direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Coevorden - Katshaarweg (mestbassin)
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0109.100BP00029-0003

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het bedrijf Service en Techniek B.V. wil zijn bedrijfsvoering uitbreiden door het bouwen van een nieuwe mestopslagvoorziening in vorm van een mestbassin.

Het mestbassin wordt aansluitend aan het bestaande mestbassin gebouwd maar buiten het bouwvlak, en is daarmee op basis van het bestemmingsplan niet direct mogelijk. Wel is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, waarmee de bouw van een mestopslagvoorziening buiten een agrarisch bouwvlak mogelijk wordt gemaakt. Dit wijzigingsplan geeft toepassing aan deze bevoegdheid.

1.2 Plangebied

Het plangebied van dit wijzigingsplan betreft het kadastrale perceel L 1441 van de kadastrale gemeente Dalen. Dit perceel ligt in het buitengebied van de gemeente Coevorden. De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.100BP00029-0003_0001.png"

Figuur 1 De ligging van het plangebied

1.3 Geldende regeling

Het plangebied is geregeld in het bestemmingsplan Buitengebied, dat is vastgesteld op 12 december 2014. Het heeft hierin de bestemming 'Agrarisch met waarden - Ontginningenlandschap'. Binnen deze bestemming zijn mestopslagvoorzieningen uitsluitend toegestaan binnen een bouwvlak, behoudens bestaande opslagvoorzieningen buiten het bouwvlak. Omdat onderhavig plangebied geen bouwvlak bevat, is de ontwikkeling in strijd met de bestemming. In het bestemmingsplan is in artikel 5 lid 5.8.1 sub f een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Deze wijzigingsbevoegdheid maakt het mogelijk om een aanduiding en regels op te nemen ten behoeve van een mestopslagvoorziening op een perceel, buiten een agrarisch bouwvlak, waarop een bestaande mestopslagvoorziening aanwezig is. Aan deze wijzigingsbevoegdheid wordt via dit wijzigingsplan invulling gegeven.

Op de locatie geldt verder de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. Binnen deze bestemming is een archeologisch onderzoek vereist bij bodemingrepen dieper dan 30 centimeter en een oppervlakte groter dan 0 m2.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt de gewenste ontwikkeling nader beschreven en wordt getoetst aan de voorwaarden voor het wijzigen van het bestemmingsplan. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het beleidskader dat relevant is voor de ontwikkeling. In hoofdstuk 4 worden vervolgens de milieu- en omgevingsaspecten beschreven. In hoofdstuk 5 wordt de juridische planbeschrijving gegeven. In hoofdstuk 6 wordt de uitvoerbaarheid van de ontwikkeling behandeld.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie en beschrijving initiatief

2.1 Huidige situatie

Context landschap

Het plangebied van dit wijzigingsplan ligt in het ontginningenlandschap. De kernkwaliteiten en kenmerken van de ontginningen zijn: grootschalige openheid en weidsheid, regelmatige verkaveling haaks op de ontginningsas met diepe kavels en sloten op de kavelgrens, bomenrijen langs het kanaal, bebouwing haaks op het kanaal en grote boerderijen met een robuuste erfbeplanting.

Situatie plangebied

Het gebied wordt begrensd door andere agrarische percelen. Ten zuidoosten loopt de Katshaarweg, deze is tevens de ontsluitingsweg. Het plangebied maakt ruimtelijke deel uit van een grootschalig akkerbouwperceel. Deze is in figuur 2 omkaderd met een blauwe kleur. Dit perceel heeft aan de zijkanten vrijwel geen beplanting.

Met een rode kleur is het plangebied van dit wijzigingsgebied weergeven. Aan de zuidkant zijn twee mestbassins aanwezig. Deze bassins zijn ingepast middels een grondwal begroeid met gras. De bassins worden omringd door een hekwerk. Het bestaande mestbassin heeft een opslagcapaciteit van circa 6.000 m3. De gronden aansluitend hieraan, zijn in gebruik ten behoeve van de agrarische functie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.100BP00029-0003_0002.png"

Figuur 2 Huidige situatie 

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.100BP00029-0003_0003.png"

Figuur 3 Vooraanzicht huidige situatie

2.2 Beschrijving initiatief en landschappelijke inpassing

Om de continuïteit van het bedrijf te waarborgen en aan de vraag van klanten te voldoen heeft het bedrijf behoefte aan het uitbreiden van de bestaande opslagcapaciteit.

