Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Zonneakker, Wachtum
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.0109.100BP00034-0002
1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
 
1.1 plan:
het bestemmingsplan Zonneakker, Wachtum van de gemeente Coevorden;
 
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0109.100BP00034-0002 met de bijbehorende regels met bijlagen;
 
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangegeven, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
 
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
 
1.5 archeologische waarde:
de waarde die van belang is voor de archeologie en voor de kennis van de beschavingsgeschiedenis;
 
1.6 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
 
1.7 bestaande:
bestaand en legaal aanwezig of vergund op de dag van terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan;
 
1.8 bestaande bebouwing:
bebouwing die op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan bestond of in uitvoering was, dan wel gebouwd is of gebouwd kan worden overeenkomstig de Woningwet of Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of krachtens die wetten gegeven voorschriften;
 
1.9 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
 
1.10 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
 
1.11 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
 
1.12 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
 
1.13 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. Indien en voorzover twee bouwpercelen middels de aanduiding 'relatie' met elkaar zijn verbonden worden deze aangemerkt als één bouwperceel.
 
1.14 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
 
1.15 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangegeven, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
 
1.16 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
 
1.17 dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
 
1.18 diepploegen:
grondbewerking dieper dan 0,3 m;
 
1.19 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
 
1.20 gebruiken:
het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven;
 
1.21 maaiveld:
het oppervlak (of de hoogte daarvan) van het land of de bovenkant van het terrein dat een bouwwerk omgeeft;
 
1.22 normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden:
werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden, waaronder begrepen de handhaving dan wel de realisering van de bestemming;
 
1.23 omgevingsvergunning:
vergunning voor activiteiten als genoemd in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
 
1.24 peil:
  1. peil gebouw: de hoogte van de afgewerkte vloer ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. peil bouwwerk, geen gebouw zijnde: de hoogte ter plaatse van het gemiddelde afgewerkte terrein;
1.25 seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
 
1.26 stedenbouwkundig:
ruimtelijke verschijningsvorm van bebouwing, die wordt bepaald door de situering, aansluitende terreinen, bouwmassa's, gevelindeling en dakvormen;
 
1.27 watergang:
een werk, al dan niet overdekt, dienend om in het openbaar belang water te ontvangen, te bergen, af te voeren en toe te voeren; de boven water gelegen taluds, bermen en onderhoudspaden daaronder mede verstaan;
 
1.28 wijziging:
een wijziging als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening.
 
1.29 zonnepaneel:
Paneel met photovoltarische cellen dat elektriciteit opwekt.
 
1.30 zonneakker:
een gebied waar door middel via zonnepanelen zonlicht in elektriciteit wordt omgezet, met de daarbij behorende voorzieningen zoals ontsluitingspaden, onderhouds- en nutsgebouwen, erfafscheidingen en landschappelijke voorzieningen.
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 Gebouwen en bouwwerken
 
a. De bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van het bouwwerk, ondergeschikte bouwdelen als schoorstenen en antennes niet meegerekend.
 
b. De breedte van een gebouw:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van de scheidingsmuren.
 
c. De dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak (voor zover in de regels een dakhelling is voorgeschreven, is deze niet van toepassing op de horizontale gedeelten van afgeknotte daken, de bovenste dakvlakken van mansarde kappen en op dakvlakken welke niet evenwijdig aan de noklijn zijn gelegen).
 
d. De goothoogte van een bouwwerk:
vanaf de snijlijn van een dakvlak en een evenwijdig aan de noklijn gelegen gevelvlak van een gebouw tot het peil.
 
e. De hoogte van een windturbine:
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.
 
f. De inhoud van een bouwwerk:
boven peil tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
 
g. De oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, nederwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
 
h. De afstand tot de grens van een bouwperceel:
de kortste afstand vanaf enig punt van een bouwwerk tot de grens van een bouwperceel.
 
i. De goothoogte van een windturbine:
vanaf het peil tot de as van een windturbine.
2 Bestemmingsregels
 
