direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Hoekbree
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0106.07BP20141300A-C001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het voorliggende document is een bestemmingsplanherziening voor de Hoekbree. Dit plan betreft de bouw van een woonzorgcomplex.

De ontwikkeling voor de Hoekbree maakt onderdeel uit van een grotere ontwikkellocatie. De voorgenomen ontwikkeling betreft enkel de locatie aan de noordzijde van het gebied voor het woonzorgcomplex en de locatie voor aan de westzijde van het gebied voor de waterberging.

In 2008 is voor het gehele gebied - destijds 'Hof van Assen' - een artikel 19 lid 1 WRO vergunning verleend.

Het plan bestond uit een woontoren met koopappartementen, een appartementengebouw met seniorenwoningen en een verpleegtehuis in de laagbouw. Inmiddels is er een andere partij. Het plan voor de locatie is veranderd en zal dus niet in deze vorm gerealiseerd worden, maar op basis van de verleende vrijstelling bestaan de bouwrechten nog wel. Omdat het nog steeds wenselijk is dat er op deze locatie een soortgelijke ontwikkeling plaatsvindt, zijn de verleende rechten overgenomen in het voorontwerpbestemmingsplan voor de woonwijk 'Marsdijk'.

De voorgenomen plannen voor de Hoekbree wijken iets van de destijds verleende vergunning. De voorgenomen ontwikkeling is hierdoor niet meer mogelijk op basis van de geldende planologisch-juridische regeling. Daarom wordt voor de ontwikkeling een afzonderlijke bestemmingsplanprocedure doorlopen.

Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in een planologische-juridische regeling om het nieuwe plan voor het woonzorgcomplex en de waterberging te ontwikkelen.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het bestemmingsplan heeft betrekking op een gebied dat gelegen is aan de noordkant van Assen. De locatie is gelegen ten oosten van de weg Peelo en ten zuiden van het Noord-Willemskanaal.

De locatie voor het woonzorgcomplex ligt ten noorden van een fietspad (het Herepad), ten zuiden van het kanaal en ten westen van woningen.

De locatie voor de waterberging ligt ten oosten van de weg Peelo.

Op de volgende afbeelding is de ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven (omlijnd). Ook is de gehele ontwikkellocatie weergegeven (stippellijn).

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.07BP20141300A-C001_0001.jpg"

Afbeelding: Ligging plangebied

1.3 Geldend bestemmingsplan

De betreffende gronden zijn opgenomen in het bestemmingsplan 'Marsdijk 1', dat is vastgesteld op 14 februari 1985 en goedgekeurd op 17 september 1985. De gronden hebben de bestemmingen 'Kantoren en bedrijfsbebouwing', 'Openbare en bijzondere doeleinden', 'Woondoeleinden handhaven hoofdvorm agrarische bebouwing met bijzondere erven' en 'Verkeersdoeleinden'. Deze bestemming kent een uitwerkingsplicht op grond van artikel 11 WRO.

Vervolgens is op 13 februari 2008 een artikel 19 lid 1 WRO vergunning verleend voor de ontwikkeling van een woonzorgcomplex. Deze vergunning vormt momenteel de geldende planologisch-juridische regeling.

Voor de wijk Marsdijk van de gemeente Assen is een nieuw bestemmingsplan in voorbereiding. De geldende vergunning is vertaald in het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan. In het ontwerpbestemmingsplan 'Marsdijk' hebben de gronden de bestemming 'Wonen - Appartementen'. Op deze gronden zijn woonhuizen in de vorm van gestapelde en/of bijzondere woonvormen en wooneenheden toegestaan. Hieronder valt ook een woonzorgcomplex. Hoofdgebouwen mogen slechts gerealiseerd worden binnen het bouwvlak.

Zoals aangegeven, zijn de plannen voor de locatie veranderd. De beoogde ontwikkeling past niet binnen de planologisch-juridische regeling, aangezien er niet binnen het aangewezen bouwvlak wordt gebouwd. Daarom wordt een afzonderlijke bestemmingsplanprocedure doorlopen voor de ontwikkeling.

1.4 Systematiek van nieuwe bestemmingsplan

Het voorliggende bestemmingsplan maakt de gewenste ontwikkeling mogelijk. Voor het plangebied is een passende bestemmingsregeling opgesteld.

Het plan voldoet aan de eisen van de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening en is opgezet overeenkomstig de landelijk geldende standaard. Deze landelijke standaard wordt gevormd door de Standaard Vergelijkbare Plannen 2012 (SVBP2012) met de daarbij behorende bijlagen en de Praktijkrichtlijn bestemmingsplannen (PRBP) en de Standaard voor de Toegankelijke Ruimtelijke Instrumenten (STRI).

Om de uniformiteit te waarborgen, heeft de gemeente ervoor gekozen deze landelijke standaardrichtlijnen uit te werken in een gemeentelijk Handboek Bestemmingsplannen. Dit handboek vormt de leidraad voor het opstellen van bestemmingsplannen voor de gemeente Assen

1.5 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan 'Hoekbree' bestaat uit de volgende stukken

  • verbeelding (tek. nr. NL.IMRO.0106.07BP20141300A-C001);
  • regels;
  • toelichting.

Een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten samen 'gelezen' worden.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen en doet verslag van het onderzoek dat aan het bestemmingsplan vooraf is gegaan. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

1.6 Leeswijzer

Het bestemmingsplan is als volgt opgebouwd:

In hoofdstuk 2 wordt het plan toegelicht. De karakteristiek van het plangebied wordt kort beschreven en er wordt ingezoomd op de nieuwe ontwikkeling en de gewenste activiteiten.

In hoofdstuk 3 wordt het beleidskader geschetst. Er wordt ingegaan op het relevante beleid op nationaal, provinciaal en gemeentelijk niveau.

Hoofdstuk 4 geeft een verantwoording ten aanzien van de relevante omgevingsaspecten. Aan de orde komen onder andere bodem, water, milieuzonering, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid, ecologie en archeologie.

Hoofdstuk 5 licht de juridische opzet van het bestemmingsplan toe, onder meer door (waar nodig) artikelsgewijs de bij het plan behorende regels en de verbeelding: daarvan toe te lichten.

De hoofdstukken 6 en 7 gaan tenslotte in op de uitvoerbaarheid. In deze hoofdstukken worden de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid beschreven.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Algemeen

In dit hoofdstuk worden de uitgangspunten van de gewenste invulling van het plangebied beschreven. Het betreft onder andere de uitgangspunten met betrekking tot programma en de gewenste inrichting.

2.2 Geschiedenis

Het plangebied ligt in de wijk Marsdijk. De wijk Marsdijk werd gebouwd in de jaren 1980 en de eerste helft van de jaren 1990. Het plangebied betreft een braakliggend stuk grond.

In 2008 is voor de ontwikkeling van een woonzorgcomplex op de locatie een vrijstellingsprocedure doorlopen. Het plan bestond uit een woontoren met koopappartementen, een appartementengebouw met seniorenwoningen en een verpleegtehuis in de laagbouw. Al vrij snel werd duidelijk dat het plan in deze vorm niet gerealiseerd zou worden, maar op basis van de verleende vrijstelling bestaan de bouwrechten nog wel. Het is nog steeds wenselijk om op deze locatie een woonzorgcomplex te realiseren. Echter, de plannen zijn veranderd en zijn niet mogelijk op basis van de geldende planologisch-juridische situatie. Daarom wordt een afzonderlijke bestemmingsplanprocedure doorlopen.

2.3 Ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied

De locatie ligt aan de hoofdentree van de stad, nabij de kruising van het wegvak Peelo en het water van het Noord-Willemskanaal. Via Peelo, komend vanuit het noorden, begint hier de woonbebouwing. Langs het wegvak Peelo is grootschalige bebouwing aanwezig.

De locatie ligt in een groenzone van de woonwijk Marsdijk. De woningen die nabij het plangebied liggen, zijn vrijstaande woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.07BP20141300A-C001_0002.jpg"

Afbeelding: Weergave omgeving

De stedenbouwkundige structuur (samenhang + opbouw) rond het plangebied kenmerkt zich door een gedifferentieerd beeld van zowel sportvelden met accommodaties als grondgebonden eengezins(rijen)huizen in open blokken. De vormgeving, detaillering en materialisering van de woonpanden is overwegend traditioneel: metselwerk in baksteen en dakpannen.

Het plangebied is een braakliggend terrein. Op het terrein zijn zand-/grasvlakten en bomen/struikjes. Langs het terrein loopt een fietspad, genaamd het Herepad.

Ontwikkelkansen

De locatie is geschikt voor een bebouwingsaccent als entree van de stad, in een groene zone, waar ook grote elementen aan bebouwing aanwezig zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.07BP20141300A-C001_0003.jpg"

Afbeelding: Bebouwingsaccent als entree van de stad in groene zone met grote elementen

Voor de gehele ontwikkellocatie is een stedenbouwkundige schets opgesteld. Deze schets is weergegeven op de volgende afbeelding. De Hoekbree is de naam van de nieuwe weg in het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.07BP20141300A-C001_0004.jpg"

Afbeelding: Stedenbouwkundige schets van gehele ontwikkellocatie

Woonzorgcomplex

Op de aangewezen planlocatie zal een woonzorgcomplex voor senioren gerealiseerd gaan worden.