Het initiatief bestaat uit de bouw van een mestbassin aansluitend op de bestaande mestbassins. Een bovenaanzicht is weergeven in onderstaand figuur. Het bassin krijgt (ongeveer) dezelfde breedte (45 meter) en lengte (70 meter) als de bestaande mestbassin. De opslagcapaciteit bedraagt circa 6.000 m3. Hiermee is sprake van een maximale verdubbeling van de bestaande mestbassin. Figuur 4 geeft een boven aanzicht weer en in figuur 5 en 6 wordt een doorsnede weergeven.

Het bassin wordt landschappelijk ingepast door middel van het aanleggen van een grondwal begroeid met gras. Rondom wordt een hekwerk gebouwd. Door het bassin in te passen middels een grondwal, blijft de grootschalige openheid van de omgeving behouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.100BP00029-0003_0004.png"

Figuur 4 Tekening bovenaanzicht

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.100BP00029-0003_0005.png"

Figuur 5 Tekening doorsnede (A)

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.100BP00029-0003_0006.png" Figuur 6 Tekening doorsnede (B)

2.3 Toetsing aan wijzigingscriteria

Voor de gewenste planologische situatie kan gebruik worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid in artikel 5 lid 5.8.1 sub f van het bestemmingsplan. Hiermee wordt de bouw van een mestopslagvoorziening op een perceel, buiten een agrarisch bouwvlak, waarop een bestaande mestopslagvoorziening aanwezig is mogelijk gemaakt. In deze paragraaf wordt het plan getoetst aan de wijzigingscriteria die hiervoor gelden.

De mestopslagvoorziening wordt aangelegd aansluitend aan de bestaande opslagvoorziening.

Het initiatief bestaat uit de bouw van een mestbassin aansluitend op de bestaande mestbassins (zie paragraaf 2.2).

 

Er sprake is van maximaal een verdubbeling van de bestaande opslagcapaciteit.

De opslagcapaciteit van zowel het bestaande als het nieuwe mestbassin bedraagt circa 6.000 m3. Hiermee is sprake van een maximale verdubbeling van het bestaande mestbassin.

De mestopslagvoorziening wordt landschappelijk ingepast conform een door burgemeester en wethouders goedgekeurd inrichtingsplan, dat in overeenstemming is met Bijlage 1 Notitie ruimtelijke kwaliteit en waarin, indien en voor zover het perceel in Bijlage 5 Beleidskaart cultuurhistorisch zeer waardevolle gebieden is aangegeven als 'cultuurhistorisch zeer waardevol', is aangetoond dat rekening wordt gehouden met de cultuurhistorische waarden van het gebied, genoemd in Bijlage 2 Gebiedskarakteristieken.

Het mestbassin wordt op dezelfde wijze ingepast als het bestaande mestbassin (zie paragraaf 2.2). Hier is reeds sprake van een goede landschappelijke inpassing. Het plangebied ligt daarnaast niet in een gebied dat is aangewezen als 'cultuurhistorisch zeer waardevol' (zie paragraaf 4.5). Er hoeft daarom geen rekening gehouden te worden met bijlage 2 'Gebiedskarakteristieken' van het geldende bestemmingsplan.

Per perceel wordt niet meer dan eenmalig gebruik gemaakt van deze wijzigingsbevoegdheid.

Met dit wijzigingsplan wordt eenmalig gebruik gemaakt van het verdubbelen van de bestaande opslagcapaciteit.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op het ruimtelijk beleid dat het kader vormt voor dit wijzigingsplan. Hierbij komt het provinciaal en het gemeentelijk beleid aan bod. Dit beleid is afgestemd op het Rijksbeleid ten aanzien van de ruimtelijke ordening. Gezien het abstractieniveau wordt het in dit kader dan ook niet noodzakelijk geacht apart aandacht te besteden aan het Rijksbeleid.

3.1 Provinciaal beleid

Actualisatie Omgevingsvisie Drenthe 2014

Provinciale Staten hebben op 2 juli 2014 de Actualisatie Omgevingsvisie Drenthe vastgesteld. Deze visie is het strategisch kader voor de ruimtelijke en economische ontwikkeling van Drenthe en bevat themagerichte beleidslijnen. De Actualisatie Omgevingsvisie vervangt de Omgevingsvisie Drenthe 2010.

