direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Schieven 4a en 6 in Assen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0106.99BP20191002J-C001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding tot het plan

Aan de Schieven 4 in Assen is een voormalig agrarisch veehouderijbedrijf aanwezig. Op het bedrijf werden voorheen koeien gemolken. De eigenaren zijn voornemens om de landschap ontsierende bebouwing met een totale oppervlakte van circa 1.050 m2 in het kader van de ruimte voor ruimte-regeling te slopen. De bestaande woning Schieven 4, inclusief enkele bijgebouwen, blijft gehandhaafd.

Op het vrijkomende terrein wordt een bouwkavel voor de ruimte voor ruimte woning gerealiseerd. De nieuwe woning, Schieven 4a, komt te midden van het buurtschap te liggen, waarbij de zichtlijnen tussen de woningen onderling en naar het buitengebied toe van belang zijn. Om de zichtlijn vanuit de woningen op het landschap en vice versa te behouden, is de nieuwe woning achter de lijn vanuit de zijgevel van Schieven 2 gepositioneerd.

Als Bijlage 1 zijn de door de gemeente opgestelde stedenbouwkundige randvoorwaarden opgenomen waar de planontwikkeling aan moet voldoen.

De tweede ontwikkeling die in het bestemmingsplan meegenomen wordt is het omzetten van de agrarische bestemming van de boerderij Schieven 6 in de bestemming 'Wonen - voormalig agrarisch bedrijf '.

Op de bedrijfslocatie Schieven 6 worden slechts hobbymatig nog enkele paarden gehouden. Dit gebruik kan onder de nieuwe bestemming worden voortgezet. Door het omzetten van de agrarische bestemming van deze boerderij wordt het tevens mogelijk gemaakt om de ruimte voor ruimte op relatief korte afstand uit de boerderij te realiseren omdat met de bestemmingswijziging de geurcirkel komt te vervallen.

Door middel van dit bestemmingsplan wordt de ruimte voor ruimte ontwikkeling juridisch - planologisch mogelijk gemaakt en wordt tevens uitvoering gegeven aan de bestemmingswijziging van de boerderij aan de Schieven 6 in Assen.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied betreft het perceel Schieven 4a en Schieven 6 te Assen. Het gebied ligt ten oosten van de woongebieden van Assen in de buurt van het Anreeperdiep. Het terrein waar de compensatiewoning wordt gerealiseerd is onderdeel van het erf van de voormalige boerderij en is deels bebouwd.

De omgeving van het plangebied wordt vooral gekenmerkt als buitengebied met een afwisseling wonen en bedrijven. In navolgende figuur is de ligging van het plangebied ten oosten van Assen weergegeven (linker afbeelding) en de begrenzing van het plangebied (rechter afbeelding).

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.99BP20191002J-C001_0001.png"

Figuur 1: ligging plangebied in de omgeving (links) en de begrenzing van het plangebied

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het perceel is opgenomen in het bestemmingsplan: ‘Buitengebied, herziening artikel 30 WRO’. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 18 december 2008. Op het perceel Schieven 4a geldt de bestemming ‘Essen en veldontginningen - EV’, zonder de aanduiding ‘Wonen’. Deze aanduiding rust op de bestaande voormalige bedrijfswoning Schieven 4. Het perceel Schieven 6 is bestemd als 'grondgebonden agrarische bedrijf 1'. Zie figuur 2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.99BP20191002J-C001_0002.png"Figuur 2: uitsnede verbeelding vigerend bestemmingsplan

De bouw van een woning op het perceel Schieven 4a is op grond van het geldende bestemmingsplan niet mogelijk omdat slechts één woning is toegestaan.

Het wijzigen van de agrarische bestemming van de boerderij Schieven 6 in de bestemming 'Wonen' is mogelijk door middel van een wijzigingsbevoegdheid (artikel 15) van het vigerende bestemmingsplan. In deze bevoegdheid is onder andere opgenomen dat het aantal woningen per voormalig agrarisch bedrijf niet meer dan twee mag bedragen.

Om de bouw van de ruimte voor ruimte woning mogelijk te maken op de gewenste locatie, is het omzetten van de agrarische bestemming van de boerderij een voorwaarde omdat hiermee de geurcirkel komt te vervallen. Het ligt daarom voor de hand, in het kader van een goede ruimtelijke ordening, om beide wijzigingen in één bestemmingsplan te regelen.

In de regels van het voorliggende plan wordt de mogelijkheid om een tweede woning de boerderij te realiseren als afwijkingsbevoegdheid opgenomen.

1.4 Plansystematiek

Het voorliggende bestemmingsplan maakt de gewenste ontwikkeling mogelijk. Voor het plangebied is een passende bestemmingsregeling opgesteld.

Het plan voldoet aan de eisen van de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening en is opgezet overeenkomstig de landelijk geldende standaard. Deze landelijke standaard wordt gevormd door de Standaard Vergelijkbare Plannen 2012 (SVBP2012) met de daarbij behorende bijlagen en de Praktijkrichtlijn bestemmingsplannen (PRBP) en de Standaard voor de Toegankelijke Ruimtelijke Instrumenten (STRI).

Om de uniformiteit te waarborgen, heeft de gemeente ervoor gekozen deze landelijke standaardrichtlijnen uit te werken in een gemeentelijk Handboek Bestemmingsplannen. Dit handboek vormt de leidraad voor het opstellen van bestemmingsplannen voor de gemeente Assen.

1.5 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de bestaande situatie en de beoogde ontwikkeling, waarbij ook de stedenbouwkundige randvoorwaarden en de landschappelijke inpassing aan bod zullen komen. Hoofdstuk 3 gaat in op het relevante beleid van het Rijk, de provincie en de gemeente. In hoofdstuk 4 zijn de resultaten van de relevante milieuonderzoeken opgenomen. De juridische vormgeving is als hoofdstuk 5 opgenomen. In hoofdstuk 6 wordt ten slotte ingegaan op de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Schieven is een buurtschap dat is gelegen tussen de Drentsche Aa en de Provinciale weg N376 aan de zuidoostkant van Assen.

Rond 1840 waren in de omgeving van Assen vele buurtschappen te vinden: Aardscheveld, Amelte, Anreep, Baggelhuizen, De Haar, Kloosterveen, Loon, Nieuw-Loon, Peelo, Schieven, Steendijk, Vredeveld en Witten. Sommige buurtschappen waren erg klein. Schieven bijvoorbeeld telde in die tijd maar twee huizen.

Tot het begin van de jaren zestig hadden alle boerderijen in Schieven een agrarische bestemming. Daarna zette een steeds sneller verlopende ontwikkeling in. Het aantal melkende boeren daalde tot slechts één in het jaar 2001. Toch wordt nog een aanzienlijk deel van de panden bewoond door mensen die hier veelal reeds generaties lang wonen. Schieven maakt ook nog steeds een landelijke indruk. Dit komt omdat de oude structuur van essen en beekdalen, wegen en paden goed behouden is gebleven en op verscheidene plaatsen door eiken en boswallen wordt geaccentueerd. Ook hebben bijna alle gebouwen een agrarische oorsprong.

Ten zuiden van de planlocatie ligt het Anreeperdiep. De Deurzer- en Anreeperdiep zijn onderdeel van de Drentsche Aa. De beide diepjes zijn begin jaren 60 rechtgetrokken. Hierdoor kon het water snel worden afgevoerd naar het Noord-Willemskanaal waarmee de afwatering van bovenstrooms gelegen landbouwgronden werd verbeterd. Het rechttrekken van de beek had negatieve gevolgen gehad op de landschappelijke- en natuurkwaliteit van het gebied. Door het rechttrekken van de beken en de snelle afvoer van water is het vermogen om water vast te houden en te bergen onvoldoende. Omdat het klimaat verandert, is deze manier van waterbeheer onvoldoende om de inwoners te beschermen tegen het opkomende water.

In Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) is vastgelegd dat een hermeandering moet plaatsvinden van de vier beektrajecten van de Drentsche Aa, waaronder het Deurzer- en Anreeperdiep.

Nabij het plangebied is de hermeandering van het Anreeperdiep inmiddels uitgevoerd waarbij deze zijn van oudsher natuurlijke 'loop' heeft teruggekregen. In figuur 3 is dit goed te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.99BP20191002J-C001_0003.png"

Figuur 3: Anreeperdiep ten zuiden van planlocatie

Ten noorden van het plangebied staat parallel en op korte afstand van de weg een karakteristieke boerderij. Deze boerderij is niet meer in gebruik voor agrarische doeleinden en is bestemd voor Wonen. Het pand heeft een karakteristieke aanduiding.

Op korte afstand van het plangebied, op de locatie Schieven 2a, heeft de gemeente in het verleden ook ingestemd met ruimte voor ruimte. Op deze locatie is een schuur gesloopt en ten noorden van de boerderij Schieven 2 is de bouwkavel voor de ruimte voor ruimte woning gerealiseerd. Het bestemmingsplan voor deze ontwikkeling is op 9 november 2017 vastgesteld. In de navolgende afbeelding is de te slopen schuur weergegeven en de kavel van de ruimte voor ruimte woning. De schuur is inmiddels gesloopt. De woning moet nog worden gebouwd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.99BP20191002J-C001_0004.png"

Figuur 4: Ruimte voor ruimte Schieven 2a

2.2 Toekomstige situatie

2.2.1 Schieven 4a

De basis van het verzoek van initiatiefnemers is de toepassing van de ruimte voor ruimte regeling voor het perceel Schieven 4 in Assen.

