materieel de tijdelijke aanlegfase niet leidt tot een stikstofdepositiebijdrage van meer dan 0,00 mol N/ha/jaar. Bij de aanbesteding van het werk zal de eis worden opgenomen dat het werk uitgevoerd moet worden met STAGE IV materieel. Daarnaast dient piekbelasting (veel aanvoer/ verkeer) via noordkant van het plangebied voorkomen te worden gezien de afstand tot de omliggende Natura 2000-gebieden. Significant negatieve effecten op de natuurwaarden van de omliggende Natura 2000-gebieden tijdens aanleg zijn op voorhand uitgesloten.

4.4.7 Natuurnetwerk Nederland

Het onderhavige projectgebied Nieuwe Drostendiep valt in zijn geheel onder het Natuurnetwerk Nederland.

In het provinciale beleid wordt in het kader van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) gewerkt met een Natuurbeheerplan. Binnen het plan wordt gewerkt met een beheertypenkaart, een kaart die laat zien welke typen natuur voorkomen binnen de provincie binnen een bepaald gebied. Naast de beheertypenkaart wordt gewerkt met een ambitiekaart, waarop de ambities van de Provincie zijn weergegeven voor wat betreft natuurontwikkeling.

Binnen het project Nieuwe Drostendiep is samengewerkt door gebiedspartijen om te komen tot een herinrichting van het gebied, wat uiteindelijk moet leiden tot een klimaatbestendig watersysteem, robuuste natuur en goed waterbeheer voor de omliggende landbouw.

De Projectgroep Nieuwe Drostendiep heeft eerder al een voorstel gedaan voor een beheertypekaart van het Natuurbeheerplan. Bij de indeling is primair gekeken naar de weidevogels, uitgangspunt hierbij is de toewijzing van beheertype N13.01 Vochtig weidevogelgrasland. De overige percelen, die op basis van de gestelde weidevogelcriteria minder geschikt zijn, zijn verdeeld over N10.02 Vochtig hooiland en N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland op basis van mogelijk potenties. De Provincie Drenthe heeft bij brief van 30 september 2021 (zie Bijlage 5) een reactie gegeven op de voorgestelde beheertypekaart voor het gebied Nieuwe Drostendiep. Er zijn enkele aanpassingen gedaan aan op basis van het voorstel, wat geresulteerd heeft in onderstaande beheertypekaart. Deze kaart zal worden opgenomen in de volgende versie van het Natuurbeheerplan. Verder is de kaart gebruikt door de notaris om de Kwalitatieve Verplichting vast te leggen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.100BP00051-0003_0020.png"

Afbeelding 4.5 Natuurbeheertypenkaart Broeklanden - Nieuwe Drostendiep (bron Provincie Drenthe)

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.100BP00051-0003_0021.png"

Afbeelding 4.6 Legenda Natuurbeheertypenkaart Broeklanden (bron Provincie Drenthe).

Vastgesteld kan worden dat de nieuwe beheertypenkaart voor de Nieuwe Drostendiep exact aansluit bij de begrenzing van de NNN en aansluit bij de ambities van de Provincie.

4.4.8 Onderzoeksresultaten

Onderstaande resultaten en conclusies zijn gebaseerd op de natuurtoets, die door Royal HaskoningDHV is verricht. Het onderzoek is als Bijlage 10 bij deze toelichting gevoegd.

Natura 2000-gebieden

Verstoring

Het plangebied maakt zelf geen deel uit van een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000- gebied Mantingerzand ligt op 4,6 km afstand. Verstoring door geluid, trilling, verlichting, optische verstoring of mechanische effecten tijdens de aanleg is uitgesloten. De afstand tussen de voorgenomen activiteit en deze natuurgebieden is dusdanig groot dat aangenomen kan worden dat dergelijke effecten zijn opgegaan in de achtergrond-belasting en zijn niet langer waarneembaar in Mantingerzand, Mantingerbos, Elperstroom-gebied en Bargerveen.

Ruimtebeslag  

De broedvogels waarvoor het Natura 2000-gebied Bargerveen is aangewezen, zijn in de broedtijd gebonden aan de leefgebieden binnen het Natura 2000-gebied en maken daarbij geen gebruik van gebieden buiten de Natura 2000-begrenzing. Het Bargerveen ligt op circa 15 km afstand van het plangebied. De voorgenomen ontwikkeling heeft daarmee geen negatieve invloed op de instandhoudingsdoelstellingen van het Bargerveen. Storingsfactoren als gevolg van fysieke ingrepen (bijvoorbeeld door ruimtebeslag) zijn niet aan de orde.

