Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Noord-Sleen – Markeweg 2/Emmerstraat Ongenummerd
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0109.009BP00004-0003
1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
 
In deze regels wordt verstaan onder:
 
1.1 plan:
het bestemmingsplan Noord-Sleen – Markeweg 2/Emmerstraat Ongenummerd, van de gemeente Coevorden;
 
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0109.009BP00004-0003 met de bijbehorende regels met bijlagen;
 
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangegeven, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
 
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
 
1.5 aan huis verbonden beroep of bedrijf:
een dienstverlenend beroep of bedrijf dat op kleine schaal in een woning en/of daarbij behorende bouwwerken wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroeps- of bedrijfsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie;
 
1.6 agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen (houtteelt, boomfruitteelt en een kwekerij daaronder begrepen) en/of het houden van dieren, niet zijnde: een glastuinbouwbedrijf en een bloembollenteeltbedrijf;
 
1.7 ambachtelijk bedrijf:
een bedrijf waar overwegend door middel van handwerk producten worden vervaardigd, bewerkt, onderhouden of hersteld;
 
1.8 archeologische waarde
de waarde die van belang is voor de archeologie en voor de kennis van de beschavingsgeschiedenis;
 
1.9 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
 
1.10 bebouwingsbeeld:
de visuele waarden van het totaal aan bebouwing en de bebouwing in het landschap.
 
1.11 bed&breakfast:
een kleinschalige aan de woonfunctie ondergeschikte accommodatie voor uitsluitend logies en ontbijt, met maximaal zes kamers en maximaal 10 personen, die in beginsel deel uitmaakt van het hoofdgebouw en onder omstandigheden in een bijgebouw mag worden gerealiseerd, zonder dat sprake is van een permanente woonsituatie;
 
1.12 bedrijf:
een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop dan wel levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen;
 
1.13 bedrijfsgebouw:
een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
 
1.14 bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die kennelijk slechts is bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;
 
1.15 bestaande:
bestaand en legaal aanwezig of vergund op de dag van terinzagelegging van het vastgesteld van het bestemmingsplan;
 
1.16 bestaande bebouwing:
bebouwing die op het tijdstip van terinzagelegging van het vastgesteld van dit plan bestond of in uitvoering was, dan wel gebouwd is of gebouwd kan worden overeenkomstig de Woningwet of Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of krachtens die wetten gegeven voorschriften;
 
1.17 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
 
1.18 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
 
1.19 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak; voor zover het bijbehorende bouwwerken bij een bedrijfswoning betreft, wordt voor de toepassing van dit begrip in afwijking van het begrip hoofdgebouw de bedrijfswoning aangemerkt als hoofdgebouw;
 
1.20 boomfruitteelt:
de teelt of het kweken van fruit aan houtige gewassen;
 
1.21 bosbouw:
het geheel van bedrijfsmatig handelen en van activiteiten gericht op de instandhouding en ontwikkeling van bestaande, respectievelijk nieuwe bossen ten behoeve van (de functies) natuur, houtproductie, landschap, milieu en recreatie;
 
1.22 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
 
1.23 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
 
1.24 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, zolder, dakopbouw of setback;
 
1.25 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. Indien en voorzover twee bouwpercelen middels de aanduiding 'relatie' met elkaar zijn verbonden worden deze aangemerkt als één bouwperceel.
 
1.26 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
 
1.27 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangegeven, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
 
1.28 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
 
1.29 chalet:
een gebouw met een oppervlakte van ten hoogste 70 m2, bestaande uit een lichte constructie, dat naar de aard en inrichting is bedoeld voor recreatieve bewoning;
 
1.30 cultuurhistorische waarde:
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;
 
1.31 dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
 
1.32 diepploegen:
grondbewerking dieper dan 0,3 m;
 
1.33 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), het verkopen en/of leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Onder detailhandel vallen geen afhaalzaken en maaltijdbezorgdiensten;
 
1.34 ecologische waarden:
de aan een gebied toegekende waarden die verband houden met de samenhang van dieren en planten en hun leefomgeving en/of tussen dieren en planten onderling;
 
1.35 erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;
 
1.36 extensieve (dag)recreatie:
die vormen van recreatie die in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving zoals wandelen en fietsen en die in principe plaatsvinden tussen zonsopgang en zonsondergang en niet gericht zijn op het verstrekken van nachtverblijf;
 
1.37 extensief recreatief medegebruik:
recreatief medegebruik dat in hoofdzaak is gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen en fietsen, en dat slechts beperkt beslag op de ruimte legt. Voor het extensieve recreatief medegebruik is geen specifieke inrichting van het gebied noodzakelijk, maar kan worden volstaan met de voorzieningen die reeds ten behoeve van de hoofdfunctie aanwezig zijn en ondergeschikte voorzieningen zoals bewegwijzeringsbordjes. Onder extensief recreatief medegebruik wordt in elk geval niet verstaan gebruik zoals paintball, boerengolf, een maisdoolhof en gemotoriseerde sporten;
 
1.38 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
 
1.39 gebruiken:
het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven;
 
1.40 gebruiksgerichte paardenhouderij:
een paardenhouderij die is gericht op het africhten en trainen van paarden, het bieden van stalruimte voor paarden, het trainen van paarden en uitbrengen in de sport, verhuur van diensten met behulp van paarden en/of de in- en verkoop van paarden, niet zijnde een manege;
 
1.41 glastuinbouwbedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen in kassen;
 
1.42 grondgebonden agrarisch bedrijf:
een veehouderij met een bedrijfsvoering waarbij in overwegende mate ruwvoer van eigen land wordt betrokken en mest in overwegende mate op eigen land wordt afgezet, waarbij onder eigen land wordt verstaan land dat in eigendom is, gepacht of gehuurd is of om niet wordt gebruikt ten behoeve van de bedrijfsvoering, alsmede een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen, niet zijnde: een glastuinbouwbedrijf en een bloembollenteeltbedrijf;
 
1.43 hoofdgebouw:
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is; indien het hoofdgebouw geen woning is, maar op het perceel wel een (bedrijfs)woning aanwezig is, wordt voor de toepassing van het bepaalde over bijbehorende bouwwerken bij de (bedrijfs)woning die woning als hoofdgebouw aangemerkt;
 