Het plangebied ligt in een gebied dat in de omgevingsvisie de functie 'landbouwgebied' heeft. Ontwikkelingen in dit gebied mogen geen negatief effect hebben op de landbouw. Voor de landbouw biedt de provincie maximale speelruimte in de gebieden die op kaart 6 (kaart 6, Robuust Landbouwsysteem) als landbouwgebied zijn aangeduid. Bij de te nemen inrichtingsmaatregelen voor de landbouw wordt zo veel mogelijk rekening gehouden met de kernkwaliteiten.

Voor het plangebied zijn de kernkwaliteiten 'landschap', 'aardkundige waarden', 'cultuurhistorie' en 'archeologie' van toepassing.

Doelstelling voor de kernkwaliteit 'landschap' is het behouden en versterken van de verschillende landschapstypen en de bijbehorende karakteristieke kenmerken. Het plangebied bevindt zich in het wegdorpenlandschap van de veenrandontginning. Het provinciaal beleid is gericht op het behouden en versterken van de kavelstructuur met de omringende kenmerkende open ruimtes en de ontsluitingsstructuur.

In onderhavig plan is sprake van een perceelsgebonden ontwikkeling waarbij geen sprake is van grootschalige ingrepen. Met de ontwikkeling vindt geen afbreuk aan de kavelstructuur en de kenmerkende open ruimtes plaats (zie paragraaf 2.2).

Ten aanzien van de kernkwaliteit 'aardkundige waarden' geldt het generiek beschermingsniveau: Respecteren. In het plangebied is geen sprake van specifieke aardkundige waarden. Met de perceelsgebonden ontwikkeling vindt geen afbreuk aan deze kernkwaliteit plaats.

Ten aanzien van de kernkwaliteit 'cultuurhistorie' geldt het beschermingsniveau: Respecteren. De provincie richt hierbij op het waarborgen van de cultuurhistorische samenhang voor de toekomst. In paragraaf 4.5 is beschreven dat met de ontwikkeling geen afbreuk aan de cultuurhistorische waarden plaats vindt. De cultuurhistorische hoofdstructuur wordt niet aangetast.

Tot slot geldt voor de kernkwaliteit 'archeologie' het beschermingsniveau: Verwachting toetsen door onderzoek. In deze gebieden is sprake van een hoge archeologische verwachtingswaarde. Voor de ontwikkeling heeft daarom een archeologisch onderzoek plaats gevonden (zie paragraaf 4.6). Uit het onderzoek blijkt dat het aspect 'archeologie' de ontwikkeling niet in de weg staat.

Provinciale Omgevingsverordening Drenthe 2014

Op 23 september 2015 is de provinciale omgevingsverordening vastgesteld. In de verordening zijn regels gesteld die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen.

In artikel 3.21 van de verordening zijn regels met betrekking tot het bouwen buiten het bouwvlak van een agrarisch bedrijf. Voorwaarde is dat dit een aantoonbaar wezenlijke verbetering van de ruimtelijke inpassing van een intensieve veehouderij betekent.

Met dit plan is sprake van de bouw van een mestbassin buiten het bouwvlak van een agrarisch bedrijf.

3.2 Gemeentelijk beleid

Geldend bestemmingsplan

Het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Coevorden vormt een uitvoeringskader voor het gemeentelijk beleid ten aanzien van ruimtelijke ontwikkelingen in het landelijk gebied.

De gronden in het bestemmingsplan hebben een agrarische bestemming. Mestopslagen, met uitzondering van bestaande, moeten binnen een bouwvlak gebouwd worden. Er wordt echter de mogelijkheid geboden om onder voorwaarden een mestopslag buiten het bouwvlak te bouwen. Van deze mogelijkheid wordt in dit geval gebruik gemaakt. In hoofdstuk 2 is getoetst aan de voorwaarden die hiervoor gelden. Er wordt dus aangesloten op de beleidsuitgangspunten uit het geldende bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Milieuzonering/geurhinder

Voor de activiteit 'opslaan van drijfmest en digestaat in mestbassins' gelden de vaste afstanden uit het Activiteitenbesluit. Voor mestbassins met een oppervlakte van meer dan 350 m2 geldt een afstand van 250 meter ten opzichte van geurgevoelige objecten. Aan de afstand wordt ruimschoots voldaan. De voorgenomen ontwikkeling wordt namelijk op een ruime afstand (650 meter) ten opzichte van het dichtstbijzijnde geurgevoelig object gebouwd (Weijerswold 7 te Coevorden). In de toekomstige situatie is daarom geen sprake van geurhinder ter plaatse van geurgevoelige objecten. Er is dus sprake van een verantwoorde milieuzonering en een goede ruimtelijke ordening. Milieuzonering en geurhinder vormen geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.2 Geluid

Op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken' een geluidzone. Bij de ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarde die in de wet zijn vastgelegd. Indien niet aan de voorkeursgrenswaarde kan worden voldaan, kan het bevoegd gezag hogere grenswaarden vaststellen.