Het voorgaande plan voor de locatie werd niet gerealiseerd. Hierdoor kwam het plan stil te liggen. Vervolgens kwamen er nieuwe investeerders. Zorggroep Drenthe is de investeerder van het project. Door hen werd voor slechts één deel van het gebied een nieuw plan ontwikkeld.

Het bouwwerk wordt kleiner dan de oorspronkelijke plannen voor de Hof van Assen. Het complex zal uit circa 60 appartementen (48 zorgwoningen en 12 extra zware zorg) en algemene ruimten bestaan. Het complex telt negen etages, krijgt een puntdak en moet een opvallend markeringspunt worden bij de entree van Assen-Noord. De bewoners kunnen naar wens zorg inkopen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.07BP20141300A-C001_0005.jpg"

Afbeelding: Weergave van het voorlopige ontwerp

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Algemeen

Aan nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen ligt beleid ten grondslag. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op relevante beleidsuitgangspunten op rijksniveau, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau. De planuitgangspunten en vervolgens de bestemmingsregeling zijn hierop afgestemd.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. Verschillende nationale belangen zijn opgenomen in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening, die met de structuurvisie in procedure is gebracht.

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft de Rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 en op de manier waarop zij hiermee om zal gaan. Daarmee biedt het een kader voor beslissingen die de Rijksoverheid in de periode tot 2028 wil nemen, om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden. In de structuurvisie maakt het Rijk helder welke nationale belangen zij heeft in het ruimtelijke en mobiliteitsdomein en welke instrumenten voor deze belangen door de Rijksoverheid worden ingezet.

Nationale belangen

Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Voor het plangebied geldt geen specifiek nationaal belang. Wel is het nationale belang 'zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen' van toepassing. Bij het voorliggende bestemmingsplan zijn alle belangen zorgvuldig afgewogen. Burgers, belangenorganisaties en andere overheden hebben de mogelijkheid om in het kader van de bestemmingsplanprocedure te reageren op deze afweging.

Duurzame verstedelijking

Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, is een 'ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en multimodale bereikbaarheid.

De ladder is juridisch vastgelegd in artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

De ladder voor duurzame verstedelijking werkt met de volgende opeenvolgende stappen ('de treden van de ladder'):

  • 1. Beoordeling door betrokken overheden of de beoogde ontwikkeling voorziet in een regionale, intergemeentelijke vraag voor bedrijventerreinen, kantoren, woningbouwlocaties en andere stedelijke voorzieningen. Naast de kwantitatieve beoordeling (aantal hectares of aantallen woningen) gaat het ook om kwalitatieve vraag (bijvoorbeeld een bedrijventerrein waar zware milieuhinder mogelijk is of een specifiek woonmilieu) op regionale schaal.
  • 2. Indien de beoogde ontwikkeling voorziet in een regionale, intergemeentelijke vraag, beoordelen betrokken overheden of deze binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten.
  • 3. Indien herstructurering of transformatie van bestaand stedelijk gebied onvoldoende mogelijkheden biedt om aan de regionale, intergemeentelijke vraag te voldoen, beoordelen betrokken overheden of deze vraag op locaties kan worden ontwikkeld die passend multimodaal ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Ad 1.

De eerste trede van de ladder is de beoordeling of de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte.

In paragraaf 3.5.2 is nader ingegaan op het gemeentelijk woonplan. Hierbij is ook rekening gehouden met de positie van de gemeente in de regio. De investeerder is Zorggroep Drenthe. De ontwikkeling voorziet in de toenemende behoefte aan wonen met zorg en maakt al geruime tijd deel uit van de gemeentelijke woningbouwplanning en -programmering, ook na bijstelling van de woningbouwopgave van Assen.

Ad 2.

De voorgenomen ontwikkeling wordt binnen bestaand stedelijk gebied gerealiseerd door de locatie voor herstructurering te benutten. De locatie is een ruimte die al beschikbaar is gesteld voor een woonzorgcomplex.

Ad 3.

Nu aan trede 2 wordt voldaan is trede 3 niet aan de orde. Niettemin zij vermeld dat voor deze functie de ontsluiting plaatsvindt via wegvervoer. In paragraaf 4.3 is nader ingegaan op de verkeersaspecten voor het plangebied. In het plangebied worden nieuwe wegen aangelegd voor de ontsluiting van het complex. De locatie is hiermee goed bereikbaar. Ook is op circa 700 meter van het complex een bushalte gelegen aan de M.L. Kingweg, zodat de locatie voor personen ook middels het openbaar vervoer bereikbaar is.

Conclusie

Door het nationale karakter van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de kleine schaal van onderhavig plan, heeft dit bestemmingsplan nauwelijks raakvlak met dit nationaal beleid. Er kan geconcludeerd worden dat het onderhavige plan in overeenstemming is met de structuurvisie.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het kabinet heeft in de hiervoor genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevat de juridische kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de rijksbufferzones, nationale landschappen, de ecologische hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, de mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Rijksbelangen werken nu veel directer door in de ruimtelijke plannen van andere overheden, dit moet leiden tot snellere besluitvorming en minder bestuurlijke druk.

Op basis van het Barro gelden er geen specifieke regels voor het plangebied.

Conclusie

Voor het onderhavige plan zijn er geen belemmeringen vanuit het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening.

3.2.3 Nationaal Waterplan

In december 2009 is het Nationaal Waterplan vastgesteld. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen.

Het Nationaal Waterplan heeft betrekking op het gehele watersysteem, zowel oppervlaktewater, grondwater als de bijbehorende waterkeringen, oevers en dergelijke. Het Nationaal Waterplan bevat tevens de stroomgebiedbeheerplannen die op grond van de Kaderrichtlijn Water zijn opgesteld. De waterparagraaf, waarin onder meer aan het waterplan is getoetst, is opgenomen in paragraaf 4.2.

Conclusie

Door middel van de watertoets is in het voorliggende plan rekening gehouden met het Nationaal Waterplan.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Drenthe

De Omgevingsvisie Drenthe is op 2 juni 2010 vastgesteld door de Provinciale Staten van de provincie Drenthe. De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijke-economische ontwikkelingen van Drenthe voor de periode tot 2020, met soms een doorkijk naar de periode daarna. In de Omgevingsvisie worden de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein geformuleerd.

Assen vervult in de visie een belangrijke positie als de zuidelijke poort van het nationaal stedelijk netwerk Groningen-Assen. In dit kader worden verschillende verstedelijkingsopgaven en bereikbaarheidsprojecten aangepakt. Assen heeft in het kernenbeleid de functie van streekcentrum, waardoor Assen een (boven)regionale functie moet vervullen op de woningmarkt, op het gebied van bedrijvigheid en met betrekking tot de verzorgingsstructuur. De gedachte hierachter is dat de stedelijke economie wordt versterkt en tevens de verstedelijkingsdruk bij kleine kernen wordt verkleind.

De Omgevingsvisie is gefundeerd op drie onderdelen, namelijk de kernkwaliteiten, zorgvuldig ruimtegebruik (SER-ladder) en de milieu- en leefomgevingskwaliteit.

Ad 1: Kernkwaliteiten

De kernkwaliteiten zijn opgenomen op een kernkwaliteitenkaart. Voor het plangebied en de directe omgeving zijn geen kernkwaliteiten opgenomen.

Ad 2: SER-ladder

Evenals in het nationaal beleid, wordt in het provinciaal beleid voor het inpassen van ruimtevragende functies de SER (Sociaal-Economische Raad)-ladder gehanteerd. Het model stelt onder meer dat extra ruimte voor wonen en werken zoveel mogelijk moet worden gezocht in of aansluitend aan bestaand bebouwd gebied. Met bundeling en intensivering van verstedelijking ontstaat voldoende massa voor hoogwaardige voorzieningen. De verzorgingsfunctie van stedelijke centra wordt daardoor versterkt.

In de omgevingsvisie is de SER-ladder als volgt geformuleerd:

  • 1. Gebruik de ruimte die al beschikbaar is gesteld voor een bepaalde functie of door herstructurering beschikbaar gemaakt kan worden.
  • 2. Maak optimaal gebruik van de mogelijkheden om door meervoudig ruimtegebruik de ruimteproductiviteit te verhogen.
  • 3. Indien het voorgaande onvoldoende soelaas biedt, is de optie van uitbreiding van het ruimtegebruik aan de orde. Daarbij dienen de verschillende relevante waarden en belangen goed te worden afgewogen in een gebiedsgerichte aanpak. Door een zorgvuldige keuze van de locatie van ‘rode’ functies en door investeringen in kwaliteitsverbetering van de omliggende groene ruimte moet worden verzekerd dat het meerdere ruimtegebruik voor wonen, bedrijventerreinen of infrastructuur de kwaliteit van natuur en landschap respecteert en waar mogelijk versterkt.