De ruimte voor ruimte regeling vindt zijn basis in de provinciale omgevingsvisie en verordening. Deze regeling heeft tot doel de ruimtelijke kwaliteit in het landelijk gebied te verbeteren door het verwijderen van landschapontsierende (agrarische) bedrijfsgebouwen. Ter compensatie van de sloop van ten minste 750 m2 aan bebouwing ontstaat het recht op een compensatiewoning.

Aan de Schieven 4 worden twee gebouwen gesloopt met een gezamenlijke oppervlakte van circa 1.050 m2. Zie ook figuur 5. Het grootste gebouw is de voormalige koeienstal. Het kleinste gebouw is een kapschuur welke werd gebruikt voor de opslag en stalling van producten en materieel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.99BP20191002J-C001_0005.png"

Figuur 5: te slopen bebouwing

De nieuwe kavel

De nieuwe ruimte voor ruimte kavel komt min of meer te liggen op de plaats waar nu het kleinste gebouw staat. In figuur 6 is de nieuwbouwkavel met een rode lijn aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.99BP20191002J-C001_0006.png"

Figuur 6: bouwkavel ruimte voor ruimte woning

De nieuwe woning komt te midden van het buurtschap te liggen, waarbij de zichtlijnen tussen de woningen onderling en naar het buitengebied toe van belang zijn. De grote boerderij (Schieven 6) ligt meer naar achter en blijft daarom een aparte positie innemen. De woningen 2 en 4 liggen dichter op de weg dan de nieuwe woning.

Om de zichtlijn vanuit de woningen op het landschap en vice versa te behouden, is de nieuwe woning achter de lijn vanuit de zijgevel van Schieven 2 gepositioneerd. Echter, het karakter van het buurtschap Schieven wordt niet alleen bepaald door het zicht op de woningen. Juist het samenspel tussen de woningen, losse (schuur) gebouwtjes en bomen/erfbeplanting vormt dit karakter.

Eén en ander heeft tot gevolg dat de voorgevelrooilijn wordt gevormd door de oostelijke grens van het rode vlak in bovenstaande tekening. Het woongebouw maakt met deze positie onderdeel uit van de opgaande elementen van het buurtschap.

De positie van het woonhuis is binnen het geprojecteerde bouwvlak, dus relatief ver achter op de kavel. Dit past goed binnen het karakter van het buurtschap, waarbij woningen op diverse afstand van de weg staan.

Landschap en beeldkwaliteit

Door sloop van de bebouwing wordt de halfopen groenstructuur langs de weg versterkt. Het effect hiervan is dat de grootste boerderij aan de Schieven vanaf de weg weer zichtbaar wordt. Zie ook de navolgende afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.99BP20191002J-C001_0007.png"

Figuur 7: Zichtbaar worden van de boerderij Schieven 6 na sloop bebouwing

Het is niet gewenst het voorterrein verder te verdichten. Daarom is het nieuwe bouwvlak op relatief grotere afstand (ca. 40 m) van de weg voorzien. Nieuwbouw dient als losse elementen op het kavel te worden gerealiseerd. Deze nieuwbouw moet een logisch onderdeel vormen van het buurtschap (als compact verzamelerf).

Qua oriëntatie van de woning geldt dat de kap van het woongebouw haaks op de weg staat. Dit sluit aan bij de afwisselende kaprichtingen die kenmerkend zijn voor buurtschappen in het beek- en esdorpenlandschap. Daarnaast is dit ook de kaprichting van de te slopen schuur en de te realiseren woning op het perceel Schieven 2A. De maat en schaal van de woning, inclusief bijgebouwen, dient te passen in het landschap en in het buurtschap. Hierbij dient de naburige woonbebouwing in ogenschouw te worden genomen. De nieuwe woning dient 1 laag met een flauwe kap te zijn, vergelijkbaar met de bebouwing in de omgeving. Daarmee past de nieuwe woning qua maat (en massa) in het buurtschap en is niet groter dan de omringende woningen.

Indien er sprake is van meerdere gebouwen op het erf (bv woonhuis met schuur of garage), dan dienen dit duidelijk zichtbaar losse elementen op het erf te zijn. Deze afwisseling tussen open en gesloten, maar ook vaak in kaprichting en oriëntatie, is karakteristiek voor de erven in het beek- en esdorpenlandschap en dient als zodanig ook hier toegepast te worden.

Bestaande erfbeplanting wordt gehandhaafd. Langs de inrit naar de boerderij Schieven 6 kan als ruimtelijke scheiding een meer gesloten groensingel worden aangebracht zonder de halfopenheid van het voorterrein te beperken. Aan te brengen beplanting is inheems/streekeigen.

De informatie in deze paragraaf is deels afkomstig uit de randvoorwaarden voor de invullen van de woonkavel van de gemeente (zie Bijlage 1) en uit de landschappelijke inpassing. Het complete document van de landschappelijke inpassing is als Bijlage 2 aan deze toelichting toegevoegd.

2.2.2 Schieven 6

De boerderij aan de Schieven 6 is de grootste boerderij van het buurtschap. De boerderij ligt enigszins verscholen (zie ook figuur 7). De ontsluiting van de boerderij vindt momenteel plaats via een recht van overpad over het perceel Schieven 4.

In de nieuwe situatie krijgt de boerderij de woonbestemming met een bouwvlak. Zie hiervoor de navolgende figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.99BP20191002J-C001_0008.png"

Figuur 8: Ligging woonbestemming Schieven 6 met bouwvlak

Onderdeel van de ontwikkeling is het realiseren van een betere ontsluiting van de boerderij door het aanleggen van een eigen oprit. De dam die in de huidige situatie dienst doet als oprit naar de ligboxenstal wordt, nadat deze stal is gesloopt, doorgetrokken tot een aan de boerderij. Langs deze inrit worden bomen aangeplant zodat er een statige laan ontstaat.

Het zicht op de boerderij zal door de sloop van de gebouwen en over de nieuw aan te leggen inrit verbeteren. Tevens wordt het recht van overpad opgeheven en krijgt de boerderij dus een eigen oprit.

Ten zuiden van de boerderij ligt het beekdal. Aan de zuidzijde zit stedenbouwkundig en ruimtelijk gezien de voorkant van de boerderij. Het is niet wenselijk om voor die gevel te bouwen.

De zuidelijke grens van het toe te kennen bouwvlak zal daarom op deze zuidelijke gevel van de boerderij worden gelegd. Door hier een gevellijn in op de te nemen wordt verzekerd dat niet voor deze voorgevel in het beekdal gebouwd kan worden.

2.3 Verkeer en parkeren

Ontsluiting

In de huidige situatie zijn in totaal 3 inritten naar het perceel Schieven 4 en 6 aanwezig. In figuur 9 zijn deze 3 inritten met rode pijlen aangegeven. De meest noordelijke inrit gaat nu nog naar boerderij Schieven 6. Deze inrit gaat over het erf van Schieven 4. Het ruimte voor ruimte plan biedt de mogelijkheid om deze 'recht van overpad' situatie op te heffen. Zie ook paragraaf 2.2.2.

De meest noordelijke inrit zal dienst gaan doen als inrit voor de compensatiewoning (zie ook figuur 6). Het achterste deel van de verharding van deze inrit zal worden weggehaald.

De meest zuidelijke inrit blijft bestaan als inrit voor de woning aan de Schieven 4.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.99BP20191002J-C001_0009.png"

Figuur 9: de bestaande inritten

Parkeren

Voor het berekenen van het aantal benodigde parkeerplaatsen is gebruik gemaakt van de rekentool Verkeersgeneratie & Parkeren van het CROW. Voor de voorgenomen ontwikkeling wordt uitgegaan van de categorie ‘koop, vrijstaand’. De locatie ligt in een gebied dat als ‘buitengebied’ wordt getypeerd. Op basis van de rekentool van de CROW blijkt dat er minimaal 2 en maximaal 3 parkeerplaatsen benodigd zijn. Op het eigen terrein bij zowel de ruimte voor ruimte woning als de boerderij is voldoende ruimte om te voorzien in de parkeerbehoefte.

Verkeer

Aan de hand van de kengetallen van het CROW model dient voor een vrijstaande woning met garage in het gebiedstype landelijk wonen rekening gehouden worden met 9 motorvoertuigbewegingen per etmaal (gemiddelde weekdag).

Met de komst van de ruimte voor ruimte woning zal het aantal motorvoertuigbewegingen van en naar de locatie met personenauto's toenemen. Deze toename kan zonder aanpassing aan het profiel van de Schieven worden afgewikkeld.

Het aantal verkeersbewegingen van en naar de boerderij Schieven 6 zal als gevolg van de bestemmingswijziging niet veranderen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister vastgesteld. De Structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In deze structuurvisie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028:

  • 1. de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer en energie (inclusief het aanwijzen van gebieden waar grootschalige windparken kunnen komen);
  • 2. de waterveiligheid (zoals de Afsluitdijk), het kustfundament en de milieukwaliteit;
  • 3. de bescherming van het cultureel erfgoed en unieke natuur (zoals de Waddenzee, de Stelling van Amsterdam en de Veluwe).