Artikel 3 Agrarisch met waarden – Beekdallandschap
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor ' Agrarisch met waarden - Beekdallandschap ' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke waarden van het beekdallandschap, zoals die:
    1. in de laaggelegen delen van het beekdal tot uitdrukking komen in geomorfologisch waardevolle beekdalen met gradiënten (reliëf, bodem, water) in dwars- en lengterichtingen, een karakteristiek sloten- en beplantingspatroon haaks op de beek, beek- en slootoevers met variërende vegetatietypen en nauwelijks bebouwing;
    2. in de hoger gelegen delen tot uitdrukking komen in de grootschalige blokverkaveling, de openheid, afwisseling tussen weides en akkers, beplanting en bebouwing langs de wegen;
  2. hobbymatig agrarisch gebruik;
  3. bos-, natuur- en landschapselementen;
  4. erfbeplanting c.q. landschappelijke inpassing van de agrarische bebouwing;
  5. paardrijbakken, voor zover aanwezig binnen het bouwvlak op het moment van terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan;
  6. bestaande infrastructurele voorzieningen;
  7. de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van de waterberging;
  8. extensieve (dag)recreatie;
  9. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – zonnepark’ is mede de aanleg en de bouw van een zonneakker met zonnepanelen in een vrije-veld opstelling toegestaan;
met daarbij behorende:
  1. gebouwen;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden;
3.2 Bouwregels
 
Op de voor ' Agrarisch met waarden - Beekdallandschap ' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd. Voor bouwwerken gelden de volgende regels:
  1. een bouwwerk mag uitsluitend worden gebouwd met inachtneming van de in de tabel genoemde verplichte situering, maximale oppervlakte, maximale goothoogte en maximale bouwhoogte:
bouwwerk
verplichte situering
Max oppervlakte
max.
goothoogte  
max. bouw
hoogte  
Gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van een zonnepark
Ter plaatse van aanduiding ‘zonnepark’
- Inversterstation max 15 m2 per station
 
 
- 3,5 m
- zonnepaneel 3,0 m
- hekwerk 3,0 m
 
 
3.3 Nadere eisen
 
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
  1. het straat- en bebouwingsbeeld, waaronder begrepen de architectonische en/of cultuurhistorische waarde van andere bebouwing;
  2. de landschappelijke inpassing;
  3. de waterbergingscapaciteit;
  4. de milieusituatie;
  5. de verkeersveiligheid;
  6. de gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen gronden.
3.4 Afwijken van de bouwregels
 
3.4.1 Afwijken
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.2 en kan worden toegestaan dat:
  1. buiten een agrarisch bouwvlak een schuilstal voor vee wordt gebouwd, mits:
    1. het perceel niet is gelegen in de lage delen van het beekdal;
    2. het perceel niet is gelegen in een gebied dat in Bijlage 5 Beleidskaart cultuurhistorisch zeer waardevolle gebieden is aangegeven als 'cultuurhistorisch zeer waardevol';
    3. de afstand van de stal tot de weg niet meer bedraagt dan 5 m;
    4. bij de stal ten minste 0,5 hectare cultuurgrond voor langere tijd in gebruik is voor agrarische bedrijfsvoering dan wel voor hobbymatig agrarisch gebruik;
    5. de oppervlakte van de stal niet meer bedraagt dan 30 m2;
    6. de goothoogte niet meer bedraagt dan 2,5 m;
    7. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 3,5 m;
    8. de stal landschappelijk wordt ingepast conform een door burgemeester en wethouders goedgekeurd erfinrichtingsplan, dat in overeenstemming is met Bijlage 1 Notitie ruimtelijke kwaliteit;
    9. een uniforme materiaalkeuze wordt aangeboden;
    10. bij beëindiging van het gebruik als schuilstal, de schuilstal wordt verwijderd.
3.4.2 Afwegingskader
Een in 3.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  1. het straat- en bebouwingsbeeld, waaronder begrepen de architectonische en/of cultuurhistorische waarde van andere bebouwing;
  2. de landschappelijke inpassing;
  3. de milieusituatie;
  4. de verkeersveiligheid;
  5. de gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen gronden.
3.5 Specifieke gebruiksregels
 
