direct naar inhoud van Motivering
Plan: TAM-omgevingsplan hoofdstuk 22b - MFC Schoonoord
Status: concept
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0109.006OP00005-0002

Motivering

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De gemeente Coevorden heeft de wens om aan de Sportparklaan te Schoonoord een multifunctioneel centrum te realiseren, waarin verschillende (maatschappelijke) functies onder één dak worden gebundeld. In het centrum zullen twee scholen, één opvangvoorziening, het dorpshuis en diverse sportvoorzieningen gehuisvest worden. Het betreft een bundeling van bestaande functies die momenteel verspreid door het dorp Schoonoord liggen.

Om deze herontwikkeling mogelijk te maken, moet er afgeweken worden van het planologische regime en moet hiervoor het (tijdelijke) omgevingsplan gewijzigd worden. Met dit wijzigingsbesluit wordt de beoogde nieuwbouw juridisch-planologisch mogelijk gemaakt. De wijziging heeft betrekking op regels die nodig zijn om de bouw van het nieuwe multifunctionele centrum (MFC) mogelijk te maken.

Deze motivering gaat in op de achtergronden van dit wijzigingsbesluit, en de relatie met het wettelijk kader. Naast de motivering staat de toelichting op het omgevingsplan. De toelichting op het omgevingsplan gaat in op de technische kenmerken van het plan en bevat ook de juridische plantoelichting. Die toelichting is te vinden in het wijzigingsbesluit. 

Achtergrond: wat is een 'wijzigingsbesluit'?
Op 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden. De Omgevingswet zorgt voor veranderingen in de wet- en regelgeving rondom ruimtelijke ordening, bouwen, milieu en andere thema's die samenhangen met de fysieke leefomgeving. Een gevolg van de Omgevingswet is dat het instrument 'bestemmingsplan' komt te vervallen. Hiervoor in de plaats komt één omgevingsplan voor het hele grondgebied van de gemeente. Het gemeentelijke omgevingsplan zal, net als het bestemmingsplan, regels bevatten over ruimtelijke ordening, bouwen, aanleggen en slopen. Maar de reikwijdte van het omgevingsplan is breder: ook regels uit gemeentelijke verordeningen, die gaan over de fysieke leefomgeving, komen terecht in het omgevingsplan. Daarnaast zal het omgevingsplan regels over milieu bevatten. Het gaat daarbij vaak om regels die voorheen vanuit de rijksoverheid werden gesteld, zoals waarden voor geluid. Zulke oude rijksregels worden aangeduid als de 'bruidsschat'.

Het omzetten van het oude naar het nieuwe stelsel kost tijd. Het omgevingsplan komt stapsgewijs tot stand. Zolang het definitieve omgevingsplan voor de gehele gemeente nog niet is vastgesteld, gelden nog de oude regels, zoals het oude bestemmingsplan. Die oude regels worden vanaf 1 januari 2024 aangeduid als 'het tijdelijke deel' van het omgevingsplan.

De komende jaren zal het tijdelijke deel van het omgevingsplan stapsgewijs worden vervangen door nieuwe regels in het omgevingsplan. Dat gebeurt met wijzigingsbesluiten. Dit wijzigingsbesluit vervangt de regels in het tijdelijk deel (de oude bestemmingsplannen) door nieuwe regels, die nodig zijn om de realisatie van de woningen mogelijk te maken.  

1.2 Ligging plangebied

Het voorliggende wijzigingsbesluit heeft betrekking op de locatie waar momenteel voetbalvereniging K.S.C. is gevestigd. Het sportcomplex ligt aan de Sportparklaan, aan de zuidzijde van het dorp Schoonoord. De ligging en begrenzing van het besluitgebied blijken uit de geometrie in de vorm van een verbeelding en onderstaande figuur 1.1. Op onderstaande kaart is het besluitgebied omkaderd weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.006OP00005-0002_0001.png"

Figuur 1.1 Plangebied

1.3 Geldend juridisch planologisch kader

Het geldend ruimtelijk kader wordt gevormd door het tijdelijke omgevingsplan. Dit tijdelijk omgevingsplan is op 1 januari 2024 (met de inwerkingtreding van de Omgevingswet) van rechtswege in werking getreden. Het tijdelijke omgevingsplan bestaat uit bestaande ruimtelijke besluiten, waaronder plaatselijke verordeningen. Daarnaast bestaat het tijdelijk omgevingsplan uit de bruidsschatregels. Dit zijn de voormalige rijksregels die met de inwerkingtreding van de Omgevingswet over zijn gegaan naar decentrale overheden.

Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het “Bestemmingsplan Kernen” van de gemeente Coevorden. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad op 22 september 2020. Daarnaast geldt het

bestemmingplan “Kleine windturbines gemeente Coevorden” (vastgesteld op 6 juli 2021). In voorliggend geval is uitsluitend het “Bestemmingsplan Kernen” relevant. Figuur 1.2 toont een uitsnede van het ter plaatse geldend ruimtelijke kader.

Het plangebied heeft op basis van het “Bestemmingsplan Kernen” de enkelbestemmingen ‘Sport’ met een bouwvlak en de enkelbestemming ‘Groen’. Over een groot deel van het plangebied ligt tevens de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.006OP00005-0002_0002.png"

Figuur 1.2. Fragment verbeelding (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

1.4 Strijdigheid

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in het realiseren van een multifunctioneel centrum. Het beoogde bouwvolume is gepositioneerd op gronden die op basis van het tijdelijk omgevingsplan de bestemming 'Sport' hebben. Een herziening van het omgevingsplan is daarom noodzakelijk om de in dit plan beschreven ontwikkeling mogelijk te maken. Voorliggend plan voorziet in de gewenste juridisch planologische kaders om het voornemen te kunnen realiseren.

1.5 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de huidige en toekomstige situatie. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 en 4 het project getoetst aan relevant beleidskader en aan relevante aspecten van de fysieke leefomgeving. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de juridische vormgeving van het plan. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 ingegaan op de haalbaarheid van het plan en vindt in hoofdstuk 7 de algehele eindconclusie plaats of het planvoornemen voldoet aan de criteria van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

Hoofdstuk 2 Plangebied

2.1 Bestaande situatie

Het sportcomplex omvat een viertal sportvelden en een gebouw waarin de kleedruimtes, een kantine etc. aanwezig is. Onderstaande figuren geven een impressie van het plangebied. Figuur 2.1 geeft de sporthal, kleedkamers en kantine vanuit het noorden weer. Figuur 2.2 geeft de sporthal vanuit het oosten en de sporthal, kleedkamers en kantine vanuit het zuidwesten weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.006OP00005-0002_0003.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0109.006OP00005-0002_0004.png"

Figuur 2.1 Sporthal vanuit noordelijke richting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.006OP00005-0002_0005.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0109.006OP00005-0002_0006.png"

Figuur 2.2 Sporthal vanuit oostelijke (links) en zuidwestelijke (rechts) richting.

2.2 Toekomstige situatie

2.2.1 Programma

De gemeente Coevorden heeft de wens om aan de Sportparklaan te Schoonoord een multifunctioneel centrum te realiseren, waarin verschillende (maatschappelijke) functies onder één dak worden gebundeld.

Het MFC in Schoonoord moet een plek zijn voor alle inwoners, een plek waar sport, maatschappij en educatie samenkomen. Het project betreft het realiseren van een nieuw duurzaam gebouw waarin diverse (maatschappelijke) functies die reeds in Schoonoord aanwezig zijn gebundeld worden onder één dak. Het betreft hier de volgende functies:

  • CBS De Slagkrooie;
  • Van Royenschool;
  • Kinderopvang Kinderwereld;
  • Dorpshuis Schoonoord;
  • Sporthal.

Hoeveel leslokalen in het Kindcentrum worden gerealiseerd is op dit moment nog niet bekend. Dit is nog afhankelijk van een aantal onderwijskundige keuzes van de scholen. Er wordt uitgegaan van een schoolgebouw voor twee schoolbesturen met in totaal 176 leerlingen. De kinderopvang gaat bestaan uit drie groepsruimten.

2.2.2 Stedenbouwkundige opzet

In het ontwerp voor het multifunctioneel centrum (MFC) is ruimte gereserveerd voor scholen, een dorpshuis en een sporthal. Alle bestaande bebouwing op deze locatie zal worden gesloopt om ruimte te maken voor het MFC. Voor het plan zijn er stedenbouwkundige randvoorwaarden opgesteld:

Krachtpand (scholen + kinderopvang)

  • Hoofdgebouw en eventuele bijgebouw(en) dienen een ensemble te vormen met de rest van het MFC.
  • Bouwhoogte maximaal 10,50 meter.
  • Goothoogte tussen de 8,00 en 10,50 meter.
  • Aantal bouwlagen: 2.
  • Dakbedekking: alle gangbare materialen, een sedumdak of dakgrind.
  • Flauwe dakvorm: (asymmetrisch) zadeldak, lessenaars dak, golvend dak of plat dak.
  • Hemelwaterafvoer niet op het riool, maar laten infiltreren op eigen terrein.
  • Vormgeving: eigentijds/modern/strak.
  • Rechthoekig en eenvoudig volume.
  • Het gebouw heeft veel lichtinval.

Dorpshuis

  • Hoofdgebouw en eventuele bijgebouw(en) dienen een ensemble te vormen met de rest van het MFC.
  • Bouwhoogte maximaal 10,50 meter.
  • Goothoogte tussen de 8,00 en 10,50 meter.
  • Aantal bouwlagen: 2.
  • Dakbedekking: alle gangbare materialen, een sedumdak of dakgrind.
  • Flauwe dakvorm: (Asymmetrisch) zadeldak, lessenaars dak, golvend dak of plat dak.
  • Hemelwaterafvoer niet op het riool, maar laten infiltreren op eigen terrein.
  • Vormgeving: eigentijds/modern/strak.
  • Rechthoekig en eenvoudig volume.
  • Het gebouw heeft veel lichtinval.

Sporthal

  • Hoofdgebouw en eventuele bijgebouw(en) dienen een ensemble te vormen met de rest van het MFC.
  • Bouwhoogte maximaal 10,50 meter.
  • Goothoogte tussen de 8,00 en 10,50 meter.
  • Dakbedekking: alle gangbare materialen, een sedumdak of dakgrind.
  • Flauwe dakvorm: golvend dak, plat-mansardedak of plat dak.
  • Hemelwaterafvoer niet op het riool, maar laten infiltreren op eigen terrein.
  • Vormgeving: eigentijds/modern/strak.
  • Rechthoekig en eenvoudig volume.

Het te realiseren hoofdgebouw wordt gerealiseerd binnen een 'zoekgebied' dat als bouwvlak in voorliggend wijzigingsbesluit is vastgelegd (zie figuur 2.3). Binnen dit bouwvlak dient het MFC gerealiseerd te worden, dat bestaat uit 3 delen. Aan de noordzijde worden de onderwijsfuncties (2 basisscholen en kinderopvang) gehuisvest, in het middendeel het dorpshuis en in het zuidelijke deel van het bouwvolume de sporthal. Deze gebouwen zullen energieneutraal worden gebouwd. De exacte positionering van het bouwvolume binnen het bouwvlak dat middels voorliggend plan wordt vastgelegd, wordt in een later stadium bepaald. Ook biedt het plan nog de flexibiliteit om het dorpshuis en de sporthal om te wisselen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.006OP00005-0002_0007.png"

Figuur 2.3 Zoekgebied voor het te realiseren bouwvolume

Hoofdstuk 3 Toetsing aan regelgeving en beleid

3.1 Rijk

In hoofdstuk 5 van het Bkl is een groot aantal instructieregels opgenomen. Aan deze instructieregels moet worden voldaan. De meest relevante instructieregel betreft de regels voor een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Dit betreft onder meer:

  • het waarborgen van de veiligheid;
  • het beschermen van de waterbelangen;
  • het beschermen van de gezondheid en van het milieu;
  • het beschermen van landschappelijke of stedenbouwkundige waarden en cultureel erfgoed;
  • het behoud van ruimte voor toekomstige functies;
  • het bevorderen van de toegankelijkheid van de openbare buitenruimte voor personen.

In onderstaande tabel zijn de thema's waarover in het Bkl instructieregels staan opgenomen. In de tabel is per thema aangegeven of deze relevant is voor de ontwikkeling en in welke paragraaf in deze motivering nader is ingegaan het thema.

 
Thema   Paragraaf Bkl   Relevant   Paragraaf Motivering  
Omgevingsveiligheid   5.1.2   Ja   4.1  
Waterbelangen   5.1.3   Ja   4.2  
Luchtkwaliteit   5.1.4.1   Ja   4.3  
Geluid door activiteiten   5.1.4.2   Ja   4.5  
Geluid van wegen, spoorwegen en industrieterreinen   5.1.4.2a   Ja   4.6  
Trillingen   5.1.4.4   Nee    
Bodemkwaliteit   5.1.4.5   Ja   4.7  
Geur   5.1.4.6   Nee    
Ladder voor duurzame verstedelijking   5.1.5.4   Ja   4.8  
Cultureel erfgoed en werelderfgoed   5.1.5.5   Ja   4.9  
Toegankelijkheid openbare ruimte   5.162   Nee    

In hoofdstuk 4 van deze motivering zijn de thema's voor zover relevant voor dit wijzigingsbesluit nader uitgewerkt.

3.2 Provincie

Met een ruimtelijke verordening stelt de provincie regels aan ruimtelijke plannen van gemeenten. De provincie richt zich hierbij op onderwerpen die van provinciaal belang zijn, zoals verstedelijking, natuur, nationale landschappen, water en glastuinbouw. Gemeenten krijgen op sommige terreinen meer beleidsvrijheid, terwijl ze op andere gebieden te maken krijgen met strikte provinciale richtlijnen. De regels in de verordening kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, delen of gebiedsgerichte thema's. De provincie kan in de omgevingsverordening instructieregels opnemen. Dat staat in paragraaf 2.5.1 van de Omgevingswet. Het doel van de instructieregel is dat wordt voldaan aan omgevingswaarden of dat andere doelstellingen van de provincie voor de fysieke leefomgeving worden bereikt (artikel 2.22 Omgevingswet).