1.44 horeca:
een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies worden verstrekt, hieronder niet begrepen discotheken en dancings;
 
1.45 houtteelt:
de bedrijfsmatige uitoefening van uitsluitend de functie houtproductie op gronden die in principe hiervoor tijdelijk worden gebruikt en waarvoor daartoe ontheffing is verleend van de melding en herplantplicht ex artikel 2 en 3 van de Boswet;
 
1.46 huishouden:
een alleenstaande, dan wel twee of meer personen, die een duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren of willen voeren;
 
1.47 kampeerauto:
een auto, waarin voorzieningen zijn getroffen voor recreatief nachtverblijf;
 
1.48 kampeermiddel:
  1. een tent, tentwagen, kampeerauto of caravan;
  2. enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voorzover geen bouwwerk zijnde, één en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
1.49 kampeerterrein:
een terrein ter beschikking gesteld voor het plaatsen, dan wel geplaatst houden van kampeermiddelen;
 
1.50 kap:
een dakafdekking onder een hoek van meer dan 5 graden met het horizontale vlak;
 
1.51 kas:
een gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal;
 
1.52 kleinschalig kamperen:
verblijfsrecreatie met een kleinschalig karakter op een agrarisch bouwperceel of oip een woonperceel van tenminste 5.000 m2, in de vorm van een kampeerterrein voor maximaal 25 kampeermiddelen, niet zijnde stacaravans;
 
1.53 kwekerij:
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van beplantingsgewassen zoals bos- en haagplantsoen, laan- en parkbomen, vruchtbomen, rozenstruiken, sierconiferen en overige sierheesters, een en ander in de vorm van vollegrondsteelt dan wel containerteelt;
 
1.54 landschappelijke waarde:
de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;
 
1.55 landschapselementen:
elementen in het landschap die bepalend zijn voor de kernkwaliteit van een gebied;
 
1.56 maaiveld:
het oppervlak (of de hoogte daarvan) van het land of de bovenkant van het terrein dat een bouwwerk omgeeft;
 
1.57 manege:
bedrijfsactiviteiten met een publieksgericht karakter, die zijn gericht op het bieden van gelegenheid tot het berijden en verzorgen van paarden en pony's (waaronder het lesgeven, de verhuur van paarden en pony’s en het organiseren van wedstrijden en/of andere hippische evenementen), alsook ondergeschikte horeca, categorie II ten dienste van deze activiteiten;
 
1.58 nadere eis:
een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder d van de Wet ruimtelijke ordening;
 
1.59 natuurlijke waarde:
de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en/of biologische elementen, voorkomend in dat gebied;
 
1.60 natweeronderkomen:
een gebouw bestemd voor het realiseren van een kleinschalige voorziening voor uitsluitend de gasten van het kleinschalig kampeerterrein, niet zijnde een op de horeca gerichte voorziening als bedoeld in de Drank- en Horecawet;
 
1.61 normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden:
werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden, waaronder begrepen de handhaving dan wel de realisering van de bestemming;
 
1.62 omgevingsvergunning:
vergunning voor activiteiten als genoemd in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
 
1.63 overig bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
 
1.64 overkapping:
elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder, dan wel met ten hoogste één wand;
 
1.65 pand:
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;
 
1.66 peil:
  1. peil gebouw: de hoogte van de afgewerkte vloer ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. peil bouwwerk, geen gebouw zijnde: de hoogte ter plaatse van het gemiddelde afgewerkte terrein;
1.67 permanente bewoning:
bewoning door een persoon of door groepen van personen van een voor recreatieve bewoning bedoelde ruimte als hoofdverblijf c.q. vaste woon- of verblijfplaats;
 
1.68 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander persoon tegen vergoeding;
 
1.69 recreatief medegebruik:
een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;
 
1.70 recreatief verblijf:
verblijf voor recreatie door bij voorkeur wisselende gezinnen of daarmee gelijk staande personen of groepen van personen, die hun vaste woon- of verblijfplaats elders hebben;
 
1.71 recreatiewoning:
een gebouw dat periodiek dient voor recreatief (nacht)verblijf voor recreanten die hun hoofdverblijf elders hebben;
 
1.72 seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
 
1.73 stacaravan:
een caravan die gedurende langere tijd op een kampeerterrein op dezelfde plaats blijft staan;
 
1.74 stedenbouwkundig:
ruimtelijke verschijningsvorm van bebouwing, die wordt bepaald door de situering, aansluitende terreinen, bouwmassa's, gevelindeling en dakvormen;
 
1.75 tent:
een in hoofdzaak uit textiel of ander daarmee vergelijkbaar materiaal vervaardigd onderkomen dat gemakkelijk is op te vouwen, bestemd voor recreatief verblijf;
 
1.76 trekkershut:
een kleinschalig gebouw bestaande uit een lichte constructie, dat naar de aard en inrichting voor recreatief dag- en nachtverblijf is bedoeld;
 
1.77 verblijfsrecreatie:
recreatief verblijf, waarbij wordt overnacht in kampeermiddelen, recreatiewoningen, appartementen en/of recreatieverblijven, waarbij hoofdverblijf elders wordt gehouden;
 
1.78 voorgevelrooilijn:
de naar de openbare weg gekeerde grens van het bouwvlak, of indien het een bouwvlak betreft met meer dan één naar de weg gekeerde grenzen, die grens die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;
 
1.79 voorgevel:
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien een perceel met meerdere zijden aan een weg grenst, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel;
 
1.80 watergang:
een werk, al dan niet overdekt, dienend om in het openbaar belang water te ontvangen, te bergen, af te voeren en toe te voeren; de boven water gelegen taluds, bermen en onderhoudspaden daaronder mede verstaan;
 
1.81 wijziging:
een wijziging als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening;
 
1.82 winkel:
een gebouw, dat een ruimte omvat, welke door zijn indeling kennelijk bedoeld is te worden gebruikt voor de detailhandel;
 
1.83 woning:
een complex van ruimten dat dient voor de zelfstandige huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
 
Artikel 2 Wijze van meten
 
2.1 Gebouwen en bouwwerken
 
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
a. de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak; voorzover in de regels een dakhelling is voorgeschreven, is deze niet van toepassing op de horizontale gedeelten van afgeknotte daken, op de bovenste dakvlakken van mansardekappen en op dakvlakken die niet evenwijdig aan de noklijn zijn gelegen;
 
b. de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant de goot, c.q. druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
 
c. de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
 
d. de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
 
e. de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
 
f. de afstand tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel:
vanaf enig punt van een bouwwerk tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel.
 