3.5.1 Strijdig gebruik
Tot een gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van schuilstallen voor het opslaan van landbouwgereedschap of (bouw)materiaal, als berging of als hobbyruimte;
  2. het niet (volledig) aanleggen van erfbeplanting die conform een erfinrichtingsplan, zoals voorgeschreven in (of gebaseerd op) een omgevingsvergunning, moet worden aangelegd;
  3. het vellen van de erfbeplanting die is aangelegd conform een erfinrichtingsplan of van beplanting die de functie van afschermende beplanting en/of landschappelijke inpassing vervult;
  4. het wijzigen of verplaatsen van houtsingels of andere landschappelijke inpassingselementen zonder een door burgemeester en wethouders goedgekeurd erfinrichtingsplan;
  5. het afgraven, egaliseren, ophogen en vergraven van zandkopjes, natuurlijk reliëf en dergelijke;
  6. het verwijderen van de in 3.1 bedoelde bos-, natuur- of landschapselementen;
  7. het instandhouden van het zonnepark en de daarbij behorende voorzieningen zoals ontsluitingspaden, onderhouds- en nutsgebouwen, erfafscheidingen, bijbehorende installaties, kabels en leidingen indien het gebruiksdoel (het opwekken van energie door middel van zonnepanelen waarbij zonlicht in elektriciteit wordt omgezet) is beëindigd (mits exploitant anders aantoont), met dien verstande dat de waardevolle landschappelijke voorzieningen gehandhaafd blijven;
3.5.2 Voorwaardelijke verplichting
  1. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken voor een zonnepark overeenkomstig de in lid 3.1 opgenomen bestemmingsomschrijving zonder de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in Bijlage 1 van de regels opgenomen Inpassingsplan Zonneweide Wachtum, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing;
  2. in afwijking van het bepaalde onder a mogen gronden en bouwwerken overeenkomstig de in lid 3.1 opgenomen bestemmingsomschrijving worden gebruikt onder de voorwaarde dat binnen een jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan uitvoering wordt gegeven aan de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in Bijlage 1 van de regels opgenomen Inpassingsplan Zonneweide Wachtum, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing.
3.5.3 Toegestaan gebruik
Tot een gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt niet gerekend:
  1. het uitvoeren van de volgende werkzaamheden: het scheuren en frezen van grasland ten behoeve van graslandverbetering in de hoge delen van het beekdal.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
 
3.6.1 Afwijken
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.1 en kan worden toegestaan dat grond wordt gebruikt voor een kwekerij, boomfruitteelt of houtteelt, indien en voor zover:
  1. de gronden in Bijlage 5 Beleidskaart cultuurhistorisch zeer waardevolle gebieden niet is aangegeven als 'cultuurhistorisch zeer waardevol';
  2. geen onevenredige aantasting kan plaatsvinden van de waarden van het beekdallandschap, genoemd in 3.1 ;
  3. ter beoordeling van het bepaalde onder b een advies van een landschapsdeskundige is overgelegd.
3.6.2 Afwegingskader
Een in 3.6.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  1. het straat- en bebouwingsbeeld, waaronder begrepen de architectonische en/of cultuurhistorische waarde van andere bebouwing;
  2. de landschappelijke inpassing;
  3. de milieusituatie;
  4. de verkeersveiligheid;
  5. de gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen gronden.
3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
3.7.1 Verbod
Het is verboden om zonder een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het dempen, aanleggen en wijzigen van watergangen;
  2. het beplanten en/of bebossen van de hoger gelegen gronden met houtopstanden ter versterking van het landschap;
  3. het aanplanten van bomenrijen haaks op de beek met de van oudsher daarvoor gebruikte beplanting;
  4. het aanleggen van landschapselementen;
  5. het ophogen, ontgronden, egaliseren, ontginnen en diepploegen;
  6. het scheuren en frezen van grasland ten behoeve van graslandverbetering in de lage delen van het beekdal;
  7. het aanleggen, verwijderen en /of verharden van wegen, voet-, fiets- en ruiterpaden en bijbehorende voorzieningen;
  8. het aanleggen of verwijderen van ondergrondse buisleidingen;
  9. het zoeken naar delfstoffen (seismisch onderzoek en exploratieboringen).
3.7.2 Uitzonderingen op verbod
Het in 3.7.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
  1. het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
3.7.3 Strijd met de bestemming
Uitvoering van de werken, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden is in strijd met de bestemming, indien daardoor (direct of indirect) een onevenredige aantasting kan plaatsvinden van de landschappelijke waarden van het beekdallandschap, genoemd in 3.1 . Onder onevenredige aantasting wordt onder meer begrepen het aanplanten van bomenrijen anders dan haaks op de beek.
 