Een instructieregel is een algemene regel waarmee een bestuursorgaan aan een ander bestuursorgaan aangeeft hoe dat orgaan een taak of bevoegdheid moet uitoefenen. Instructieregels gaan over de inhoud, toelichting of motivering van een instrument dat een bestuursorgaan op grond van de Omgevingswet kan inzetten.

Omgevingsverordening Drenthe

De omgevingsverordening Drenthe is op 1 januari 2024, tegelijkertijd met de Omgevingswet, in werking getreden. De omgevingsverordening sluit aan op de Omgevingswet en de werkwijze van de Omgevingsvisie. De omgevingsverordening van Drenthe bevat ook (instructie)regels voor het omgevingsplan. Hieronder staan de voor het planvoornemen relevante instructieregels.

Thema   Artikel Omgevingsverordening   Relevant voor wijzigingsbesluit?   Verwijzing paragraaf  
Kernkwaliteit Archeologie   3.3   Ja   4.9  

In bovenstaande tabel is aangegeven in welke paragrafen van deze motivering de thema's voor zover relevant voor dit wijzigingsbesluit nader zijn uitgewerkt.

Omgevingsvisie Drenthe 2022

Het veiligstellen van cultuurhistorische waarden en tegelijkertijd het bieden van ruimte voor ontwikkelingen, vraagt om een heldere wijze van sturing. In het Cultuurhistorisch Kompas wordt onderscheid tussen drie sturingsniveaus gemaakt: respecteren, voorwaarden stellen en eisen stellen. Deze drie sturingsniveaus zijn conform de Omgevingswet beleidsneutraal vertaald naar twee sturingsniveaus: betrekken bij en rekening houden met. Betrekken bij geldt in gebieden waar gewenst is dat de cultuurhistorische samenhang als randvoorwaarde dient voor ontwikkelingen. Rekening houden met geldt in gebieden waar verwacht wordt dat initiatiefnemers de cultuurhistorische samenhang als de drager voor nieuwe plannen gebruiken.

De sturingsniveaus zijn gebiedsgericht toegepast en gekoppeld aan de 10 gebieden weergegeven op de onderstaande kaart:

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.006OP00005-0002_0008.png" Kaart kernkwaliteit cultuurhistorie

Landschap
Landschap is één van de zes kernkwaliteiten van Drenthe. Het werkingsgebied van het initiatief is gelegen binnen het esdorpenlandschap. Het Drents Plateau bestaat voornamelijk uit esdorpenlandschap. Dit landschapstype bevat enkele telkens terugkerende onderdelen: het dorp, de es, het beekdal en de velden/bossen/heide. Het esdorpenlandschap is een agrarisch cultuurlandschap ten voeten uit. Elk onderdeel van het landschap komt voort uit het agrarisch gebruik en is gerelateerd aan het functioneren van de lokale agrarische dorpsgemeenschap, met de boermarken als het oorspronkelijke gezag. De esdorpen vormen vanouds de ontginningsbasis van het landschap. Ze liggen veelal op landschappelijke overgangen van nat (beekdal) naar droog (es/heide/bos).

Het landelijke gebied dringt tot diep in de dorp structuur door. De brink vormt nu vaak het centrum van het dorp. De brinken waren (zijn) beplant met opgaande bomen, veelal eiken. Rond de brink werden de boerderijen gegroepeerd. Brinken lagen van oorsprong aan de rand van het dorp. De open ruimten worden gevormd door één of meer brinken, erven, kleine akkers en weilanden tussen de bebouwing. Van oudsher is er een functionele samenhang tussen deze ruimten en de bebouwing. Het wegenpatroon is een vervlechting van bochtige wegen, bestaande uit één of enkele doorgaande wegen en enkele minder belangrijke wegen die daarop aansluiten. De nu nog zichtbare klinkerbestrating is hiervoor kenmerkend. Waar het nog gaaf is, maakt het dorpssilhouet de indruk van een hoogstaand bos met daartussen en aan de randen lage dorpsbebouwing. De bebouwing is landelijk van karakter en bestaat vooral uit typische boerderijen die schijnbaar willekeurig geplaatst zijn. Soms steekt een kerktoren of molen boven het silhouet uit.

Van provinciaal belang zijn de essen en de beekdalen. Het provinciaal beleid is gericht op het behoud van de open ruimte en het versterken van esrandbeplanting. Daarnaast is het provinciale beleid gericht op het behoud van het onbebouwde karakter en het versterken van karakteristieke beekdal(rand) beplanting.

Toetsing
Met dit plan (juridisch-planologische borging van een multifunctioneel centrum) wordt de kernkwaliteit landschap niet belemmerd.

 

Cultuurhistorie
Het gebied van dit initiatief lift in het deelgebied 'Coevoerden, beekdal en ontginningen' en valt onder de categorie betrekken bij. Bij dit gebied horen de volgende karakteristieken:

  • visuele relatie dorp, es en beekdal door open doorzichten;
  • binnen de esdorpen afwisseling open en gesloten ruimtes, verspreide bebouwing;
  • ontginningen zijn open en doorsneden door rechte lijnen -in de vorm van wegen en beplanting;
  • Oranjekanaal als rechte ontginningsas;
  • Witteveen als gepland ontginningsdorp, met huizen en boerderijen in vaste ritmiek en plaatsing aan het lint;
  • grote boseenheden, door rechte lijnen begrensd en doorsneden, met daarbinnen (restanten van) heidegebieden
  • Coevorden:
    • 1. Centrum met radiaal stratenpatroon en kasteel met motte;
    • 2. Herkenbaarheid van de loop van de vestingwerken, in water en stedenbouwkundige structuren;
    • 3. Tracé van de historische postweg.

Dit gebied heeft als ambitie:

Het sturen op:

  • Het in stand houden van de karakteristiek van het esdorpenlandschap. Deze karakteristiek uit zich in een zichtbare ruimtelijke samenhang tussen esdorp, es, beekdal en veld, met bijbehorend microreliëf en beplantingselementen als houtwallen en esrandbosjes;
  • Het in stand houden van het karakter van Coevorden als vestingstad, zowel ondergronds als bovengronds, met alle onderdelen die daaraan refereren, zoals de motte, het kasteel, bastions, kazernes, wapenopslagplaats en radiale wegenstructuren;
  • Het herkenbaar houden van de scherpe belijningen van de heideontginningen, waarbij binnen die belijningen variatie kan plaatsvinden;
  • Het verder versterken van de oorspronkelijke ritmiek van bebouwing in de linten van Witteveen.

Toetsing

De huidige structuur van de sportvelden, omgeven door groen, blijft behouden. Dit sluit aan bij de ontstaansgeschiedenis van het gebied. Hierdoor worden de bovengenoemde ambities niet belemmerd.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie gemeente Coevorden

De gemeenteraad van de gemeente Coevorden heeft de omgevingsvisie op 17 oktober 2023 vastgesteld. De omgevingsvisie geeft het toekomstbeeld van en voor de gemeente en geeft aan waar ze kansen zien en met welke opgaven ze aan de slag willen. Om de visie concreter te maken zijn er gebiedskompassen uitgewerkt: een koers op maat voor verschillende gebieden. In 2021 is er een overkoepelende visie met het Koeverns Kompas gemaakt. Dit kompas bestaat uit vijf waarden: durf, eigenheid, grensverleggend, verbindend en trots. Het Koeverns Kompas wordt als basis gebruikt. De waarden zijn tijdloos en zorgen voor een gemeente met twee snelheden: een laag van de eigenheid en een laag van de regio.

Coevorden heeft drie grote ambities/doelen. Deze doelen geven richting en ze vragen om keuzes:

  • 1. Eigen thuisbasis: alle generaties wonen en leven samen.
  • 2. Evenwichtig platteland: in het buitengebied ontwikkelen landbouw, natuur en landschap, toerisme en recreatie, bodem- en waterbeheer en andere functies zich duurzaam en in harmonie met elkaar.
  • 3. Economisch regionaal knooppunt: Coevorden ontwikkelt zich verder als knooppunt in een (internationale) regio.

De ambities van Coevorden zijn de basis voor de volgende stap: de gebiedskompassen. Daarin worden de doelen tastbaar gemaakt door ze toe te passen op deelgebieden.

Het plangebied valt onder het gebiedskompas 'Het reusachtige noorden'. In de visie wordt de volgende beschrijving gegeven over het gebied:

Dit is het meest noordelijke gebied van de gemeente, aan de rand van de Hondsrug. Het gebied van de reuzen Ellert en Brammert, van de eindeloze staatsbossen op de zandgronden en van de kanalen in het veengebied. De afstand tot de stad Coevorden is groot en dat ervaren de bewoners. Dat maakt dat zij zich vaker richten op Assen en Emmen en dat de samenwerking tussen de dorpen groot is. Net als de betrokkenheid bij elkaar: een ieder wordt vrij gelaten, maar als het nodig is, zijn de inwoners er voor elkaar.

Nieuwe ontwikkelingen moeten qua karakter aansluiten bij de cultuurhistorische kwaliteiten van het gebied. Voor de woningvoorraad in Schoonoord zetten we in op herstructurering, vernieuwing en verduurzaming. In het hele gebied zoeken we ruimte voor passend wonen: sociaal, betaalbaar en vooral voor jongeren. Ruimtelijk gezien heeft Schoonoord groeipotentie.

In de kleinere kernen is er incidenteel en vraaggestuurd ruimte voor nieuwe woningen. Woningbouw moet daar passen in het bebouwingslint: qua type, uitstraling en context. Want we willen ruimtelijke kwaliteit en de aanwezige cultuurhistorische en landschappelijke waarden, zoals doorzichten in de linten, behouden en versterken waar mogelijk. Dit laatste geldt zowel voor de kleine kernen als voor Schoonoord.

In een integrale gebiedsvisie kijken we niet alleen naar mogelijkheden voor de realisatie van een Multifunctionele accommodatie (MFA) voor Schoonoord en verplaatsingen van de scholen, maar ook naar woningbouwkansen binnen de bebouwde kom en de verduurzaming van de bestaande woningvoorraad. Bestaande structuren en de geschiedenis zijn uitgangspunten voor de integrale gebiedsontwikkeling.

Schoonoord is het centrumdorp van dit gebied. We vinden het belangrijk dat voorzieningen in het dorp bestaan, waaronder de middenstand. Want deze zijn belangrijk voor de inwoners en de toeristen in het gebied. We stimuleren samenredzaamheid en het zelforganiserend vermogen van de dorpen.

Door voorliggend TAM-omgevingsplan wordt een positieve bijdrage geleverd aan de in de omgevingsvisie geformuleerde opgave om te werken aan gemeente Coevorden als eigen thuisbasis en het verzorgen van voorzieningen in het dorp Schoonoord.

3.3.2 Welstandsnota 2012

De ‘Welstandsnota 2012’ is vastgesteld door de gemeenteraad van Coevorden op 16 oktober 2012. De welstandsnota bevat een gebiedsindeling, die wordt bepaald door het onderscheid in type gebieden met verschillende kwaliteiten. In het ene gebied ligt de nadruk meer op bescherming van bestaande waarden, in het andere meer op het faciliteren van ontwikkelingen/wijzigingen. Het plangebied is gelegen in gebied B, bijzondere objecten. De gebiedsgerichte criteria voor U1 zijn relevant gezien de ligging tegen het sportveld aan. Van toepassing zijn derhalve de gebiedsgerichte criteria B en de algemene welstandscriteria met als aanvulling de hierna genoemde voorwaarden en aandachtspunten.

Wensbeeld gebied B:

  • De criteria zijn erop gericht om bij veranderingen van het gebied de architectonische kwaliteit van de bebouwing te handhaven.

Wensbeeld gebied U1:

  • In de dorpen is een vervanging van rijtjeswoningen door vrijstaande of half vrijstaande woningen gewenst. In de stad Coevorden speelt dit niet, omdat dit juist het stedelijke karakter benadrukt.
  • De criteria zijn erop gericht om bij veranderingen van het gebied de architectonische kwaliteit van de bebouwing te handhaven.
  • Flats vallen door hun afwijkende geheel in de categorie overige bebouwing met enkele specifieke aanpassingen.

Conclusie
Bij de verdere uitwerking van het te realiseren bouwvolume zullen de geldende welstandseisen gerespecteerd worden.

Geconcludeerd kan worden dat het gemeentelijke beleid geen belemmeringen oplevert voor het initiatief.

Hoofdstuk 4 Gevolgen voor de fysieke leefomgeving

4.1 Omgevingsveiligheid

4.1.1 Wettelijk kader

Omgevingsveiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen en windturbines. Voor omgevingsveiligheid zijn regels opgenomen in paragraaf 5.1.2 Bkl. In deze paragraaf wordt ook gesproken over plaatsgebonden risico en groepsrisico. Hierin worden de grens- en standaardwaarden en aandachtsgebieden rond (zeer) (beperkt) kwetsbare gebouwen en locaties besproken.

Plaatsgebonden risico
Grenswaarden voor kwetsbare of zeer kwetsbare gebouwen en locaties worden bij het ruimtelijk besluit in acht genomen. Voor het plaatsgebonden risico gelden, afhankelijk van de activiteit, vastgestelde afstanden of te berekenen afstanden (bijlage VII Bkl).