De voorgenomen ontwikkeling betreft een stedelijke voorziening. De locatie is een ruimte die al beschikbaar is gesteld voor een woonzorgcomplex.

Volgens de visiekaart 2020 behorend bij de Omgevingsvisie heeft het plangebied de functie 'overige functies' en heeft het de ambitie 'stad'. De stedelijke centra maken Drenthe voor haar inwoners en voor bezoekers extra aantrekkelijk. Gestreefd wordt naar steden met een onderscheidende identiteit, gebaseerd op historische- of gebiedskenmerken. Deze differentiatie is van provinciaal belang. Dat geldt ook voor ontwikkelingen die bijdragen aan het bruisende karakter van de steden. Van provinciaal belang is dat de stedelijke netwerken ‘robuust’ zijn. Daaronder wordt verstaan dat de steden samenhangen, samenwerken en complementair zijn. Dit is nodig voor een toekomstbestendige ontwikkeling van mobiliteit, woon- en werklocaties, werkgelegenheid en voorzieningen.

De voorgenomen ontwikkeling van het woonzorgcomplex is een stedelijke voorziening en past binnen de ambitie voor het gebied. Hiermee past de ontwikkeling binnen de SER-ladder.

Ad 3: Milieu- en leefomgevingskwaliteit

De milieubelasting in Drenthe is relatief gering en neemt, met uitzondering van ammoniak, steeds verder af. De gewenste kwaliteit wordt echter nog niet overal bereikt. Het doel is dat in Drenthe minimaal aan de wettelijke milieunormen wordt voldaan en er wordt gestreefd naar behoud en waar mogelijk verbetering van de huidige milieu- en leefomgevingskwaliteit.

De uitvoering van het milieubeleid in Drenthe wordt in sterke mate gestuurd door Europese en landelijke wet- en regelgeving. Het provinciaal milieubeleid richt zich in hoofdlijnen op het vroegtijdig aanhaken bij processen in de ruimtelijke ordening, het opnemen van eisen in omgevingsvergunningen milieu (milieuvergunningen), het saneren van situaties die niet aan de milieunorm voldoen, het concentreren en zoneren van milieuhinderlijke bedrijven en het verlenen van subsidies.

Met het voorliggende plan vindt een koppeling plaats tussen het milieubeleid en het proces van de ruimtelijke ordening. In hoofdstuk 4 is rekening gehouden met de milieutechnische randvoorwaarden bij de voorgenomen ontwikkeling.

Conclusie

Het voorliggende bestemmingsplan past binnen de Omgevingsvisie van de Provincie Drenthe.

3.3.2 Provinciale Verordening Ruimtelijk Omgevingsbeleid

Provinciale Staten van Drenthe hebben op 9 maart 2011 de Verordening Ruimtelijk Omgevingsbeleid vastgesteld. De verordening is gericht tot de gemeente en bevat voorschriften waar ruimtelijke plannen, waaronder bestemmingsplannen, aan moeten voldoen. Onder andere de regels voor het Nationaal Landschap Drentsche Aa zijn hierin vastgelegd, maar ook het toepassen van de SER-ladder en (duurzaam) gebruik van de ondergrond. Ten aanzien van dit laatste wordt een duidelijke afweging ten aanzien van provinciale beleidsdoelen voor WKO (warmte- koudeopslag) en geothermie verwacht. In de verordening is verder het principe neergelegd dat de provincie geen bemoeienis heeft met het gemeentelijk woonplan zelf, maar wil sturen op de regionale afstemming van een woonregio.

Voor het plangebied is de gebiedsnorm voor wateroverlast aangegeven als 'grasland 1:10' (kaart B). In paragraaf 4.2 is nader ingegaan op het onderdeel water. Voor het overige zijn voor het plangebied geen regels opgenomen.

Het plangebied ligt binnen het bestaand stedelijk gebied (kaart D1). Ingezet wordt op een bundeling van nieuwe bebouwing binnen het bestaand stedelijk gebied.

Ook valt het plangebied binnen het robuuste systeem. Het doel van dit systeem is dat de aan een bepaald gebied toegekende hoofdfunctie als zodanig blijft functioneren en liefst versterkt wordt.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling betreft een stedelijke voorziening binnen het bestaand stedelijk gebied van Assen. Het plan sluit aan bij het provinciale omgevingsbeleid.

3.4 Regionaal beleid

3.4.1 Regiovisie Groningen-Assen 2030

De Regio Groningen-Assen is een samenwerkingsverband van twaalf gemeenten en twee provincies. Samen vormen zij de belangrijkste concentratie van bevolking en werkgelegenheid in Noord-Nederland. Het samenwerkingsverband heeft een globale visie opgesteld (vastgesteld in 2004) voor de gewenste ontwikkeling van de regio tot 2030. De Regio Groningen-Assen streeft naar een gezonde economische basis, een goede bereikbaarheid, een voldoende en gevarieerd woningaanbod en naar behoud van rust, ruimte en schone lucht.

Voor Assen als tweede stad in de regio is een belangrijke rol weggelegd op het gebied van wonen, werkgelegenheid, voorzieningen en zorg. De realisatie van een woonzorgcomplex in de stad past hier binnen.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling past binnen het beleid voor de regio.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Hoofdstad Assen: Integrale structuurvisie Assen 2030

Op 1 februari 2010 heeft de gemeenteraad van Assen de Structuurvisie Assen 2030 vastgesteld. De structuurvisie bouwt voort op de visie Assen Koerst (2001) en het Structuurplan Stadsrandzone Assen (2008) welke de gewenste ontwikkelingen tot 2020 beschrijven (het structuurplan biedt ook een doorkijk naar de langere termijn). In de structuurvisie 2030 zijn ideeën uit eerder gemaakte plannen en visies op vergelijkbaar niveau verwerkt.

In de visie wordt Assen omschreven als 'een sociaal betrokken, sfeervolle en leefbare kern in het groen met de economische en culturele levendigheid en variatie van een stad'. Aangegeven is op welke manier de stad in de komende 20 jaar gaat doorgroeien tot 80.000 inwoners, welke rol de stad inneemt in het stedelijk netwerk Groningen-Assen en op welke manier de identiteit als hoofdstad van Drenthe kan worden versterkt. De visie is integraal van aard: naast aspecten met een ruimtelijke component zoals wonen, verkeer en groenbeleid, wordt de inzet op het gebied van onderwijs, zorg, welzijn en vrije tijd beschreven.

Voor het aspect 'zorg' wordt de ambitie uitgesproken om te streven naar een goede sociale infrastructuur met een dekkend pakket aan zorg- en welzijnsfuncties en voorzieningen. Het woonzorgcomplex is een voorziening die bijdraagt aan de ambitie.

Op de kaart behorend bij de structuurvisie is een samenvatting in beeld gebracht van de belangrijkste maatregelen uit de visie. Op de volgende afbeelding is een uitsnede van de kaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.07BP20141300A-C001_0006.jpg"

Afbeelding: Uitsnede kaart structuurvisie

Het plangebied ligt in een gebied is aangegeven als 'binnenstedelijke groengebieden'. Assen streeft naar een stedelijke kwaliteit waarbij groen en ecologie wezenlijke onderdelen vormen van de leefomgeving. Ook voor nieuw te ontwikkelen woon- en werkgebieden blijft de aanduiding ‘stad in het groen’ van toepassing.

In de huidige situatie is het plangebied als 'groen' in gebruik. Planologisch-juridisch is in het plangebied een woonzorgcomplex toegestaan. Bij de voorgenomen ontwikkeling is rekening gehouden met de ecologische waarden van het gebied. In paragraaf 4.12 is daar nader op ingegaan. De groenstructuren in de directe nabijheid van het plangebied blijven in stand.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling betreft een voorziening ten behoeve van de zorgfunctie van de stad. Op basis van de planologisch-juridische situatie is een woonzorgcomplex reeds toegestaan. Bij de plannen is rekening gehouden met groen en ecologie. De structuurvisie leidt niet tot belemmeringen van de voorgenomen ontwikkeling.

3.5.2 Woonplan Assen 2010 - 2030

Het vigerend woonbeleid van Assen is vastgelegd in 'Woonplan Assen 2010 -2030, Een stad voor iedereen' (van januari 2010). Het woonplan is de uitwerking van het toekomstbeeld van Assen, zoals dat op hoofdlijnen is neergelegd in Assen Koerst, de Regiovisie Groningen-Assen 2030 en de Integrale structuurvisie Assen 2030, voor het thema wonen. In het woonplan is onder andere de woningbouwopgave voor de korte en langere termijn vastgesteld. Deze opgave is leidend voor de planontwikkeling in de gemeente Assen en wordt geoperationaliseerd middels de gemeentelijke woningbouwplanning en -programmering. Daarnaast wordt in het woonplan aandacht besteed aan de relatie wonen en zorg.