3.8 Wijzigingsbevoegdheid
 
3.8.1 Wijziging
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en:
  1. een nieuw bouwvlak opnemen ten behoeve van verplaatsing van een grondgebonden agrarisch bedrijf, indien en voor zover:
    1. is aangetoond dat vestiging in een bestaand bouwvlak niet mogelijk is;
    2. op de te verlaten locatie een knelpunt op het gebied van milieu of natuur wordt opgelost en de te verlaten locatie een andere, passende bestemming krijgt;
    3. de bedrijfseconomische noodzaak is aangetoond;
    4. een bedrijfsplan is overgelegd waaruit blijkt dat sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf;
    5. vestiging plaatsvindt ter plaatse van de aanduiding 'grootschalig landbouwgebied';
    6. de vestiging van het bedrijf op deze locatie milieutechnisch uitvoerbaar is;
    7. de vestiging van het bedrijf op deze locatie uitvoerbaar is met het oog op beschermde flora en fauna;
    8. is aangetoond dat er geen significant negatieve effecten zijn op de instandhoudingsdoelstellingen en de natuurlijke waarden van Natura 2000-gebieden;
    9. op het erf voldoende parkeercapaciteit wordt aangelegd;
    10. de toeleidende wegen geschikt zijn of geschikt gemaakt kunnen worden voor de vestiging van een bedrijf op deze locatie, gelet op het aantal verkeersbewegingen en op het soort verkeer dat de vestiging meebrengt;
    11. de bebouwing landschappelijk wordt ingepast conform een door burgemeester en wethouders goedgekeurd erfinrichtingsplan, dat in overeenstemming is met Bijlage 1 Notitie ruimtelijke kwaliteit en waarin, indien en voor zover het perceel in Bijlage 5 Beleidskaart cultuurhistorisch zeer waardevolle gebieden is aangegeven als 'cultuurhistorisch zeer waardevol', is aangetoond dat rekening wordt gehouden met de cultuurhistorische waarden van het gebied, genoemd in Bijlage 2 Gebiedskarakteristieken;
    12. van deze bevoegdheid in het hele plangebied niet meer dan 20 keer gebruik is gemaakt;
  2. een aanduiding en regels opnemen voor een mestopslagvoorziening buiten een agrarisch bouwvlak op een perceel waarop nog geen mestopslagvoorziening aanwezig is, indien en voor zover:
    1. binnen het bouwvlak aantoonbaar geen ruimte is (fysieke ruimte of milieuruimte) voor een mestopslagvoorziening;
    2. het perceel in Bijlage 5 Beleidskaart cultuurhistorisch zeer waardevolle gebieden niet is aangegeven als 'cultuurhistorisch zeer waardevol gebied';
    3. de mestopslagvoorziening landschappelijk wordt ingepast conform een door burgemeester en wethouders goedgekeurd inrichtingsplan, dat in overeenstemming is met Bijlage 1 Notitie ruimtelijke kwaliteit;
  3. de bestemming ' Agrarisch met waarden - Beekdallandschap ' wijzigen in de bestemmingen ' Natuur ', ' Water ' en/of ' Bos - Beplantingsstrook ' ten behoeve van natuurontwikkeling, indien en voor zover de grond onderdeel is van een provinciaal natuurbeheerplan en mits de inrichting plaatsvindt conform een door burgemeester en wethouders goed te keuren inrichtingsplan.
3.8.2 Afwegingskader
Een in 3.8.1 genoemde wijziging kan slechts worden vastgesteld, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  1. het straat- en bebouwingsbeeld, waaronder begrepen de architectonische en/of cultuurhistorische waarde van andere bebouwing;
  2. de landschappelijke inpassing;
  3. de milieusituatie;
  4. de verkeersveiligheid;
  5. de gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen gronden.
Artikel 4 Waarde - Archeologische verwachtingswaarde
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor ' Waarde - Archeologische verwachtingswaarde ' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de (verwachte) archeologische waarden, waarbij geldt dat deze bestemming ten opzichte van andere daar voorkomende bestemmingen van primaire betekenis is.
 