Groepsrisico
Bij het groepsrisico is sprake van 'aandachtsgebieden'. Aandachtsgebieden zijn gebieden rond activiteiten met gevaarlijke stoffen die zichtbaar maken waar mensen binnenshuis, zonder aanvullende maatregelen onvoldoende beschermd zijn tegen de gevolgen van ongevallen met gevaarlijke stoffen (RIVM a, z.d.). Aandachtsgebieden zijn er voor brand, explosie en gifwolk. Het opnemen van aandachtsgebieden in een omgevingsplan is niet verplicht.

Naast vorengenoemde regels over veelvoorkomende situaties zijn de volgende aspecten van belang:

  • beperkingen in het belemmeringengebied van buisleidingen;
  • veiligheid rond opslaan, herverpakken en bewerken van vuurwerk en pyrotechnische artikelen voor theatergebruik;
  • veiligheid rond het bewerken en opslaan van ontplofbare stoffen voor civiel gebruik en op militaire objecten;
  • veiligheid rond luchthavens.

4.1.2 Onderzoek

Dit plan maakt de realisatie van een multifunctioneel centrum mogelijk. Binnen dit centrum zullen 2 scholen, een kindcentrum, een dorpshuis en een sporthal worden gerealiseerd. In dit kader is de Signaleringskaart EV geraadpleegd om te onderzoeken of in de nabijheid van het projectgebied activiteiten zijn gelegen die een risico voor de omgevingsveiligheid kunnen veroorzaken. Op navolgende afbeelding zijn de verschillende risicobronnen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.006OP00005-0002_0009.png"

Figuur 5.1 Uitsnede EV signaleringskaart

In de omgeving van het plangebied aan de Sportparklaan bevindt zich een buisleiding, een explosieaandachtsgebied, een brandaandachtsgebied en een LPG-tankstation.

Transportroutes

In de nabijheid van het projectgebied liggen geen transportroutes.

Buisleidingen

Ten zuiden van het projectgebied ligt een buisleiding (kenmerk 000413 (NAM)). Dit is een buisleiding met een belemmeringencontour van 5 meter. Het plangebied ligt ver buiten deze belemmeringencontour. De buisleiding bevindt zich buiten het projectgebied en heeft daardoor geen invloed op de ontwikkeling.

Overige risicobronnen

In de nabijheid van het plangebied is een LPG-tankstation gevestigd. Dit tankstation ligt op circa 325 meter van het plangebied en op circa 600 meter van het bouwvlak van het te realiseren multifunctioneel centrum. Het plan ligt ruim buiten de belemmeringencontouren rond dit tankstation.

4.1.3 Conclusie

Er gelden vanuit het oogpunt van omgevingsveiligheid geen belemmeringen voor de realisatie van het plan.

4.2 Waterparagraaf

4.2.1 Wettelijk kader

Artikel 5.37 van het Bkl stelt dat in een omgevingsplan rekening wordt gehouden met de gevolgen voor het beheer van watersystemen. Naast de specifieke regels als gesteld in paragraaf 5.1.3 Bkl over onderdelen van het watersysteem in het omgevingsplan, worden voor een duiding van de gevolgen voor het beheer van het watersysteem, de opvattingen van het bestuursorgaan dat is belast met het beheer van die watersystemen betrokken. Denk bijvoorbeeld aan (instructie)regels (al dan niet ter nastreving van omgevingswaarden) uit de provinciale omgevingsverordening en de waterschapsverordening.

Daarnaast bevatten de artikelen 5.38 t/m 5.49 Bkl rijksregels met betrekking tot: 

  • 1. het voorkomen van belemmeringen voor primaire waterkeringen;
  • 2. het bouwen binnen kustfundamenten buiten stedelijk gebied;
  • 3. het ontplooien van activiteiten in en nabij grote rivieren en het IJsselmeergebied.

Het is aan het bevoegd gezag om te bepalen hoe andere bestuursorganen bij de besluitvorming en de weging van het waterbelang worden betrokken. Zodoende is de oorspronkelijke watertoets niet langer voorgeschreven en is de gemeente vrij om hier zelf invulling aan te geven. Ten slotte zijn de regels van artikel 5.165 Bkl en paragraaf 22.3.8 uit de bruidsschat van belang met betrekking tot het lozen van (industrieel) afvalwater in het openbaar vuilwaterriool. Artikel 5.165 Bkl schrijft voor in welke gevallen het omgevingsplan lozingen van industrieel afvalwater mag toestaan. Gemeenten kunnen voor sommige lozingen specifieke regels stellen. In het algemeen is de specifieke zorgplicht voor milieubelastende activiteiten die in de bruidsschat zijn opgenomen voldoende. Met de bevoegdheid tot het stellen van maatwerkvoorschriften kan de gemeente voor specifieke bedrijven zo nodig aanvullende eisen stellen die passen bij de bedrijfssituatie. 

4.2.2 Onderzoek

Watertoets
Het waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets (http://www.dewatertoets.nl). De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de normale procedure van toepassing is. De Digitale watertoets is als Bijlage 1 aan de toelichting toegevoegd. Initiatiefnemer zal in overleg met het waterschap het plan verder uitwerken. Het aspect water staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

Waterhuishouding en klimaateffecten
Afvalwater
Het afvalwater wordt afgevoerd richting het gemeentelijk riool. Voor zover er nog geen gescheiden riool is wordt deze tot op perceelsgrens gescheiden aangeleverd. Zodat er voorgesorteerd wordt op toekomstig gescheiden stelsel.

Waterberging
In het definitieve ontwerp wordt voorzien in 91 mm/m² waterberging ter compensatie van het verharde oppervlak, waarvan 55 mm/m² wordt opgevangen in voorzieningen zoals wadi's en kratten.

Overig
Het plangebied bevindt zich niet binnen een beschermingszone of herinrichtingszone langs een waterloop,

primair watergebied, invloedszone zuiveringstechnisch werk of een retentiecompensatiegebied.

Voorkeursbeleid hemelwaterafvoer
Hemelwater wordt zo veel mogelijk op eigen terrein in de bodem geïnfiltreerd. Er wordt geprobeerd het overschot aan water aan te sluiten op de hemelwaterstructuur van de gemeente (gemeentelijke sloten). Indien dit niet mogelijk is, wordt het hemelwater separaat van het afvalwater aangeboden aan het gemeentelijke riool. Mocht er in de toekomst een regenwaterriool komen kan deze te zijner tijd worden aangesloten.

4.2.3 Conclusie

Het aspect water staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.3 Luchtkwaliteit

4.3.1 Wettelijk kader

Met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties zijn er instructieregels van het Rijk over de kwaliteit van de buitenlucht (paragraaf 5.1.4.1 van het Bkl). Als een plan betrekking heeft op een milieubelastende activiteit die leidt tot een verhoging van de concentratie in de buitenlucht van luchtverontreinigende stoffen, kan deze alleen worden verleend als de omgevingswaarden voor deze stoffen in acht worden genomen (artikel 8.17 Bkl). Dit wil zeggen dat deze omgevingswaarden niet mogen worden overschreden. De kans op overschrijding is met name aanwezig als een activiteit in of nabij een aandachtsgebied plaatsvindt. In deze gebieden (aangewezen in artikel 5.51, lid 2, van het Bkl) bestaat een reële kans op (een dreigende) overschrijding van een omgevingswaarde. Onderzoek zal moeten uitwijzen of de activiteit daadwerkelijk leidt tot een overschrijding van de omgevingswaarden.

Onderzoek is niet nodig als de activiteit niet in betekenende mate bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Dit is het geval als activiteiten leiden tot een verhoging van de kalenderjaargemiddelde concentratie in de buitenlucht van zowel stikstofdioxide als PM10 van 1,2 ug/m3 of minder. Daarnaast zijn in artikel 5.54 Bkl standaardactiviteiten genoemd die niet in betekenende mate bijdragen. Als een activiteit niet in betekenende mate bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit, dan is het omgevingsaspect luchtkwaliteit geen belemmering.

4.3.2 Onderzoek

Voorliggend plan heeft geen betrekking op de aanleg van autowegen of tunnels en de gemeente Coevorden is niet aangewezen als aandachtsgebied voor fijnstof. De instructieregels zijn derhalve niet van toepassing. Een project moet in beginsel worden getoetst aan de rijksomgevingswaarden voor de luchtkwaliteit. Een toetsing aan de rijksomgevingswaarden voor luchtkwaliteit is niet nodig als een project of activiteit maar weinig bijdraagt aan luchtverontreiniging. In juridische termen heet dat: niet in betekenende mate (NIBM).

Er zijn twee mogelijkheden om aannemelijk te maken dat een project binnen de NIBM-grens blijft:

  • 1. Motiveren dat het project binnen de getalsmatige grenzen van een aangewezen categorie blijft. Onder deze standaardgevallen NIBM vallen kantoren, woonwijken en het telen van gewassen. Dit moet dan wel onder een bepaalde omvang blijven (artikel 5.54 Bkl). 
  • 2. Op een andere manier aannemelijk maken dat een project de 3%-grens niet overschrijdt. Soms kan een kwalitatieve beschrijving voldoende zijn. Veel mensen bepalen met de NIBM-tool op een eenvoudige en snelle manier of een project in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Soms zijn detailberekeningen nodig als aanvulling op de NIBM-tool. Dit hangt af van de uitkomst van de NIBM-tool.

Voor onderhavig project is mogelijkheid 2 aan de orde. Een aantal veelvoorkomende activiteiten dragen niet in betekenende mate (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging. Daarom is het niet nodig deze 'standaardgevallen' te toetsen aan de rijksomgevingswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10). In Drenthe zijn geen knelpunten op het gebied van luchtkwaliteit. De huidige luchtkwaliteit langs wegen wordt bepaald aan de hand van de NSL-monitoringstool van de Rijksoverheid. Als aannemelijk is dat geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde vormen luchtkwaliteitseisen ook geen belemmering voor een plan. Hier is voor dit plan van uit gegaan. Zie de tabel hieronder:

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.006OP00005-0002_0010.png"

4.3.3 Conclusie

Op grond van voorgaande kan worden geconcludeerd dat luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen.

4.4 Geur

4.4.1 Wettelijk kader

Er zijn instructieregels van het Rijk over geur met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Deze zijn terug te vinden in het Bkl. De instructieregels van het Bkl voor geur zijn gericht op aangewezen geurgevoelige gebouwen. In de aanwijzing van geurgevoelige gebouwen is de functie bepalend. Hierbij kan gedacht worden aan wonen, onderwijs of zorg. Voor overige gebouwen of locaties bepaalt de gemeente zelf de mate van geurbescherming. Alleen voor geur van veehouderijen en van rioolwaterzuivering bevat het Bkl specifieke instructies. Verder zijn er nog regels over geur opgenomen in de Bruidsschat, die gelden voor de volgende activiteiten:

  • geur door het houden van landbouwhuisdieren en paarden en pony's voor het berijden in een dierenverblijf;
  • geur door het houden van fokteven van nertsen;
  • geur door andere agrarische activiteiten, zoals o.a. het opslaan van vaste mest, champost of dikke fractie en het composteren of opslaan van groenafval;
  • geur door het exploiteren van zuiveringstechnische werken.

Voor andere activiteiten moet een ruimtelijk besluit ervoor zorgen dat de geur door een activiteit op geurgevoelige gebouwen aanvaardbaar is. Hieraan zijn geen specifieke regels gekoppeld.

4.4.2 Onderzoek

Het beoogde MFC heeft verschillende onderdelen welke als geurgevoelig gebouw op grond van het Bkl worden aangemerkt, namelijk de basisscholen en de kinderopvang.

Buiten bebouwde kom
Op basis van de ‘Beleidsregel bebouwde kom Wet milieubeheer/Wet geurhinder en veehouderij’ van de gemeente Coevorden is sprake van een bebouwde kom als burgerwoningen op een afstand van 0 tot 50 van elkaar gelegen zijn en er een ononderbroken cluster van 10 of meer burgerwoningen (of andere geurgevoelige gebouwen) aanwezig zijn (agrarische bedrijfswoningen niet meegenomen).

In paragraaf 2.2.2 staat beschreven dat alle bestaande bebouwing op deze locatie zal worden gesloopt om ruimte te maken voor het MFC. Het beoogde MFC is op meer dan 50 meter afstand gelegen van woningen die wel binnen de bebouwde kom liggen. Aan de hand van bovenstaande is beoordeeld dat het plan dat geurgevoelige gebouwen mogelijk maakt is gelegen buiten de bebouwde kom.

In het kader van de Omgevingswet zal de gemeente te zijner tijd een bebouwingscontour geur moeten opnemen in het Omgevingsplan.

Schapendijk 10 Zweeloo – Paardenfokkerij/manage De Horperhoeve
Op Schapendijk 10 Zweeloo is volgens het milieulocatiebestand van de OD Drenthe een paardenfokkerij/manege gevestigd. Binnen dit bedrijf is het houden van 45 paarden vergund.

Geurafstand houden van paarden tot MFC
Voor deze veehouderijen geldt een vaste afstand tot een geurgevoelig gebouw. In de gemeente Coevorden is geen sprake van een geurverordening. Het MFC is gelegen buiten de bebouwde kom en er geldt een vaste geurafstand van 50 meter. De locaties binnen het MFC welke zijn aangewezen voor de kinderopvang en basisscholen (geurgevoelig) zijn op circa 180 meter afstand gesitueerd van de paardenfokkerij/manege. Er wordt voldaan aan de geurafstand.

Geurafstand vaste mestopslag
Bij deze paardenfokkerij/manege is ook een opslag voor vaste mest aanwezig. Hiervoor geldt een vaste afstand van 50 meter tot geurgevoelige gebouwen buiten de bebouwde kom. De afstand tot de kinderopvang en basisscholen betreft circa 164 meter en voldoet aan de minimale geurafstand.

4.4.3 Conclusie

Op grond van voorgaande kan worden geconcludeerd dat geur geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen.