Versnippering

Van versnippering is sprake wanneer door ontwikkelingen in of buiten Natura 2000-gebied bepaalde gebieden door soorten niet meer bereikt kunnen worden. De voorgenomen ontwikkeling beoogd een verbetering van natuurwaarden en ligt op ruim 4 km van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied en zorgt daardoor niet voor een extra barrière voor soorten. Storingseffecten als gevolg van versnippering zijn in geen enkel van de nabijgelegen Natura 2000-gebieden aan de orde.

Hydrologische wijzigingen en verontreinigingen

De verwachte hydrologische effecten zijn lokaal van aard en reiken daarmee niet tot binnen de Natura 2000-gebieden die op ruim 4 km afstand zijn gelegen. Negatieve effecten ten gevolge van hydrologische veranderingen in enig Natura 2000-gebied worden op voorhand uitgesloten.

Introductie van soorten en verandering soortensamenstelling

Bij de voorgenomen activiteit is geen sprake van de introductie van gebiedsvreemde soorten en de daarmee samenhangende wijziging van de soortensamenstelling. Er vindt geen bewuste introductie van soorten plaats en ook onbewuste introductie wordt, gezien de activiteit, onwaarschijnlijk geacht. De introductie van soorten of de verandering van soortensamenstelling in enig Natura 2000-gebied wordt uitgesloten.

Conclusie:

Als gevolg van de herinrichting en natuurontwikkeling wordt verder invulling gegeven aan het NNN. Er zijn geen directe effecten op Natura 2000-gebieden en als gevolg van de aanlegwerkzaamheden treedt geen stikstofdepositie op in Natura 2000-gebieden. Op grond van de Wet stikstofreductie en natuurverbetering blijft de aanlegfase verder buiten beschouwing.

Er wordt weidevogelareaal toegevoegd. Daarnaast zullen de maatregelen bijdragen aan de uitbreiding van instandhouding van diverse soorten. Het project als geheel zal een positieve effecten hebben op de natuurwaarden in het gebied.

4.5 Externe veiligheid

Onderzoek bestemmingsplan

Op basis van het bestemmingsplan Buitengebied kan worden vastgesteld dat door het plangebied een ondergrondse aardgastransportleiding is gelegen. Binnen het bestemmingsplan is de leiding aangegeven met een dubbelbestemming "Leiding – Gas". Deze bestemming dient voor de aanleg en instandhouding van de gasleiding, inclusief afsluiters en belemmeringenstrook. Er mogen enkel bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van deze dubbelbestemming worden gebouwd.

Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden is noodzakelijk bij het uitvoeren van de volgende werkzaamheden:

  • a. het aanbrengen en rooien van diepwortelende beplantingen en bomen;
  • b. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
  • d. het uitvoeren van grond bewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • e. het permanent opslaan van goederen;
  • f. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.

Uitzondering hierop geldt voor de volgende werken en/of werkzaamheden, die

  • a. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan of mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
  • b. normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden ten aanzien van de leiding en belemmeringenstrook of ten aanzien van de functies van de andere voorkomende bestemming(en) betreffen;
  • c. graafwerkzaamheden betreffen als bedoeld in de Wet Informatie Uitwisseling Ondergrondse Netwerken.

Bij het uitvoeren van werken en/of werkzaamheden moet er voorafgaand schriftelijk advies worden ingewonnen bij de leidingbeheerder, om de belangen van de leiding niet worden geschaad en welke voorwaarden gesteld moeten worden om eventuele schade te voorkomen. De Gasunie is nauw betrokken bij project Nieuw Drostendiep en er heeft op verschillende momenten afstemming plaatsgevonden.