4.2 Bouwregels
 
Op de voor ' Waarde - Archeologische verwachtingswaarde ' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:
  1. bouwwerken met een oppervlakte van minder dan 500 m2;
  2. bouwwerken met een oppervlakte van meer dan 500 m2 en een diepte van meer dan 0,3 m, mits de aanvrager een bureau-onderzoeksrapport heeft overgelegd van een daartoe bevoegd archeologisch bureau en burgemeester en wethouders van oordeel zijn dat vervolgonderzoek niet noodzakelijk is.
4.3 Afwijken van de bouwregels
 
4.3.1 Afwijken
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 4.2 en kan worden toegestaan dat bouwwerken ten dienste van en conform een andere daar voorkomende bestemming worden gebouwd met een oppervlakte van meer dan 500 m2 en een diepte van meer dan 0,3 m, mits de aanvrager een onderzoeksrapport heeft overgelegd van een daartoe bevoegd archeologisch bureau, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
 
4.3.2 Afwegingskader
Een in 4.3.1 genoemde vergunning wordt slechts verleend, indien daartegen uit hoofde van de bescherming van de archeologische waarde geen bezwaar bestaat. Indien uit het in 4.3.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het toestaan van de afwijking zullen worden verstoord, kunnen aan de omgevingsvergunning voor het bouwen een of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de activiteit die tot de bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties.
4.3.3 Overleg provinciaal archeoloog
Bij voorgenomen bodemingrepen in gebieden van provinciaal belang, zoals op Bijlage 4 Archeologische beleidskaart aangegeven bij Provinciaal Belang Archeologie, zal de gemeente contact opnemen met de provincie, namens deze de provinciaal archeoloog, alvorens over de omgevingsvergunning te beslissen.
 