4.5 Geluid door activiteiten

4.5.1 Wettelijk kader

Met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties zijn er instructieregels van het Rijk over geluid van activiteiten (paragraaf 5.1.4.2 van het Bkl). Het omgevingsplan moet ervoor zorgen dat het geluid van activiteiten op geluidsgevoelige gebouwen (zoals woningen en woonschepen) aanvaardbaar is. Daartoe moet het omgevingsplan in beginsel hierover regels bevatten. Het gaat om ‘gewoon’ geluid in een stedelijke omgeving, dat wil zeggen de combinatie wonen met (lichte) bedrijvigheid. De benodigde regels over geluid zijn opgenomen in de bruidsschat (zie paragraaf 22.3.4).

4.5.2 Onderzoek

Om na te gaan of het geluid door activiteiten op het projectgebied aanvaardbaar is, is ervoor gekozen om, zolang de VNG-publicatie ‘Milieuzonering nieuwe stijl’ nog niet definitief is vooralsnog gebruik te maken van de huidige VNG handreiking 'Bedrijven en milieuzonering'. Om hinder tussen bedrijven en gevoelige functies zoals woningen te voorkomen, is het wenselijk dat tussen beide functies voldoende ruimte is.

In het handboek 'Bedrijven en milieuzonering' worden milieuaspecten als geluid, geur, stof en gevaar uitgedrukt in richtlijnafstanden die wenselijk worden geacht tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. De richtlijnafstand is gebaseerd op een minimale afstand tot aaneengesloten woonbebouwing. Het betreffen indicatieve afstanden die bij voorkeur worden aangehouden, maar met een goede motivering kan en mag hiervan worden afgeweken.

De richtafstanden van de VNG-publicatie gelden tot het gebiedstype 'rustige woonwijk'. In bepaalde gevallen kan gemotiveerd worden dat er geen sprake is van een 'rustige woonwijk', maar een 'gemengd gebied'. Dit is bijvoorbeeld het geval bij een lint in een dorpskern waar meerdere functies naast elkaar zitten. Of bij een gebied dat langs een drukke ontsluitingsweg ligt. Bij een 'gemengd gebied' kunnen de richtafstanden met 1 afstandsstap verkleind worden. Uitzondering hierop is de richt afstand voor externe veiligheid. Deze wordt niet verkleind.

In de directe omgeving van het plangebied is sprake van een sterke functiemenging van woningen, agrarisch, sportvelden en maatschappelijke functies. Hieruit kan geconcludeerd worden dat er geen sprake is van louter woongebied, maar van een gemengd gebied. In gemengde gebieden worden kleinere milieuafstanden aanvaardbaar geacht dan in een rustige woonwijk met uitsluitend woningen. Wanneer hiermee rekening wordt gehouden, mag de richtafstand met 1 afstandsstap verkleind worden

Uitwaartse werking
Daarnaast kan de realisatie van het MFC zelf ook zorgen voor een relevante geluidsbelasting afkomstig van het MFC, voornamelijk vanwege de scholen en kinderopvang, op de omgeving. Het dichtstbijzijnde geluidgevoelige gebouw betreft de woning aan de Schapendijk 7, die op circa 40 meter afstand is gelegen vanaf het plangebied. De richt afstand voor geluid voor een basisschool en kinderopvang bedraagt 30 meter, derhalve wordt voldaan aan de richt afstand. Daarnaast wordt in hoofdstuk 22 van het tijdelijk deel van het omgevingsplan het stemgeluid van kinderen op een onverwarmd en onoverdekt terrein dat onderdeel is van een instelling voor primair onderwijs en in het Bkl het onversterkt menselijk stemgeluid uitgezonderd van toetsing. Het stemgeluid van spelende kinderen is een van de maatgevende activiteiten van zowel de scholen als de kinderopvang. Naast de maatgevende activiteiten die uitgezonderd zijn van toetsing worden er geen activiteiten verwacht die een relevante geluidsbelasting veroorzaken op de omliggende geluidgevoelige gebouwen. Gelet op het bovenstaande is het niet noodzakelijk om de geluidsbelasting afkomstig van het MFC Schoonoord op de omgeving te onderzoeken en wordt alleen de geluidsbelasting vanuit de omgeving op het MFC Schoonoord onderzocht (zie inwaartse werking).

Inwaartse werking
Ook functies uit de omgeving kunnen invloed hebben op de nieuwe ontwikkeling in het plangebied. Een sporthal en dorpshuis zijn geen geluidsgevoelig objecten maar de basisscholen wel. Voor de sporthal en het dorpshuis is nader onderzoek niet noodzakelijk.

Door Econsultancy is onderzoek uitgevoerd naar industrielawaai, zie Bijlage 2. Uit het onderzoek blijkt dat de berekende langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus van zowel de tennis-, voetbal-, als korfbalvereniging voldoen aan de grenswaarde uit hoofdstuk 22 van het tijdelijk deel van het omgevingsplan en de standaardwaarde uit het Bkl voor de dagperiode. Tevens wordt voor elke vereniging voldaan aan de voorkeursgrenswaarde voor de indirecte hinder. Het treffen van geluidsreducerende maatregelen is niet aan de orde. De voorgenomen realisatie van het MFC Schoonoord wordt voor het aspect industrielawaai inpasbaar geacht.

Het akoestisch onderzoek naar de impact van de sportvelden en de impact van spelende kinderen op de omliggende woningen wordt uitgevoerd. Het aanvullende onderzoek wordt bij vaststelling toegevoegd aan het plan.

4.5.3 Conclusie

Het akoestisch onderzoek naar de impact van de sportvelden en de impact van spelende kinderen op de omliggende woningen wordt uitgevoerd. Het aanvullende onderzoek wordt bij vaststelling toegevoegd aan het plan. Naar verwachting is er vanuit geluid door activiteiten geen belemmering ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied.

4.6 Geluid door wegen

4.6.1 Wettelijk kader

Veel functies in de fysieke leefomgeving hebben te maken met geluid. Ze maken geluid of ze worden eraan blootgesteld. Met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties zijn er instructieregels van het Rijk over geluid van wegen (paragraaf 5.1.4.2a van het Bkl). Het omgevingsplan moet ervoor zorgen dat het geluid van wegen op geluidsgevoelige gebouwen (zoals woningen) aanvaardbaar is. Bij het toelaten van nieuwe gemeentelijke wegen en bij het toelaten van nieuwe geluidgevoelige gebouwen, moet worden voldaan aan bepaalde waarden voor geluid.

4.6.2 Onderzoek

Bij de projectie van nieuwe geluidgevoelige gebouwen binnen het geluidaandachtsgebied van een weg is een onderzoek verkeerslawaai noodzakelijk. De scholen en het kinderdagverblijf zijn geluidsgevoelig. Econsultancy heeft daarom een onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd, zie Bijlage 3. Onderstaand wordt ingegaan op de belangrijkste conclusies van dit onderzoek. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar de bijlage.

Wegen met een etmaalintensiteit van ten hoogste 1.000 motorvoertuigen kennen geen geluidaandachtsgebied. In het kader van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties wordt ter bepaling en toetsing van de geluidbelasting op de gevel van geluidgevoelige gebouwen relevante wegen met een verkeersintensiteit van minder dan 1.000 motorvoertuigen per etmaal beschouwd. In het onderzoek wordt de geluidbelasting op het geluidgevoelige gebouw inzichtelijk gemaakt en beoordeeld op basis van het toetsingskader.

De scholen en het kinderdagverblijf zijn niet in gebruik in de avond- en nachtperiode. Voor geluidgevoelige gebouwen waarvan het gebruik in de avond- en nachtperiode in het omgevingsplan is uitgesloten, wordt alleen de standaardwaarde voor de dagperiode (Lday) in acht genomen (als bedoeld in artikel 3.34, lid 3 van het Bkl).

De precieze invulling van het MFC is in dit stadium van het project nog onbekend, wel is er reeds een tekening opgesteld met het bouwvlak van het MFC. Aangezien de locatie van de scholen en kinderopvang binnen het bouwvlak nog niet vast staan, is de geluidbelasting op het gehele bouwvlak getoetst. Voor elke zijde van het bouwvlak zijn toetspunten ten behoeve van 2 bouwlagen gemodelleerd.

De geluidsbelasting op het beoogde bouwvlak bedraagt ten hoogste 53 Lday als gevolg van de gemeentewegen. De standaardwaarde van 53 Lday wordt hiermee niet overschreden.

4.6.3 Conclusie

Er gelden vanuit akoestisch oogpunt geen belemmeringen voor de realisatie van het plan.

4.7 Bodemkwaliteit

4.7.1 Wettelijk kader

Met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties zijn er instructieregels van het Rijk over bodemkwaliteit (paragraaf 5.1.4.5 van het Bkl). Bodemkwaliteit is van belang voor elk omgevingsplan dat verblijfsgebouwen toelaat. Voor zulke situaties moet het omgevingsplan regels bevatten. Waarden voor de toelaatbare kwaliteit van de bodem voor het bouwen van een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie worden opgenomen in het definitieve omgevingsplan (art. 5.89i Bkl). Deze waarden kunnen per gebied of per gebruiksfunctie verschillen. Bij een overschrijding van een vastgestelde waarde (zie art. 5.89i Bkl) is het bouwen van een bodemgevoelig gebouw alleen toegelaten als de in het omgevingsplan voorgeschreven sanerende of andere beschermende maatregelen worden getroffen (art. 5.89K Bkl, art. IIIa onder 2 Aanvullingsbesluit Bodem).

4.7.2 Verkennend bodemonderzoek

Door Econsultancy is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het doel van het onderzoek is het vaststellen van de milieuhygiënische bodemkwaliteit. Op basis van de onderzoeksresultaten kan bepaald worden of de milieuhygiënische bodemkwaliteit voldoende geschikt is voor de voorgenomen nieuwbouwplannen. Het bodemonderzoek is als Bijlage 4 bijgevoegd. Onderstaand wordt ingegaan op de belangrijkste conclusies van dit onderzoek. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar de bijlage.

De analyseresultaten van het verkennend bodemonderzoek zijn als volgt:

  • De bodem bestaat voornamelijk uit zwak siltig, zeer fijn tot matig fijn zand. De bovengrond is bovendien zwak tot sterk humeus. De ondergrond is plaatselijk zwak roest- of gleyhoudend;
  • in het opgeboorde materiaal zijn zintuiglijk geen verontreinigingen waargenomen;
  • in de bovengrond en ondergrond zijn geen parameters in verhoogde gehalten aangetroffen;
  • in het grondwater zijn eveneens geen parameters in een verhoogde concentratie aangetroffen.

Asbest
Er zijn op basis van het milieuhygiënisch vooronderzoek bodem, tijdens de terreininspectie en bij de uitvoering van de veldwerkzaamheden geen aanwijzingen gevonden die aanleiding geven een asbestverontreiniging op de locatie te verwachten. Econsultancy acht een onderzoek asbest in bodem/puin conform de NEN 5707/5897 dan ook niet noodzakelijk.

Conclusie
De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "onverdacht, niet lijnvormig" kan worden beschouwd, wordt op basis van de onderzoeksresultaten, bevestigd. Er zijn derhalve geen belemmeringen voor de voorgenomen nieuwbouw.

4.7.3 Conclusie

Het aspect bodem leidt niet tot beperkingen voor de beoogde herontwikkeling.

4.8 Ladder voor duurzame verstedelijking

4.8.1 Wettelijk kader

Als een wijziging van een omgevingsplan voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling, moet rekening worden gehouden met de behoefte aan die stedelijke ontwikkeling en (als die stedelijke ontwikkeling is voorzien buiten het stedelijk gebied of buiten het stedelijk groen aan de rand van de bebouwing van stedelijk gebied) de mogelijkheden om binnen dat stedelijk gebied of binnen dat stedelijk groen aan de rand van de bebouwing van stedelijk gebied in die behoefte te voorzien (artikel 5.219g Bkl).

Dit wordt de ‘Laddertoets’ genoemd. Voor het toetsen aan de Ladder voor Duurzame verstedelijking dienen de volgende vragen te worden beantwoord:

  • 1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?
  • 2. Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?
  • 3. Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?
  • 4. Is er behoefte aan de ontwikkeling?
  • 5. Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?
4.8.2 Onderzoek

In artikel 5.129g Bkl staat de instructieregel dat de Ladder wordt toegepast bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Een stedelijke ontwikkeling is de ontwikkeling of uitbreiding van een bedrijventerrein, een zeehaventerrein, een woningbouwlocatie, kantoren, een detailhandelsvoorziening of een andere stedelijke voorziening die voldoende substantieel is. Het artikel legt geen grens vast wat voldoende substantieel is. In uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zijn wel lijnen uitgezet. In beginsel is een plan met meer dan 11 woningen een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Voor overige stedelijke functies wordt gesteld dat 'in beginsel' geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als het ruimtebeslag minder dan 500 m² bedraagt.

Voorts is in beginsel sprake van een stedelijke ontwikkeling wanneer een plan voorziet in een terrein met een ruimtebeslag van meer dan 500 m2 of in een gebouw met een bruto-vloeroppervlakte groter dan 500 m2. De beoogde ontwikkeling van een MFC ontwikkeling heeft een ruimtebeslag van meer dan 500 m². Gezien het feit dat de functies die in het MFC gebundeld zullen worden al in Schoonoord aanwezig zijn, worden er in feite echter geen nieuwe functies mogelijk gemaakt. Deze worden gecentreerd in één gebouw, om hun aanwezigheid te kunnen blijven garanderen. Het samenvoegen van het de functies kevert een kwalitatieve impuls en synergievoordelen op.

Uitgangspunt is dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte en in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Het doel is een zorgvuldig gebruik van de ruimte en het tegengaan van overprogrammering en de negatieve ruimtelijke gevolgen van leegstand. Voorliggend plan maakt de bouw van een multifunctioneel centrum mogelijk. Het MFC betreft een binnenstedelijke herontwikkeling waar twee bestaande scholen en diverse maatschappelijke voorzieningen in worden ondergebracht. Door concentratie en nieuwbouw wordt zorgvuldig gebruik gemaakt van beschikbare binnenstedelijke ruimte.