Onderzoek op basis van Risicokaart

Raadpleging van de Risicokaart geeft te zien dat op het adres Boksloot 2 een gasproductie/gasbehandelingsinstallatie van de NAM aanwezig. Het betreft hier een risicoinrichting met een risicocontour van 10-6. Op onderstaande uitsnede van de risicokaart laat het invloedsgebied van de contour in zwart zien. De rode lijnen geven de ligging weer van de aardgastransportleidingen van de NAM.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.100BP00051-0003_0022.png"

Afbeelding 4.7 Uitsnede risicokaart ter hoogte van Boksloot 2 Oosterhesselen (bron: Risicokaart Nederland)

Beoordeling van de risicokaart laat verder zien dat ten noordoosten van Oosterhesselen en binnen het plangebied een aardgastransportleiding is gelegen. Op onderstaande kaart is de ligging van de transportleiding in rood weergegeven. Op basis van de risicokaart zijn geen verdere risico's in kaart gebracht. Aanvullend kan worden gemeld dat binnen het projectgebied geen hoogspanningsmasten aanwezig zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.100BP00051-0003_0023.png"

Afbeelding 4.8 Uitsnede risicokaart ten noordoosten Oosterhesselen (bron: Risicokaart Nederland)

Uitkomst onderzoek

Nu door het projectgebied een DN150 stalen gasleiding van de Gasunie loopt is onderzoek gedaan naar de mogelijk negatieve effecten van met name de verhoging van de grondwaterstand. Deze verhoging heeft mogelijk effect op het opdrijven van de leiding. De Gasunie heeft gevraagd dit nader te onderzoeken. Door RoyalHaskoningDHV is in opdracht van het Waterschap Vechtstromen de opdrijfcontrole uitgevoerd. De memo is als Bijlage 12 bij deze toelichting gevoegd.

Op basis van de controle kunnen de volgende conclusies worden getrokken, danwel worden de volgende aanbevelingen gedaan:

  • In het veengebied ten noorden van de Westerstroom, zie onderstaande afbeelding, is het risico op opdrijven van de leiding net te groot (UC = 1,08), als van een laag volumiek gewicht voor het veen boven de leiding wordt uitgegaan. Bij een gering hogere waarde voor het volumieke gewicht, wordt wel aan het criterium van 1,1 voldaan.
  • In het veengebied ten zuiden van de Westerstroom, zie onderstaande afbeelding, is het risico op opdrijven van de leiding voldoende klein (UC = 1,15). De gronddekking is namelijk groter dan in het noordelijke veengebied. Echter de veiligheidsmarge is gering.
  • Omdat het opdrijfrisico in het veengebied sterk afhankelijk is van het volumieke gewicht van de grond veen boven de leiding, wordt aanbevolen om door middel van veld- en laboratoriumonderzoek dit volumieke gewicht vast te stellen, voor zowel het noordelijke als het zuidelijke veengebied.
  • Indien uit verdere analyse op basis van het aanvullende onderzoek blijkt, dat het opdrijfrisico onacceptabel groot is, of het niet mogelijk is om het onderzoek uit te voeren, wordt aanbevolen om in het veengebied maatregelen te treffen. Een mogelijke maatregel zou kunnen zijn het aanbrengen van ballast op de grond boven de leiding. Dit is een relatief kleine ingreep, maar heeft mogelijk nadelige effecten voor de leiding. Ballast veroorzaakt namelijk extra belastingen op het veen, waardoor lokaal extra zettingen op kunnen treden, met extra spanningen in de leiding tot gevolg.
  • Eventuele alternatieve maatregelen kunnen worden gezocht in het vergroten van de bijdrage van de moot grond die weerstand biedt tegen de opwaarts gerichte kracht uit de leiding. Bijvoorbeeld in de vorm van het aanbrengen van platen of geogrid boven de leiding. Deze platen of geogrid worden onder het maaiveld weggewerkt. De haalbaarheid is vooralsnog niet nader onderzocht. Vanwege de beperkte gronddekking van minimaal 0,4 m is het positieve effect mogelijk beperkt, omdat de platen niet rechtstreeks op de leiding kunnen worden aangebracht.
  • Conform de tekeningen van Gasunie blijkt op enkele locaties de gronddekking op de leiding zeer gering te zijn. Standaard wordt een gronddekking van 1,0 m aangehouden. Aanbevolen wordt om vanuit dit oogpunt te beoordelen in hoeverre maatregelen noodzakelijk zijn. Indien de gronddekking naar de standaard gronddekking van 1,0 m wordt vergroot, zou ook het opdrijfrisico worden verkleind.
  • In de hogere gebieden ligt de leiding in zandgrond. Het mechanisme opdrijven zal hier niet optreden.
  • Door het dempen van de Westerstroom wordt een bovenbelasting op de bodem aangebracht van circa 1,3 m. Aanbevolen wordt om eventuele zettingen hierdoor te beschouwen. Stappen in deze beschouwing zouden kunnen zijn: opstellen van een zettingsprognose, uitvoeren van een leidingsterkteberekening op basis van de zettingsprognose en monitoring van de leiding na demping van de Westerstroom.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.100BP00051-0003_0024.png"