Het bouwplan betreft geen nieuwe geluidsgevoelige functie. Het is daarom niet noodzakelijk om de ontwikkeling te toetsen aan de Wgh.

4.3 Water

Deze 'waterparagraaf' gaat in op de watertoets. Hierin wordt beoordeeld wat de effecten van het bestemmingsplan op de waterhuishouding zijn en of er waterschapsbelangen spelen. De belangrijkste thema's zijn waterveiligheid, de afvoer van schoon hemelwater en afvalwater en de waterkwaliteit.

Het plangebied ligt in het beheersgebied van het waterschap Vechtstromen. Het plan is via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap (kenmerk: 20161012-63-13856). Uit de ingevulde gegevens blijkt dat de Normale watertoetsprocedure van toepassing is. Volstaan wordt met het opnemen van een standaard waterparagraaf. Deze is hierna opgenomen:

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).


Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.


Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van Rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.


Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.

Watersysteem

In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.

Afvalwaterketen

Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden, als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld, of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel, is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.

Wateraspecten plangebied


Waterhuishouding

Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. De toename van het verharde oppervlak is circa 2000 m2. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beschermingszone of herinrichtingszone langs een waterloop, primair watergebied, invloedszone zuiveringstechnisch werk of een retentiecompensatiegebied.

Voorkeursbeleid hemelwaterafvoer

Voor het plan geldt dat geen afvalwater (DWA) wordt afgevoerd. Hemelwater dat valt op de locatie wordt via een pompje uit het basis gepompt en wordt vervolgens via een klein debiet afgevoerd naar het oppervlaktewater in de omgeving. Wateroverlast is op dit punt niet te verwachten. Hemelwaterstromen komen daarnaast niet in aanraking met de opgeslagen mest. Van uitspoeling van de mest naar het omringende oppervlaktewater is dan ook geen sprake.

Aanleghoogte van de bebouwing

Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter ten opzichte van de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Kelders dienen waterdicht te zijn. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast. Een mestbassin betreft een bouwwerk geen gebouw zijnde. Gezien de gebiedskenmerken mag worden aangenomen dat het mestbassin voldoende hoog boven de grondwaterspiegel wordt aangelegd.


Watertoetsproces

De initiatiefnemer heeft het waterschap Vechtstromen geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Vechtstromen geeft een positief wateradvies.

4.4 Bodem

Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de gewenste functie. In het activiteitenbesluit (artikel 3.66 lid 3) staat dat indien in de inrichting een bodembedreigende activiteit wordt verricht, een bodemonderzoek noodzakelijk is. Voor bepaalde inrichtingen, waaronder mestbassins, wordt een uitzondering gemaakt. Bodemonderzoek is daarom niet noodzakelijk. Het aspect bodemkwaliteit vormt daarom geen belemmering voor de ontwikkeling.

Verder gaat van het mestbassin geen verontreinigende werking uit. Het mestbassin wordt namelijk vloeistofdicht vormgegeven en daarnaast is het bassin voorzien van een morsput.

4.5 Cultuurhistorie

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in een ruimtelijk plan een beschrijving opgenomen moet worden van de manier waarop met de aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.

De gemeente Coevorden heeft de cultuurhistorische waarden in de gemeente geïnventariseerd en gewaardeerd in de Erfgoednota 'Het kapitaal van Coevorden'. Uit de kaart bij de Erfgoednota (zie figuur 6) blijkt dat het plangebied niet in een zeer waardevol cultuurhistorisch gebied bevindt. Binnen het plangebied is geen sprake van beschermde cultuurhistorische waarden. Wel zijn de structuren en kenmerken van de omgeving, waaronder de verkaveling, de wegen en de waterlopen van cultuurhistorische betekenis. Met de ontwikkeling vindt geen afbreuk aan de genoemde waarden plaats. Deze blijven onaangetast. Het aspect cultuurhistorie staat de ontwikkeling dan ook niet in de weg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.100BP00029-0003_0007.png"

Figuur 6 Uitsnede kaart Erfgoednota

4.6 Archeologie

In de Monumentenwet zijn archeologische resten beschermd. Wanneer de bodem wordt verstoord moeten archeologische resten intact blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden, zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.