Waar in het huidige woonplan nog werd gekoerst op een uitbreiding van de woningvoorraad voor een groei van de stad naar 80.000 inwoners, laten de meest actuele bevolkingsprognoses een lagere groeiverwachting zien. Bovendien is de woningbehoefte destijds geraamd op basis van een lichte crisisvariant. Inmiddels is duidelijk dat dit een te optimistisch uitgangspunt was. Door de economische recessie in de jaren 2008 tot 2014 en gewijzigd rijksbeleid, onder andere ten aanzien van wonen en zorg, is een geheel andere situatie op de woningmarkt ontstaan.

De gewijzigde omstandigheden waren in 2012 aanleiding om de regionale woningbouwafspraken te herzien. Voor alle gemeenten in de regio's Groningen, Assen en Noord-Drenthe zijn de woningbouwopgaven neerwaarts bijgesteld. Voor Assen is de woningbouwopgave bijgesteld van ruim 500 naar circa 300 woningen per jaar. De gemeentelijke woningbouwplanning en -programmering is hierop inmiddels aangepast.

Vanwege de gewijzigde omstandigheden zal het woonplan in 2014/2015 worden geactualiseerd, onder andere op basis van een nieuwe woningmarktonderzoek. Daarbij zal zowel de kwantitatieve als de kwalitatieve woningbehoefte opnieuw worden vastgesteld.

In het woonplan is de diversiteit van de woningbehoefte in Assen in beeld gebracht. Met betrekking tot ouderen en zorgbehoevenden wordt een toenemende behoefte aan nultreden-woningen (met en zonder zorg) voorzien die deels via nieuwbouw zal moeten worden gefaciliteerd.

Bij de realisatie van de gemeentelijke woningbouwopgave wordt vastgehouden aan het streven naar een compacte stad en worden het groene karakter van de stad en de omgeving gekoesterd. Dit betekent een optimale benutting van locaties in de bestaande stad, zowel voor ruime als voor stedelijke woonmilieus.

Duurzaamheid is een algemeen uitgangspunt in het beleid van de gemeente onder andere op het gebied van wonen c.q. woningbouw.

Met het voorliggende bestemmingsplan wordt de realisatie van een 'woonzorgcomplex' mogelijk gemaakt. Het betreft de bouw van circa 60 appartementen (nultredenwoningen) met algemene ruimten voor de Zorggroep Drenthe. Deze ontwikkeling zal voorzien in de toenemende behoefte aan wonen met zorg en maakt al geruime tijd deel uit van de gemeentelijke woningbouwplanning en -programmering, ook na bijstelling van de woningbouwopgave van Assen.

Op basis van de geldende planologisch-juridische situatie (uit 2008) is op de locatie al een woonzorgcomplex mogelijk. De plannen voor het complex zijn aangepast en passen daardoor niet meer binnen de geldende regeling. Daarom wordt een afzonderlijke planologisch-juridische procedure doorlopen.

Conclusie

De voorgestane ontwikkeling past binnen het woonbeleid van de gemeente Assen en is opgenomen in de gemeentelijke woningbouwplanning en -programmering.

3.5.3 Duurzaamheidsvisie 2009-2015

De duurzaamheidsvisie 2009-2015 is een kaderstellende visie voor aanpalende beleidsvelden. In de visie wordt aangegeven op welke terreinen in het gemeentelijke beleid aandacht wordt besteed aan de bredere duurzaamheidsdoelstelling en wordt verwezen naar de ambities in deze beleidsterreinen. In een aantal gevallen zijn de ambities aangescherpt, vooral met het oog op de ambitie om CO2-neutraal te worden als gemeente. Enerzijds gaat het om maatregelen/ambities met betrekking tot de gemeentelijke organisatie en anderzijds om een duurzame ruimtelijke inrichting. Hoog op de agenda staan de volgende duurzame doelen:

  • energiebesparing in gebouwen;
  • ontwikkeling van groene, energiezuinige woonwijken en bedrijventerreinen;
  • milieuthema's: water, bodem, lucht, geluid, afval en veiligheid.

De gemeente Assen streeft ernaar om duurzaam te bouwen met zo min mogelijk (milieu) kwaliteitsverlies in leefomgeving, natuur en landschap. Daarnaast bestaat het streven uit structurele toepassing van duurzaamheidsprincipes in de bouw en bij stedelijke ontwikkeling. Hierbij worden woningen en voorzieningen zo veel mogelijk op duurzame wijze gebouwd en de omgeving wordt duurzaam ingericht. De principes van duurzaam bouwen en de principes van het bevorderen van een hoogwaardige stedelijke ecologie zijn van toepassing.

Vanuit de 'Provinciale Verordening Ruimtelijk Omgevingsbeleid' wordt een duidelijke afweging ten aanzien van provinciale beleidsdoelen voor WKO (warmte-koudeopslag) en geothermie verwacht. De milieukundige en economische voordelen van het gebruik van bodemenergie rechtvaardigen - ook binnen de kaders van het gemeentelijke duurzaamheidsbeleid en de gemeentelijke bodemvisie – een dergelijke afweging. De gemeente Assen wil een duurzame, CO2-neutrale gemeente zijn. De energiepotentiekaart geeft een beeld welke duurzame energievorm de meeste potentie heeft. Op basis van de ambities uit de duurzaamheidsvisie en het energiebeleid bestaan op basis van de energiepotentiekaart voor dit plangebied vooral veel kansen voor het benutten van zonne-energie. Het plangebied ligt in een gebied dat is aangemerkt als 'zonne-energie panelen en/of -collectoren mogelijk (dakoppervlak)'. Bovendien bestaan hulpmiddelen zonne-energie lokaal te toetsen op haalbaarheid: http://energieloket.assen.nl/.

Conclusie

Met de duurzaamheidsvisie wordt ingezet op duurzaam bouwen. Er zijn vanuit dit beleid geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

3.5.4 Gemeentelijk Verkeers en Vervoersplan

Met de strategienota Gemeentelijk Verkeer en Vervoersplan (2005) is een visie ontwikkeld op de bereikbaarheid van Assen in de komende jaren. Belangrijk onderdeel van de nota is het integreren van het concept 'Duurzaam Veilig' in het verkeer en vervoersbeleid van de gemeente. Uitgangspunt van 'Duurzaam Veilig' is het scheiden van verkeersstromen en het inrichten van wegen overeenkomstig het functiegebruik. Daarbij is het wegennet ingedeeld in stroomwegen, gebiedsontsluitingswegen en erf- toegangswegen (verblijfsgebied).

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is in paragraaf 4.3 nader ingegaan op de verkeersaspecten.

Conclusie

Het gemeentelijke verkeersbeleid leidt niet tot belemmeringen van de voorgenomen ontwikkeling.

3.5.5 Groenstructuurvisie

Met de Groenstructuurvisie legt het gemeentebestuur van Assen het groenbeleid voor de gemeente voor langere termijn vast. De Groenstructuurvisie geeft de drie groene ambities van het bestuur weer:

  • Assen beschermt de bestaande groenstructuren tegen claims op de openbare ruimte. Het gaat zowel om claims op de oppervlakte van het groen als om claims op de kwaliteit van het groen.
  • Assen bouwt waar nodig onvolledige groenstructuren uit en rondt deze af.
  • Assen betrekt de 'groene belangen' vroegtijdig in de ruimtelijke planvorming en zorgt voor een evenwichtige afweging.

Het rapport 'Het Groene Frame van Assen' is de vertaling van de Groenstructuurvisie naar de praktijk en biedt op basis van inventarisatie en een aanvullende analyse inzicht in de knelpunten, kwaliteiten en ontwikkelkansen voor het groen en blauw. Het Groene Frame van Assen vormt het toetsingskader bij het ontwikkelen van nieuwe initiatieven en toekomstige projecten.

In de groenstructuurvisie is het plangebied niet aangemerkt als groengebied. Planologisch-juridisch is in het plangebied een woonzorgcomplex toegestaan. De groenstructuren in de directe nabijheid van het plangebied blijven in stand.

Conclusie

Vanuit de groenstructuurvisie zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

3.5.6 Archeologisch erfgoed in de gemeente Assen; een archeologische waarden- en verwachtingskaart met beleidsadviezen

Voor de gemeente Assen is het rapport 'Archeologisch erfgoed in de gemeente Assen; een archeologische waarden- en verwachtingskaart met beleidsadviezen' opgesteld. Met dit archeologisch onderzoek is inzicht gegeven in de aanwezigheid en het karakter van de archeologische resten binnen het grondgebied van de gemeente. Dit ten behoeve van toekomstige planvorming en planuitvoering. Gekozen is voor een gebiedsgerichte benadering, waarbij is geïnformeerd over verwachtingen met betrekking tot de archeologische karakteristieken van het gebied. Tevens is archeologisch beleid geformuleerd.

In paragraaf 4.10 is nader ingegaan op het aspect archeologie in het kader van de voorgenomen ontwikkeling.

Conclusie

In het kader van het voorliggende bestemmingsplan is rekening gehouden met het aspect archeologie.