2.2 Ondergeschikte bouwdelen
 
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van de plaatsing van gebouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouwgrens met niet meer dan 1,5 m wordt overschreden.
 
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van de bouwhoogte worden liftschachten, antennes, ventilatiekanalen en schoorstenen buiten beschouwing gelaten.
 
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch met waarden - Ontginningenlandschap
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor ' Agrarisch met waarden - Ontginningenlandschap ' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke waarden van het ontginningenlandschap, zoals die tot uitdrukking komen in de openheid van het landschap, de opstrekkende verkaveling, de kanalen en wijken, wegdorpen of verspreide bebouwing langs de ontginningsas;
  2. de uitoefening van het agrarisch bedrijf (daaronder niet begrepen een kwekerij, boomfruitteelt en houtteelt), met dien verstande dat:
    1. per bouwvlak niet meer dan één agrarisch bedrijf is toegestaan;
    2. maximaal 200 melk- en kalfkoeien, 140 stuks jongvee, 2 opfokstieren en 4 paarden mogen worden gehouden;
    3. aan het agrarische bedrijf ondergeschikte nevenactiviteiten, zoals een boerderijwinkel, het be- en verwerken van eigen producten of een daarmee gepaard gaande ontvangstruimte, mede zijn toegestaan;
  3. bos, natuur- en landschapselementen;
  4. erfbeplanting c.q. landschappelijke inpassing van de bebouwing;
  5. de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van de waterberging;
  6. extensieve (dag)recreatie;
met daarbij behorende:
  1. gebouwen;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden;
met dien verstande dat voeropslagvoorzieningen en mestopslagvoorzieningen uitsluitend zijn toegestaan binnen het bouwvlak.
 
3.2 Bouwregels
 
Op de voor ' Agrarisch met waarden - Ontginningenlandschap ' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.
 
3.2.1 Bouwwerken
Voor bouwwerken gelden de volgende regels:
  1. een bouwwerk mag uitsluitend worden gebouwd met inachtneming van de in de tabel genoemde verplichte situering, maximale oppervlakte, maximale goothoogte en maximale bouwhoogte:
Bouwwerk
Verplichte situering
Max oppervlakte
Max goothoogte
Max bouwhoogte
- gebouwen niet zijnde de bedrijfswoning;
- voeropslagvoorzieningen;
- mestopslagvoorzieningen
- binnen het bouwvlak;
- met inachtneming van het beginsel van bebouwingsconcentratie;
- achter het woongedeelte;
 
- binnen het bouwvlak max 10.000 m2 (inclusief de bedrijfswoning)
- 4,5 meter,
- 6,0 meter bij een inrijopening over een breedte van max 6,0 meter (geldt alleen bij gebouwen).
12 meter
bedrijfswoning
Binnen het bouwvlak
250 m2 (is inclusief de bij de woning behorende bijbehorende bouwwerken)
3,5 meter
8,0 meter
bijbehorende bouwwerken bij een bedrijfswoning 
zie hierboven bij 'gebouwen' 
de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfswoning en de bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 250 m2  
3,0 meter
6,0 meter
erfafscheidingen  
- binnen het bouwvlak, achter de voorgevel van de woning en het verlengde daarvan;
- binnen het bouwvlak, vóór de voorgevel van de woning en het verlengde daarvan  
-
0
2,0 meter
bouwwerken, geen gebouw zijnde  
binnen het bouwvlak  
  
12,0 meter
bouwwerken, geen gebouw zijnde  
Buiten het bouwvlak
  
3,0 meter
     
 
  1. per bouwvlak mag niet meer dan 1 bedrijfswoning worden gebouwd;
  2. stallen mogen maximaal 1 bouwlaag bevatten ten behoeve van het houden van dieren;
  3. nieuwe stallen mogen uitsluitend worden gerealiseerd, indien de lichtsterkte binnen niet meer dan 150 lux bedraagt dan wel de stal tussen 20.00 uur en 06.00 uur is voorzien van voorzieningen die de lichtuitstraling met tenminste 90% reduceren;
  4. nieuwe stallen mogen uitsluitend worden gerealiseerd, indien is aangetoond dat er geen significant negatieve effecten zijn op de instandhoudingsdoelstellingen en de natuurlijke waarden van Natura-2000 gebieden.
3.3 Nadere eisen
 
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
  1. het straat- en bebouwingsbeeld, waaronder begrepen de architectonische en/of cultuurhistorische waarde van andere bebouwing;
  2. de landschappelijke inpassing;
  3. de waterbergingscapaciteit;
  4. de milieusituatie;
  5. de verkeersveiligheid;
  6. de gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen gronden.
3.4 Specifieke gebruiksregels
 