Voor de ontwikkeling is een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 2 bij de toelichting opgenomen. Uit het onderzoek blijkt dat archeologische resten aanwezig kunnen zijn. Om die reden is een booronderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 3 opgenomen. Uit de resultaten van het verrichte onderzoek zijn geen aanwijzingen aangetroffen die zouden kunnen wijzen op de (voormalige) aanwezigheid van een beekloop. Het naboren op alle boorpunten met een megaboor en het zeven van het hiermee opgeboorde zand, heeft volstrekt geen relevante archeologische indicatoren opgeleverd. In verband hiermee, alsmede in verband met het verloren gaan van de veenlaag waarin archeologische resten bewaard zouden kunnen zijn gebleven, geven de resultaten van het onderzoek geen aanleiding om archeologisch vervolgonderzoek te adviseren. Evenmin zijn tijdens het onderzoek archeologische resten aangetroffen waarmee tijdens de verdere planvorming, of bij de uitvoering van de geplande werkzaamheden, rekening zou moeten worden gehouden.

4.7 Ecologie

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. Dit is geregeld in de Wet natuurbescherming. In de provinciale verordening worden gebieden die van belang zijn voor het Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), beschermd.

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt niet in of nabij beschermde natuurgebieden. Het dichtstbijzijnde Natura-2000 gebied Bargerveen ligt op circa 10 kilometer. De enig mogelijke effect van mestbassins op natuurgebieden over grotere afstanden is het gevolg van een toename in ammoniak/stikstofdepositie. Gezien de afstand tot de Natura 2000-gebieden kunnen directe effecten als areaalverlies, verstoring, versnippering en verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten. Om de effecten optimaal te beperken, wordt het mestbassin conform de eisen van het Activiteiten besluit afgedekt.

Planologisch gezien is er ook geen sprake van extra stikstofemissie. Het plan geeft invulling aan de bestaande ruimte die het vigerende bestemmingsplan (inclusief wijzigings en afwijkingsbevoegdheden). In de effectbeoordeling van het vigerende bestemmingsplan op de Natura 2000 is dus al rekening gehouden met deze maximale invulling. Planologisch gezien is er dan ook geen sprake van een toename van stikstofdepositie op de Natura 2000.

Verder geldt de bescherming van natuurwaarden van gebieden binnen de Natuur Netwerk Nederland (voorheen Ecologische Hoofdstructuur). Ten oosten, op circa 325 meter, ligt een NNN-gebied (voorheen EHS). Gezien de afstand tot dit NNN-gebied is aantasting van deze natuur niet aan de orde.

Soortenbescherming

Het plangebied betreft de gronden die intensief gebruikt zijn voor agrarische activiteiten. De bouw vindt plaats op gronden die al verstoord zijn. Habitats van beschermde soorten komen hier niet voor. Voor de ontwikkeling worden geen bomen gekapt, gebouwen gesloopt en/of sloten gedempt. Ook vindt geen uitspoeling van mest in de belendende watergangen plaats. Aantasting van beschermde soorten en strijdigheid met de Wet natuurbescherming wordt daardoor uitgesloten.

Voor alle soorten geldt de zorgplicht. Deze schrijft voor dat men verplicht is om alles wat redelijkerwijze mogelijk is, te doen of juist te laten om schade aan wilde planten en dieren zo veel mogelijk te voorkomen.

4.8 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beperken van de risico's voor de burger door bovengenoemde activiteiten.

Een mestbassin is geen kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object in de zin van externe veiligheid, dan wel een object met een risico voor de leefomgeving. Voor een inzicht in de externe risico's in de omgeving van het plangebied, is de risicokaart Drenthe geraadpleegd. Hieruit blijkt dat direct ten zuiden en oosten een tweetal leidingen lopen. Omdat de ontwikkeling niet leidt tot de bouw van kwetsbare objecten, worden voor dit aspect geen belemmeringen verwacht.

4.9 Luchtkwaliteit

Een onderdeel van de Wet milieubeheer betreft luchtkwaliteit. De wet is bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, aan te pakken.

Het plangebied ligt in een landelijke omgeving waar sprake is van een goede luchtkwaliteit. Voor bepaalde initiatieven is bepaald dat deze 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Dit plan stelt de bouw van een mestbassin voor. Het bedrijf blijft van zodanige omvang dat grote effecten op de luchtkwaliteit niet worden verwacht. De ontwikkeling veroorzaakt geen overschrijding van de normen voor de luchtkwaliteit.