3.5.7 Nota bodembeheer gemeente Assen

De nota Bodembeheer (2009) geeft invulling aan de bodemambities van de gemeente Assen met betrekking tot hergebruik van grond en baggerspecie. De gemeente Assen heeft voor gebiedsspecifiek beleid gekozen. Het grootste deel van de gemeente Assen heeft een diffuse bodemkwaliteit gelijk aan de achtergrondwaarde (schone grond). Het gebiedsspecifieke beleid houdt in dat binnen bedrijventerreinen categorie wonen grond (LMW2) kan worden toegepast. Binnen woonwijken mag alleen schone grond (achtergrondwaarde, LMW1) worden toegepast. De navolgende figuur toont de toepassingskaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.07BP20141300A-C001_0007.jpg"

Afbeelding: Uitsnede Toepassingskaart Nota Bodembeheer

In paragraaf 4.9 heeft toetsing plaatsgevonden in verband met de haalbaarheid ten aanzien van het aspect bodem.

Conclusie

Bij de voorgenomen ontwikkeling is rekening gehouden met het aspect bodem.

3.5.8 Beleidsvisie externe veiligheid gemeente Assen

Om ruimte te bieden aan de ruimtelijke ontwikkeling van de stad en om ervoor te zorgen dat er geen onnodige of onacceptabele veiligheidsrisico's worden gelopen, is het wenselijk om sturing te geven aan de situering van bedrijven met een risicocontour en aan ruimtelijke ontwikkelingen binnen bestaande risicocontouren. Daarom kiest de gemeente Assen voor gebiedsgerichte ambitieniveaus. Door onderscheid te maken in verschillende gebieden met verschillende ruimtelijke functies en daaraan gebiedsgerichte ambities te koppelen, combineert de gemeente Assen de gewenste veiligheidsniveaus optimaal met de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen.

In de beleidsvisie Externe Veiligheid worden de volgende gebieden onderscheiden:

  • 1. Wonen.
  • 2. Bedrijven.
  • 3. Transport (spoor, A28, N33).
  • 4. Buitengebied.

Het woonzorgcomplex valt onder een gebied voor wonen. Voor woonwijken kiest Assen voor een maximaal veiligheidsniveau. In woonwijken bevinden mensen zich gedurende het grootste deel van de dag en de week. Daar bevinden zich vaak ook de kwetsbare objecten als scholen, winkelcentra, bejaardentehuizen en dergelijke. Per gebied zijn de ambities vertaald in randvoorwaarden met betrekking tot plaatsgebonden risico en groepsrisico. Dat leidt tot het overzicht in de onderstaande tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.07BP20141300A-C001_0008.png"

Afbeelding: Ambitieniveaus per gebiedstype

In paragraaf 4.7 is nader ingegaan op het aspect externe veiligheid. Op basis van de juridisch-geldende situatie is in het plangebied reeds een woonzorgcomplex toegestaan. In het voorliggende bestemmingsplan is de toekomstige situatie getoetst ten opzichte van de geldende planologisch-juridische situatie.

Conclusie

Bij het voorliggende plan is rekening gehouden met het aspect externe veiligheid.

3.5.9 Gemeentelijk Water en Rioleringsplan Assen 2013-2018

In het Gemeentelijk Water en Rioleringsplan Assen 2013-2018 is zowel het beleid over de rioleringszorg en het gemeentelijk waterplan opgenomen, omdat water- en riolering in de stad steeds meer een integraal geheel vormen.

Hierbij is de missie van de gemeente Assen: 'Schoon, heel, veilig en duurzaam riolering- en watersysteem tegen de laagst mogelijke maatschappelijke kosten'.

Het beleid is gericht op behoud en verbetering van een gezonde, veilige en duurzame leef- en werkomgeving voor de lange termijn (2030). De belangrijkste uitdagingen daarbij zijn: opvangen klimaatverandering, bekostiging van de toename van renovatie en vervanging, kostenefficiëntie, vergroten van duurzaamheid en samenwerking in de afvalwaterketen.

Kenmerken water- en rioleringssysteem voor Assen zijn:

  • Riolering voldoet aan de wettelijke eisen ten aanzien van de vuiluitworp.
  • Weinig tot geen structurele knelpunten. Het riolering- en watersysteem is op orde voor 2015.
  • Leeftijd riolering relatief jong; vanaf 2020 vindt er toename plaats van areaal wat voor vervanging in aanmerking komt op basis van een gemiddelde levensduurverwachting van 60 tot 80 jaar.
  • De gemeente Assen heeft het watersysteem grotendeels in eigendom en beheer.
  • Gemeente ligt op een waterscheiding dus geen toe- en doorvoer van regenwater van buurgemeenten, geen afhankelijkheden van andere watersystemen en beheerders, dit geldt ook voor vuilwater.

Geconcludeerd kan worden dat het watersysteem op orde is. Assen heeft geen schadeclaims gehad met betrekking tot het niet of onvoldoende functioneren van het water- en rioleringssysteem. Er zijn ook geen grote structurele knelpunten ten aanzien van wateroverlast. Extreme wateroverlast in Assen is niet voorgekomen. Ook knelpunten ten aanzien van de dier- en volksgezondheid komen niet voor.

In paragraaf 4.2 is nader aandacht besteed aan het aspect water in relatie tot het voorliggende bestemmingsplan.

Conclusie

Bij het voorliggende plan is rekening gehouden met het aspect water. Vanuit het beleid voor water zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

3.5.10 Op en top Assen: visie hogere bouw

Nieuwe ruimteclaims, waardering voor het groen en het aantoonbaar maken van de dynamiek van Assen stellen de behoefte aan het bouwen van hogere gebouwen aan de orde. Om goed voorbereid te zijn op toekomstige ontwikkelingen is het zinvol om tijdig na te denken over de manier waarop hogere bouw in Assen een plaats kan krijgen, passend bij de Asser situatie. De visie Op en Top Assen (2005) heeft als doelstelling plekken in Assen aan te geven waar verdicht kan worden en/of accenten in de stad nodig zijn. Deze plekken zijn indicatief: de precieze locatie en inpassing van hogere bouw zal per project nader bestudeerd moeten worden. Daarnaast wordt nagegaan hoe hogere bouw de identiteit van Assen als dynamische gemeente kan versterken. Hierbij staat de huidige ruimtelijke structuur en kwaliteit voorop.

Het plangebied ligt in een gebied dat is aangemerkt als dynamische zone. Ook wordt ingezet op het verhelderen van structurerende lijnen bij onder andere de Groningerstraat / Peelo. In de visie is een toekomstbeeld geschetst. Hierbij wordt voor het plangebied ingezet op een bebouwingsaccent in de dynamische zone.

Conclusie

Volgens de visie past de voorgenomen ontwikkeling met hoogbouw op de betreffende locatie.

3.5.11 Welstands- en reclamenota Assen

Het welstandsbeleid voor de gemeente Assen is neergelegd in de Welstands- en reclamenota Assen, welke in 2012 is vastgesteld. Deze nota is een belangrijk instrument om de ruimtelijke kwaliteiten te waarborgen voor de toekomst.

Uitgangspunt 'gewoon' en 'bijzonder'

In de nota wordt onderscheid gemaakt tussen 'gewoon' en 'bijzonder'. Een plantoetser bij de gemeente toetst aan de balie of een bouwplan gewoon of bijzonder is. Wil de aanvrager iets gewoons, dan volstaat toetsing aan de balie. Wil de aanvrager iets bijzonders, dan moet de aanvraag langs de welstandscommissie. De plantoetser aan de balie bekijkt de aanvragen en plannen aan de hand van de criteria voor kleine bouwplannen, de gebiedsgerichte criteria en de reclamecriteria om wat voor soort aanvraag het gaat, en of deze in de categorie gewoon of bijzonder valt. Gaat het om een bijzonder bouwplan, dan toetst de welstandscommissie op de gebiedsgerichte en de algemene criteria.

Relatie met bestemmingsplan Marsdijk

In de nota is een gebiedsindeling gehanteerd. Het plangebied van het bestemmingsplan valt binnen gebiedstype 05. Planmatig opgezette wijken.

Welstandsbeleid

Het welstandsbeleid is gericht op het bieden van mogelijkheden voor het aanpassen en vernieuwen van bebouwing binnen de samenhang van het bouwblok, de straat of het cluster. De verandering moet passen binnen het grotere geheel en houden rekening met verwachte ontwikkelingen in de omgeving. Daarnaast moet de verandering passen bij de specifieke plek. Aan een hoofdweg is de uitstraling van de bebouwing van groter openbaar belang dan aan een woonstraat.

Welstandstoetsing

Wanneer een aanvraag voldoet aan de gestelde welstandscriteria, wordt deze bestempeld als gewoon en daarmee als passend. Gebouwen met een andere functie dan wonen, gebouwen met een afwijkende schaal, als sprake is van bouwplannen aan meer dan één wooneenheid, of een bijzonder ontwerp dat afwijkt van de criteria, worden bestempeld als bijzonder en worden door de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit getoetst op de Algemene criteria (hoofdstuk 5 van de Welstands- en reclamenota).

Bij de voorgenomen ontwikkeling is het bouwplan door welstand getoetst aan de welstandscriteria. Het plan heeft een positieve beoordeling ontvangen.

Conclusie

Bij de voorgenomen ontwikkeling wordt rekening gehouden met de welstandscriteria.