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
4.4.1 Verbod
Het is verboden om zonder een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
  1. grondbewerkingen met een oppervlakte van meer dan 500 m2 en een diepte van meer dan 0,3 m;
  2. het afgraven, ophogen, vergraven, egaliseren, kilveren van grond;
  3. het aanplanten van bomen of een houtig gewas voor zover het gaat om planten waar bij de oogst van de plant, dan wel het verwijderen van de gehele plant, de bodem dieper dan 0,3 m zal worden geroerd.
4.4.2 Uitzondering op verbod
Het in 4.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:
  1. in het kader van archeologisch onderzoek ten behoeve van de beoordeling van de (on)evenredigheid van de aantasting als bedoeld in 4.4.4 van werkzaamheden als bedoeld in 4.4.1; hiertoe behoren niet werkzaamheden in het kader van archeologisch onderzoek met als enig doel het doen van archeologisch onderzoek;
  2. die het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;
hiertoe behoren bij landbouwkundig gebruik: grondbewerkingen tot een diepte van 0,3 m onder maaiveld; niet-bodemkerende werkzaamheden ten behoeve van het oplossen van een verdichte bodemstructuur (woelen) tot maximaal 0,1 m onder de bouwvoor en het aanbrengen van drainage, met uitzondering van het aanbrengen van drainage in gronden met de bestemming ' Agrarisch met waarden - Essenlandschap ';
hiertoe behoren niet: diepploegen en mengwoelen dieper dan 0,3 m beneden maaiveld, afgraven dieper dan 0,3 m beneden maaiveld, egaliseren van natuurlijk reliëf, ontginnen, aanleggen of vergraven van sloten en het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  1. die reeds in uitvoering zijn danwel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;
  2. waarvoor een vergunning is vereist krachtens de Ontgrondingswet;
  3. die de archeologische waarde niet onevenredig aantasten, hetgeen is gebleken uit een door aanvrager overgelegd, door burgemeester en wethouders goedgekeurd bureau-onderzoeksrapport van een daartoe bevoegd archeologisch bureau en burgemeester en wethouders van oordeel zijn dat vervolgonderzoek niet noodzakelijk is.
4.4.3 Overleg provinciaal archeoloog
Bij voorgenomen bodemingrepen in gebieden van provinciaal belang, zoals op Bijlage 4 Archeologische beleidskaart aangegeven bij Provinciaal Belang Archeologie, zal de gemeente contact opnemen met de provincie, namens deze de provinciaal archeoloog, alvorens over de omgevingsvergunning te beslissen.
 
4.4.4 Strijd met de bestemming
  1. Uitvoering van de werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden is in strijd met de bestemming, indien daardoor (direct of indirect) een onevenredige aantasting kan plaatsvinden van het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden;
4.5 Voorwaardelijke verplichting opstellen archeologisch werkprotocol
  1. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het verwijderen van het zonnepark en de daarbij behorende voorzieningen zoals ontsluitingspaden, onderhouds- en nutsgebouwen, erfafscheidingen, bijbehorende installaties, kabels en leidingen indien het gebruiksdoel (het opwekken van energie door middel van zonnepanelen waarbij zonlicht in elektriciteit wordt omgezet) is beëindigd zonder een door de houder van het zonnepark opgesteld werkprotocol te overleggen en door het bevoegd gezag goed te keuren archeologisch werkprotocol waarin is aangegeven hoe met de waarborg van archeologische waarden is omgegaan in het plangebied ter bescherming daarvan.
4.6 Wijzigingsbevoegdheid
 
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en de bestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde' verwijderen indien de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.
Artikel 5 Waarde - Archeologie 3
 
5.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor ' Waarde - Archeologie 3 ' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden, zoals deze blijken uit de aanwezigheid van voorden, zandkopjes, veentjes (dobbes, pingo's, uitblazingskommen, depressies) en celtic fields, waarbij geldt dat deze bestemming ten opzichte van andere daar voorkomende bestemmingen van primaire betekenis is.
 
5.2 Bouwregels
 
Op de voor ' Waarde - Archeologie 3 ' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:
  1. bouwwerken met een diepte van minder dan 0,3 m;
  2. overige bouwwerken, mits de aanvrager een bureau-onderzoeksrapport heeft overgelegd van een daartoe bevoegd archeologisch bureau en burgemeester en wethouders van oordeel zijn dat vervolgonderzoek niet noodzakelijk is.
5.3 Afwijken van de bouwregels
 
5.3.1 Afwijken
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 5.2 en kan worden toegestaan dat bouwwerken ten dienste van en conform een andere daar voorkomende bestemming worden gebouwd, mits de aanvrager een onderzoeksrapport heeft overgelegd van een daartoe bevoegd archeologisch bureau, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
 
5.3.2 Afwegingskader
Een in 5.3.1 genoemde vergunning wordt slechts verleend, indien daartegen uit hoofde van de bescherming van de archeologische waarde geen bezwaar bestaat. Indien uit het in 5.3.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het toestaan van de afwijking zullen worden verstoord, kunnen aan de omgevingsvergunning voor het bouwen een of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de activiteit die tot de bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties.
5.3.3 Overleg provinciaal archeoloog
Alvorens over de omgevingsvergunning te beslissen, voeren burgemeester en wethouders overleg met de provinciaal archeoloog, indien sprake is van een gebied van provinciaal belang, zoals aangegeven op de Bijlage Gemeentelijke Archeologiekaart.
 