Voor dit deel van Assen zijn in de SVIR geen onderwerpen opgenomen die aangemerkt worden als nationaal belang waarmee rekening gehouden dient te worden. Het Rijksbeleid heeft geen doorwerking in voorliggend bestemmingsplan.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de 13 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond.

De ladder bestaat uit de volgende drie stappen:

Trede 1: is er een regionale behoefte? Het plan betreft een particulier initiatief voor de bouw van een ruimte voor ruimte woning en het wijzigen van de agrarische bestemming van een boerderij in 'Wonen'. De behoefte is daarmee voldoende aangetoond.

Trede 2: is (een deel) van de behoefte op te vangen in bestaand stedelijk gebied? Nee, het plan betreft sloop van agrarische gebouwen en de bouw van één nieuwe (buitengebiedgerelateerde) woning. De functieverandering van een bestaande boerderij is per definitie gebonden aan het buitengebied.

Trede 3: zoek een locatie die multimodaal ontsloten is of kan worden voor de resterende regionale behoefte. Deze trede is niet van toepassing, omdat de woning nabij het voormalige agrarische bedrijf gesitueerd wordt en het slechts om één nieuwe woning gaat en de functiewijziging van een bestaande woning (boerderij). Multimodale ontsluiting is hiervoor niet nodig.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Drenthe

Provinciale Staten hebben op 3 oktober 2018 ingestemd met de Actualisatie Omgevingsvisie Drenthe 2014. In de Omgevingsvisie staat het ruimtelijk beleid voor de provincie verwoord en verbeeld.

De visiekaart geeft het algemene beleid per gebied weer. Op de visiekaart is te zien dat een groot deel van het plangebied in robuust natuursysteem ligt (noordelijk gedeelte) en een deel in het robuust watersysteem (beekdal).

In het robuust natuursysteem is het beleid gericht op het behouden en versterken van biodiversiteit. Het vlechtwerk van droge en natte landschapselementen (groen-blauwe dooradering) van agrarische gebieden is van provinciaal belang voor de instandhouding van een basiskwaliteit voor de biodiversiteit. Groen-blauwe dooradering zijn landschapselementen, zoals (droge) ruigten, struwelen, bomenrijen en singels, sloten en poelen. Binnen deze basiskwaliteit horen goede leefgebieden voor boerenlandvogels en –vlinders.

Het robuust watersysteem is in staat de gevolgen van klimaatverandering zodanig op te vangen, dat de risico’s op wateroverlast en watertekort, nu en in de toekomst, wordt beperkt tot een maatschappelijk aanvaardbaar niveau. Door water vast te houden, wordt een zo groot mogelijke voorraad aan zoet grondwater ontwikkeld. Het grond- en oppervlaktewater heeft daarbij een goede kwaliteit, gebaseerd op de normen van de Kaderrichtlijn Water (KRW).

Ruimtelijke ontwikkelingen

De provincie wil ontwikkelingen stimuleren die een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. Deze kwaliteit zit voor de provincie in het zorgvuldig gebruikmaken van de ruimte, het behouden en waar mogelijk versterken van de kernkwaliteiten en het waarborgen van de kwaliteit van het milieu en de leefomgeving.

Ook biedt de provincie ruimte voor woningbouw ter vervanging van landschap ontsierende (voormalige) agrarische bedrijfsgebouwen (ruimte-voor-ruimteregeling). Bij eventuele aantasting van de kernkwaliteiten streeft de provincie naar compensatie.

Sociaal-Economisch Raad (SER)-ladder en bundelingsbeleid

Voor het inpassen van ruimtevragende functies stelt de provincie voor de SER-ladder als denkmodel te hanteren. Deze methode helpt een goede afweging te maken bij het inpassen van ruimtebehoefte voor wonen, bedrijvigheid en infrastructuur. Het model stelt onder meer dat extra ruimte voor wonen en werken zoveel mogelijk moet worden gezocht in of aansluitend aan bestaand bebouwd gebied en gebundeld rond de nationale en regionale infrastructuur en de openbaar vervoervoorzieningen. Met bundeling en intensivering van verstedelijking ontstaat voldoende massa voor hoogwaardige voorzieningen. De verzorgingsfunctie van stedelijke centra wordt daardoor versterkt en er ontstaan kansen voor het verbeteren van de bereikbaarheid met openbaar vervoer.

Naast het bundelingsbeleid geeft de provincie Drenthe in zijn Omgevingsvisie aan dat het ruimte biedt voor woningbouw ter vervanging van landschap ontsierende agrarische bedrijfsgebouwen. Hiervan is bij deze ontwikkeling sprake.

Analyse kernkwaliteiten

Onderdeel van de omgevingsvisie zijn de kaarten waarop de begrenzing van de kernkwaliteiten zijn aangegeven (landschap, natuur, cultuurhistorie, archeologie, aardkundiger waarde en rust).

Landschap

Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het landschapstype ‘Esdorpenlandschap’, versterkt door het Nationaal landschap Drentsche Aa.

De kwaliteit en de diversiteit van het Drentse landschap dragen sterk bij aan het aantrekkelijke milieu om te wonen, te werken en te recreëren. De identiteit van het Drentse landschap wordt bepaald door de ontstaansgeschiedenis en de diversiteit aan landschapstypen.

De provinciale ambitie is het behouden en versterken van de verscheidenheid, de kwaliteit, de identiteit en de beleefbaarheid van het landschap. Van provinciaal belang is het behouden van landschapskenmerken en de onderlinge samenhang en het versterken van de verschillende landschapstypen.

Samengevat zijn de doelstellingen voor de kernkwaliteit landschap:

  • Het behouden en versterken van de ruimtelijke afwisseling van landschapstypen;
  • Het behouden en versterken van de volgende karakteristieke kenmerken van de verschillende landschapstypen:
    • 1. in esdorpenlandschap/esgehuchten: de essen en beekdalen.

Voor het esdorpenlandschap is het provinciale belang gericht op de essen en de beekdalen. De essen zijn de in het esdorpenlandschap kenmerkende open ruimtes die veelal omgeven zijn met esrandbeplanting. De beekdalen zijn onbebouwde gebieden met kleinschalige beplantingstructuren en beekdal(rand)beplanting. Het provinciale beleid is bij de essen gericht op het behoud van die open ruimte en het versterken van de esrandbeplanting en bij de beekdalen op het behoud van het onbebouwde karakter en het versterken van de karakteristieke beekdal(rand)beplanting.

In figuur 10 is te zien dat het bouwvlak van de nieuwe ruimte voor ruimte woning geheel buiten de begrenzing van het beekdal valt. De te slopen ligboxenstal ligt daarentegen bijna geheel in het beekdallandschap.

De boerderij Schieven 6 ligt voor een groot deel wél binnen de grenzen van het beekdal. De bestemmingswijziging heeft echter geen negatief effect op het beekdallandschap omdat het slechts om de herbestemming van een bestaande situatie gaat. Door het bouwvlak strak op de zuidgevel van de boerderij te leggen wordt bewerkstelligd dat ten zuiden van de boerderij niet gebouwd kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.99BP20191002J-C001_0010.png"

Figuur 10: Ligging bouwvlakken t.o.v. het beekdal (bron: Omgevingsvisie Drenthe)

Toetsing

Ruimte voor ruimte kavel

Met de sloop van de koeienstal wordt het open karakter van het beekdallandschap versterkt.

De ruimte voor ruimte kavel ligt in zijn geheel buiten de begrenzing van de beekdal. De nieuwe woning wordt binnen het bouwvlak gerealiseerd. Het staat daarom vast dat de woning ook buiten het beekdal wordt gebouwd. Per saldo zorgt het ruimte voor ruimte plan voor een versterking van de openheid van het gebied en in het bijzonder van het beekdal.

Ten aanzien van de positionering van de nieuwe bouwkavel én de woning zijn door de gemeente randvoorwaarden opgesteld. Door rekening te houden met deze randvoorwaarden wordt het karakter van het buurtschap Schieven als esgehucht gerespecteerd en versterkt.

In de regels wordt een voorwaardelijke verplichting opgenomen waardoor de genoemde randvoorwaarden bij de planontwikkeling nageleefd moeten worden.

Boerderij Schieven 6

De herbestemming van de bestaande boerderij Schieven 6 heeft geen invloed op het beekdellandschap. Er vinden geen fysieke aanpassingen plaats. Aan de zuidelijke begrenzing van het bouwvlak wordt op de verbeelding een gevellijn toegevoegd zodat het eventueel vergunningvrij bouwen nimmer voor deze lijn kan plaatsvinden.

Aardkundige waarden

Er is sprake van een kernkwaliteit op het gebied van ‘Aardkundige waarden’. De provincie wil aardkundige waarden die bijdragen aan het specifieke Drentse karakter behouden en waar mogelijk herstellen zonder daarbij het normale landbouwkundig gebruik te belemmeren.

Voor aardkundige waarden onderscheidt de provincie drie beschermingsniveaus die verschillen in de mate van inzet van de provincie. De twee hoogste beschermingsniveaus (beschermen en regisseren) zijn van provinciaal belang en aangegeven op de kaart van de Omgevingsvisie. Ter plaatse van de bouwkavel voor de ruimte voor ruimte woning geldt het middelste beschermniveau, namelijk “Middel-regisseren”.