4.10 Kabels, leidingen en zoneringen

Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.

In het plangebied lopen geen leidingen of kabels die voorzien moeten worden van een planologische regeling. Wel ligt ten zuiden en oosten van het plangebied een tweetal gasleidingen. Deze zijn in het geldende bestemmingsplan beschermd met de dubbelbestemming 'Leiding - gas'. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van deze (dubbel)bestemming worden gebouwd. Met onderhavig wijzigingsplan worden geen ingrepen binnen de dubbel bestemming voorgesteld.

4.11 Verkeer en parkeren

Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling

De ontwikkeling mag niet leiden tot knelpunten of tot onveilige situaties in de verkeersafwikkeling. Het plangebied is direct ontsloten via een bestaande ontsluiting op de Katshaarweg. Deze heeft ruim voldoende capaciteit voor het af- en aanvoeren van circa 450 bewegingen per jaar. De verkeerssituatie ter plaatse is overzichtelijk. Er is namelijk sprake van een rechte 60 km-weg. Vanuit de inrit is zowel in oostelijke als zuidelijke richting voldoende zicht op de weg. Het betreft een secundaire weg die voornamelijk bestemd is voor landbouwverkeer en wordt dan ook voornamelijk gebruikt door landbouw voertuigen en auto's. Figuur 4 illustreert dit. Er is bovendien een vrijwel directe verbinding met de provinciale weg N863.

Parkeren

Het mestbassin brengt geen parkeervraag met zicht mee. Aan- en afvoerende voertuigen zullen zich slechts tijdelijk bij de voorziening ophouden. Van (langdurig) parkeren is geen sprake.

Hoofdstuk 5 Juridische regeling

Het wijzigingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om ruimtelijke plannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe plannen conform de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit wijzigingsplan zijn opgesteld conform deze standaarden.

Verbeelding

Het wijzigingsplan gaat vergezeld van een verbeelding. Op deze verbeelding is het plangebied met de toekomstige aanduiding weergeven. Verder blijft de bestaande agrarische bestemming uit het geldende bestemmingsplan Buitengebied op het plangebied van toepassing.

Na onherroepelijk worden van het wijzigingsplan maakt de verbeelding deel uit van het bestemmingsplan.

Regels

De regels die deel uitmaken van het bestemmingsplan Buitengebied, zoals vervat in de bestandenset met planidentificatie: NL.IMRO.0109.100BP00012-0003 met de bijbehorende regels (en bijlagen) zijn onverkort van toepassing op dit wijzigingsplan.

De bestemmings- en aanduidingsregels die van toepassing zijn op het plangebied van het wijzigingsplan (in dit geval de bestemming 'Agrarisch met waarden - Ontginningenlandschap' en de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - mestopslagvoorziening' zijn onverkort van toepassing. In de regels is een koppeling gelegd met deze bestemming.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheidsaspecten van een wijzigingsplan. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het wijzigingsplan doorloopt de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen procedure. Het conceptwijzigingsplan is in het kader van het vooroverleg voorgelegd aan de betrokken overleginstanties. Er zijn geen reacties binnen gekomen.

Vervolgens heeft het ontwerpwijzigingsplan voor zes weken ter inzage gelegen (artikel 3.8 Wro). Gedurende deze termijn zijn er geen zienswijzen ingediend.

Het wijzigingsplan is vervolgens ongewijzigd vastgesteld. Na de vaststelling wordt het wijzigingsplan nogmaals zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode is het mogelijk beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Dit wijzigingsplan heeft betrekking op een particulier initiatief waarmee de gemeente geen directe financiële bemoeienis heeft. De uitvoeringskosten worden gedragen door de initiatiefnemer. De kosten met betrekking tot het opstellen van het wijzigingsplan en daaraan verwante kosten worden verhaald via de leges van de gemeente.

6.3 Grondexploitatie

Doel van de in de Wro opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Er wordt uitgegaan van kostenverhaal via de publiekrechtelijke weg in een exploitatieplan. Daarnaast kan de gemeente in een exploitatieplan eisen en regels stellen ten aanzien van de desbetreffende gronden, woningbouw-categorieën en fasering.

In dit plan is op basis van artikel 6.2.1 Bro geen sprake van een bouwplan. De grondexploitatieregeling is daarom niet van toepassing. Om deze reden wordt door de gemeente van het opstellen van een grondexploitatieplan afgezien.