In de omgevingsvisie van gemeente Coevorden wordt niet alleen gekeken naar mogelijkheden voor de realisatie van een Multifunctionele accommodatie voor Schoonoord en verplaatsingen van de scholen, maar ook naar woningbouwkansen binnen de bebouwde kom en de verduurzaming van de bestaande woningvoorraad. Waarbij bestaande structuren en de geschiedenis uitgangspunten zijn voor de integrale gebiedsontwikkeling. Met de ontwikkeling van het MFC ontstaan er nieuwe kansen voor woningbouw in Schoonoord, met name op de leegkomende plekken van de twee scholen aan de Ringstraat (De Slagkrooie) en de Sportparklaan (Burgemeester van Royenschool).

4.8.3 Conclusie

Het MFC voorziet in een bundeling van bestaande functies en heeft daarnaast een sociale functie in het dorp. Het samenvoegen van de functies levert een kwalitatieve impuls en synergievoordelen op. De behoefte wordt gefaciliteerd in bestaand stedelijk gebied. Het plan is dan ook in overeenstemming met de Ladder voor duurzame verstedelijking.

4.9 Archeologie

4.9.1 Wettelijk kader

De essentie van het Europees beleid is dat voorafgaand aan de uitvoering van plannen onderzoek moet worden gedaan naar de aanwezigheid van waarden en daar in de ontwikkeling van plannen zoveel mogelijk rekening mee te houden. De essentie van deze wetgeving is behoud van archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem en de bescherming van het cultureel erfgoed en landschap. Zo zijn er in het Bkl ten aanzien van de bescherming een aantal beginselen geformuleerd (art. 5.130 Bkl). Deze beginselen richten zich op de omgang met monumenten die op grond van het omgevingsplan zijn beschermd, archeologische monumenten, (voorbeschermde) rijksmonumenten, beschermde stads- en dorpsgezichten en beschermde cultuurlandschappen. Daarnaast zijn in afdeling 8.8 van het Bkl regels gesteld voor de beoordeling van rijksmonumentenactiviteiten en het verplaatsen van gebouwde monumenten.

Naast wetgeving op rijksniveau is ook in de Omgevingsverordening provincie Drenthe (artikel 3.3) vastgelegd dat in een ruimtelijk plan moeten aangeven op welke wijze het plan rekening houdt met archeologische waarden en de archeologische verwachtingswaarden.

4.9.2 Onderzoek

Door Econsultancy is een archeologisch vooronderzoek in de vorm van een bureauonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is als Bijlage 5 bijgevoegd.

Doel van het bureauonderzoek is een antwoord te vinden op de vraag wat de gespecificeerde archeologische verwachting voor het plangebied is. Op basis van het bureauonderzoek geldt een lage verwachting voor het Paleo- en Mesolithicum, een hoge verwachting voor de periode Neolithicum – Romeinse tijd en een lage verwachting voor de Middeleeuwen en Nieuwe tijd.

Op historische kaarten vanaf het begin van de 19e eeuw is te zien dat het plangebied nog in een onontgonnen heidegebied lag. De verwachting is dat dit ook in de Middeleeuwen het geval was. Pas in het begin van de 20e eeuw werd het plangebied ontgonnen en raakte het in agrarisch gebruik tot het in de tweede helft van de 20e eeuw in gebruik raakte als sportterrein. Tot de realisatie van de huidige bebouwing aan het eind van de 20e eeuw is het plangebied in historische tijden nooit bebouwd geweest. Vandaar dat een lage verwachting geldt voor de Middeleeuwen en Nieuwe tijd.

Gezien deze archeologische verwachting wordt geadviseerd om binnen de te verstoren delen van het plangebied een vervolgonderzoek uit te voeren in de vorm van een verkennend booronderzoek om nader inzicht te krijgen in de bodemopbouw en om de gespecificeerde verwachting aan te vullen en te toetsen. Verspreid in het te verstoren deel van het plangebied dienen boringen te worden gezet met een om inzicht te krijgen in de toestand van het bodemprofiel. Ook dient gekeken te worden naar de aanwezigheid van mogelijke vegetatie- en/of cultuurlagen, die zichtbaar zijn als bodemverkleuringen. Door middel van het verkennend booronderzoek dient te worden vastgesteld of er binnen het plangebied archeologische resten in situ te verwachten zijn.

Resultaten inventariserend veldonderzoek
Tijdens het booronderzoek, zie Bijlage 6, is vastgesteld dat de bodem is verstoord tot in de C-horizont (tot 0,35 à 1,15 m -mv). De C-horizont bestaat meestal uit verspoeld dekzand en in het noordoosten van het plangebied uit fluvioperiglaciale afzettingen. Op basis van de waargenomen bodemverstoringen kan worden geconcludeerd dat archeologische waarden niet meer in situ worden verwacht.

4.9.3 Conclusie

Op grond van de resultaten van het bureau- en veldonderzoek wordt het advies gegeven om het plangebied vrij te geven. Dit betekent dat het aspect archeologie geen beperking vormt voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.10 Natuur

4.10.1 Wettelijk kader

Ter bescherming van de natuur zijn in het Bkl diverse regels opgenomen. Deze regels komen grotendeels overeen met de regels die zijn opgenomen in de huidige Wet natuurbescherming. Het gaat hierbij in de eerste plaats om regels voor de gebiedsbescherming van aangewezen Natura 2000-gebieden, regels voor de soortenbescherming van te beschermen planten diersoorten (waaronder vogels) en regels ter bescherming van houtopstanden. Het gebieds- en soortenbeschermingsregime vloeit voor een belangrijk deel voort uit twee Europese richtlijnen, te weten de Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en de Habitatrichtlijn (92/43/EEG).

Gebiedsbescherming 
De Europese Vogel- en Habitatrichtlijn beschermt Natura 2000-gebieden. De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit wijst de Natura 2000-gebieden aan. Op grond van artikel 2.43 Omgevingswet legt hij ook de instandhoudingsdoelstellingen vast. Dit gebeurt in een aanwijzingsbesluit. Als er naar aanleiding van projecten, plannen en activiteiten, afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten, mogelijkerwijs significante effecten optreden, dienen deze bij de voorbereiding van een omgevingsplan in kaart te worden gebracht en beoordeeld. Natura 2000-gebieden hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden en verstoring kunnen veroorzaken, moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Een ruimtelijk plan dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied kan alleen worden vastgesteld indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten.

In afdeling 8.6 Bkl staat het beoordelingskader voor de omgevingsvergunning voor Natura 2000-activiteiten. Dit is door middel van het aanvullingsspoor Natuur gebeurd.

Soortenbescherming 
Onder de Omgevingswet zijn veel dier- en plantsoorten beschermd. De bescherming richt zich op soorten van Europees belang, die onder de reikwijdte van de Vogel- en Habitatrichtlijn vallen, als om bepaalde soorten van nationaal belang. Soortenbescherming vindt plaats binnen en buiten het Natuurnetwerk Nederland. Het kan de vorm hebben van wet- en regelgeving, maar ook van fysieke maatregelen die bescherming, vestiging of uitbreiding van een soortenpopulatie stimuleren. Op grond van artikel 2.18 lid 1 sub f Omgevingswet zijn in beginsel de provincies hiervoor verantwoordelijk. Echter, ook decentrale overheden kunnen hierover actief beleid voeren. Door strikte formulering van een flora- en fauna-activiteit moet bij vrijwel alle activiteiten in de fysieke leefomgeving nagegaan worden of: er soorten aanwezig zijn; en welke soorten dat zijn.

4.10.2 Onderzoek

Om de uitvoerbaarheid van het plan te toetsen, is een natuurtoets uitgevoerd. Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. Naast het raadplegen van bronnen is het plangebied ten behoeve van de beknopte natuurtoets op 8 april 2024 bezocht door een ecoloog. Uit deze natuurtoets komt naar voren dat als gevolg van de sloop van de sporthal mogelijk jaarrond beschermde verblijfplaatsen van vleermuizen verloren gaan. Nader onderzoek is nodig om de aan- of afwezigheid van jaarrond beschermde verblijfplaatsen van vleermuizen vast te stellen. De natuurtoets is toegevoegd als Bijlage 7.

Toetsing soortenbescherming
Negatieve effecten op broedende vogels worden bij voorkeur voorkomen door buiten het broedseizoen te werken, dus buiten de periode (half februari) half maart tot half juli (eind september). Het is ook mogelijk voor het broedseizoen te starten met de werkzaamheden en continu door te werken. Dan is het waarschijnlijk dat vogels niet in het plangebied gaan broeden vanwege de continue verstoring.

Uit de toetsing komt naar voren dat negatieve effecten op beschermde vleermuizen als gevolg van de plannen niet kunnen worden uitgesloten. Om te kunnen bepalen of een omgevingsvergunning flora- en fauna-activiteit nodig is voor de realisatie van de plannen, is nader onderzoek naar vleermuisverblijfplaatsen in de sporthal uitgevoerd. Dit onderzoek is toegevoegd als Bijlage 8.

Uit de inventarisaties komt naar voren dat een paarverblijfplaats van gewone dwergvleermuis aanwezig is in de te slopen sporthal. Deze verblijfplaats is op basis van de Omgevingswet jaarrond beschermd. Hierdoor is voorafgaand aan de sloop van de sporthal een omgevingsvergunning flora- en fauna-activiteit nodig. Een vergunningaanvraag bestaat uit een aanvraagformulier met een bijbehorend activiteitenplan. In een activiteitenplan worden maatregelen opgenomen om het verlies van verblijfplaatsen te compenseren.

Voor andere beschermde- en Rode lijst-soorten is geen omgevingsvergunning nodig, mits bij uitvoering van de werkzaamheden de zorgplichten van de Omgevingswet in acht worden genomen. Negatieve effecten ten aanzien van in het kader van beschermde stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden kunnen worden uitgesloten. Het plan is niet in strijd met het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid. Het plan leidt niet tot aantasting van beschermde houtopstanden. Het indienen van een kapmelding bij de provincie Drenthe vanwege beschermde houtopstanden is niet nodig.

Toetsing gebiedsbescherming
Het plangebied ligt aan de Sportparklaan te Schoonoord. Op de onderstaande afbeelding is de ligging van het plangebied ten opzichte van de meest nabijgelegen Natura 2000-gebieden weergegeven. De meest nabijgelegen Natura 2000-gebieden zijn:

  • Elperstroomgebied, gelegen op een afstand van circa 6,1 km;
  • Mantingerzand, gelegen op een afstand van circa 9,2 km;
  • Mantingerbos, gelegen op een afstand van circa 10,0 km.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.006OP00005-0002_0011.png"

Ligging plangebied ten opzichte van de meest nabijgelegen Natura 2000-gebieden

Stikstof
Een AERIUS-berekening van de stikstofuitstoot van het planvoornemen moet uitwijzen of er negatieve effecten in het kader van de beschermde gebieden zullen optreden. Op basis daarvan kan worden bepaald of vervolgstappen nodig zijn, zoals het aanvragen van een vergunning van de Omgevingswet. Op 25 oktober 2024 is de berekening stikstofdepositie voor onderhavig project uitgevoerd, zie Bijlage 10. De berekening met AERIUS genereert een rekenresultaat en een pdf bestand waarin wordt geconstateerd dat er geen stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden zijn met een overschrijding van een projectbijdrage van meer dan 0,00 mol N/ha/jaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.006OP00005-0002_0012.png"

Rekenresultaat AERIUS

Er treedt door de stikstofdepositie geen negatief effect op in het kader van de Omgevingswet beschermde Natura 2000-gebieden. Het aspect stikstof staat nadere besluitvorming niet in de weg.

4.10.3 Conclusie

Het aspect natuur leidt niet tot een beperking van de uitvoerbaarheid van het plan.

4.11 Verkeer en parkeren

4.11.1 Wettelijk kader

Verkeer en parkeren moeten als omgevingsaspecten in het belang van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties worden beoordeeld. De Ow en het Bkl stellen geen regels op dit gebied. Er dient getoetst te worden aan de richtlijnen ten aanzien van verkeer en parkeren in de nota parkeernormen en waar nodig de normen vanuit het CROW. De nadruk ligt daarbij op de effecten van de ontwikkeling op de verkeersafwikkeling en parkeren (bereikbaarheid), de verkeersveiligheid en de verkeershinder (leefbaarheid).

Onderzocht is in hoeverre de toename van het verkeer ten gevolge van deze ontwikkeling voor verkeersafwikkelingsproblemen kan zorgen en of het planvoornemen ziet op de realisatie van voldoende parkeerplaatsen. Het onderzoek geeft een beeld van het planeffect en zal onderdeel uitmaken van de ruimtelijke procedures.

Voor de beoogde ontwikkeling wordt de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie berekend op basis van kencijfers uit CROW publicatie 381 (Toekomstbestendig Parkeren). Voor het juiste kencijfer / parkeernorm wordt een ligging in de rest bebouwde kom aangehouden, de gemeente heeft een weinig karakter op basis van de adressendichtheid. De gegeven kencijfers hebben een bandbreedte (minimum – maximum), er wordt gerekend met de gemiddelde kencijfers.

4.11.2 Onderzoek parkeren

Gemeentelijke parkeernormen
Binnen het plangebied worden diverse functies mogelijk gemaakt:

  • sportvelden (reeds aanwezig, maar worden heringedeeld);
  • sporthal (reeds aanwezig, maar wordt herbouwd);
  • Twee basisscholen;
  • kinderopvang;
  • dorpshuis, waarin diverse functies en activiteiten plaatsvinden.