In gebieden met een middelhoog beschermingsniveau zet de provincie in op regisseren van de ontwikkelingen: ontwikkelingen zijn toegestaan, waarbij aardkundige waarden de richting aangeven door het behoud van karakteristieken na te streven.

Toetsing

Voor het plangebied aan de Schieven geldt dat er anno 1900 nog zichtbaar sprake is van een vorm van een es ten opzichte van het direct ten zuiden gelegen beekdal. De contouren van de es zijn anno 2016 nog zichtbaar in het landschap. Als totaal maakt het plangebied deel uit van het Drentsche Aa gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.99BP20191002J-C001_0011.png"

Figuur 11: Schieven omstreeks 1926 (plangebied rood omcirkelt)

Op de plaats waar de ruimte voor ruimte woning wordt gebouwd stond in het verleden een Saksische boerderij. De boerderij Schieven 6 is voor het eerst zichtbaar op een topografische kaart van 1926.

De Deurzer-en Anreeperdiep zijn onderdeel van de Drentsche Aa. De beide diepjes zijn begin jaren 60 rechtgetrokken. Hierdoor kon het water snel worden afgevoerd naar het Noord-Willemskanaal waarmee de afwatering van bovenstrooms gelegen landbouwgronden werd verbeterd.

Vanwege de klimaatverandering (de wens om water vast te houden) en de negatieve gevolgen van het rechttrekken van de diepjes op de landschappelijke-en natuurkwaliteiten van het gebied is besloten, in het kader van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW), de diepjes te hermeanderen.

Door een zorgvuldige inpassing van de bouwkavel en de woning in het buurtschap wordt het erf onderdeel van het Drentsche Aa landschap. Ook ten aanzien van de manier van bouwen (strooiing in het landschap en materiaalkeuze) zal rekening worden gehouden met de historie van dit gebied.

Het gegeven dat op de plek van de ruimte voor ruimte kavel in het verleden een boerderij heeft gestaan bevestigd bovendien dat vanuit de aardkundige waarden de plek geschikt is voor bewoning. Voor de boerderij Schieven 6 wordt de bestaande situatie gehandhaafd.

Rust

De kernkwaliteit rust in de vorm van duisternis is van toepassing op het plangebied en de omgeving. In de Natura 2000-gebieden en in de nationale parken Dwingelderveld, Drents-Friese Wold en het Nationaal beek- en esdorpenlandschap Drentsche Aa zet de provincie Drenthe in op het behouden van duisternis. Het plangebied aan de Schieven valt binnen het Drentsche Aa gebied. In deze gebieden wordt de hoogste bescherming geboden. Bij het verlenen van omgevingsvergunningen op grond van de Wet milieubeheer en de Natuurbeschermingswet let de provincie Drenthe nadrukkelijk op het voorkomen en beperken van lichthinder.

Toetsing

Onderdeel van het plan is het opruimen van agrarische bebouwing. In deze bebouwing was verlichting aanwezig. Dit wordt ontmanteld.

Ten opzichte van de sloop van de bebouwing zal het toevoegen van één extra woning per saldo geen toename veroorzaken van de lichtuitstraling. Bovendien is de ontwikkeling dermate gering dat hierdoor de kernkwaliteit duisternis niet aangetast zal worden.

Cultuurhistorie

Er is sprake in het plangebied van een kernkwaliteit cultuurhistorie, te weten het sturingsniveau: ‘ Eisen stellen’. De gebieden waar de provincie op het gebied van cultuurhistorie eisen stelt kenmerken zich in het algemeen door grotere en meer planmatige ontwikkelingen. Bovendien zijn dit gebieden waar de cultuurhistorische samenhang zeer groot is. In deze gebieden wil de provincie de ontwikkelingen in de vanuit cultuurhistorie gewenste richting kunnen (bij-)sturen.

De provincie Drenthe verwacht van de initiatiefnemer dat de cultuurhistorische samenhang als de drager voor nieuwe plannen wordt gebruikt. Ontwikkelingen bouwen voort op de bestaande cultuurhistorische samenhang. De provincie Drenthe wil vanaf het begin een plek in planvormingsproces hebben. Het zorgvuldig en verantwoord omgaan met de cultuurhistorische samenhang vormt het vertrekpunt van deze inzet.

Toetsing

De waarborg voor de uitvoering van de inrichtingsmaatregelen van de ruimte voor ruimte woning, die mede zijn bedoeld voor het respecteren van de cultuurhistorische waarden, zijn via een voorwaardelijke verplichting met een koppeling tussen de bestemmingsplanregels en de bijlage ‘Randvoorwaarden gemeente' juridisch geborgd.

Met de sloop van de bebouwing en het via een eigen oprit ontsluiten van de boerderij Schieven 6 wordt het zicht op het grootste pand in het buurtschap enigszins verbeterd. Dit komt de cultuurhistorische beleving van het buurtschap ten goede.

3.2.2 Omgevingsverordening

In de provinciale omgevingsverordening (geconsolideerde versie, geldend vanaf 3 oktober 2018) staat het volgende genoemd over ruimte voor ruimte en woningbouw:

Artikel 2.16 Ruimte-voor-ruimte regeling

  • 1. Een ruimtelijk plan voor een gebied, niet gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied, kan voorzien in een ruimte-voor-ruimte regeling als in dat gebied voormalige agrarische bedrijfsbebouwing aanwezig is.
  • 2. De ruimte-voor-ruimte regeling wordt vormgegeven met inachtneming van het volgende:
    • a. toepassing van de regeling is alleen mogelijk voor agrarische bedrijfsbebouwing die op 2 juni 2010 al aanwezig was;
    • b. de randvoorwaarde dat de sloopnorm voor 1 compensatiewoning tenminste 750 m2 en tenminste 2.000 m2 voor maximaal 2 compensatiewoningen aan agrarisch bedrijfsbebouwing bedraagt;
    • c. een beperkte afwijking van de onder b genoemde randvoorwaarde is mogelijk mits sprake is van een extra kwaliteitsslag;
    • d. in het ruimtelijk plan mag de mogelijkheid worden geboden tot het samenvoegen van agrarische bebouwing op meerdere percelen (saldering) om te kunnen komen tot de sloopnorm van 750 m2 of tot 2.000 m2;
    • e. randvoorwaarden voor inpassing, omvang, inhoud en uiterlijk van de compensatiewoning worden vastgelegd;
    • f. de randvoorwaarde dat bouw van een compensatiewoning niet plaatsvindt in gebieden die op kaart D3 (Natuurnetwerk Nederland) en/of kaart D11 (Beekdal en bergingsgebied) zijn aangeduid, tenzij de oorspronkelijke agrarische bedrijfsbebouwing wordt verwijderd in de betreffende gebieden.

Het ruimte voor ruimte plan van initiatiefnemer voldoet aan de gestelde voorwaarden van uit de provinciale verordening. De bebouwing is opgericht voor de genoemde datum en er wordt circa 1.050 m2 aan bebouwing gesloopt. De waarborg voor het respecteren van de gemeentelijke randvoorwaarden zijn via een voorwaardelijke verplichting (weergegeven in de regels) juridisch geborgd. Verder is geconstateerd dat de woning niet in het NNN of in het Beekdal en bergingsgebied wordt gebouwd. Zie hiervoor ook paragraaf 3.2.1.

Het provinciaal beleid heeft verder geen specifieke bepalingen voor een functiewijziging van vrijkomende agrarische bebouwing naar wonen.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Assen 2030

Op 1 februari 2010 heeft de gemeenteraad van Assen de Structuurvisie Assen 2030 vastgesteld. De structuurvisie bouwt voort op de visie “Assen Koerst” (2001) en het Structuurplan Stadsrandzone Assen (2008) welke de gewenste ontwikkelingen tot 2020 beschrijven (het structuurplan biedt ook een doorkijk naar de langere termijn). In de structuurvisie 2030 zijn ideeën uit eerder gemaakte plannen en visies op vergelijkbaar niveau verwerkt.

In de visie is verwoord op welke manier de stad in de komende 20 jaar gaat doorgroeien tot 80.000 inwoners, welke rol de stad inneemt in het stedelijk netwerk Groningen-Assen en op welke manier de identiteit als hoofdstad van Drenthe kan worden versterkt. De visie is integraal van aard: naast aspecten met een ruimtelijke component zoals wonen, verkeer en groenbeleid, wordt de inzet op het gebied van onderwijs, zorg, welzijn en vrije tijd beschreven.

Ten aanzien van het aspect wonen heeft de gemeente tot doel een aantrekkelijk en duurzaam woningaanbod aan te bieden, dat aansluit op de behoefte van bewoners. Voor het woonbeleid wordt verder verwezen naar het Woonplan. Het landelijk gebied rond Assen wordt als waardevol gebied met een hoge belevingswaarde benoemd. Specifiek voor dit bestemmingsplan zijn geen beleidsuitgangspunten genoemd. Wel wordt opgemerkt de voorgestelde ontwikkeling een positieve invloed op het landelijke gebied en de belevingswaarde ervan heeft.

3.4 Verkeer- en vervoersbeleid

Met de strategienota Gemeentelijk Verkeer en Vervoersplan (2005) is een visie ontwikkeld op de bereikbaarheid van Assen in de komende jaren.

Het voorliggende plan heeft geen invloed of negatieve gevolgen voor deze bereikbaarheid van Assen.