Afbeelding 4.9 Locaties met opdrijfrisico (bron: RoyalHaskoningDHV

Indien en voor zover rekening wordt gehouden met bovenstaande conclusies en aanbevelingen vormt externe veiligheid geen belemmering voor dit wijzigingsplan.

4.6 Niet-gesprongen explosieven

Onderzoek

Vooronderzoek heeft plaatsgevonden op basis van archiefonderzoek. In eerste aanleg was er een indicatie dat binnen het plangebied Drostendiep, het gebied tussen Zweeloo, Oosterhesselen en Holsloot een verdachte locatie voor niet gesprongen explosieven zou zijn. Binnen de gemeente is archiefonderzoek gedaan. Vastgesteld kan worden dat er in de gemeentelijke archieven geen aanwijzingen zijn of er in dit gebied oorlogshandelingen of explosieven zijn te verwachten. Op dit moment is het uitgangspunt dat het onderzoeksgebied daarmee onverdacht op het aantreffen van conventionele explosieven.

Enige melding uit het archief is dat in de voormalige gemeente Sleen in de namiddag van 8 december 1944 door de ondergrondse een duiker in het Drostendiep onder genoemd kanaal (Verlengde Hoogeveense Vaart) dusdanig is beschadigd door een gedeeltelijke opblazing, dat daardoor ongeveer 100 hectare land maandenlang onder water heeft gestaan, terwijl ten gevolge hiervan ongeveer 175 hectare land schade heeft geleden.

Conclusie

Op basis van het vooronderzoek kan worden vastgesteld dat het onderdeel niet-gesprongen explosieven geen belemmering voor het uitvoeren van dit wijzigingsplan.

4.7 Water

4.7.1 Algemeen

Wet- en regelgeving/beleidskader

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. In die paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan in kwestie gevolgen heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater. Het is de schriftelijke weerslag van de digitale watertoets. Het doel van de watertoets is het waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze worden afgewogen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Door middel van de watertoets wordt in een vroegtijdig stadium aandacht besteed aan het wateraspect.

Provinciaal en regionaal waterbeleid

Het waterbeleid van de provincie Drenthe is vastgelegd in het regionaal waterplan, dat deel uitmaakt van de Omgevingsvisie. Het regionaal waterplan bevat de hoofdlijnen van het Drentse waterbeleid en de ruimtelijke vertaling daarvan.

Van provinciaal belang zijn:

  • een robuust watersysteem dat zodanig is ingericht dat de risico's op wateroverlast en watertekort tot een maatschappelijk aanvaardbaar niveau beperkt blijven, met bijzondere aandacht voor de beekdalen;
  • een goede kwaliteit van het oppervlaktewater, gebaseerd op de normen van de KRW. Voor de Drentsche Aa moet de kwaliteit zo goed zijn dat het water geschikt is voor de bereiding van drinkwater;
  • een zo groot mogelijke voorraad zoet grondwater van een goede kwaliteit, beschikbaar voor mens en natuur;
  • een zodanige kwaliteit van het grondwater dat het zonder ingrijpende en kostbare zuivering geschikt is voor de bereiding van drinkwater;
  • de aangewezen waterbergingsgebieden.

Het plangebied valt onder het beheer van het Waterschap Vechtstromen. Binnen het beheergebied van Waterschap Vechtstromen is sprake van verschillende watersystemen. In het beheerplan is door het waterschap op hoofdlijnen vastgelegd met welke ambities de ontwikkelingen en opgaven op het gebied van veiligheid, voldoende water en schoon en ecologisch gezond water worden opgepakt.

4.7.2 Analyse landschap-ecologisch systeem

De informatie over bodemopbouw en het grond- en oppervlaktewatersysteem is gebaseerd op het landschap-ecologische systeemanalyse (LESA). Deze analyse is als Bijlage 11 bij deze toelichting gevoegd.