Hoofdstuk 4 Onderzoek

4.1 Algemeen

Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van het verrichte onderzoek naar relevante feiten en af te wegen belangen (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht).

4.2 Waterparagraaf

Sinds 1 november 2003 is het verplicht ruimtelijke plannen te laten toetsen door het waterschap (in dit geval Hunze en Aa's) op waterhuishoudkundige aspecten: de zogenaamde watertoets. Waterhuishoudkundige doelstellingen worden daarbij expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing genomen binnen deze ruimtelijke plannen en besluiten. Het watersysteem wordt hierbij op een integrale wijze benaderd. Zowel het oppervlaktewater als het grondwater worden dus (in samenhang) in beschouwing genomen. Daarbij gaat het naast de kwantiteit ook om de kwaliteit. De integrale benadering van het watersysteem betekent ook dat het watersysteem wordt benaderd in samenhang met andere beleidsvelden. De watertoets is een instrument om ruimtelijke plannen waterneutraal vorm te geven en om het watersysteem op orde te krijgen en te houden. In deze waterparagraaf worden de belangrijkste items uit de watertoets (zie Bijlage 1) behandeld en nagegaan wat dit voor het plangebied betekent.

Thema wateroverlast

Het waterschap zorgt voor het goed functioneren van het watersysteem, nu en in de toekomst. Het watersysteem moet zodanig zijn dat de inundatienormen niet worden overschreden bij toekomstige veranderingen zoals klimaatverandering, zeespiegelstijging, bodemdaling en toename van verhard oppervlak. Dit is gebaseerd op het principe van niet-afwentelen, zowel bestuurlijk, financieel en geografisch, in de tijd op elk schaalniveau.

In open water in stedelijk gebied kan water geborgen worden. De berging is afhankelijk van het oppervlak open water en de maximale toelaatbare peilstijging. In een situatie T is 10 (T is herhalingstijd in jaren) wordt een geoorloofde peilstijging van 0,40 meter gehanteerd en ingeval van een T is 100 (inclusief 13 procent klimaatverandering) is dat afhankelijk van de laagst gelegen gronden in het stedelijk gebied, 0 procent van het bebouwd gebied mag inunderen. Hierbij moet opgemerkt worden dat in stedelijk gebied ook groen en gras voorkomt waarop een lagere norm (namelijk de norm van het grondgebruikstype grasland) van toepassing is dan het bebouwd gebied. Bepaalde gebieden kunnen zelfs aangewezen worden voor de tijdelijke berging van water. Bij stedelijke uitbreidingen of herstructureringen mag een toename van het verhard oppervlak niet resulteren in een extra belasting van het watersysteem, er moet waterneutraal gebouwd worden. Dit houdt in dat de initiatiefnemer voldoende maatregelen neemt om de versnelde waterafvoer, te compenseren. De initiatiefnemers van de uitbreiding van het verhard oppervlak moeten ervoor zorgen dat ze voldoende compenserende maatregelen nemen.

Voor de berekening van de vereiste waterberging, om de toename van het verhard oppervlak te compenseren, wordt gebruik gemaakt van de regenduurlijnmethode. Met deze methode kan inzichtelijk gemaakt worden hoeveel extra waterberging vereist is. Voor stedelijke gebieden betekent dit concreet dat een regenbui van 89 mm in 24 uur opgevangen moet kunnen worden zonder dat de inundatienorm en de toegestane gebiedsafvoer wordt overschreden. Uit de maatwerkberekeningen blijkt dat er 137 m3 extra bergingsruimte voor water gecreëerd moet worden. Dit kan eventueel ook mede ingevuld worden met infiltratie in de bodem als de infiltratiecapaciteit voldoende zou zijn.

Thema afvalwater & riolering

Samenwerking in de waterketen leidt tot een grotere doelmatigheid en verdergaande kwaliteitsverbetering van het oppervlaktewater. In een groot deel van het bestaand stedelijk gebied wordt het hemelwater en het afvalwater verzameld in een gemengd rioolstelsel. Via het gemengde stelsel wordt dit afvalwater getransporteerd naar de RWZI, waar het na zuivering geloosd wordt op het oppervlaktewater. Door het hemelwater gescheiden te houden van het afvalwater wordt het hemelwater niet vervuild en kan dit schone water behouden blijven voor het watersysteem. Ook is een vermindering van het volume afvalwater gunstig voor de capaciteit van de bestaande riolering, transportvoorzieningen en de RWZI. Het vrijkomende hemelwater na afkoppeling mag niet resulteren in een versnelde afvoer en het hemelwater mag in principe niet door diffuse bronnen zijn verontreinigd voordat het in het oppervlaktewatersysteem terechtkomt.

De invloed van diffuse bronnen op hemelwater moet zoveel mogelijk worden beperkt door het hanteren van de beleidsuitgangspunten in het landelijk emissiebeleid. Dit gaat volgens de trits voorkomen, scheiden en zuiveren. Door het gebruik van preventieve / brongerichte maatregelen komt hemelwater met zo weinig mogelijk vervuilende stoffen of uitlogende materialen in aanraking en blijft het zo schoon mogelijk. Het uitgangspunt bij de invulling van deze zorgplicht is het gebruik van de beste beschikbare technieken. Alternatieve maatregelen zijn ook acceptabel, mits deze maatregelen aantoonbaar hetzelfde effect opleveren. Op grond van de huidige wet- en regelgeving is het niet de bedoeling om de zorgplicht volledig af te kaderen. De lozer mag zelf invulling geven aan de zorgplicht.

Lozing van hemelwater op het oppervlaktewaterlichaam mag niet leiden tot een verslechtering van de kwaliteit van dat oppervlaktewaterlichaam. Daarnaast moet de lozing van hemelwater passen binnen de te bereiken waterkwaliteitsdoelstellingen voor het oppervlaktewaterlichaam of de functies van het gebied

Thema grondwater & ontwatering

Ten aanzien van grondwater zijn de taken en verantwoordelijkheden verdeeld tussen burger, gemeente en waterschap. Perceeleigenaren zijn zelf verantwoordelijk voor het treffen van maatregelen tegen grondwateroverlast op hun eigen perceel, voor zover deze problemen niet aantoonbaar worden veroorzaakt door onrechtmatig handelen of nalaten van de buur (overheid of particulier). Gemeenten hebben een zorgplicht in het openbaar gebied en moeten maatregelen treffen om structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken. Maatregelen die een gemeente kan nemen zijn het aanleggen van drainage, ontwateringssloten of hemelwaterriolering (grondwater mag niet geloosd worden op vuilwaterriolering). Het waterschap is beheerder van het freatisch (ondiep) grondwater. Het beheer bestaat vooral uit toetsing, advies en vergunningverlening voor kleine onttrekkingen.

Het functioneren van het grondwatersysteem moet als ordenend element meegenomen worden in de locatiekeuze en de inrichting van plannen. Bij de aanleg van nieuwe gebieden is het uitgangspunt dat wijzigingen in de grondwaterstanden niet mogen resulteren in nadelige gevolgen voor andere gebieden. Dat kan tot gevolg hebben dat het oppervlaktewaterpeil niet gewijzigd kan worden of dat er daarvoor of daardoor aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn om grondwateroverlast in het plangebied te voorkomen.

Een te hoge grondwaterstand kan grondwateroverlast veroorzaken. Te lage grondwaterstanden daarentegen resulteren in verdroging. Het is belangrijk bij elk inrichtingsplan samen met het waterschap vanuit het bestaande watersysteem vast te stellen wat de huidige en gewenste grondwaterstanden zijn en of er sprake is van een nadelige beïnvloeding van de omgeving.

In het plangebied wordt de grondwaterstand lokaal beïnvloed door een neerwaartse grondwaterstroming (> 0,75 mm). Deze gebieden zijn meestal voldoende diep ontwaterd en bieden mogelijkheden om hemelwater in de bodem te infiltreren, mits er geen sprake is van ondiepe slecht doorlatende lagen. Het waterschap adviseert om de infiltratiecapaciteit nader te onderzoeken, mede omdat er in de omgeving slechtdoorlatende lagen in de bodem voorkomen.

Thema oppervlaktewaterpeilen & drooglegging

Het uitgangspunt voor het operationele peilbeheer is het streven naar de gewenste grondwaterstand voor de verschillende functies en belangen. Het waterschap stelt voor het gehele beheersgebied peilbesluiten op waarin de te hanteren oppervlaktewater peilen worden vastgelegd. Het wijzigen van een peil moet vastgelegd worden in een peilbesluit. Het gewenste peil kan bepaald worden op basis van de drooglegging en/of op basis van het gewenste grondwaterregime (GGOR). Voor bebouwd gebied hanteert het waterschap voor het straatpeil een droogleggingsnorm van 1 meter en voor het bouwpeil (= vloerpeil van de begane grond) een norm van 1,30 meter. Deze droogleggingsnormen gelden bij het zomerstreefpeil. Om water te kunnen bergen in extremere situaties is een stijging van het waterpeil toelaatbaar.