Ten aanzien van het parkeren staat in dit beleid dat de gemeente de parkeernormen, zoals wordt geadviseerd in de CROW publicatie ‘Aanbevelingen stedelijke verkeersvoorzieningen’, volgt.

Ten aanzien van het aantal parkeerplaatsen wordt voldaan aan het gemeentelijk beleid (zie paragraaf 2.3). Het plan voldoet hiermee aan het geformuleerde beleid.

3.5 Visie Mobiliteit en Uitvoeringsprogramma mobiliteit 2018 – 2022

Met de Visie Mobiliteit wil de gemeente een kader vaststellen voor beleid en investeringen in mobiliteit. Belangrijk uitgangspunt is de maatschappelijke functie van mobiliteit. Mobiliteit stelt mensen en bedrijven in staat om hun persoonlijke en organisatorische doelen te bereiken. Daarmee levert mobiliteit een belangrijke bijdrage aan welzijn en welvaart. Keerzijde zijn negatieve effecten van mobiliteit op ons leefmilieu en de gezondheid van mensen. In de visie is mobiliteit geen doel op zich maar een middel om maatschappelijke doelen te bereiken.

De visie geeft aan dat de intensiteit van het autoverkeer op het hoofdwegennet van Assen nog maar beperkt toeneemt. In de woonwijken is sprake van stabilisatie en zelfs van een beperkte afname. Een groeiende economie kan leiden tot een sterkere groei van het autoverkeer. Het wegennet van Assen heeft nog voldoende capaciteit om deze mogelijke groei op te vangen.

Het voorliggend plan ligt in het buitengebied van Assen. De Visie Mobiliteit gaat niet specifiek in op het buitengebied. Het ruimte voor ruimte plan heeft geen negatieve effecten op de mobiliteit in en rondom Assen.

3.6 Nota Bodembeheer

De Nota Bodembeheer (2016) geeft invulling aan de bodemambities van de gemeente Assen met betrekking tot hergebruik van grond en baggerspecie. De gemeente Assen heeft voor gebiedsspecifiek beleid gekozen. Het grootste deel van de gemeente Assen heeft een diffuse bodemkwaliteit gelijk aan de achtergrondwaarde (schone grond). Binnen woonwijken, waartoe ook het plangebied wordt gerekend, mag alleen schone grond worden toegepast.

In hoofdstuk 4 worden de resultaten van het bodemonderzoek, dat binnen het plangebied heeft plaatsgevonden, besproken. Er wordt geen grond van buiten het plangebied aangevoerd.

3.7 Welstands- en reclamenota

Het welstandsbeleid voor de gemeente Assen is neergelegd in de Welstands- en reclamenota Assen, welke in 2011 is vastgesteld. Deze nota is een belangrijk instrument om de ruimtelijke kwaliteiten te waarborgen voor de toekomst. In de nota is een gebiedsindeling gehanteerd.

Het plangebied ligt in het welstandsgebied ‘Landelijk gebied’. Voor het landelijk gebied zijn een aantal gebiedsgerichte welstandscriteria opgesteld waaraan het bouwplan zal worden getoetst. Specifiek voor dit plan heeft de gemeente randvoorwaarden opgesteld waaraan het bouwplan moet voldoen.

Om de omgevingsvergunning voor het bouwen van de ruimte voor ruimte woning te kunnen verlenen dient een positief welstandsadvies afgegeven te zijn.

3.8 Visie Energietransitie 2016-2020

Volgens deze visie wil Assen in 2050 een duurzame, CO2-neutrale stad zijn. Het streven is naar 14% hernieuwbare energie in 2020 en 10% reductie van energiegebruik in 2020. Om deze doelstellingen te halen moet fors ingezet worden op alle fronten, dus nadrukkelijk ook bij nieuwbouw van woningen. Om dit te bereiken wordt bij voorkeur een volledige CO2-neutrale (gebieds-)ontwikkeling nagestreefd, de vigerende wettelijke bouwnormen zijn de minimum-optie. Inzet van nieuwe technieken zoals WKO/warmtepompen worden maximaal geadviseerd, evenals het optimaal inzetten van (nieuw) dakoppervlak voor opwekking van zonne-energie.

Uit de energiepotentiekaart blijkt dat voor het plangebied vooral kansen liggen op het gebied van warmte- en koudeopslag en het benutten van zonne-energie.

Bij het ontwikkelen van de ruimte voor ruimte woningen zullen daar waar mogelijk energiebesparende maatregelen worden toegepast.

Hoofdstuk 4 Milieuaspecten

Per paragraaf wordt ingegaan op het geldende beleid en wetgeving voor de verschillende aspecten en op de wijze waarop dit van invloed is op het voorliggende plan. Daarnaast zullen voor de schuur de voorschriften uit het Activiteitenbesluit gelden.

4.1 Bedrijven en milieuzonering

Ten behoeve van een passende afstand rond bedrijven en instellingen ten opzichte van gevoelige functies is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) het systeem 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) ontwikkeld in de vorm van een bedrijvenlijst.

In deze bedrijvenlijst zijn richtafstanden opgenomen die gelden tussen bedrijven en milieugevoelige functies, zoals woningen.

Onderzoek

In de omgeving van het plangebied zijn een aantal bedrijven gevestigd. Het gaat om de volgende adressen en bedrijven:

  • Anreperstraat 189, Dienstverlening t.b.v. de landbouw b.o. > 500 m2;
  • Anreperstraat 208, Zorgboerderij.

Voor het dienstverlenend bedrijf geldt een aan te houden richtafstand van 50 meter. Bij de zorgboerderij is er geen sprake van een aan te houden richtafstand omdat hier geen hinder veroorzakende activiteiten plaatsvinden, maar het om regulier wonen gaat.

De richtafstand van het dienstverlenend bedrijf is 50 meter. Voor de zorgboerderij (regulier wonen) geldt geen richtafstand.

De kortste afstand tussen het dienstverlenend bedrijf en de grens van het plangebied is circa 126 meter. Aan de richtafstand wordt ruimschoots voldaan.

Gesteld kan worden dat de verschillende functies in de omgeving geen hinder ondervinden van de nieuw te realiseren woning en de bestemmingswijziging van de boerderij.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.2 Bodem

Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Aangetoond dient te worden dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik.

Ten aanzien van het voorliggende plan is bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van de ruimte voor ruimte-kavel. In het kader van de bestemmingswijziging van de boerderij is geen bodemonderzoek nodig.

Onderzoek

Sigma Bouw & Milieu heeft in juni 2019 een verkennend milieukundig bodemonderzoek uitgevoerd voor het plangebied. Het volledige rapport (projectnummer 19-M8984, d.d. 20 juni 2019) is als Bijlage 3 aan dit bestemmingsplan toegevoegd. Hierna is het onderzoeksresultaat samengevat.

Bodem

In de bovengrondmengmonster MM1 (boring 2 t/m 6) is een verhoogd gehalte aan zink (zware metalen) en polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK) t.o.v. de achtergrondwaarde aangetroffen. De verhoogd gemeten gehalten in het bovengrondmengmonster MM1 overschrijden de tussenwaarde (indicatiewaarde voor nader onderzoek) en de bodemindex-waarde (>0.5) niet en geven daardoor uit milieuhygiënische overweging geen directe aanleiding tot het instellen van aanvullend onderzoek.

De verhoogd gemeten gehalten zink en PAK's in het bovengrondmengmonster zijn op basis van zintuiglijke waarnemingen niet te relateren aan waargenomen bodemvreemde afwijkingen of bijmengingen in het monstermateriaal. In gebieden welke reeds langere tijd door de mens in gebruik zijn (o.a. langdurige bewoning of menselijk gebruik) worden vaker verhoogde gehalten aan o.a. zware metalen en PAK’s in de grond gemeten. In algemene zin wordt opgemerkt dat antropogene beïnvloeding van een locatie in de meeste gevallen de oorzaak is van de gemeten verhoogde gehalten t.o.v. de achtergrondwaarde.

Grondwater

Het grondwater ter plaatse van peilbuis 1 bevat een verhoogd gehalte barium en nikkel (zware metalen) t.o.v. de streefwaarde. De verhoogd gemeten gehalte barium en nikkel (zware metalen) in het grondwater overschrijden de tussenwaarde en de bodemindex-waarde (>0.5) niet en geven daardoor geen aanleiding tot het instellen van aanvullend onderzoek.

Conclusie

De aangetroffen verhoogde gehalten aan zware metalen en PAK's in de bodem van het onderzoeksgebied en de verhoogde gehalten aan zware metalen in het grondwater zijn te relateren aan antropogene beïnvloeden van de bodemkwaliteit. De aangetroffen verhoogde gehalten zijn echter dusdanig gering dat dit geen invloed heeft op de uitvoering van het plan. Op basis van de onderzoeksresultaten zijn er uit milieuhygiënische overwegingen in relatie tot de bodemkwaliteit geen belemmeringen ten aanzien van de geplande nieuwbouw van een woning op de onderzoekslocatie.

4.3 Geluidhinder

Wegverkeerslawaai

Op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) hebben alle wegen in principe een geluidzone. Uitzondering zijn wegen waarvoor een maximale snelheid van 30 km/uur geldt en de wegen die deel uitmaken van een woonerf.