3.4.1 Strijdig gebruik
Tot een gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van stallen, waarvoor de omgevingsvergunning is getoetst aan dit bestemmingsplan, indien de lichtsterkte meer dan 150 lux bedraagt dan wel de stal tussen 20.00 uur en 06.00 uur niet is voorzien van voorzieningen die de lichtuitstraling naar buiten met tenminste 90% reduceren;
  2. het gebruik van gronden buiten het bouwvlak of buiten een bestemmingsvlak waarbinnen een (bedrijfs)woning is toegestaan als tuin;
  3. het niet aanleggen van erfbeplanting die conform een erfinrichtingsplan moet worden aangelegd (conform het in bijlage 1 van de regels opgenomen beplantingsplan)
  4. het kappen van de erfbeplanting die is aangelegd volgens een erfinrichtingsplan of beplanting die de functie van afschermende beplanting en/of landschappelijke inpassing vervult;
  5. het wijzigen of verplaatsen van houtsingels of andere landschappelijke inpassingselementen zonder een door burgemeester en wethouders goedgekeurd erfinrichtingsplan;
  6. het afgraven, egaliseren, ophogen en vergraven van zandkopjes, natuurlijk reliëf en dergelijke;
  7. het verwijderen van bos of natuurelementen als bedoeld in 3.1;
  8. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel anders dan productiegebonden detailhandel;
  9. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bedrijfsmatig medegebruik.
3.4.2 Voorwaardelijke verplichting
  1. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de in lid 3.1 opgenomen bestemmingsomschrijving zonder de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in Bijlage 1 van de regels opgenomen Landschapsplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing;
  2. in afwijking van het bepaalde onder a mogen gronden en bouwwerken overeenkomstig de in lid 3.1 opgenomen bestemmingsomschrijving worden gebruikt onder de voorwaarde dat binnen een jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan uitvoering wordt gegeven aan de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in Bijlage 1 van de regels opgenomen Landschapsplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing.
3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
3.5.1 Verbod
Het is verboden om zonder een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het aanleggen van landschapselementen;
  2. het aanleggen of verharden van wegen, voet-, fiets- en/of ruiterpaden en bijbehorende voorzieningen;
  3. het dempen, aanleggen en wijzigen van watergangen;
  4. het weer open maken van oorspronkelijke wijken;
  5. het ontgronden;
  6. het aanleggen of verwijderen van ondergrondse buisleidingen;
  7. het zoeken naar delfstoffen (seismisch onderzoek en exploratieboringen).
3.5.2 Uitzonderingen op verbod
Het in 3.5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
  1. het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
  2. dienen te worden uitgevoerd in het kader van de uitvoering van de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in Bijlage 1 van de regels opgenomen Landschapsplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing.
  3. reeds in uitvoering zijn dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
3.5.3 Strijd met de bestemming
Uitvoering van de werken, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden is in strijd met de bestemming, indien daardoor (direct of indirect) een onevenredige aantasting kan plaatsvinden van de landschappelijke waarden van het ontginningenlandschap, genoemd in 3.1
 
3.6 Wijzigingsbevoegdheid
 
3.6.1 Wijziging
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en:
  1. het bouwvlak vergroten ten behoeve van uitbreiding van het agrarisch bedrijf, indien en voor zover:
    1. de oppervlakte van het bouwvlak na uitbreiding niet meer bedraagt dan:
      1. 2 hectare;
      2. De wijziging uitsluitend van toepassing is op de gronden die op de verbeelding nader zijn aangeduid als ‘wetgevingszone - wijzigingsgebied'
    2. de bedrijfseconomische noodzaak is aangetoond;
    3. de uitbreiding milieutechnisch uitvoerbaar is;
    4. de uitbreiding uitvoerbaar is met het oog op beschermde flora en fauna;
    5. is aangetoond dat er geen significant negatieve effecten zijn op de instandhoudingsdoelstellingen en de natuurlijke waarden van Natura 2000-gebieden;
    6. op het erf voldoende parkeercapaciteit aanwezig is en blijft;
    7. de toeleidende wegen geschikt zijn voor een toename van het aantal verkeersbewegingen en voor een eventuele verandering van het soort verkeer als gevolg van de uitbreiding;
    8. de uitbreiding landschappelijk wordt ingepast conform het in Bijlage 1 van de regels opgenomen Landschapsplan;
    9. een provinciaal doel uit de provinciale omgevingsvisie wordt gediend.
  2. de aanduiding 'paardenhouderij' opnemen ter plaatse van een bestaand bouwvlak, indien en voor zover:
    1. een bedrijfsplan is overgelegd waaruit blijkt dat sprake is van een volwaardige, toekomstgerichte, gebruiksgerichte paardenhouderij;
    2. het bouwvlak wordt verkleind naar maximaal 1 hectare indien en voor zover dit in relatie tot de bestaande bebouwing mogelijk is;
    3. de uitbreiding landschappelijk wordt ingepast conform een door burgemeester en wethouders goedgekeurd erfinrichtingsplan;
  3. de bestemming ' Agrarisch met waarden - Ontginningenlandschap ' wijzigen in de bestemmingen ' Natuur ', ten behoeve van natuurontwikkeling, indien en voor zover de grond onderdeel is van een provinciaal natuurbeheerplan en mits de inrichting plaatsvindt conform een door burgemeester en wethouders goed te keuren inrichtingsplan.
3.6.2 Afwegingskader
Een in 3.6.1 genoemde wijziging kan slechts worden vastgesteld, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  1. het straat- en bebouwingsbeeld, waaronder begrepen de architectonische en/of cultuurhistorische waarde van andere bebouwing;
  2. de landschappelijke inpassing;
  3. de milieusituatie;
  4. de verkeersveiligheid;
  5. de gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen gronden.
Artikel 4 Bos - Beplantingsstrook
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor ' Bos - Beplantingsstrook ' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. bosgebiedjes en landschapselementen, zoals bosjes, windsingels, houtwallen, poelen en heideveldjes;
  2. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de natuurlijke waarde, landschappelijke waarde en ecologische waarden;
  3. bestaand agrarisch gebruik;
  4. de waterhuishouding;
met daarbij behorende:
  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden;
4.2 Bouwregels
 
Op de voor 'Bos - Beplantingsstrook' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming worden gebouwd. Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de oppervlakte en bouwhoogte niet meer mogen bedragen dan respectievelijk 10 m2 en 3,0 m.
 
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
4.3.1 Verbod
Het is verboden om zonder een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren: het (deels) verwijderen van de in 4.1 onder bedoelde bosgebiedjes en/of landschapselementen.
 
4.3.2 Uitzonderingen op verbod
Het in artikel 4.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden:
  1. die normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden betreffen;
  2. die worden uitgevoerd krachtens een vastgesteld beheersplan.
4.3.3 Strijd met de bestemming
Uitvoering van de werken, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden is in strijd met de bestemming, indien daardoor (direct of indirect) een onevenredige aantasting kan plaatsvinden van de natuurlijke waarde, landschappelijke waarde of ecologische waarden genoemd in 4.1 of van de waterhuishouding.
 