Sportvelden
De parkeerbehoefte kan worden berekend met behulp van CROW kencijfers. In de meest actuele CROW publicatie 381 is de functie ‘Sportveld’ opgenomen. Hiervoor geldt een parkeernorm van 20 parkeerplaatsen per netto hectare terrein. De sportvelden hebben een totaal netto oppervlakte van ca. 21.800 m2 (2,18 ha). Dit resulteert in een parkeerbehoefte van 43,6 parkeerplaatsen.

Sporthal
In de meest actuele CROW publicatie 381 is de functie ‘Sporthal’ opgenomen. Hiervoor geldt een parkeernorm van 2,8 per 100 m2. De beoogde sporthal, inclusief kantine, kleedkamers, douches en ondersteunende ruimtes heeft een totaal netto oppervlakte van ca. 2.195 m2. Dit resulteert in een parkeerbehoefte van 61,5 parkeerplaatsen. De gehanteerde m2/bvo oppervlakte is het totaal van het gehele (bestaande) gebouw en mag daarom worden gezien als maximale maat. Daarnaast wordt met de parkeernorm uitgegaan van een volledig gebruik van de sporthal en de mogelijkheid voor toeschouwers om een wedstrijd te volgen. Een lager gebruik ligt in re praktijk meer voor de hand en leidt tot een lagere parkeervraag.   

Kinderopvang
Voor de kinderopvang is uitgegaan van de kengetallen van een "kinderdagverblijf (crèche)" van Publicatie 381 van het CROW. Hiervoor geldt een parkeernorm van 1,4 parkeerplaatsen per 100 m2. De beoogde kinderopvang heef een totaal netto oppervlakte van ca. 234 m2. Dit resulteert in een parkeerbehoefte van 3,2 parkeerplaatsen.

Basisscholen
Voor de basisscholen is uitgegaan van de kengetallen van een "Basisonderwijs" van Publicatie 381 van het CROW. Hiervoor geldt een parkeernorm van 0,75 parkeerplaatsen per leslokaal. Naar verwachting zullen de 176 leerlingen verdeeld worden over circa 9 groepen/ leslokalen. Dit resulteert in een parkeerbehoefte van 6,8 parkeerplaatsen.

Dorpshuis
In het dorpshuis wordt een diversiteit aan activiteiten georganiseerd. De functie buurthuis/dorpshuis ontbreekt in de CROW publicatie 381. In de CROW publicatie 182 is wel de functie 'cultureel centrum/wijkgebouw' opgenomen. Voor een cultureel centrum/wijkgebouw wordt een parkeerkencijfer van 3 parkeerplaatsen per 100 m² bvo gegeven. In het plan heeft het deel van het bouwplan waarin de maatschappelijke functies gebundeld gaan worden maximaal een oppervlakte van ca. 702 m2. Dit komt neer op een parkeerbehoefte van 21,1 parkeerplaatsen.

Functie   Aantal   Parkeernorm   Parkeerbehoefte  
Sportvelden   2,18 netto ha   20 parkeerplaatsen per netto ha   43,6 parkeerplaatsen  
Sporthal, inclusief kantine, kleedkamers, douches   2.195 m2   2,8 parkeerplaatsen per 100 m2   61,5 parkeerplaatsen  
Kinderopvang   234 m2   1,4 parkeerplaatsen per 100 m2   3,2 parkeerplaatsen  
Basisscholen   9 leslokalen   0,75 parkeerplaatsen per leslokaal   6,8 parkeerplaatsen  
Dorpshuis   ca. 702 m2   3,0 parkeerplaatsen per 100 m2   21,1 parkeerplaatsen  

De parkeernormen voor de basisschool, kinderdagopvang, peuteropvang en BSO zijn exclusief het halen en brengen van kinderen. Uitgangspunten voor de berekening van de parkeerbehoefte van het halen en brengen kinderen worden toegelicht onder het kopje 'halen en brengen kinderen'.

Aanwezigheidspercentages
Voor de ontwikkeling van het multifunctioneel centrum is een parkeerbalans opgesteld. Bij het opstellen van een parkeerbalans wordt de parkeervraag van een ontwikkeling afgezet tegen het gepland parkeeraanbod. De parkeervraag wordt berekend door de omvang van elke functie te vermenigvuldigen met de bijbehorende parkeernorm (het aantal benodigde parkeerplaatsen per functie-eenheid). Dat is in bovenstaande tabel gedaan. Niet elke functie genereert echter op alle momenten van de week een even grote parkeervraag. Een goed voorbeeld hiervan is dat de scholen een hoge parkeervraag op werkdagen overdag kennen, terwijl het maatgevende moment voor bewoners van de woningen de nachtperiode is. Door toepassing van aanwezigheidspercentages (conform CROW kencijfers) wordt rekening gehouden met dit effect. Tevens kunnen de parkeerplaatsen door verschillende parkeerders gebruikt worden (dubbelgebruik). Ook hiermee wordt met behulp van de aanwezigheidspercentage rekening gehouden. In onderstaande tabel zijn de gehanteerde aanwezigheidspercentages gepresenteerd.

Programma   Functie CROW   werkdag-ochtend   werkdag-middag   werkdag-avond   werkdag-nacht   koopavond   zaterdag-middag   zaterdag-avond   zondag-middag  
Sportvelden   Sportfuncties buiten   25%   25%   50%   0%   50%   100%   25%   100%  
Sporthal   Sportfuncties binnen   50%   50%   100%   0%   100%   100%   100%   75%  
Kinderopvang   Dagonderwijs   100%   100%   0%   0%   0%   0%   0%   0%  
Basisscholen   Dagonderwijs   100%   100%   0%   0%   0%   0%   0%   0%  
Dorpshuis   cultureel centrum/wijkgebouw   10%   40%   100%   0%   100%   60%   90%   25%  

Halen en brengen kinderen
Om de parkeerbehoefte voor het halen en brengen van de kinderen van de basisscholen en het kindcentrum (waarvan een deel kinderdagopvang, peuteropvang en BSO) te bepalen voor de methodiek van CROW zijn verschillende aspecten van belang. Dit zijn:

  • aantal groepen (en onderverdeling onder- en bovenbouw voor de basisschool);
  • aantal kindplaatsen en leerlingen per groep;
  • % kinderen dat begeleid naar school gaat;
  • % autogebruik begeleiders;
  • aantal kinderen per auto (reductiefactor aantal kinderen per auto);
  • aantal keer dat gebruik gemaakt wordt van een parkeerplaats (turnover; reductiefactor parkeerduur).

De waarden behorende bij de verschillende aspecten zijn te zien in de berekening van de parkeerbehoefte in bijlage Bijlage 9. De gehanteerde waarden zijn gebaseerd op landelijke gegevens, gespecificeerd door CROW. Een overzicht is weergegeven in onderstaande tabel.

  Parkeercapaciteit halen en brengen  
Kinderdagverblijf en BSO   11  
Peuteropvang   5  
Basisscholen   17  
Totaal   33  

Bovenstaande tabel laat zien dat op basis van de uitgangspunten zoals weergegeven in bijlage Bijlage 9 voor de het halen en brengen van de leerlingen van de basisschool en het kindcentrum in totaal 33 plekken benodigd zijn.

Halen en brengen van leerlingen speelt alleen een rol gedurende de werkdagochtend en werkdagmiddag. Hierbij dient, naast de berekende parkeervraag uit de parkeerbalans ook rekening mee te worden gehouden.

Parkeerbalans
Onderstaande tabel laat zien dat het maatgevende moment van het multifunctioneel centrum de zaterdagmiddag is. De gevraagde parkeercapaciteit is 118 parkeerplaatsen. Er zijn op het huidige terrein 97 parkeerplaatsen, inclusief 2 parkeerplaatsen voor minder validen. Op basis van het maatgevende moment zou er een tekort zijn van 21 parkeerplaatsen.  Op alle andere momenten in de week komt de parkeervraag overeen met de beschikbare parkeercapaciteit. Tijdens schooltijden is er voldoende parkeercapaciteit, ook voor kiss en ride.

Op de maatgevende momenten, de zaterdagmiddag en in mindere mate de werkdagavonden, wordt het grootste deel van het parkeren ingevuld door gebruikers van de sporthal. In de praktijk geeft de bestaande situatie ten aanzien van parkeren op het maatgevende moment geen problemen. Bovendien, voetbalclub KSC gebruikt beide speeldagen in het weekend, namelijk de jeugd op zaterdag en de senioren op zondag, wat een dempend effect heeft op de parkeervraag. Op basis daarvan voldoet de bestaande parkeercapaciteit (ook) aan de toekomstige parkeervraag.

Programma   Functie CROW   werkdag-ochtend   werkdag-middag   werkdag-avond   werkdag-nacht   koopavond   zaterdag-middag   zaterdag-avond   zondag-middag  
Sportvelden   Sportfuncties buiten   10,9   10,9   21,8   0   21,8   43,6   10,9   43,6  
Sporthal   Sportfuncties binnen   30,8   30,8   61,5   0   61,5   61,5   61,5   46,2  
Kindcentrum   Dagonderwijs   3,2   3,2   0   0   0   0   0   0  
Basisscholen   Dagonderwijs   6,8   6,8   0   0   0   0   0   0  
Dorpshuis   cultureel centrum/wijkgebouw   2,1   8,4   21,1   0   21,1   12,7   19,0   5,3  
Parkeervraag   54   61   105   0   105   118   92   96  
Parkeervraag halen en brengen   33   33   0   0   0   0   0   0  
Totale parkeervraag   88   94   105   0   105   118   92   96  
Parkeeraanbod   97   97   97   97   97   97   97   97  
Overschot/ tekort   9   3   -8   97   -8   -21   5   1  

4.11.3 Onderzoek verkeer

Ontsluiting
Het plangebied is te bereiken via de Sportparklaan. Het is nog niet bekend hoe het plangebied precies ontsloten gaat worden op de omliggende wegen en hoe de exacte fietsroutes naar het gebouw gaan lopen. Dit wordt nog onderzocht met behulp van de leerlingen.

Verkeersgeneratie
De functionele verandering die het plangebied zal ondergaan, behelst een verdichting van ruimtelijke functies. Wat betreft de verkeersgeneratie is gebruik gemaakt van CROW publicatie 381 - Toekomstbestendig parkeren. Deze publicatie geeft inzicht in de verkeersgeneratie van een groot aantal functies.

De ontwikkeling vindt plaats op een bestaand sportcomplex. De verenigingen die hier gebruik van maken zullen ook in de toekomstige situatie gebruik maken van de sportfaciliteiten. Er worden ten opzichte van de bestaande situatie geen extra vierkante meters aan sportvoorzieningen mogelijk gemaakt. De verkeersgeneratie van de sportfunctie wordt dan ook buiten beschouwing gelaten. In de berekening is enkel rekening gehouden met de nieuwe functies en de daarbij horende verkeersgeneraties.

De functies die nieuw op het terrein worden toegevoegd zijn:

  • 2 basisscholen;
  • een kinderopvang;
  • een dorpshuis, waarin diverse functies en activiteiten plaatsvinden.

Basisscholen
CROW-publicatie 381 geeft geen verkeersgeneratie kencijfers voor basisscholen. Er zullen op de scholen ca. 176 leerlingen aanwezig zijn. Ongeveer een derde van deze leerlingen wordt gebracht en gehaald met de auto. Dit komt neer op circa 117 motorvoertuigbewegingen (mvt) per etmaal. Daarnaast zijn er 22 personeelsleden op de school. Worstcase is ervan uitgegaan dat het personeel allemaal met de auto komt. Dit zorgt voor 44 extra verkeersbewegingen. In totaal genereren de basisscholen ca. 161 mvt/per etmaal.

Kinderopvang
Voor de kinderopvang is uitgegaan van de kengetallen van een "kinderdagverblijf (crèche)" van Publicatie 381 van het CROW. De kinderopvang krijgt een oppervlakte van ca. 234 m2. Volgens de CROW geneert een kinderdagverblijf in 'weinig stedelijk gebied' in de 'rest bebouwde kom' gemiddeld 35,5 mvt/etmaal. Dit komt neer op een totaal van 83 mvt/etmaal.

Dorpshuis
In het dorpshuis wordt een diversiteit aan activiteiten georganiseerd. De functie buurthuis/dorpshuis ontbreekt in de CROW publicatie 381. In de CROW publicatie 182 is wel de functie 'cultureel centrum/wijkgebouw' opgenomen. Voor een cultureel centrum/wijkgebouw wordt een parkeerkencijfer van 3 parkeerplaatsen per 100 m² bvo gegeven. In het plan heeft het deel van het bouwplan waarin de maatschappelijke functies gebundeld gaan worden maximaal een oppervlakte van ca. 702 m2. Dit komt neer op een parkeerbehoefte van 22 parkeerplaatsen. Bij 22 parkeerplaatsen vinden 44 verkeersbewegingen plaats (aankomst & vertrek).

Voor de functie buurthuis/dorpshuis is geen informatie beschikbaar over activiteiten en een verdeling van het aantal bezoekers op een dag. Een dorpshuis beschikt echter veelal over openingstijden tussen 09.00 en 00.00 uur en geeft ruimte aan kleinere activiteiten. Een dergelijke functie beschikt dus veelal over bezoekers op de ochtend, middag, namiddag, avond en late avond. Dit resulteert in een turnover van 5x per dag. De omschreven aannames resulteren in de een verkeersgeneratie van 220 motorvoertuigbewegingen per etmaal. Deze verkeersgeneratie is gebaseerd op een maximale bezetting van het benodigde aantal

parkeerplaatsen. Hiermee is dus sprake van een worst-case scenario.

Totaal
Gezamenlijk hebben alle nieuwe functies een verkeersaantrekkende werking van 464 motorvoertuigbewegingen per etmaal. Naar verwachting zal hiervan circa 75% in oostelijke richting en 25% in westelijke richting afwikkelen. De intensiteiten zullen de maximaal aanvaardbare waarde voor erftoegangswegen (5.000-6.000 mvt/etmaal) niet overschrijden. De verwachting is dat zich geen problemen voor zullen doen bij de afwikkeling van het verkeer.