Voor wegverkeer stelt de Wgh dat in principe de geluidsbelasting op de geluidsgevoelige functies de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet mag overschrijden. Voor spoorwegverkeer mag de voorkeursgrenswaarde van 55 dB in principe niet worden overschreven. Voor industrielawaai van gezoneerde industrieterreinen mag de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) in principe niet worden overschreden.

Geluidsonderzoek dient uitgevoerd te worden wanneer een gevoelige functie binnen een bepaalde zone wordt gebouwd. De breedte van de zone is afhankelijk van de ligging van de weg in stedelijk of buitenstedelijk gebied en van het aantal rijstroken. In buitenstedelijk gebied bedraagt de zonebreedte voor tweestrookswegen die aan weerszijden van de weg in acht moet worden genomen 250 m. Het plangebied ligt binnen deze 250 zone van de Anreperstraat en Schieven.

Onderzoek

In de directe omgeving van het plangebied is vrij recent geluidsonderzoek uitgevoerd naar de realisatie van een ruimte voor ruimte woning (plan Schieven 2a). Uit dit onderzoek volgt dat de geluidsbelasting van het wegverkeer op de gevel van de woning, uitgaande van een afstand van 20 meter uit de wegrand, ten hoogste 48 dB is (voorgevel, eerste verdieping). De geluidsbelasting op de zijgevels is lager.

De ruimte voor ruimte woning komt in het voorliggende plan op ten minste 41 meter uit de wegrand te liggen. Op deze afstand begint het bouwvlak.

In de onderstaande figuur is met een rode stippellijn de 48 dB contour ingetekend liggend op 20 meter uit de wegrand. het bouwvlak van de ruimte voor ruimte woning ligt daar ver buiten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.99BP20191002J-C001_0012.png"

Figuur 12: 48 dB contour

Op basis van de recente gegevens van het onderzoek dat voor het plan Schieven 2a is uitgevoerd, kan worden gesteld dat de geluidsbelasting van het wegverkeer op de gevels van de ruimte voor ruimte woning op het perceel aan de Schieven 4a voldoet aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De geldt ook voor de geluidbelasting op de gevel van de boerderij Schieven 6 omdat deze op een nog grotere afstand uit de weg ligt.

Spoorweglawaai en Industrielawaai zijn niet aan de orde omdat het plangebied niet nabij een spoorweg of een gezoneerd industrieterrein ligt.

Conclusie

Voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Het aspect geluidhinder staat de uitvoering van de weg niet in de weg.

4.4 Luchtkwaliteit

Sinds 15 november 2007 geldt de Wet luchtkwaliteit (Wlk) als deel van de Wet milieubeheer (titel 5.2 in de Wm). Met de inwerkingtreding van deze wet is het Besluit luchtkwaliteit 2005 (Blk) vervallen.

De kern van deze wet bestaat uit de (Europese) luchtkwaliteitseisen en voorziet in het zogenaamd Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het bevat een gebiedsgerichte aanpak en zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Projecten die passen in dit programma hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.

Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen voor luchtkwaliteit.

Het begrip NIBM is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor stikstof (NO2)en fijnstof (PM10). In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Vooralsnog geldt dat:

  • Voor woningbouwlocaties met minder dan 1500 woningen (met één ontsluitingsweg) of 3000 woningen (met twee gelijke ontsluitingswegen) geen beoordeling op luchtkwaliteit hoeft plaats te vinden;
  • Voor infrastructuur dat bij minder dan 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie) ook geen beoordeling op luchtkwaliteit hoeft plaats te vinden;
  • oor kantoorlocaties is dat bij minder dan 100.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, of 200.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen.

Onderzoek

Het plangebied ligt niet binnen een zone van 300 meter langs een Rijksweg of een zone van 50 meter langs provinciale wegen (gemeten vanaf de hart van de weg). Het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) en de beperkingen die hieruit voortvloeien voor het realiseren van nieuwe gevoelige bestemmingen binnen de genoemde zones is daarom niet aan de orde.

Het plan biedt de mogelijkheid tot het realiseren van één nieuwe woning. Het effect op de luchtkwaliteit bestaat vooral uit de uitlaatgassen van het gemotoriseerde verkeer dat de woning oproept. De bestemmingswijziging van de boerderij Schieven 6 in de bestemming 'Wonen' heeft geen toename van het verkeer tot gevolg. Eerder een afname.

Uit de milieuverkeerskaart van de gemeente Assen blijkt dat nergens een overschrijding van de grenswaarden optreedt. Gezien de kleinschalige ontwikkeling kan worden geconcludeerd dat de luchtkwaliteit niet ‘in betekende mate’ verslechtert.

Op grond van de Wet luchtkwaliteit bestaat geen aanleiding voor een nader onderzoek naar luchtkwaliteit. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit staat de uitvoering van het plan niet aan de weg.

4.5 Externe veiligheid

Externe veiligheid beschrijft risico’s met een externe werking, die ontstaan door het transport van, de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transport (weg, spoor, water en buisleiding) in relatie tot de (bebouwde) omgeving.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans om te overlijden op een bepaalde plaats ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR is op de kaart van het gebied weer te geven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6/jaar PR-contour (die als wettelijk grenswaarde fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten komen.

Groepsrisico

Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting. Het GR is weer te gegeven in de fN-curve: een grafiek waar de kans (f) is afgezet tegen het aantal slachtoffers (N). Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. De 1% letaliteitgrens vormt doorgaans de grens van het invloedsgebied (tenzij anders bepaald). Dit is de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen.

Hoe moet worden omgegaan met risico’s voor mensen in de omgeving van risicobronnen is in verschillende wet- en regelgeving opgenomen.

  • Besluit en Regeling externe veiligheid inrichtingen
  • Besluit en Regeling externe veiligheid buisleidingen
  • Besluit en Regeling externe veiligheid Transportroutes
  • Besluit risico’s zware ongevallen
  • Vuurwerkbesluit
  • Circulaire ontplofbare stoffen voor civiel gebruik
  • Besluit ruimte
  • Activiteitenbesluit

Bij het toekennen van gevoelige bestemmingen moet onderzocht worden of voldoende ruimtelijke scheiding in acht wordt genomen tussen (beperkt) kwetsbare objecten enerzijds en risicovolle inrichtingen anderzijds vanwege het plaatsgebonden risico. Tevens moet onderzocht worden of (beperkt) kwetsbare objecten binnen het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen liggen, en zo ja, wat dan de bijdrage is aan het groepsrisico.

Een ruimte voor ruimte woning is een kwetsbaar object. Beoordeeld moet worden of in de nabijheid van de woning risicovolle activiteiten plaatsvinden.

Onderzoek

Blijkens de provinciale risicokaart komen in de directe omgeving van het plangebied geen bedrijven voor die met gevaarlijke stoffen werken en daardoor een calamiteitenrisico vormen voor hun omgeving (op grond van het Besluit externe veiligheid inrichtingen).

Ook zijn in de directe nabijheid van het perceel geen buisleidingen of wegen waarover transport plaatsvindt van gevaarlijke stoffen, zodat nader onderzoek naar externe veiligheid niet nodig is.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.6 Archeologie

In 1992 werd het Europese 'Verdrag van Malta' ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder ook Nederland, met als doel om het (Europese) archeologische erfgoed veilig te stellen. Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is in 2007 de Monumentenwet gewijzigd.

Deze wet heeft twee belangrijke uitgangspunten:

  • behoud van de archeologische waarden in hun originele context in de bodem (in situ), of als dit niet mogelijk is door opgraving en documentatie (ex situ);
  • de verstoorder betaalt.

Naast het inventariseren van de te verwachten archeologische waarde, moet het bestemmingsplan, indien nodig, een bescherming bieden voor archeologisch waardevolle gebieden.

Onderzoek

Op basis van de archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente Assen geldt voor het westelijk deel van het plangebied een archeologische dubbelbestemming.

Het grootste gedeelte hiervan heeft een lage verwachtingswaarde. Ter plaatse van gronden met een lage archeologische verwachtingswaarde geld geen onderzoeksverplichting. Wél is er een meldingsplicht voor eventuele vondsten.

Een klein deel van het plangebied heeft een ‘hoge of middelhoge’ verwachtingswaarde. Bij deze archeologische verwachtingswaarde is nader onderzoek naar archeologie nodig als de verwachte ruimtelijke ingreep groter is dan 1000 m2 én dieper dan 0,30 meter.

De te realiseren ruimte voor ruimte woning binnen het bouwvlak zal een verstoring van de bodem veroorzaken die minder is dan 1.000 m2. Bij de herbestemming van de boerderij is geen verstoring van de bodem aan de orde. Nader archeologisch onderzoek is voor dit plan niet aan de orde.

Op de verbeelding van dit bestemmingsplan is de geldende archeologische dubbelbestemming overgenomen ter borging van archeologische waarden. Bij een archeologische vondst moet conform artikel 53 van de Monumentenwet dit bij het bevoegd gezag worden gemeld.

Conclusie

Het aspect archeologie staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.7 Ecologie

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet vervangen. De bescherming van Natura 2000-gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen (houtopstanden) wordt nu via deze wet geregeld.

De provincie is per 1 januari 2017 het bevoegde gezag voor soortenbescherming en houtopstanden. Deze bevoegdheden lagen voorheen bij het Rijk. Daarnaast is de provincie bevoegd gezag gebleven voor Natura 2000 bescherming en faunabeheer. De provincie is verantwoordelijk voor het afgeven van vergunningen en ontheffingen voor al deze gebieden. Hierop geldt alleen een uitzondering als het rijksaangelegenheden betreffen.