4.4 Voorwaardelijke verplichting
  1. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de in lid 4.1 opgenomen bestemmingsomschrijving zonder de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in Bijlage 1 van de regels opgenomen Landschapsplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing;
  2. in afwijking van het bepaalde onder a mogen gronden en bouwwerken overeenkomstig de in lid 4.1 opgenomen bestemmingsomschrijving worden gebruikt onder de voorwaarde dat binnen een jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan uitvoering wordt gegeven aan de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in Bijlage 1 van de regels opgenomen Landschapsplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing.
4.5 Wijzigingsbevoegdheid
 
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en de bestemming ‘Bos – Beplantingsstrook’ wijzingen in de bestemming ‘Agrarisch met waarden – Ontginningenlandschap’ met bouwvlak indien en voor zover:
  1. de oppervlakte van het bouwvlak na uitbreiding niet meer bedraagt dan:
    1. 2 hectare;
    2. De wijziging uitsluitend van toepassing is op de gronden die op de verbeelding nader zijn aangeduid als ‘wetgevingszone - wijzigingsgebied'
  2. de bedrijfseconomische noodzaak is aangetoond;
  3. de uitbreiding milieutechnisch uitvoerbaar is;
  4. de uitbreiding uitvoerbaar is met het oog op beschermde flora en fauna;
  5. is aangetoond dat er geen significant negatieve effecten zijn op de instandhoudingsdoelstellingen en de natuurlijke waarden van Natura 2000-gebieden;
  6. op het erf voldoende parkeercapaciteit aanwezig is en blijft;
  7. de toeleidende wegen geschikt zijn voor een toename van het aantal verkeersbewegingen en voor een eventuele verandering van het soort verkeer als gevolg van de uitbreiding;
  8. de uitbreiding landschappelijk wordt ingepast conform het in Bijlage 1 van de regels opgenomen Landschapsplan;
  9. een provinciaal doel uit de provinciale omgevingsvisie wordt gediend.
Artikel 5 Wonen
 
5.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. woningen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis gebonden beroep en/of bedrijf;
met de daarbijbehorende:
  1. groenvoorzieningen;
  2. parkeervoorzieningen;
  3. speelvoorzieningen;
  4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. verkeer- en verblijfsdoeleinden;
  6. nutsvoorzieningen;
  7. tuinen, erven en verhardingen.
5.2 Bouwregels
 
5.2.1 Gebouwen
 
5.2.1.1 Gebouwen ten behoeve van een schuurwoning
Voor het bouwen van gebouwen indien uit de aanvraag omgevingsvergunning blijkt dat er een schuurwoning gebouwd gaat worden gelden de volgende regels:
  1. de gebouwen zullen binnen het bouwvlak worden gebouwd, waarbij de woning uitsluitend binnen het bouwvlak zal worden gebouwd;
  2. het aantal woningen bedraagt niet meer dan het op de verbeelding aangegeven aantal ‘maximum aantal wooneenheden’ per bouwvlak;
  3. de goothoogte van de schuurwoning bedraagt minimaal 2,50 m en maximaal 3,00 m;
  4. de bouwhoogte van de schuurwoning bedraagt maximaal 8,0 meter;
  5. de dakhelling van de schuurwoning zal ten minste 45° en maximaal 500 bedragen;
  6. de maximale oppervlakte van de schuurwoning (inclusief inpandige bijbehorende bouwwerken) bedraagt 200 m2, met dien verstande dat:
    1. de gevelbreedte minimaal 6,50 en maximaal 8,0 meter bedraagt;
    2. de lengte minimaal 12,0 meter en maximaal 16,0 meter bedraagt;
  7. de afstand tussen twee vrijstaande schuurwoningen bedraagt minimaal 8,0 meter;
  8. vrijstaande bijbehorende bouwwerken zijn niet toegestaan.
5.2.1.2 Gebouwen ten behoeve van een dorpswoning
Voor het bouwen van gebouwen indien uit de aanvraag omgevingsvergunning blijkt dat er een dorpswoning gebouwd gaat worden gelden de volgende regels:
  1. de gebouwen zullen binnen het bouwvlak worden gebouwd, waarbij de dorpswoning uitsluitend binnen het bouwvlak zal worden gebouwd;
  2. het aantal dorpswoningen bedraagt niet meer dan twee per bouwvlak;
  3. de goothoogte van de dorpswoning bedraagt maximaal 3,00 m;
  4. de bouwhoogte van de dorpswoning bedraagt maximaal 8,0 meter;
  5. de dakhelling van de dorpswoning zal ten minste 45° en maximaal 500 bedragen;
  6. de maximale oppervlakte van de gebouwen bedraagt maximaal 200 m2, met dien verstande dat:
    1. de gevelbreedte minimaal 6,0 en maximaal 8,0 meter bedraagt;
    2. de lengte minimaal 12,0 meter en maximaal 16,0 meter bedraagt;
  7. de afstand tussen twee dorpswoningen bedraagt minimaal 8,0 meter;
  8. bijbehorende bouwwerken bij een dorpswoning zijn toegestaan binnen het gebied op de verbeelding aangegeven als ‘bijbehorende bouwwerken’ onder de volgende voorwaarden:
    1. de afstand tot de zijdelingse perceelgrens bedraagt minimaal 1 meter, tenzij op de perceelgrens wordt gebouwd;
    2. de afstand tot het hoofdgebouw bedraagt minimaal 2,0 meter;
    3. de maximale goothoogte bedraagt 2,50 meter;
    4. de maximale bouwhoogte bedraagt 6,0 meter.
5.2.1.3 Bestaande woning Markeweg 2
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
  1. de gebouwen zullen binnen het bouwvlak, dan wel ter plaatse van de aanduiding 'bijbehorende bouwwerken' worden gebouwd, waarbij de woning uitsluitend binnen het bouwvlak zal worden gebouwd;
  2. het aantal woningen per bouwvlak bedraagt niet meer dan het op de verbeelding aangegeven ‘maximum aantal wooneenheden’;
  3. de goot- en bouwhoogte van de woning zullen ten hoogste respectievelijk 3,50 m en 8,00 m bedragen, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
  4. de dakhelling van de woning zal ten minste 45° bedragen, dan wel ten minste de bestaande dakhelling indien deze kleiner is;
  5. ten hoogste 50% van het bouwperceel zal met gebouwen worden bebouwd, tot een gezamenlijke oppervlakte van ten hoogste 400 m²;
  6. ter plaatse van de aanduiding 'bijbehorende bouwwerken’ zullen de goot- en bouwhoogte van de gebouwen ten hoogste respectievelijk 2,50 m en 6,00 m bedragen, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
  7. ter plaatse van de aanduiding 'bijbehorende bouwwerken’ zal de afstand van bijbehorende bouwwerken tot de perceelgrens ten minste 1,0 meter bedragen, dan wel de bestaande afstand indien deze minder bedraagt;
5.2.2 Overige bouwwerken
Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 1,00 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weggekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw dan wel het verlengde daarvan, ten hoogste 2,00 m zal bedragen;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken zal ten hoogste 5,50 m bedragen.
5.3 Nadere eisen
 