4.11.4 Conclusie

Het aspect verkeer en parkeren staat de ontwikkeling van het project niet in de weg.

4.12 Duurzaamheid en gezondheid

4.12.1 Wettelijk kader

Te zijner tijd zullen in het omgevingsplan ten aanzien van duurzaamheid en/of gezondheid omgevingswaarden worden vastgelegd. Deze worden gebaseerd op het gemeentelijke beleid zoals opgenomen in de omgevingsvisie. Nagegaan moet worden of hieraan toepassing is gegeven. Indien dit het geval is dient het initiatief getoetst te worden aan deze omgevingswaarden. In het omgevingsplan van de gemeente Heerenveen zijn op dit moment nog geen omgevingswaarden vastgelegd.

Duurzaamheid
Doelen van de Omgevingswet zijn onder meer het tegengaan van klimaatverandering, het beheer van geobiologische en geothermische systemen en ecosystemen en het beheer van natuurlijke hulpbronnen (artikel 2.1, lid 3, onder i, o en p Ow).

Met het oog op die doelen moet het project aan het omgevingsaspect duurzaamheid worden getoetst. In artikel 22.52 Bruidsschat zijn regels op het gebied van energiebesparende maatregelen opgenomen.

Gezondheid
Doel van de Omgevingswet is ook het beschermen van de gezondheid (artikel 2.1, lid 3, onder b). In lid 4 benadrukt de wet dat bij het stellen van regels met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties in ieder geval rekening gehouden met het belang van het beschermen van de gezondheid.

4.12.2 Onderzoek

In de Omgevingsvisie van Coevorden is opgenomen dat in de gemeente vraagstukken in samenhang worden bekeken. Bij elke ruimtelijke ontwikkeling heeft de gemeente aandacht voor duurzaamheid. Ook willen ze ervoor zorgen dat de gemeente ook voor toekomstige generaties een leefbare en fijne plek is. De aandacht voor duurzame maatregelen en klimaatadaptatie zorgen dan ook dat energieneutraal de standaard is en dat de gemeente extreem weer goed kan opvangen.

Duurzaamheid
Vanaf 1 januari 2021 moet alle nieuwbouw voldoen aan de eisen voor BENG (Bijna Energie Neutrale Gebouwen) waarmee is vastgelegd dat energiebronnen voor gebouwen in bepaalde mate duurzaam moeten zijn. Het multifunctioneel centrum zal, zoals in paragraaf 2.2 is aangegeven, energieneutraal worden gerealiseerd.

Gezondheid
De inrichting van de openbare ruimte kan bijdragen aan de gezondheid van nieuwe bewoners en omwonenden. Bij dit initiatief wordt met name gekeken naar een gezond leefmilieu (aanwezigheid van geur, geluid, goede riolering en waterkwantiteit en -kwaliteit). Ook aspecten zoals biodiversiteit, natuurinclusief bouwen, het tegengaan van verspreiding van bestrijdingsmiddelen en vermesting, een schone bodem zijn relevante onderdelen van een gezond leefmilieu. Zaken zoals geur, geluid, bodem en water zijn in de vorige paragrafen nader aan de orde gekomen.

In het kader van gezondheid is het plan voorgelegd aan GGD Drenthe. De GGD ziet geen belemmeringen ten aanzien van het plan. Ten behoeve van de gezondheid van de inwoners en de gezonde leefomgeving geeft de GGD een aantal aandachtspunten mee. Benut mogelijkheden in de openbare ruimte om actief bij te dragen aan de gezondheid van inwoners. Niet alleen om ontmoeten en bewegen te stimuleren, maar ook om winst te behalen op andere gezondheidsthema’s. Denk daarbij aan een rookvrije omgeving, gezond voedingsaanbod, ontspanningsmogelijkheden en groen.

4.12.3 Conclusie

Zoals hiervoor beschreven, wordt zoveel mogelijk voldaan aan de eisen en voorwaarden van duurzaamheid en gezondheid.

4.13 M.e.r.-verantwoording

4.13.1 Wettelijk kader

De wetgeving omtrent de milieueffectrapportage (m.e.r) is opgenomen in afdeling 16.4 van de Omgevingswet en in hoofdstuk 11 en bijlage V bij het Omgevingsbesluit. In artikel 16.34, tweede lid van de Omgevingswet is aangegeven dat onder een plan of programma, als bedoeld in artikel 2, onder a, van de SMB-richtlijn (richtlijn 2001/42/EG (Strategische milieubeoordeling), in ieder geval wordt verstaan een omgevingsvisie, een programma, een omgevingsplan en een voorkeursbeslissing. Er wordt onder de Omgevingswet geen onderscheid meer gemaakt tussen een formele en vormvrije MER-beoordeling op grond van aangewezen drempelwaarden. Er is dus nog maar één MER-beoordelingsprocedure.

4.13.2 Onderzoek

In bijlage V van het Omgevingsbesluit is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is (J11). Of er sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject, hangt af van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. Omdat het project zal leiden tot een gedeeltelijke functiewijziging waarbij een gebied met de bestemmingen 'Sport' en 'Groen' wordt uitgebreid met de functies 'Maatschappelijk' en 'Verkeer', is er sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject, waarvoor een project- mer- beoordeling noodzakelijk is. Deze beoordeling is opgenomen in Bijlage 11.

4.13.3 Conclusie

Uit de mer-beoordeling blijkt dat gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten, geen aanzienlijke milieugevolgen optreden. Er is geen aanleiding voor het doorlopen van een m.e.r.-procedure. De aanmeldnotitie is opgenomen als bijlage bij deze motivering.

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

5.1 Wijziging omgevingsplan

5.1.1 Omgevingsplan van rechtswege

Op 1 januari 2024 is het omgevingsplan van rechtswege ontstaan. Dit omgevingsplan bestaat uit alle ruimtelijke plannen, waaronder bestemmingsplannen en wijzigingsplannen, en uit de Bruidsschat die de gemeente van het Rijk heeft ontvangen. In deze Bruidsschat zitten onder meer regels voor milieubelastende activiteiten en bouwactiviteiten. Ook twee bodemkaarten en de hogere waarde besluiten maken deel uit van het omgevingsplan van rechtswege. Gemeenten krijgen tot 1 januari 2032 de tijd om het omgevingsplan van rechtswege en andere regels over de fysieke leefomgeving om te zetten naar een nieuw omgevingsplan. Op grond van artikel 2.4 en 22.6 van de Omgevingswet kan de gemeenteraad het omgevingsplan van rechtswege (laten) wijzigen.

5.1.2 Bruidsschat

Met het in werking treden van de Omgevingswet zijn veel rijksregels die in onder meer het Activiteitenbesluit, Besluit omgevingsrecht, Bouwbesluit en Woningwet vervallen. Als deze vervallen regels toch nodig zijn om de evenwichtige toedeling van functies aan locaties te borgen, moeten gemeenten deze opnemen in het omgevingsplan. Totdat gemeenten hierover een besluit hebben genomen, zijn deze regels opgenomen in de Bruidsschat. Hoofdstuk 1 (begripsbepalingen) en hoofdstuk 22 (inhoudelijke regels) van het tijdelijk omgevingsplan. De regels blijven van kracht tot het moment dat de gemeente deze regels met een besluit tot wijzigen van het omgevingsplan wijzigt of laat vervallen. Het wijzigingsbesluit voor de ontwikkeling van multifunctioneel centrum te Schoonoord brengt geen wijzigingen aan in de regels uit de bruidsschat; die regels blijven dus gelden. 

5.1.3 Toepassing TAM-IMRO

De Omgevingswet integreert wetgeving en regels voor ruimte, wonen, infrastructuur, milieu, natuur en water. Het DSO ondersteunt bij de uitvoering van de wet en bestaat uit lokale systemen van overheden en de landelijke voorziening (DSO-LV), zoals Regels op de kaart en het Omgevingsloket. Er zijn tijdelijke alternatieve maatregelen (TAMs) ontwikkeld voor organisaties die nog geen gebruik kunnen maken van lokale of landelijke onderdelen van het DSO. Een van deze TAMs is TAM-IMRO. Bij TAM-IMRO wordt het omgevingsplan gewijzigd via de - onder de Wet ruimtelijke ordening gebruikte - IMRO-standaard (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening) en de voorziening ruimtelijkeplannen.nl.

Het gebruik van TAM-IMRO is toegestaan tot en met 31 december 2024. Als het ontwerp van een TAM-IMRO omgevingsplan uiterlijk 31 december 2024 ter inzage is gelegd, mag het ook na 1 januari 2025 worden afgemaakt met TAM-IMRO. Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Klimaat geeft aan dat TAM-IMRO plannen uiterlijk voor 1 januari 2032 moeten worden omgezet naar de nieuwe Standaard officiële publicaties (STOP) met de bijbehorende Toepassingsprofielen omgevingsdocumenten (TPOD).

De Vereniging Nederlandse Gemeente (VNG) gaat uit van twee varianten van een TAM-IMRO omgevingsplan: de Basisvariant en de Crisis- en herstelwet-variant. Voorliggend TAM-IMRO omgevingsplan is opgezet volgens de Basisvariant. Deze blijft qua vorm en inhoud zo dicht mogelijk bij een bestemmingsplan. Daarbij wordt uiteraard wel aan alle eisen van de Omgevingswet en bijbehorende AMvB's voldaan.

5.1.4 Werkingsgebied

De regels in dit TAM-omgevingsplan zijn van toepassing op de locatie Sportparklaan te Schoonoord, waarvan de geometrische bepaalde planobjecten zijn vervat in de planverbeelding die via https://www.ruimtelijkeplannen.nl te raadplegen is. In Hoofdstuk 1 is een overzichtskaart van het werkingsgebied c.q. plangebied opgenomen.

5.1.5 Overzicht wijzigingen

De planregels van het omgevingsplan van rechtswege worden met dit TAM-IMRO omgevingsplan gewijzigd. De regels zoals opgenomen in het bestemmingsplan Kernen van de gemeente Coevorden worden vervangen door de regels in dit TAM-omgevingsplan. De wijziging heeft met name tot gevolg dat de locatie wordt voorzien van de functie maatschappelijk en sport, waarin verschillende functies onder één dak worden gebundeld. In het centrum zullen twee scholen, één opvangvoorziening, het dorpshuis en diverse sportvoorzieningen gehuisvest worden.

5.2 Artikelsgewijze toelichting

5.2.1 Preambule

De preambule is direct zichtbaar boven de regels. In de preambule staat dat het TAM-omgevingsplan gelezen moet worden als hoofdstuk van het omgevingsplan van de gemeente Coevorden, de hoofdstukken moeten worden gelezen als paragrafen en voor de nummering van de artikelen moet het hoofdstuknummer worden gelezen. Daarnaast moeten aanduidingen zoals 'maximum bouwhoogte' worden gelezen als omgevingsnormen. Dit om onduidelijkheden met het omgevingsplan van rechtswege te voorkomen.

5.2.2 Inleidende regels

Artikel 1 Algemene begripsbepalingen
In dit artikel is een verwijzing opgenomen naar de algemeen geldende begrippen.

Artikel 2 Aanvullende begripsbepalingen

In dit artikel zijn begrippen opgenomen die specifiek gelden voor het TAM-IMRO omgevingsplan.
Artikel 3 Toepassingsbereik
In de toepassingsbereikbepaling wordt in het eerste lid bepaald dat de ruimtelijke plannen uit het tijdelijk deel van het omgevingsplan niet van toepassing zijn op de locatie waarvoor het TAM-IMRO omgevingsplan is opgesteld.
In het tweede lid is bepaald dat de regels uit de Bruidsschat niet van toepassing zijn, als deze regels in strijd zijn met de regels uit het TAM-IMRO omgevingsplan.
In het derde lid worden de regels uit het TAM-IMRO omgevingsplan gekoppeld aan de bijbehorende verbeelding.
Artikel 4 Meet- en rekenbepalingen
Het omgevingsplan van rechtswege bevat in artikel 22.24 al meetbepalingen. In dit artikel zijn alleen meet- en rekenbepalingen opgenomen die specifiek gelden voor het TAM-IMRO omgevingsplan.

5.2.3 Functies en activiteiten

Artikel 5 Groen

In dit artikel is de functie 'Groen' beschreven. De functie 'Groen' laat toe om gronden te gebruiken voor groenvoorzieningen. Onder verboden gebruik is aangegeven welk gebruik niet is toegestaan. Daarnaast is onder bouwactiviteiten aangegeven wat er gebouwd mag worden binnen deze functie.

Artikel 6 Maatschappelijk

In dit artikel is de functie 'Maatschappelijk' beschreven. De functie 'Maatschappelijk' laat toe om gronden te gebruiken voor educatieve, sociale, culturele en/of medische voorzieningen, en overheidsvoorzieningen. Daarnaast zijn er twee aanduidingen opgenomen. De op de verbeelding aangegeven locaties worden gebruikt voor een luchtbrug en een school. Onder verboden gebruik is aangegeven welk gebruik niet is toegestaan. De paragraaf bouwactiviteiten geeft aan wat er op de gronden gebouwd mag worden. Verder is de bevoegdheid om maatwerkvoorschriften te stellen opgenomen.

Artikel 7 Sport

In dit artikel is de functie 'Sport' beschreven. De functie 'Sport' laat toe om gronden te gebruiken voor onder andere sport- en speelvelden. Daarnaast mag een op de verbeelding aangegeven locatie worden gebruikt voor een luchtbrug. Onder verboden gebruik is aangegeven welk gebruik niet is toegestaan. De paragraaf bouwactiviteiten geeft aan wat er gebouwd mag worden op de gronden.