Thema inrichting watersysteem

Het eigendom, beheer en onderhoud van alle oppervlaktewater en de bijbehorende infrastructuur ligt bij waterschap, gemeente of derden. Het Waterschap Hunze en Aa's streeft ernaar om het hoofdsysteem welke een belangrijke functie vervult in de aan- en afvoer van water in eigendom, beheer en onderhoud te hebben. Naast het stelsel van hoofdwatergangen zijn er ook sloten aangewezen als schouwsloot.

Thema inrichting, natuur en ecologie

Bij de inrichting van het watersysteem dient er aandacht te zijn voor waterkwaliteit en ecologie. Van groot belang is het voorkomen van stilstaand water. In wateren met onvoldoende doorstroom mogelijkheden kunnen waterkwaliteitsproblemen ontstaan. Bij het ontwerp dient rekening gehouden te worden met doorspoelmogelijkheden en moet stilstaand water in watergangen voorkomen worden. Tevens is een goede waterkwaliteit sterk afhankelijk van de mogelijkheid of water- en oeverplanten zich in voldoende mate kunnen vestigen en ontwikkelen. Naast de inrichting is ook het beheer en onderhoud van invloed op het te behalen resultaat voor de natuur. Tijdens de voorbereiding van plannen moet ook nagedacht moeten worden over het uit te voeren toekomstig onderhoud en de daarbij behorende voorzieningen.

Omschrijving huidige waterhuishouding ontwikkelingsgebied

Het huidige bestemmingsplangebied (= plangebied) wordt omgeven door een eveneens braakliggend gebied waar in de nabije toekomst ontwikkelingen gaan plaatsvinden in de vorm van huizenbouw en aanleg van infrastructuur. Onderstaande beschouwing van de huidige situatie van het watersysteem geldt voor het hele braakgelegen gebied (= ontwikkelingsgebied).

Het ontwikkelingsgebied ligt in het stedelijk gebied van Assen en wordt aan de noord- en westzijde door een schouwloot begrensd. De westelijke schouwsloot is tevens bermsloot van wegvak Peelo. De noordelijke schouwsloot wordt door een dijk/schouwpad gescheiden van het Noord-Willemskanaal, een hoofdwatergang. Langs het fietspad door het onwikkelingsgebied liggen bermsloten, evenals tussen het ontwikkelingsgebied en de sportvelden van Achilles. Het noordoostelijk deel van het ontwikkelingsgebied watert in de huidige situatie via de bermsloten en noordelijke schouwsloot af in oostelijke richting en komt uiteindelijk uit in het Noord-Willemskanaal.

Tauw heeft in de loop van de tijd gefaseerd bodemonderzoek in het ontwikkelingsgebied verricht (2002, Peelo 16 voormalig caravancentrum, zuidwesthoek; 2004, Peelo 18, voormalig groencentrum/hovenier, noordwesthoek en 2013 noordoosthoek tussen fietspad en Noord Willemskanaal). Uit deze onderzoeken blijkt dat het freatisch grondwater hoogstens licht verontreinigd is. Tevens blijkt dat vooral het noordelijk deel een leemlaag heeft, die tussen de 1 en 1,5 m-mv begint. Het zuidwestelijk deel heeft op diezelfde diepte matig fijn lemig zand of zandige leem. Het zuidwestelijk deel is het laagste deel en tevens het natste deel. De grondwaterstand bevindt zich daar op circa 1,5 m-mv, terwijl het noordoostelijk deel een grondwaterstand van circa 2,0 m-mv kent.

Omschrijving nieuwe waterhuishouding ontwikkelingsgebied

Er wordt in het plangebied een waterberging gerealiseerd voor de gehele ontwikkellocatie. Het laaggelegen terrein in de zuidwestelijke hoek tussen voetbalvelden en wegvak Peelo (onder hoogspanningslijnen) wordt hiervoor gebruikt. De vijver wordt in dit bestemmingsplan meteen dusdanig gedimensioneerd dat de toekomstige toename van verharding van het gehele ontwikkelingsgebied hier gecompenseerd wordt (vijveroppervlak 1.050 m2). Het regenwater van de (dak)verharding uit het plangebied (en in de toekomst van de rest van het ontwikkelingsgebied) zal door middel van regenwaterriolering en de bestaande schouwsloot langs wegvak Peelo naar de vijver geleid worden. Infiltratie van dit water is niet aan te bevelen gezien de plaatselijke aanwezige leemlaag in het ontwikkelingsgebied.

Het vuilwater uit het plangebied (en in de toekomst de rest van het ontwikkelingsgebied) zal via DWA-riolering aangesloten worden op de huidige DWA-riolering onder de Langbree.

De gemeente houdt voor de aanleg van nieuwe infrastructuur een drooglegging van 1,10 m-mv aan en adviseert voor gebouwen een drooglegging van minimaal 0,90 m-vp aan (bij dit laatste wordt er van uitgegaan dat de vloer circa 30 cm hoger ligt dan de infrastructuur in de buurt).

4.3 Verkeersaspecten

Parkeren

Voor het aantal parkeerplaatsen wordt uitgegaan van de parkeernorm uit de ASVV 2012 (CROW publicatie 317).

Voor de voorgenomen ontwikkeling wordt uitgegaan van de categorie 'verpleeg- en verzorgingstehuis'. De locatie ligt in een gebied dat als 'matig stedelijk' in 'rest bebouwde kom' wordt getypeerd. Hiervoor geldt een parkeernorm van 0,5 - 0,7 parkeerplaatsen (gemiddeld 0,6 parkeerplaatsen) per wooneenheid. Er komen circa 60 appartementen (48 zorgwoningen en 12 extra zware zorg). De parkeernorm wordt dus gemiddeld 60 x 0,6 = 36 parkeerplaatsen.

De parkeerplaatsen worden op eigen terrein gefaciliteerd.

Verkeersgeneratie

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is voor de verkeersgeneratie een gedetailleerde berekening uitgevoerd.

Volgens de gemeentelijke gegevens is de verwachte verkeersgeneratie op kencijfers (CROW publicatie 256 Verkeersgeneratie woon- en werkgebieden) circa 200 motorvoertuigen/etmaal.

Dit is op basis van 12 zorgunits, uitgaande van geen autobezit/-mobiliteit door bewoners en één bezoek per bewoner per dag: 2 motorvoertuigbewegingen per werkdag/weekdag per unit en 48 zorgwoningen, uitgaande van mogelijk eigen autobezit/-mobiliteit, kengetal verkeersgeneratie 2,6 motorvoertuigbewegingen per werkdag per woning.

In de toekomst kan bevoorradingsverkeer achterlangs: circa 10 mvt/etmaal.

In de toekomst kunnen medewerkers achterlangs: circa 30 mvt/etmaal.

In de toekomst mogelijk ook taxi's en dagbesteding achterlangs. Op basis van een totale verkeersgeneratie van 200 mvt/etmaal: 40 mvt/etmaal.

In de volgende afbeelding is de berekening weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.07BP20141300A-C001_0009.jpg"

Ontsluiting

De ontsluiting van de ontwikkellocatie, inclusief het plangebied, is weergegeven op de ontwikkelschets in paragraaf 2.3.

De ontsluiting van het plangebied op de omgeving wordt geregeld via de Langbree. De verwachte verkeersgeneratie op basis van kencijfers is circa 200 mvt/etmaal. Een dergelijk aantal kan zonder meer op de huidige Langbree worden afgewikkeld. Op de Langbree zelf wordt op verzoek van bewoners een snelheidsremmer ter hoogte van de langzaam verkeersoversteek gerealiseerd.

Om de buurt te ontlasten wordt bouwverkeer via een rechtstreekse aansluiting op wegvak Peelo gefaciliteerd, ten gunste van de verkeersveiligheid.

De ontsluiting is voorzien voor meer dan alleen dit bouwplan. Er is nog een ontsluiting via Achillis voorzien. De ontsluiting via Achilles wordt pas aangelegd bij realisatie van ontwikkelgebied III.

Conclusie

Het bouwplan voorziet in de eigen parkeerbehoefte.

Het berekend aantal verkeersbewegingen per etmaal kan zonder aanpassing aan het profiel van de Langbree worden afgewikkeld. Wel zal er een snelheidsremmer worden gerealiseerd. Op termijn zal een deel van het verkeer via de nog te realiseren ontsluiting via Achillis kunnen worden afgewikkeld.

4.4 Bedrijven en milieuzonering

Uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening moet bij nieuwe ontwikkelingen worden nagegaan welke bronnen in of nabij het plangebied een belemmering kunnen vormen voor gevoelige functies als wonen. Daarnaast dient te worden bezien of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat (de 'omgekeerde werking').

Het is gebruikelijk om voor ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van bedrijvigheid aansluiting te zoeken bij de afstanden uit de publicatie Bedrijven en milieuzonering (VNG-uitgeverij, 2009). Andersom kan deze publicatie worden gebruikt voor het op verantwoorde wijze inpassen van bedrijvigheid in de fysieke omgeving. De VNG-handreiking geeft op systematische wijze informatie over de milieukenmerken van vrijwel alle voorkomende bedrijfstypen. Het biedt daarmee een hulpmiddel om ruimtelijke ordening en milieu op gemeentelijk niveau op elkaar af te stemmen.