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
  1. het straat- en bebouwingsbeeld, waaronder begrepen de architectonische en/of cultuurhistorische waarde van andere bebouwing;
  2. de landschappelijke inpassing;
  3. de waterbergingscapaciteit;
  4. de milieusituatie;
  5. de verkeersveiligheid;
  6. de gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen gronden.
5.4 Specifieke gebruiksregels
 
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
  2. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van horeca;
  3. het gebruiken van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning.
Artikel 6 Waarde - Archeologie 4
 
6.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor ' Waarde - Archeologie 4 ' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden, zoals deze blijken uit de aanwezigheid van historische kernen, waarbij geldt dat deze bestemming ten opzichte van andere daar voorkomende bestemmingen van primaire betekenis is.
 
6.2 Bouwregels
 
Op de voor ' Waarde - Archeologie 4 ' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:
  1. bouwwerken met een oppervlakte van minder dan 100 m2;
  2. bouwwerken met een diepte van minder dan 0,3 m;
  3. bouwwerken met een oppervlakte van meer dan 100 m2 en een diepte van meer dan 0,3 m, mits de aanvrager een bureau-onderzoeksrapport heeft overgelegd van een daartoe bevoegd archeologisch bureau en burgemeester en wethouders van oordeel zijn dat vervolgonderzoek niet noodzakelijk is.
6.3 Afwijken van de bouwregels
 
6.3.1 Afwijken
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 6.2 en kan worden toegestaan dat bouwwerken ten dienste van en conform een andere daar voorkomende bestemming worden gebouwd met een oppervlakte van meer dan 100 m2 en een diepte van meer dan 0,3 m, mits de aanvrager een onderzoeksrapport heeft overgelegd van een daartoe bevoegd archeologisch bureau, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
 
6.3.2 Afwegingskader
Een in 6.3.1 genoemde vergunning wordt slechts verleend, indien daartegen uit hoofde van de bescherming van de archeologische waarde geen bezwaar bestaat. Indien uit het in 6.3.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het toestaan van de afwijking zullen worden verstoord, kunnen aan de omgevingsvergunning voor het bouwen een of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de activiteit die tot de bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties.
6.3.3 Overleg provinciaal archeoloog
Bij voorgenomen bodemingrepen in gebieden van provinciaal belang, zoals op Bijlage 4 Archeologische beleidskaart aangegeven bij Provinciaal Belang Archeologie, zal de gemeente contact opnemen met de provincie, namens deze de provinciaal archeoloog, alvorens over de omgevingsvergunning te beslissen.
 
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
6.4.1 Verbod
Het is verboden om zonder een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
  1. grondbewerkingen met een oppervlakte van meer dan 100 m2 en een diepte van meer dan 0,3 m;
  2. het afgraven, ophogen, vergraven, egaliseren, kilveren van grond;
  3. het aanplanten van bomen of een houtig gewas voor zover het gaat om planten waar bij de oogst van de plant, dan wel het verwijderen van de gehele plant, de bodem dieper dan 0,3 m zal worden geroerd;
6.4.2 Uitzondering op verbod
Het in 6.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:
  1. in het kader van archeologisch onderzoek ten behoeve van de beoordeling van de (on)evenredigheid van de aantasting als bedoeld in 6.4.4 van werkzaamheden als bedoeld in 6.4.1 ; hiertoe behoren niet werkzaamheden in het kader van archeologisch onderzoek met als enig doel het doen van archeologisch onderzoek;
  2. die het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;
hiertoe behoren bij landbouwkundig gebruik: grondbewerkingen tot een diepte van 0,3 m onder maaiveld; niet-bodemkerende werkzaamheden ten behoeve van het oplossen van een verdichte bodemstructuur (woelen) tot maximaal 0,1 m onder de bouwvoor en het aanbrengen van drainage.
hiertoe behoren niet: diepploegen en mengwoelen dieper dan 0,3 m beneden maaiveld, afvrager dieper dan 0,3 m beneden maaiveld, egaliseren van natuurlijk reliëf, ontginnen, aanleggen of vergraven van sloten en het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  1. die reeds in uitvoering zijn danwel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;
  2. waarvoor een vergunning is vereist krachtens de Ontgrondingswet;
  3. die de archeologische waarde niet onevenredig aantasten, hetgeen is gebleken uit een door aanvrager overgelegd, door burgemeester en wethouders goedgekeurd bureau-onderzoeksrapport van een daartoe bevoegd archeologisch bureau en burgemeester en wethouders van oordeel zijn dat vervolgonderzoek niet noodzakelijk is.
6.4.3 Overleg provinciaal archeoloog
Bij voorgenomen bodemingrepen in gebieden van provinciaal belang, zoals op Bijlage 4 Archeologische beleidskaart aangegeven bij Provinciaal Belang Archeologie, zal de gemeente contact opnemen met de provincie, namens deze de provinciaal archeoloog, alvorens over de omgevingsvergunning te beslissen.
 
6.4.4 Strijd met de bestemming
Uitvoering van de werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden is in strijd met de bestemming, indien daardoor (direct of indirect) een onevenredige aantasting kan plaatsvinden van het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
 
6.5 Wijzigingsbevoegdheid
 
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en de bestemming ' Waarde - Archeologie 4 ' verwijderen indien de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.
 
3 Algemene regels
 
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
 
Artikel 8 Algemene bouwregels
 
8.1 Parkeerruimte
 
Voor het bouwen van gebouwen geldt dat per gebouw moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid overeenkomstig de parkeernormering van de CROW.
 