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
5.4.1 Verbod
Het is verboden om zonder een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
  1. het aanplanten van bomen of een houtig gewas, voor zover het gaat om planten waarvan zeker is dat bij de oogst van de plant, dan wel het verwijderen van de gehele plant, de bodem dieper dan 0,3 m zal worden geroerd;
  2. het aanbrengen van drainage, diepploegen en mengwoelen dieper dan 0,3 m beneden maaiveld, afgraven dieper dan 0,3 m beneden maaiveld, egaliseren van natuurlijk reliëf, ontginnen en het aanleggen of vergraven van veldsloten.
5.4.2 Uitzondering op verbod
Het in 5.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:
  1. in het kader van archeologisch onderzoek ten behoeve van de beoordeling van de (on)evenredigheid van de aantasting als bedoeld in 5.4.4 van werkzaamheden als bedoeld in 5.4.1 ; hiertoe behoren niet werkzaamheden in het kader van archeologisch onderzoek met als enig doel het doen van archeologisch onderzoek;
  2. die het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;
    1. hiertoe behoren: grondbewerkingen tot een diepte van 0,3 m onder maaiveld en niet-bodemkerende werkzaamheden ten behoeve van het oplossen van een verdichte bodemstructuur (woelen) tot maximaal 0,1 m onder de bouwvoor;
    2. hiertoe behoren niet: diepploegen en mengwoelen dieper dan 0,3 m, afgraven dieper dan 0,3 m, egaliseren van natuurlijk reliëf, ontginnen, aanleggen of vergraven van sloten en het aanleggen of rooien van bos of boomgaard, waarbij stobben worden verwijderd;
  3. die reeds in uitvoering zijn danwel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;
  4. waarvoor een vergunning is vereist krachtens de Ontgrondingswet;
  5. die de archeologische waarde niet onevenredig aantasten, hetgeen is gebleken uit een door aanvrager overgelegd, door burgemeester en wethouders goedgekeurd bureau-onderzoeksrapport van een daartoe bevoegd archeologisch bureau en burgemeester en wethouders van oordeel zijn dat vervolgonderzoek niet noodzakelijk is.
5.4.3 Overleg provinciaal archeoloog
Alvorens over de omgevingsvergunning te beslissen, voeren burgemeester en wethouders overleg met de provinciaal archeoloog, indien sprake is van een gebied van provinciaal belang, zoals aangegeven op de Bijlage Gemeentelijke Archeologiekaart.
 
5.4.4 Strijd met de bestemming
Uitvoering van de werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden is in strijd met de bestemming, indien daardoor (direct of indirect) een onevenredige aantasting kan plaatsvinden van het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
 
5.5 Wijzigingsbevoegdheid
 
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en de bestemming ' Waarde - Archeologie 3 ' verwijderen indien de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.
Artikel 6 Leiding - Hoogspanningsverbinding
 
6.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor ' Leiding - Hoogspanningsverbinding ' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
  1. de aanleg en instandhouding van een bovengrondse hoogspanningsverbinding ter plaatse van en aansluitend aan de aanduiding 'hartlijn leiding - hoogspanningsverbinding';
  2. een belemmeringenstrook;
  3. met daarbij behorende:
  4. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  5. werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden,
waarbij geldt dat deze bestemming ten opzichte van:
  1. de bestemming 'Waarde - Archeologie 3 ' en 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde' van ondergeschikte betekenis is;
  2. andere daar voorkomende bestemmingen van primaire betekenis is.
6.2 Bouwregels
 
Er mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van deze (dubbel) bestemming worden gebouwd. Voor bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van een hoogspanningsmast mag niet meer bedragen dan 65 m;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken mag niet meer bedragen dan 3,5 m.
6.3 Afwijken van de bouwregels
 
6.3.1 Afwijken
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bouwregels voor het bouwen overeenkomstig een andere daar voorkomende bestemming, indien en voor zover de veiligheid met betrekking tot de hoogspanningsverbinding niet wordt geschaad.
 