Op basis van de analyse kan geohydrologisch worden geconstateerd dat het hier gaat het om een typisch beekdalensysteem. In de vorige eeuw is de natuurlijke loop van de beken aangepast. De beken zijn gekanaliseerd en er zijn diverse sloten, greppels en buisdrainagesystemen aangelegd. In 2006/2007 is de meanderende loop van de Westerstroom hersteld, de Nieuwe Drostendiep is nog gekanaliseerd. Door de sterke ont- en afwatering kan kwelwater niet tot aan maaiveld komen en wordt neerslag relatief snel uit het oorspronkelijke beekdalensysteem afgevoerd. Er ontstaat wateroverlast bij hevige neerslag en verdroging gedurende droge perioden.

4.7.3 Gevolgen landbouw en leefomgeving

Uitgangspunt is dat de omliggende landbouwgebieden geen hinder ondervinden van de ontwikkelingen binnen het projectgebied, bijvoorbeeld door veranderende grondwaterstanden. Hetzelfde geldt voor eventueel in het gebied aanwezige verontreinigingen en uitspoeling van nutrïenten vanuit de landbouwgronden.

Het inrichtingsplan is in opdracht van het waterschap Vechtstromen hydrologisch doorgerekend en er is een variantenstudie met een daaraan gekoppelde effectanalyse uitgevoerd. Belangrijk element hierbij vormde de eventuele effecten op de omgeving, landbouw en bebouwing. Uiteindelijk is gekozen voor een variant waarbij de hydrologie voor de natuur verbeterd wordt, waarbij een beperkte vernatting, kleiner dan 10 cm, optreedt bij de omliggende landbouwgronden. Met een viertal betrokken eigenaren zijn mitigerende maatregelen afgesproken. Het gaat hierbij niet alleen om de grondwaterstanden maar ook om de opbouw en begaanbaarheid van de percelen. Voor de overige agrarische percelen geldt dat de er geen mitigerende maatregelen nodig zijn of dat de eigenaren geen problemen hebben met een wat hogere grondwaterstand.

De voorkeursvariant is in samenspraak met landbouw, natuurbeheerder, gemeente en waterschap bepaald. De optimale variant sluit zo goed mogelijk aan bij de doelstellingen met zo min mogelijk hinder voor de omgeving. Er zijn afspraken gemaakt over mitigerende maatregelen om negatieve effecten op de omgeving te voorkomen. Deze variant is uitgewerkt tot het detailniveau van definitief ontwerp en vormt de basis voor de toetsing, die in het kader van de mer-beoordeling heeft plaatsgevonden. De m.e.r.-beoordeling is als Bijlage 2 bij deze toelichting gevoegd.

4.7.4 Gevolgen bebouwing

Bebouwing binnen plangebied

Ter hoogte van de bebouwing op landgoed De Klencke en het gebouw/terrein van de NAM in Broeklanden wordt de ontwateringseis van 80 cm niet gehaald.

Het pand waar de grootste stijging zal plaatsvinden is de Havezathe. Hoewel het pand hoger is aangelegd, kan zich een probleem voordoen met de kelder van het pand. De grondwaterstand kan hoger zijn dan het aanlegniveau van de kelder. Ook in de huidige situatie is dat het geval. Afhankelijk van de bouwkundige staat van de keldervloer is er kans dat er vochtige plekken op de keldervloer ontstaan. Het injecteren van de keldervloer en een deel van de kelderwanden kan ernstige overlast voorkomen.

Bij het gebouw van de gasproductie/gasbehandelingsinstallatie van de NAM is de huidige ontwatering al minder dan 80 cm. Door de maatregelen veranderd de grondwaterstand niet of nauwelijks. De NAM is al bekend en gewend aan de ontwatering van minder dan 80 cm en heeft voor het project als voorwaarde gesteld dat de oppervlakte waterafvoer van het terrein naar de omgeving gegarandeerd blijft. Het inrichtingsplan voldoet hieraan.

Bebouwing buiten plangebied

Er is gecontroleerd of de grondwaterstandsverhoging tot schade kan leiden aan bebouwing in dorpen rondom het plangebied. Uit de berekeningen blijkt dat er enige waterstandsverhoging optreedt in Aalden, Zweeloo en Bennenveld, maar deze verhoging blijft beperkt tot niet meer dan 10 cm en het grondwaterniveau blijft onder de gestelde ontwateringseis van 80 cm. Op basis van deze controle kan gesteld worden dat geen negatieve effecten optreden in de dorpskernen en individuele bebouwing in de directe omgeving van het projectgebied.