8.2 Bestaande maten
 
In afwijking van de in de regels vermelde:
  1. maximale maatvoering geldt dat indien een grotere maatvoering aanwezig is op het tijdstip van terinzagelegging van het vastgesteldplan, deze grotere maatvoering als maximum mag worden gehanteerd voor dat gebouw en voor uitbreidingen van dat gebouw, met dien verstande dat deze bepaling niet geldt voor oppervlaktes, maar wel voor de gezamenlijke maximale oppervlakte van gebouwen niet zijnde de bedrijfswoning, voeropslagvoorzieningen en mestopslagvoorzieningen als bedoeld in 3.2.1 onder a;
  2. minimale maatvoering geldt dat indien een kleinere maatvoering aanwezig is op het tijdstip van terinzagelegging van het vastgesteldplan, deze kleinere maatvoering als minimum mag worden gehanteerd voor dat gebouw en voor uitbreidingen van dat gebouw.
8.3 Ondergronds bouwen
 
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:
  1. ondergrondse bouwlagen zijn uitsluitend toegestaan onder gebouwen;
  2. ondergrondse bouwlagen zijn niet toegestaan onder stallen, waarbij mestputten niet als bouwlaag worden beschouwd.
Artikel 9 Algemene gebruiksregels
 
9.1 Strijdig gebruik
 
Onder een gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt begrepen:
  1. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van vrij kamperen, kleinschalig kamperen of een andere vorm van kleinschalige verblijfsrecreatie;
  2. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een bed and breakfastvoorziening;
  3. het gebruik van de gronden en/of gebouwen voor een seksinrichting;
  4. het gebruik van de gronden voor de opslag van aan het oorspronkelijke verkeer onttrokken voer-, vaar- of vliegtuigen;
  5. het gebruik van de gronden voor opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond, bodemspecie en puin en voor het storten van vuil;
  6. het gebruik van woonhuizen voor meer dan één woning;
  7. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning;
  8. het gebruik van gebouwen, anders dan woonhuizen, voor bewoning;
  9. het gebruik van gronden voor een paardrijbak.
9.2 Toegestaan gebruik
 
Onder een gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt niet verstaan:
  1. het gebruik van een (bedrijfs)woning en daarbij behorende bouwwerken voor een aan huis verbonden beroep of bedrijf;
  2. het gebruiken of het laten gebruiken van gronden ten behoeve van kortstondige, incidentele evenementen, festiviteiten en manifestaties, indien en voor zover daardoor ingevolge een wettelijk voorschrift vergunning, ontheffing of vrijstelling vereist is en deze is verleend, dan wel een melding is gedaan;
  3. het aanleggen of het laten aanleggen van kabels en leidingen en bijbehorende voorzieningen ten behoeve van de drinkwatervoorziening, de riolering, de waterhuishouding, de energievoorziening en de datacommunicatie, met uitzondering van en tenzij deze in het plan zijn bestemd:
    1. buisleidingen waarop het Besluit externe veiligheid buisleidingen van toepassing is;
    2. hoogspanningsleidingen;
    3. buisleidingen voor het transport van water, afvalwater of stoom met een doorsnede van 1 meter of meer en een lengte van 10 km of meer;
Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
 