Gebiedsbescherming

Bij de gebiedsbescherming spelen de volgende aspecten:

  • Natura 2000-gebieden (vogel- en habitatrichtlijngebieden): de Europese Unie heeft een zeer gevarieerde en rijke natuur, die van grote biologische, esthetische en economische waarde is. Om deze natuur te behouden heeft de Europese Unie het initiatief genomen voor Natura 2000. Dit is een samenhangend netwerk van beschermde natuurgebieden;
  • Natuurnetwerk Nederland (NNN): Het NNN is een netwerk van gebieden in Nederland waar de natuur voorrang heeft. Het netwerk helpt voorkomen dat planten en dieren in geïsoleerde gebieden uitsterven en dat natuurgebieden hun waarde verliezen. De EHS kan worden gezien als de ruggengraat van de Nederlandse natuur.

Onderzoek

Door Natuurbank Overijssel is een ecologische quickscan uitgevoerd vanwege de sloop van bebouwing en de bouw van de ruimte voor ruimte-woning, waarmee de wettelijke consequenties van de voorgenomen activiteiten in het kader van de Wet natuurbescherming in beeld zijn gebracht. De rapportage van de quickscan is als Bijlage 4 aan deze toelichting toegevoegd.

Wettelijke consequenties m.b.t. gebiedsbescherming

Het plangebied ligt op ruime afstand van gronden die tot het Natuurnetwerk Drenthe of Natura2000 behoren. Vanwege de ligging buiten beschermd (natuur)gebied en de lokale invloedssfeer van de voorgenomen activiteiten, met uitzondering van de stikstofdepositie, hebben de voorgenomen activiteiten geen negatief effect op (beschermd) natuurgebied.

Stikstof

Met behulp van Aerius Calculator 2019 is berekend of het plan gedurende de realisatie- en de gebruiksfase een toename aan stikstofdepositie veroorzaakt op Natura 2000 gebieden. De gehanteerde uitgangspunten en rekenresultaten zijn als Bijlage 5 toegevoegd aan deze toelichting. Uit de Aeriusberekening blijkt dat zowel gedurende de realisatiefase als bij de gebruiksfase geen toename optreedt van de stikstofdepositie op de Natura 2000 gebieden. Belangrijkste reden hiervoor is de afname van het aantal dieren op de locatie aan de Schieven 6.

Uit de voortoets volgt dat op voorhand zeker is dat het plan geen significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied. Hiermee is de zekerheid verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van de omliggende Natura 2000-gebieden niet zal aantasten

Wettelijke consequenties m.b.t. soortbescherming

Het plangebied behoort vermoedelijk tot functioneel leefgebied van verschillende vogel-, vleermuis-, amfibieën- en grondgebonden zoogdiersoorten. Voorgenoemde soorten benutten het plangebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar mogelijk bezetten sommige grondgebonden zoogdiersoorten er een rust- en/of voortplantingsplaats en nestelen er vogels in de bebouwing. Vleermuizen bezetten geen rust- of verblijfplaats in het plangebied.

In het plangebied nestelen alleen vogelsoorten waarvan uitsluitend het bezette nest beschermd is, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Bebouwing dient gesloopt te worden buiten de voortplantingsperiode van vogels of uit een broedvogelscan moet blijken dat er geen bezet vogelnest aanwezig is.

Voor de beschermde grondgebonden zoogdiersoorten, die een rust- en/of voortplantingsplaats in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen ‘doden en verwonden’ en het ‘beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingsplaats’. Deze vrijstelling is van toepassing omdat er sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling.

Conclusie

Het plangebied vormt een deel van een voormalig agrarisch erf en bestaat uit bebouwing, erfverharding en soortenarm grasland (gazon en ponyweide). De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied tot een potentieel geschikt functioneel leefgebied voor verschillende algemene- en weinig kritische beschermde (grondgebonden) diersoorten, maar tot een ongeschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten.

Mits bezette vogelnesten beschermd worden, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van soortbescherming. Vanwege de ligging buiten beschermd natuurgebied en de lokale invloedsfeer, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van gebiedsbescherming. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing of vergunning aangevraagd te worden om de voorgenomen activiteiten uit te kunnen voeren in overeenstemming met wet- en regelgeving voor beschermde soorten en gebieden. De Wet natuurbescherming en de Provinciale omgevingsverordening Drenthe vormen geen belemmering voor uitvoering van de voorgenomen activiteiten.

4.8 Water

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht de Watertoets uit te voeren. De Watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten.

Het perceel bevindt zich binnen het beheersgebied van het waterschap Hunze en Aa’s. Voor het bestemmingsplan is de zogeheten ‘korte procedure’ van toepassing. Dit houdt in dat het waterschap Hunze en Aa's een standaard wateradvies afgeeft in de vorm van deze standaard waterparagraaf. Voor de verdere procedurele afhandeling van de watertoets in het niet noodzakelijk het waterschap te betrekken, als er met de opmerkingen gemaakt in dit document rekening zal worden gehouden tijdens de verdere uitwerking van dit plan.

Onderstaand een opsomming van hoe met de uitgangspunten van het waterschap rekening zal worden gehouden.

Thema Wateroverlast

Bij stedelijke uitbreidingen of herstructureringen mag een toename van het verhard oppervlak niet resulteren in een extra belasting van het watersysteem, er moet waterneutraal gebouwd worden. Dit houdt in dat de initiatiefnemer voldoende maatregelen neemt om de versnelde waterafvoer, te compenseren. De initiatiefnemers van de uitbreiding van het verhard oppervlak moeten er voor zorgen dat ze voldoende compenserende maatregelen nemen.

Het ruimte voor ruimte plan resulteert per saldo in een afnamen van het verharde oppervlakte.

Thema afvalwater & riolering

Door het hemelwater gescheiden te houden van het afvalwater wordt het hemelwater niet vervuild en kan dit schone water behouden blijven voor het watersysteem. Ook is een vermindering van het volume afvalwater gunstig voor de capaciteit van de bestaande riolering, transportvoorzieningen en de RWZI. Het vrijkomende hemelwater na afkoppeling mag niet resulteren in een versnelde afvoer en het hemelwater mag in principe niet door diffuse bronnen zijn verontreinigd voordat het in het oppervlaktewatersysteem terecht komt.

Het afvalwater van de nieuwe woning wordt afgevoerd naar het bestaande rioolstelsel. Het schone hemelwater wordt afgevoerd naar een bestaande sloot. Aangezien er per saldo een afname is van het verharde oppervlakte zal deze wijze van afvoeren van schoon hemelwater prima op te vangen zijn door het bestaande systeem.

Infiltratie

Het plangebied raakt de (signaal) kaart 'infiltratie' van het waterschap. In het plangebied wordt de grondwaterstand lokaal beïnvloed door een neerwaartse grondwaterstroming (> 0.75 mm). Deze gebieden zijn meestal voldoende diep ontwatert en bieden mogelijkheden om hemelwater in de bodem te infiltreren, mits er geen sprake is van ondiepe slecht doorlatende lagen.

Watertoetsproces

De initiatiefnemer heeft waterschap Hunze en Aa's op 17 juni 2019 geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft ertoe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding.

Op 20 juni 2019 heeft de waterschap in een mail laten weten dat er geen wezenlijke waterhuishoudkundige implicaties uit het plan voortkomen.

Als de plannen overeenkomstig de beschrijving worden uitgewerkt en rekening wordt gehouden met het toegezonden wateradvies, is het niet nodig het waterschap nader te betrekken. Het wateradvies is als Bijlage 6 aan deze toelichting toegevoegd. Initiatiefnemer zal de randvoorwaarden uit het wateradvies opvolgen.

Conclusie

De procedure in het kader van de watertoets is doorlopen en het waterschap heeft laten weten dat er geen wezenlijke waterhuishoudkundige implicaties uit het plan voortkomen. Wél dient rekening gehouden te worden met het wateradvies bij de uitvoering van de plannen. Het aspect water staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.9 Vormvrije MER-beoordeling

Per 1 april 2011 is het Besluit milieueffectrapportage gewijzigd. Eén van de belangrijkste wijzigingen in het Besluit is de invoering van een vormvrije m.e.r.-beoordeling voor activiteiten die genoemd worden in het Besluit milieueffectrapportage (kolom 1 van de D-lijst), maar onder de daar genoemde drempelwaarden liggen.

In het Besluit m.e.r., bijlage D, onder artikel 11 (Woningbouw, Stedelijke ontwikkeling, Industrieterreinen) staat onder artikel 11.3 genoemd dat een m.e.r-beoordeling moet plaatsvinden in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject (met inbegrip van winkelcentra of parkeerterreinen) indien:

  • De oppervlakte een aaneengesloten gebied betreft van 100 hectare en meer dan 2000 woningen betreft.

Qua aard, omvang en ligging is voorliggend ruimtelijk plan niet gelijk te stellen aan de betreffende en omschreven activiteit zoals bedoeld in het Besluit m.e.r.

Echter, op 1 april 2011 heeft een wijziging van het Besluit m.e.r. plaatsgevonden. Daardoor is nu een beoordeling van een activiteit zoals die voorkomt op lijst D noodzakelijk, zelfs al is de omvang van de activiteit ver onder de drempelwaarde gelegen.

Voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijsten die beneden de drempelwaarden vallen moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Deze vormvrije m.e.r.- beoordeling kan tot twee uitkomsten leiden:

  • a. Belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.- beoordeling noodzakelijk;
  • b. Belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een m.e.r.

In bijlage III van de EU-richtlijn m.e.r. staan de criteria genoemd waarnaar moet worden gekeken bij de beoordeling. In voorliggende casus is gekeken naar deze Europese criteria.

Op basis van de uitkomsten in dit hoofdstuk 4 – Omgevingsfactoren – is inzichtelijk gemaakt dat er geen belangrijk nadelige gevolgen zijn voor de omgeving en het milieu. Verder hebben de locatie en de omgeving geen bijzondere kenmerken die geschaad worden door het initiatief. Gezien de aard van de ingrepen zijn verder geen negatieve effecten te verwachten, zodat op basis hiervan verder kan worden afgezien van het verrichten van een (vorm)vrije m.e.r.-beoordeling.

Conclusie

De conclusie van bovenstaande is, dat er geen belangrijke nadelige milieugevolgen worden verwacht.

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied. De wijze waarop deze regeling juridisch kan worden vormgegeven, wordt in grote lijnen bepaald door de op 1 juli 2008 in werking getreden Wet ruimtelijke ordening, en door het daarbij behorende Besluit ruimtelijke ordening en de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012, zoals deze per 1 oktober 2012 in werking is getreden. De verbeelding dient in samenhang met de planregels te worden gelezen.


In de Wet ruimtelijke ordening (hierna Wro) met bijbehorend Besluit ruimtelijke ordening (hierna Bro) heeft het bestemmingsplan een belangrijke rol als normstellend instrument voor het ruimtelijk beleid van gemeenten, provincies en het Rijk. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening (hierna Rsro) is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (hierna SVBP2012) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP2012 zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening (hierna IMRO2012) en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (hierna STRI2012) normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.


Conform Wro en Bro wordt een bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting in digitale geautoriseerde bronbestanden vastgelegd en in die vorm vastgesteld. Daarnaast kent de Wro een papieren versie van (hetzelfde) bestemmingsplan. Indien de inhoud van digitale stukken tot een andere uitleg leidt dan de stukken op papier, dan is de digitale inhoud beslissend. Het bestemmingsplan is daarmee een digitaal juridisch authentiek document. De informatie die is vastgelegd in het plan moet in elektronische vorm volledig toegankelijk en raadpleegbaar zijn. Dit wordt de digitale verbeelding genoemd.

De SVBP2012 geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. De standaard heeft geen betrekking op de toelichting van het bestemmingsplan. Er worden geen normen gesteld omtrent de vormgeving en inrichting van de analoge weergave van het bestemmingsplan. De
SVBP2012 heeft ook geen betrekking op de totstandkoming van de inhoud van een
bestemmingsplan. Dit is de verantwoordelijkheid van het bevoegde gezag. In de
SVBP2012 is wel aangegeven hoe de inhoud van een bestemmingsplan digitaal
moet worden weergegeven.

De SVBP2012 geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan. De verbeelding en planregels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld conform deze standaarden.

5.2 Digitalisering

De informatie die is vastgelegd in het plan moet in elektronische vorm volledig toegankelijk en raadpleegbaar zijn. Dit wordt de digitale verbeelding genoemd. De digitale verbeelding is de verbeelding van het bestemmingsplan in een interactieve raadpleegomgeving, waarin alle relevante bestemmingsplaninformatie wordt getoond: de combinatie van (plan)kaart en regels met de toelichting.

Een raadpleger van het bestemmingsplan moet alle relevante bestemmingsplaninformatie op eenvoudige wijze voor ogen kunnen krijgen. De relevante bestemmingsplaninformatie heeft betrekking op de bestemmingen, dubbelbestemmingen en aanduidingen met bijbehorende regels in het bestemmingsplan. Voor zowel bestemmingen als aanduidingen geldt, dat deze zonder interactie zichtbaar moeten zijn in de digitale verbeelding. Uit interactie met de digitale verbeelding blijkt dan de inhoud van de bestemming en/of aanduiding.

5.3 Toelichting op de planregels

De inrichting van de planregels is deels voorgeschreven door de SVBP2012. Een aantal planregels is zelfs geheel voorgeschreven. Dit betreft het overgangsrecht, de anti-dubbeltelregel en de slotregel. De regels zijn standaard ingedeeld in vier hoofdstukken. Bij elke planregel (elk artikel) wordt hieronder een nadere toelichting gegeven.

Toelichting Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel staan de belangrijkste begrippen verklaard zoals die in de planregels en in deze plantoelichting worden gebruikt. De lijst bevat meer begrippen dan mogelijk in dit bestemmingsplan gebruikt worden.

Artikel 2 Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen, wordt in de 'wijze van meten' uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen

Binnen deze bestemming zijn de regels opgenomen binnen welke voorwaarden (hoogten, maatvoering e.d.) de woning mag worden gebouwd. De gezamenlijke oppervlakte van een hoofdgebouw, aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag ten hoogste 200 m2 per bouwperceel.

Per woning zijn bijbehorende bouwwerken toegestaan met een oppervlakte van 150 m2, waarbij bij de berekening van de oppervlakte de oppervlakte binnen het bouwvlak, voor zover gelegen tussen het verlengde van de zijgevels van het hoofdgebouw, niet wordt meegerekend.

Ook is aangegeven tot welke oppervlakte vrije beroepen in een woning en de daarbij behorende bouwwerken zijn toegestaan.

Artikel 4 Wonen - voormalige agrarische bedrijf

Aan de voormalige boerderij is de bestemming "Wonen - voormalig agrarische bedrijf" toegekend. Voormalig boerderijen hebben veelal een grote oppervlakte aan bebouwing (voormalige stallen, loodsen, kapschuren). Daarom is voorzien in een speciale bouwregeling. De gezamenlijke oppervlakte van een hoofdgebouw, aan- en uitbouwen en bijgebouwen zal per bouwperceel ten hoogste de bestaande oppervlakte bedragen.

Binnen de bestemming is onder andere het hobbymatig houden van dieren toegestaan en een paardrijbak.

Artikel 5 Waarde – Archeologie

De gronden met de dubbelbestemmingen gericht op de archeologie zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), ook bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van aanwezige of te verwachten archeologische waarden in de bodem. Het toetsingsniveau en het wel of niet uitvoeren van een archeologisch onderzoek is bij elke dubbelbestemming verschillend. Er gelden regels voor zowel aanlegwerkzaamheden als bouwwerkzaamheden. Er kan afhankelijk van de bestemming een onderzoeksplicht gekoppeld zijn aan de regels.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Naast de bestemmingen bevat het plan een aantal algemene regels over bijvoorbeeld algemene aanduidingen, algemene afwijkingen en overgangsrecht. Deze min of meer standaardregels in bestemmingsplannen worden hier verder niet toegelicht.

Artikel 6 Algemene bouwregels

De algemene bouwregels zijn opgenomen om het onbedoeld onder het overgangsrecht laten vallen van bestaande, feitelijke en legale bouwwerken die afwijken van de nieuwe bestemmingsregeling te voorkomen. Het gaat bijvoorbeeld om afwijkende maten ten aanzien van oppervlakte, afstand tot de perceelsgrens en bouwhoogte. Van het bestemmingsplan afwijkende maten die in overeenstemming met de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht zijn gerealiseerd worden hierdoor als toegestane maten beschouwd.

Hoofdstuk 6 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De kosten voor de realisatie van de plannen komen voor rekening van de initiatiefnemers. Initiatiefnemers dienen op grond van de legesverordening van de gemeente Assen een vast bedrag aan leges te voldoen en daarmee worden de kosten voor de gemeentelijke procedure gedekt.

Tussen de initiatiefnemers en de gemeente is een planschade overeenkomst gesloten.

Vanuit het aspect economische uitvoerbaarheid worden dan ook geen beperkingen verwacht voor de realisatie van de plannen.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het voorliggende plan is besproken met de direct belanghebbenden, te weten de bewoners van Schieven 2 in Assen. Naar aanleiding hiervan is het bouwvlak van de ruimte voor ruimte-woning op iets grotere afstand uit de weg geprojecteerd dan oospronkelijk de bedoeling was zodat de nieuwe woning niet of nauwelijks in hun uitzicht zal komen te staan. Op de verbeelding wordt aan het perceel voor de ruimte voor ruimte-woning de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - openheid' toegekend. In de regels is ten aanzien van deze aanduiding het volgende opgenomen: 'Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - openheid' zijn de gronden, naast de aldaar voorkomende bestemming, in het bijzonder bestemd voor de instandhouding van de openheid van het perceel'.

Het ontwerp bestemmingsplan Schieven 4a – 6 heeft tot en met dinsdag 11 februari 2020 voor 6 weken ter inzage te liggen. Er zijn geen zienswijzen op het ontwerp ingediend.

Per abuis was in het ontwerpbestemmingslan niet de definitieve versie van de landschappelijke inpassing als bijlage bij de toelichting gevoegd. Bij de vaststelling van het plan is de correcte versie van de inpassing als bijlage opgenomen, waarbij het bouwvlak op iets grotere afstand uit de weg ligt.