4.7.5 Grondwaterbeschermingsgebieden

In de nabijheid van het projectgebied is het grondwaterbeschermingsgebied Kruidhaars gelegen. De drinkwaterwinning Kruidhaars vindt plaats in het watervoerend pakket op een diepte van 41 tot 86 m beneden maaiveld. Door het waterschap is aan de hand van het grondwatermodel gekeken of de grondwaterwinning effect heeft op de grondwaterstand in het plangebied Nieuwe Drostendiep. Vastgesteld kan worden dat er alleen effect/invloed is op de grondwaterstand in het gebied direct rond het onttrekkingsgebied (waterwingebied). Voor een goed beeld is een overzichtskaartje bijgevoegd van het projectgebied en het grondwaterbeschermingsgebied met het waterwingebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.100BP00051-0003_0025.png"

Afbeelding 4.10 Beschermingsgebieden van drinkwaterwinning Kruidhaars t.o.v. Broeklanden en Huismaten.

4.7.6 Overige effecten en wateraspecten

Waterberging

Met het dempen van de diepe, gekanaliseerde Nieuwe Drostendiep en het aanleggen van een ondiepe, smalle meanderende beekloop in combinatie met het verondiepen van verschillende sloten en watergangen en de ontwikkeling van plas-dras oevers wordt het natuurlijke beekdalsysteem hersteld. De maatregelen hebben een positief effect op de klimaatrobuustheid van het gebied, doordat neerslag langer wordt vastgehouden en vertraagt tot afvoer komt.

Kwelwater 

Als gevolg van de aanpassingen aan het watersysteem zal de drainerende werking op het kwelwater afnemen. De grondwaterstand zal lokaal toenemen. Daardoor zal naar verwachting het kwelwater de toplaag van de bodem (wortelzone van vegetatie) in de natuurgebieden weer bereiken. Deze vernatting leidt tot positieve effecten op de beoogde natuurontwikkeling.

Veen

Momenteel zakt de grondwaterstand in de zomer ver beneden maaiveld weg en dit leidt in de huidige situatie tot verdroging van het veen. Als gevolg van de maatregelen wordt water langer vastgehouden en zal verdroging minder optreden. Dit heeft een positief effect op behoud van het veen in het beekdal.

Hydrologische wijzigingen en verontreinigingen

De verwachte hydrologische effecten zijn lokaal van aard en reiken daarmee niet tot binnen de Natura 2000-gebieden die op ruim 4 km afstand zijn gelegen. Negatieve effecten ten gevolge van hydrologische veranderingen in enig Natura 2000-gebied worden op voorhand uitgesloten.

Kaderrichtlijn Water

Met de voorgenomen activiteiten wordt meer ecologische variatie in de beek aangebracht. De meanderende loop en plas dras oevers leiden o.a. in de buitenbochten tot tragere stroming en aanzanding wat resulteert in paaiplaatsen voor vissen, in de buitenbochten is de stroomsnelheid hoger en zal erosie optreden, hier vinden stroming minnende soorten hun heil. De beek wordt vispasseerbaar gemaakt. Met de ecologische inrichting van de beek wordt voldaan aan de KRW.

4.7.7 Betrokkenheid waterschap en conclusie

Bij de ontwikkeling van het project is het Waterschap Vechtstromen steeds partij geweest. Het project is in nauw overleg met het waterschap tot stand gekomen. Het waterschap is akkoord met het gekozen ontwerp. Met het project en daarmee ook met het wijzigingsplan wordt in feite de watertoets doorlopen. Het wijzigingsplan kan met het oog op het aspect water uitvoerbaar worden geacht.