Artikel 8 Verkeer

In dit artikel is de functie 'Verkeer' beschreven. De functie 'Verkeer' laat toe om gronden te gebruiken voor parkeervoorzieningen. Onder verboden gebruik is aangegeven welk gebruik niet is toegestaan. De paragraaf bouwactiviteiten geeft aan wat er gebouwd mag worden op de gronden.

5.2.4 Algemene regels

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
In dit artikel is aangegeven dat grond die één keer in beschouwing is genomen voor het toestaan van gebouwen, niet een tweede keer mag meetellen voor de toelaatbaarheid van andere gebouwen, als die grond inmiddels tot een ander bouwperceel is gaan behoren.
Artikel 10 Algemene regels voor functies en acitviteiten

In het omgevingsplan geldt dat als er geen regels voor een activiteit zijn opgenomen, deze activiteit zonder meer mag worden uitgevoerd en er geen beperkingen voor die activiteit op grond van het omgevingsplan gelden. Het gebruik van gronden of bouwwerken in strijd met het TAM-omgevingsplan moet nadrukkelijk vergunningplichtig worden gemaakt of worden verboden. In dit geval is gekozen voor een algemeen gebruiksverbod. Aanvullend gelden enkele specifieke gebruiksverboden. Daarnaast wordt aangegeven welk algemeen gebruik wel is toegestaan. De aanvullende beoordelingsregels geven aan in welke gevallen een omgevingsvergunning wordt verleend.

Artikel 11 Overige regels

In dit artikel zijn regels voor parkeren opgenomen. Hiermee wordt geborgd dat er moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Dit zijn regels als bedoeld in artikel 22.29, eerste lid onder a van dit omgevingsplan.

5.2.5 Overgangsregels

Artikel 12 Overgangsrecht
In dit artikel zijn de regels voor het overgangsrecht opgenomen. Er wordt onderscheid gemaakt tussen bouwwerken en functioneel gebruik.

Artikel 13 Titel

In dit artikel wordt aangegeven onder welke titel het omgevingsplan wordt vastgelegd.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economisch

6.1.1 Wettelijk kader

In deze paragraaf wordt getoetst of de betreffende ontwikkeling niet evident onuitvoerbaar is. Vastgesteld moet kunnen worden dat er geen financieel-economische redenen zijn waardoor het op voorhand aannemelijk is dat de ontwikkeling niet uitgevoerd kan worden. In gevallen waarin een ontwikkeling alleen gerealiseerd kan worden met een financiële bijdrage vanuit de gemeente, dan wordt in deze paragraaf een passage daarover opgenomen.

Kostenverhaal is aan de orde, indien het planvoornemen nieuwe kostenverhaalplichtige activiteiten mogelijk maakt. Onderstaande activiteiten zijn kostenverhaalplichtig:

  • a. de bouw van een of meer gebouwen met een woonfunctie;
  • b. de bouw van een of meer hoofdgebouwen anders dan gebouwen met een woonfunctie;
  • c. de uitbreiding van een gebouw met ten minste 1.000 m2 bruto-vloeroppervlakte of met een of meer gebouwen met een woonfunctie;
  • d. de bouw van een gebouw dat geen hoofdgebouw als bedoeld onder b is, met ten minste 1.000 m2 bruto-vloeroppervlakte;
  • e. de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen met andere gebruiksfuncties dan een woonfunctie tot gebouwen met een woonfunctie, mits het ten minste tien woonfuncties betreft; of
  • f. de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen met andere gebruiksfuncties dan een kantoorfunctie, een winkelfunctie of een bijeenkomstfunctie voor het verstrekken van consumpties voor het gebruik ter plaatse tot gebouwen met een of meer van deze gebruiksfuncties, mits de cumulatieve bruto-vloeroppervlakte van de nieuwe gebruiksfuncties ten minste 1.500 m2 bedraagt.

Maakt het planvoornemen nieuwe kostenverhaalplichtige activiteiten mogelijk? Dan dient het kostenverhaal via één van onderstaande opties te zijn verzekerd:

  • a. anderszins, via een overeenkomst, bijvoorbeeld:
    • 1. een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemer van de kostenverhaalplichtige activiteit of
    • 2. via de gronduitgifte overeenkomst tussen gemeente en een toekomstige eigenaar, indien de gemeente het volledige ontwikkelingsgebied in eigendom heeft;

via kostenverhaalsvoorschriften waarbij alleen gekozen kan worden voor het systeem met tijdvak. Dit systeem met tijdvak is vergelijkbaar met het systeem uit de Wro, waarbij plannen een zodanig duidelijk eindbeeld, een fasering en een einddatum hebben, zodat kosten en opbrengsten goed te berekenen zijn. Hierdoor kan op basis van de kostenverhaalvoorschriften de kostenverhaalbijdrage (indicatief) worden berekend. De daadwerkelijke kostenverhaalbijdrage wordt berekend op basis van de kostenverhaalsbeschikking die de initiatiefnemer dient aan te vragen bij het bevoegd gezag. Naast kostenverhaalvoorschriften kan het omgevingsplan tevens voorschriften bevatten met betrekking tot fasering, koppelingen, locatie-eisen en woningbouwcategorieën.

6.1.2 Onderzoek

Voorliggend plan betreft een kostenverhaalplichtige activiteit zoals hierboven omschreven. Het planvoornemen is geïnitieerd door gemeente Coevorden. De financiële verplichtingen die uit het project naar voren komen worden door de gemeente gedragen. Zodat kan worden gesteld dat het voorliggende plan economisch uitvoerbaar is.

6.1.3 Conclusie

Het kostenverhaal van planrealisatie is anderszins verzekerd. Voorgaande betekent dat de uitvoerbaarheid van het planvoornemen niet door onvoldoende economische uitvoerbaarheid wordt belemmerd.

6.2 Maatschappelijk

6.2.1 Participatie

In juni 2023 heeft een eerste overleg plaatsgevonden met de inwoners van Schoonoord. Door de oprichting van het MFC komen de gebouwen van de basisscholen Slagkrooie en Burg. Van Royenschool beschikbaar. Het gebouw van de Slagkrooie zal worden gesloopt, terwijl het gebouw van de Burg. Van Royenschool in goede staat verkeert en daarom zal worden verbouwd tot wooneenheden.

Samen met de inwoners is onderzocht welke woonvormen gewenst zijn in Schoonoord.

Locatie MFC
In samenwerking met de gebruikers (scholen, kinderopvang, sportverenigingen, dorpshuisgebruikers, enz.) zijn de bouwplannen voor het MFC verder uitgewerkt. Oorspronkelijk was het plan om de sporthal en de accommodatie van voetbalvereniging KSC te slopen en op dezelfde locatie nieuwbouw te realiseren. KSC heeft echter voorgesteld om de nieuwbouw te positioneren op de westzijde van het perceel, nabij de voetbalvelden. Deze variant is in de zomer van 2024 gedeeld met het dorp tijdens een bijeenkomst van de Vereniging Dorpsbelangen.

Omgevingsplan
Er is een communicatiestrategie opgesteld. Tijdens een brede bijeenkomst worden de bewoners van de Schapendijk en de Sportparklaan geïnformeerd over de plannen en de ruimtelijke voorwaarden. Daarnaast, na overleg met het gemeentebestuur, worden er meerdere bijeenkomsten georganiseerd voor alle inwoners van Schoonoord.

De inwoners worden daarnaast op de hoogte gehouden via de dorpskrant, het “Schoonoords Reuzenkrantje”, en de website www.schoonoord.nl.

Stuurgroep

De plannen worden in nauw overleg met de diverse groepen uit Schoonoord ontwikkeld.

  • Voor het kindcentrum wordt samengewerkt met de leerkrachten, ouders en medezeggenschapsraden.
  • Voor de sporthallen wordt samengewerkt met de gebruikers van de sporthal.
  • Voor het dorpshuis wordt samengewerkt met de gebruikers van het huidige dorpshuis. Hierbij worden ook de dorpsbelangen en de ondernemersvereniging betrokken.

Alle uitwerkingen van deze groepen komen samen in de stuurgroep MFC Schoonoord.

6.2.2 Ketenpartners

Op basis van artikel 2.2 Omgevingswet houdt een bestuursorgaan bij de uitoefening van zijn taken en bevoegdheden rekening met de taken en bevoegdheden van andere bestuursorganen en stemt zo nodig met deze andere bestuursorganen af. In het kader van het vooroverleg is het ontwerpplan voorgelegd aan de Omgevingsdienst Drenthe, de provincie Drenthe, de GGD Drenthe en het Waterschap Vechtstromen, de Veiligheidsregio en aan Welstand.

Hoofdstuk 7 Evenwichtige toedeling van functies aan locaties

7.1 Wettelijk kader

Voor het wijzigingsbesluit gelden de beoordelingsregels uit het Bkl. Dat betekent dat het omgevingsplan alleen wordt gewijzigd als:

  • Er sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties (artikel 8.0a, tweede lid van het Bkl);
  • Als daarbij voldaan wordt aan de beoordelingsregels uit hoofdstuk 5 van het Bkl.

Op grond van artikel 4.2 Ow moet het omgevingsplan er in ieder geval toe leiden dat voor het gehele grondgebied van de gemeentefuncties evenwichtig aan locaties zijn toegedeeld. Deze taak vormt een voortzetting van het criterium van een goede ruimtelijke ordening uit de Wro, maar dan in de bredere strekking van de fysieke leefomgeving. Het zorgen voor een evenwichtige toedeling van functies aan locaties wordt in het omgevingsplan bereikt door activiteiten onderling evenwichtig over locaties te reguleren. Evenwichtig reguleren van activiteiten, impliceert een locatiegerichte benadering waarbij de schaarse ruimte binnen de fysieke leefomgeving op een zo goed mogelijke wijze wordt verdeeld, ingericht en benut. Een evenwichtige toedeling van functies aan locaties moet als resultante worden beschouwd van alle regels in het omgevingsplan.

7.2 Afweging

Alle regels in het omgevingsplan samen moeten leiden tot een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. De gemeente moet daarbij rekening houden met alle betrokken belangen. Is sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties? Om dit te kunnen beoordelen, zijn alle voor de fysieke leefomgeving relevante aspecten (voor zover betrekking hebbend op de gevraagde activiteit) nader onderzocht en afgewogen (zie de hoofdstukken 2, 3, en 4). De wijze waarop dit initiatief mogelijk wordt gemaakt, voldoet aan een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Met het planvoornemen wordt het mogelijk gemaakt om een multifunctioneel centrum met bijbehorende functies te realiseren. Hiervoor is in het TAM-omgevingsplan een zone aangewezen waarbinnen deze mogelijkheden worden geboden.

Gemeentelijk beleid
De planwijziging is in lijn met het gemeentelijk beleid voor de fysieke leefomgeving. Het plan levert een positieve bijdrage aan de in de omgevingsvisie geformuleerde opgave om te werken aan de gemeente Coevorden als eigen thuisbasis en het verzorgen van voorzieningen in het dorp Schoonoord. Daarnaast worden bij de uitwerking van het te realiseren bouwvolume de geldende welstandseisen gerespecteerd.

Algemene instructieregels Bkl
Bij het toedelen van functies aan locaties is rekening gehouden met de instructieregels uit het Bkl, dit is uitgewerkt in Hoofdstuk 4. In deze paragraaf worden de belangrijkste conclusies gedeeld.

Waarborgen van de veiligheid:
Vanuit de omgevingsveiligheid gelden er geen belemmeringen voor de realisatie van het plan. In de nabijheid van het gebied liggen geen transportroutes. Ten zuiden van het gebied ligt een buisleiding echter ligt het plangebied ver buiten de belemmeringencontour van de buisleiding. Eveneens is in de nabijheid een LPG-tankstation gevestigd, de belemmeringencontouren daarvan liggen ook buiten het plangebied.

Beschermen van de waterbelangen:
Het aspect water staat de uitvoering van het plan niet in de weg. Het waterschap is geïnformeerd door het uitvoeren van de digitale watertoets. De initiatiefnemer zal in overleg met het waterschap het plan verder uitvoeren. Het afvalwater wordt afgevoerd richting het gemeentelijk riool en hemelwater wordt zoveel mogelijk op eigen terrein in de bodem geïnfiltreerd.

Beschermen van landschappelijke of stedenbouwkundige waarden en cultureel erfgoed:
Op het plangebied ligt een archeologische verwachtingswaarde. Uit het vooronderzoek is het advies gekomen om vervolgonderzoek uit te voeren in de vorm van een verkennend booronderzoek. Door middel van het verkennend booronderzoek dient te worden vastgesteld of er binnen het plangebied archeologische resten in situ te verwachten zijn.

Het MFC voorziet in een bundeling van bestaande functies en heeft daarnaast een sociale functie in het dorp. Het samenvoegen van de functies levert een kwalitatieve impuls en synergievoordelen op. De behoefte wordt gefaciliteerd in bestaand stedelijk gebied. Het plan is dan ook in overeenstemming met de Ladder voor duurzame verstedelijking.

Doelen van de wet
In de voorgaande hoofdstukken is getoetst aan relevant beleid en zijn verrichte onderzoeken beschreven. Daarnaast is het planvoornemen getoetst aan de regels van het Bkl. Op alle onderdelen wordt voldaan aan de standaardwaarden zoals opgenomen in het Bkl en is er geen aanleiding om op onderdelen hiervan af te wijken. Op basis van deze resultaten kan worden geconcludeerd dat ten aanzien van deze ruimtelijke ontwikkeling voldaan kan worden aan een evenwichtige toedeling van functies aan de betreffende locatie. Hierbij is voldaan aan de beoordelingsregels uit artikel 8.0b tot en met 8.0 e van het Bkl. Geconcludeerd wordt dat de vergunning voor onderhavige ruimtelijke ontwikkeling verleend kan worden.