10.1 Afwijkingsbevoegdheid
 
10.1.1 Afwijken
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
  1. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages met uitzondering van de in de regels genoemde oppervlaktematen;
  2. de bestemmingsregels ten behoeve van het beloop of het profiel van wegen of als de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  3. de bestemmingsregels in die zin dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  4. het bepaalde ten aanzien van het bouwen van gebouwen voor het herschikken van de aanwezige bebouwing, indien en voor zover:
    1. de bestaande bebouwingsomvang meer dan 250 m2 maar niet meer dan 500 m2 bedraagt;
    2. het bebouwingsoppervlak in totaal niet toeneemt;
    3. de ruimtelijke samenhang op het perceel verbetert;
    4. de bouwmassa van een bijbehorend bouwwerk de bouwmassa van het hoofdgebouw niet overheerst;
    5. indien sprake is van waardevolle bebouwing, de hoofdvorm van deze bebouwing gehandhaafd blijft;
    6. nabijgelegen bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt of belemmerd op basis van de milieuaspecten bodem, geluid, stof, geur en hindercirkels;
  5. het bepaalde in het plan voor het gebruiken van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing voor de functies wonen, bedrijfsdoeleinden, recreatieve doeleinden en zorgdoeleinden, met in achtneming van de volgende voorwaarden:
    1. de toegestane functie/activiteiten zijn uitsluitend in combinatie met de woonfunctie toegestaan;
    2. de toegestane functie/activiteiten moeten binnen de (bestaande) gebouwen plaatsvinden;
    3. voor de toe te stane functie/activiteiten moet er voldoende parkeercapaciteit op het bijbehorende erf aanwezig zijn overeenkomstig de parkeernormering van de CROW;
    4. de toe te stane functie/activiteiten mogen niet tot gevolg hebben dat een onevenredige toename van het aantal verkeersbewegingen plaatsvindt of dusdanig zwaar verkeer wordt aangetrokken waarop de bestaande (toeleidende) wegen niet zijn berekend;
    5. de nieuw functie/activiteiten mogen niet conflicteren met de provinciale kernkwaliteiten natuur, landschap, stilte, duisternis, aardkundig waardevol gebied, archeologie, cultuurhistorie en milieu- en leefomgevingskwaliteit;
    6. de toe te stane functie van bedrijfsdoeleinden is alleen bedoeld voor ambachtelijke en dienstverlenende bedrijven zoals omschreven in de categorieën 1 en 2 van Bijlage 3 Staat van Bedrijfsactiviteiten of hiermee voor wat betreft het leefklimaat vergelijkbare bedrijven;
    7. het onbebouwde erf mag niet voor de opslag van goederen en materialen en/of het stallen van voertuigen en machines ten behoeve van de nieuwe functie worden gebruikt;
    8. nabijgelegen bedrijven mogen niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt of belemmerd op basis van de milieuaspecten bodem, geluid, stof, geur en hindercirkels;
  6. het bepaalde in het plan voor het gebruik van gronden dat het directe gevolg is van een voor een bepaalde bouwkundige situatie te verlenen vergunning, mits nabijgelegen bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt of belemmerd op basis van de milieuaspecten bodem, geluid, stof, geur en hindercirkels;
  7. het bepaalde in 10.1 voor het gebruik van gronden ten behoeve van kleinschalig kamperen, met dien verstande dat:
    1. de afstand van het kleinschalig kampeerterrein tot het dichtstbijzijnde kampeerterrein of terrein voor kleinschalig kamperen in beginsel ten minste 500 m bedraagt;
    2. de afstand van het kleinschalig kampeerterrein tot de naastgelegen woning ten minste 50 m bedraagt;
    3. de gronden van het kleinschalig kampeerterrein direct aansluiten aan het erf van de woning van de aanvrager;
    4. het kleinschalig kampeerterrein in gebruik is in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober en wordt aangetoond dat buiten deze periode het terrein leeg van kampeermiddelen zal zijn;
    5. het terrein op een goede wijze landschappelijk wordt ingepast, afgestemd op het gebiedseigen karakter;
    6. geen onevenredige afbreuk plaatsvindt van:
      1. de natuurlijke en landschappelijke waarden van het gebied en de directe omgeving daarvan;
      2. de stedenbouwkundige structuur van de bebouwing en omgeving;
    7. de te realiseren voorzieningen alleen worden bestemd voor een natweeronderkomen en uitsluitend voor eigen gasten;
    8. de te realiseren voorzieningen in bestaande gebouwen worden verwezenlijkt en niet meer dan 100 m² bedragen;
    9. het parkeren van komende en gaande bezoekers van het kleinschalig kampeerterrein op eigen terrein plaatsvindt;
  8. het bepaalde in 10.1 voor het gebruik van gronden ten behoeve van tijdelijk groepskamperen, met dien verstande dat deze vergunning alleen verleend kan worden als:
    1. het tijdelijk groepskamperen plaatsvindt in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober en aangetoond wordt dat buiten deze periode het terrein leeg zal zijn;
    2. het aantal dagen per groepskamperen ten hoogste 10 bedraagt;
    3. op de betreffende gronden geen trekkershutten, chalets of stacaravans worden geplaatst;
    4. het terrein op een goede wijze landschappelijk wordt ingepast, afgestemd op het gebiedseigen karakter;
  9. het bepaalde in het plan voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van een kampeerterrein, mits:
    1. een vergunning als bedoeld onder l is verleend ten behoeve van het gebruik van de betreffende gronden voor verblijfsrecreatieve doeleinden in de vorm van kleinschalig kamperen;
    2. voldoende is aangetoond dat de bestaande gebouwen op het perceel, waarin de voorzieningen voor het kleinschalig kampeerterrein kunnen worden gerealiseerd minder dan 50 m2 bedragen;
    3. de goot- en bouwhoogte aansluiten bij de bestaande bebouwing;
    4. geen onevenredige afbreuk plaatsvindt van:
      1. de natuurlijke en landschappelijke waarden van het gebied en de directe omgeving daarvan;
      2. de stedenbouwkundige structuur van de bebouwing en omgeving;
  10. het bepaalde in 10.1 voor het realiseren van een bed & breakfastvoorziening, waarbij aan de volgende voorwaarden moet worden voldaan:
    1. een bed and breakfastvoorziening wordt gerealiseerd in een (bedrijfs)woning, waarvan de initiatiefnemer zelf de hoofdbewoner is; de bed and breakfastvoorziening moet ondergeschikt zijn aan de woonfunctie;
    2. en geen sprake is van een permanente woonsituatie, dat wil zeggen dat het bijbehorend bouwwerk niet alle voorzieningen mag bevatten die nodig zijn c.q. gebruikelijk zijn voor zelfstandige bewoning. Daarbij is de afwezigheid van een afzonderlijke entree of van afzonderlijke nutsvoorzieningen niet van belang. Uit een door aanvrager over te leggen inrichtingstekening moet expliciet blijken dat er sprake is van een bed & breakfastvoorziening;
    3. het parkeren ten behoeve van de bed & breakfastvoorziening op eigen terrein plaatsvindt;
    4. aan de brandveiligheidseisen zoals die in de bouwverordening en het Bouwbesluit zijn opgenomen moet worden voldaan;
    5. nabijgelegen bedrijven mogen niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt of belemmerd op basis van de milieuaspecten bodem, geluid en hindercirkels;
  11. het bepaalde in 10.1 voor een paardrijbak, indien en voorzover:
    1. een minimale afstand van 30 m wordt aangehouden tot (bedrijfs)woningen van derden;
    2. de locatie van de paardrijbak is gelegen:
      1. in de bestemming 'Agrarisch met waarden - Ontginningenlandschap' binnen het bouwvlak van de bedrijfswoning van de aanvrager;
    3. de totale oppervlakte van de paardrijbak niet meer bedraagt dan 800 m2;
    4. de bouwhoogte van de afrastering/omheining, bij voorkeur uitgevoerd middels houten hekwerk of linten in gedekte kleuren die harmoniëren met de natuurlijke omgeving, niet meer bedraagt dan 1,5 m;
    5. maximaal 4 verlichtingspalen met een maximale hoogte van 6,0 m worden geplaatst, in gedekte kleuren en zodanig uitgevoerd dat lichtoverlast voor de omgeving wordt voorkomen;
    6. maatregelen worden getroffen ter voorkoming van stofoverlast voor de omgeving.
  12. Het bepaalde ten aanzien van het bouwen van gebouwen binnen het bestemmingsvlak in die zin dat de grenzen van het bestemmingsvlak naar de buitenzijde worden overschreden door:
    1. Plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen, dakgoten;
    2. Gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;
    3. Erkers over maximaal de halve gevelbreedte, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen.
10.2 Afwegingskader
 
Burgemeester en wethouders kunnen bepalen dat een aanvraag om omgevingsvergunning als bedoeld in 10.1.1 e tot en met o gepaard gaat met een door hen nader te bepalen, door de belanghebbende uit te voeren onderzoek dat de ruimtelijke kwaliteit van het bouw(project) waarborgen.
 
Burgemeester en wethouders beslissen op basis van de resultaten van genoemde onderzoeken over de wenselijkheid van de te verlenen vergunning.
 
Artikel 11 Overige regels
 
11.1 Werking wettelijke regelingen
 
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
 
11.2 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening
 
De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, met uitzondering van de voorschriften ten aanzien van de volgende onderwerpen:
  1. de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige regels;
  2. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
  3. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  4. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
 
A. Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de bestaande oppervlakte niet wordt vergoot;
    2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
B. Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 13 Slotregel
 
Deze regels kunnen worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Noord-Sleen – Markeweg 2/Emmerstraat Ongenummerd.