4.8 M.e.r.-beoordeling

Milieubelangen die spelen bij de besluitvorming over activiteiten kunnen nadelige gevolgen hebben voor het milieu. In Nederland moet, om deze milieubelangen volwaardig te kunnen meenemen soms een milieueffectrapportage worden doorlopen. Zo is ook het geval bij de herinrichting en natuurontwikkeling van het Nieuwe Drostendiep. De voorgenomen activiteit en het besluit is opgenomen in de D-lijst van het Besluit m.e.r. onder categorie D9, zie hiervoor onderstaande tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.100BP00051-0003_0026.png"

Afbeelding 4.11 Onderdeel D9 van het Besluit m.e.r

Op grond van categorie D9 van het Besluit m.e.r. moet voor de besluitvorming over het wijzigingsplan een m.e.r.-beoordeling worden opgesteld. Op basis van de m.e.r.-beoordeling moet bevoegd gezag bepalen of er sprake is van 'belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu', die het doorlopen van de m.e.r.-procedure noodzakelijk maken. Uitgangspunt is dat er geen m.e.r.-procedure doorlopen hoeft te worden, tenzij sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Hierbij moet getoetst worden aan de richtlijnen in bijlage III van de Europese Richtlijn milieueffectrapportage met de volgende drie criteria:

  • 1. Kenmerken van de activiteit;
  • 2. Plaats van de activiteit;
  • 3. Kenmerken van het potentiële effect.

De milieuaspecten die een rol spelen bij de m.e.r.-beoordeling komen, zo blijkt uit de voorgaande paragrafen, ook aan de orde bij de afweging van dit wijzigingsplan.

Conclusie:

Bij afweging van de milieuaspecten, zoals opgenomen in dit hoofdstuk, kan worden vastgesteld dat er geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn. De verwachting is dat het project zelfs een positief effect zal hebben op de natuur en directe omgeving van het plangebied.

Hoofdstuk 5 Juridisch kader

5.1 Algemeen

Het wijzigingsplan is een wijziging van het bestemmingsplan 'Buitengebied' van de gemeente Coevorden en houdt zoveel mogelijk dezelfde standaard en plansystematiek aan.

Bij het opstellen van het wijzigingsplan zijn de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012) toegepast.

5.2 Toelichting op de regels

Bij het opstellen van het wijzigingsplan is de opzet en indeling als het bestemmingsplan Buitengebied vertrekpunt geweest. In artikel 1 is een opsomming van alle relevante begrippen gegeven. Het betreft een afgeslankte versie van de begrippen uit het bestemmingsplan Buitengebied. De wijze van meten in artikel 2 is integraal overgenomen.

De bestemming 'Natuur - 2' (artikel 3) is eveneens integraal overgenomen uit het bestemmingsplan Buitengebied. Eveneens zijn de dubbelbestemmingen voor archeologie 'Waarde - Archeologie 3' (artikel 4) en Waarde - Archeologische verwachtingswaarde' (artikel 5) opgenomen en die van 'Leiding - Gas' (artikel 3).

De artikelen in hoofdstuk 3, Algemene regels, is beperkt tot die artikelen die in algemene zin van toepassing zijn op dit wijzigingsplan. In artikel 9 is de 'vrijwaringszone - laagvliegroute' opgenomen. Artikel 8 geeft de algemene afwijkingsbevoegdheid weer.

De 'Overgangs- en slotregels' in hoofdstuk 4 zijn ook 1 op 1 overgenomen uit het bestemmingsplan Buitengebied.

Onderliggend wijzigingsplan is gebaseerd op het bestemmingsplan Buitengebied. Voor een meer uitgebreide toelichting en voor achtergrondinformatie wordt verwezen naar de toelichting bij het plan Buitengebied.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Het wijzigingsplan wordt gerealiseerd door het Waterschap Vechtstromen. De uitvoeringskosten zijn voor rekening van het waterschap, die de uitvoeringskosten voor realisatie van de NNN-natuur verrekend met de provincie. De kosten voor het opstellen van dit wijzigingsplan en de bijbehorende juridische procedure worden door middel van leges verrekend.

De initiatiefnemers en de gemeente zijn een anterieure overeenkomst aangegaan, waarin de economische uitvoerbaarheid is vastgelegd. Hiermee wordt het plan uitvoerbaar geacht.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het inrichtingsplan is opgesteld met de grondeigenaren in het gebied. De grondeigenaren van de percelen waarvoor een bestemmingswijziging wordt gevraagd, hebben een kwalitatieve verplichting laten vestigen op die percelen. Dit is vastgelegd bij het Kadaster bij het passeren van de kavelruilakte op 29 december 2021.

Voor de bevolking van met name de omliggende dorpen Aalden, Meppen, Zweeloo, Noor Sleen, Sleen en Oosterhesselen is een informatiebijeenkomst gehouden op 25 januari 2022. De reacties op het plan waren overwegend positief.