6.3.2 Advies
Alvorens te beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning wint het bevoegd gezag advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of met het bouwwerk de veiligheid met betrekking tot de hoogspanningsverbinding kan worden geschaad.
 
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
6.4.1 Verbod
Het is verboden om zonder een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
  2. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  3. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  4. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere watergangen;
  5. het permanent opslaan van goederen.
6.4.2 Uitzondering op verbod
Het in 6.4.1 genoemde verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die:
  1. verband houden met het onderhoud of de aanleg van de betreffende hoogspanningsverbinding;
  2. reeds in uitvoering zijn op het moment van het van kracht worden van het plan;
  3. die het normale onderhoud ten aanzien van de verbinding en de belemmerde strook of ten aanzien van de functies van de andere voorkomende bestemming(en) betreffen.
6.4.3 Advies
Alvorens te beslissen over een aanvraag voor een vergunning horen burgemeester en wethouders de betreffende leidingbeheerder(s).
 
6.4.4 Strijd met bestemming
Uitvoering van de werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden is in strijd met de bestemming, indien daardoor (direct of indirect) een onevenredige aantasting kan plaatsvinden van de belangen en de veiligheid van de hoogspanningsverbinding en van de bijbehorende belemmeringenstrook.
3 Algemene regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene gebruiksregels
 
8.1 Strijdig gebruik
 
Onder een gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt begrepen:
  1. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van vrij kamperen, kleinschalig kamperen of een andere vorm van kleinschalige verblijfsrecreatie;
  2. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een bed and breakfastvoorziening;
  3. het gebruik van de gronden en/of gebouwen voor een seksinrichting;
  4. het gebruik van de gronden voor de opslag van aan het oorspronkelijke verkeer onttrokken voer-, vaar- of vliegtuigen;
  5. het gebruik van de gronden voor opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond, bodemspecie en puin en voor het storten van vuil, met uitzondering van de opslag die is toegestaan in de bestemmingsomschrijving of in de branche gebruikelijk is bij de in de bestemmingsomschrijving genoemde activiteit;
Artikel 9 Algemene aanduidingsregels
 
9.1 Grootschalig landbouwgebied
 
Ter plaatse van de aanduiding ' grootschalig landbouwgebied ' zijn specifieke bepalingen van toepassing, die zijn opgenomen in de artikelen 3.2, 3.5.2 en 3.8.1
 
9.2 vrijwaringszone - laagvliegroute
 
9.2.1 Aanduidingsomschrijving
Ter plaatse van de aanduiding ' vrijwaringszone - laagvliegroute ' zijn de gronden, behalve voor de daar geldende bestemmingen, mede aangewezen voor de instandhouding van een laagvliegroute.
 
9.2.2 Bouwregels
Er mogen geen nieuwe bouwwerken worden opgericht met een bouwhoogte van meer dan 40 m.
Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
 
10.1 Afwijkingsbevoegdheid
 
10.1.1 10%-regeling
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages met uitzondering van de in de regels genoemde oppervlaktematen.
 
10.1.2 Wegen
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bestemmingsregels ten behoeve van het beloop of het profiel van wegen of als de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven.
 
10.1.3 Overschrijding bouwgrenzen
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bestemmingsregels in die zin dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft.
Artikel 11 Overige regels
 
11.1 Werking wettelijke regelingen
 
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
 
11.2 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening
 
De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
 
A. Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de bestaande oppervlakte niet wordt vergoot;
    2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
B. Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 13 Slotregel
 
Deze regels kunnen worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Zonneakker, Wachtum.