In de publicatie zijn richtafstanden gegeven. Hierbij wordt onderscheid gemaakt naar richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar.

Op de aangegeven richtafstanden kan een correctie worden toegepast, afhankelijk van de vraag of het gaat om rustige dan wel minder rustige woongebieden, een zogenaamd 'gemengd gebied'.

De afstanden gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd, dan kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden).

Het plangebied betreft een 'gemengd gebied'. Nabij het plangebied zijn onder andere sportvoorzieningen, infrastructuur en woningen aanwezig. Omdat het plangebied in een 'gemengd gebied' ligt, kan voor het voorliggende bestemmingsplan worden uitgegaan van een correctiefactor van één categorie naar beneden. De aan te houden richtafstand is dus één stap kleiner.

Van omgeving naar plangebied

Verzorgingstehuizen en woningen zijn milieugevoelige functies. In de omgeving van het plangebied zijn milieubelastende activiteiten aanwezig waarmee rekening moet worden gehouden bij de voorgenomen ontwikkeling. De milieubelastende activiteiten betreffen het sportcomplex van de voetbalvereniging. Voor een 'veldsportcomplex (met verlichting)' geldt een maximale richtafstand van 50 meter ten opzichte van het woonzorgcomplex in verband met het aspect geluid. Echter, aangezien het plangebied in een 'gemengd gebied' ligt, is sprake van een richtafstand van 30 meter. Het sportcomplex ligt op meer dan 30 meter van de bebouwing van het woonzorgcomplex. Het sportcomplex vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

Van plangebied naar omgeving

Volgens de VNG-publicatie geldt voor een verpleeghuis (en soortgelijke functies) in een 'rustig woongebied' een maximale richtafstand van 30 meter tot een nabijgelegen milieugevoelige functie, in verband met het aspect geluid. Gelet op de voorgaande subparagrafen, wordt het gebied getypeerd als 'gemengd gebied' waarbij dan een richtafstand geldt van 10 meter. De afstand van de bebouwing van het woonzorgcomplex ten opzichte van de nabijgelegen woningen is meer dan 10 meter. De woningen vormen daarmee geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering leidt niet tot belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.5 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) regelt de mate waarin het geluid veroorzaakt door wegen, spoorwegen en/of gezoneerde industrieterreinen geluidgevoelige bestemmingen (woningen, ziekenhuizen, scholen en dergelijke) mag belasten.

Voor wegverkeer stelt de wet dat in principe de geluidsbelasting op geluidgevoelige functies de voorkeurgrenswaarde van 48 dB in principe niet mag overschrijden. Voor spoorwegverkeer mag de voorkeurgrenswaarde van 55 dB in principe niet worden overschreden. Voor industrielawaai van gezoneerde industrieterreinen mag de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) in principe niet worden overschreden. Wanneer geen nieuwe geluidsgevoelige functies worden ontwikkeld, geldt op basis van artikel 76 lid 3 Wgh geen onderzoeksverplichting.

Woningen en verzorgingstehuizen vallen onder geluidgevoelige objecten. Aangezien er geluidgevoelige objecten in het plangebied worden gerealiseerd, moet nader worden ingegaan op het onderdeel geluid.

In deze paragraaf wordt ingegaan op de geluidsaspecten met betrekking tot wegverkeerslawaai. Industrielawaai en spoorweglawaai zijn in dit geval niet aan de orde omdat het plangebied niet nabij een gezoneerd industrieterrein of een spoorweg ligt.

Wegverkeerslawaai

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai opgesteld (Ingenieursbureau Spreen, Rapport 20140829-01, van 14 mei 2014). In Bijlage 2 is het onderzoek opgenomen.

Omdat het bouwplan van het woonzorgcomplex binnen de geluidszones van de wegvakken Peelo en Peelo Oost ligt, moet worden aangetoond dat de geluidsbelasting op de appartementen kan voldoen aan de grenswaarden conform de Wet geluidhinder (Wgh). Indien deze voorkeursgrenswaarde wordt overschreden, moet er onderzoek worden gedaan naar mogelijk bron- en/of overdrachtsmaatregelen. Indien bron- en/of overdrachtsmaatregelen als niet doelmatig worden aangemerkt, moeten er hogere waarden worden aangevraagd.

Het doel van het doel van dit onderzoek is de geluidsbelasting wegverkeerslawaai op de appartementen inzichtelijk te maken en te toetsen aan de grenswaarden conform de Wgh.

De geluidsbelasting op de appartementen bedraagt ten gevolge van de weg Peelo ten hoogste Lden = 53 dB (inclusief aftrek artikel 110g Wgh), waarmee de voorkeursgrenswaarde van Lden = 48 dB wordt overschreden.

De geluidsbelasting op de appartementen bedraagt ten gevolge van de weg Peelo Oost ten hoogste Lden = 45 dB (inclusief aftrek artikel 110g Wgh), waarmee wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

Daar de geluidsbelasting ten gevolge van de weg Peelo meer bedraagt dan de voorkeursgrenswaarde van Lden = 48 dB, zijn in dit onderzoek bron- en/of overdrachtsmaatregelen overwogen. De geluidsbelasting kan worden gereduceerd tot de voorkeursgrenswaarde door langs de weg Peelo een 4,5 meter hoog en circa 115 meter lang geluidsscherm te plaatsen.

Indien het bevoegd gezag overdrachtsmaatregelen als niet doelmatig aanmerkt, dient het college van B&W van de gemeente Assen te worden verzocht om een hogere waarde van Lden = 53 dB (inclusief aftrek artikel 110g Wgh) vast te stellen ten gevolge van de weg Peelo.

Hierbij zal tevens aangetoond moeten worden dat de geluidswering van de gevels voldoet aan het Bouwbesluit en de geluidsbelasting binnen de appartementen voldoet aan de grenswaarden van de Wet geluidhinder. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de gecumuleerde geluidsbelasting exclusief aftrek artikel 110g Wgh.

Stedenbouwkundig en ruimtelijk is het niet gewenst om maatregelen te nemen daarom zal het college worden voorgesteld een hogere waarde te verlenen.

Conclusie

Na het verlenen van een hogere waarde voor het wegverkeerslawaai zijn er geen belemmeringen vanuit het aspect geluid.

4.6 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) heeft op twee wijzen betrekking op procedures op basis van de Wro. Ten eerste moet bij de belangenafweging ten behoeve van een zorgvuldige besluitvorming worden nagegaan of een partij zoals een agrarisch bedrijf niet onevenredig in haar (bedrijfs)belangen wordt geschaad door de realisatie van een bestemmingsplan. Ten tweede speelt de geurbelasting een rol bij de beoordeling of in het kader van een goede ruimtelijke ordening een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd.

In de nabije omgeving van het plangebied zijn geen agrarische bedrijven aanwezig. Met de voorgenomen ontwikkeling worden er geen agrarische bedrijven belemmerd in de bedrijfsvoering. Ook is in het kader van geur van agrarische bedrijven een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd.

Geurhinder afkomstig van (niet-agrarische) bedrijven is een integraal onderdeel van het aspect milieuzonering dat in paragraaf 4.6 is behandeld.

Conclusie

Bij de voorgenomen ontwikkeling zijn er geen belemmeringen vanuit het aspect geur.

4.7 Externe veiligheid

De risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door productie, opslag, transport en gebruik van gevaarlijke stoffen moeten tot een aanvaardbaar minimum worden beperkt. Hiervoor zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) regels gesteld. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten (artikel 1 van het Bevi). Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen en kinderopvang- en dagverblijven. Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen.

Bij de beoordeling van externe veiligheid in relatie tot de ruimtelijke ordening worden twee soorten risico's onderscheiden; plaatsgebonden risico (PR) en groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt als een kans per jaar en wordt verbeeld in een vaste norm (PR 10-6). Bij het groepsrisico gaat het om de cumulatieve kansen per jaar dat een aantal personen overlijdt als gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting of een transportas, waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Voor het groepsrisico bestaat geen wettelijke norm waaraan getoetst wordt. In plaats daarvan wordt getoetst aan de oriëntatiewaarde van het groepsrisico.

Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen moet onderzocht worden of voldoende afstand in acht wordt genomen tussen (beperkt) kwetsbare objecten enerzijds en risicovolle inrichtingen anderzijds vanwege het plaatsgebonden risico. Tevens moet onderzocht worden of (beperkt) kwetsbare objecten binnen het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen liggen, en zo ja, wat dan de bijdrage is aan het groepsrisico.

Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid ('Indeling Leidraad maatramp') zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang. Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking tot:

  • inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.

Inrichting

De risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daartoe zijn in het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (hierna: Bevi) regels gesteld.

Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen dient te worden onderzocht:

  • Of voldoende afstand in acht wordt genomen tussen (beperkt) kwetsbare objecten enerzijds en risicovolle inrichtingen anderzijds in verband met het plaatsgebonden risico.
  • Of (beperkt) kwetsbare objecten liggen binnen in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen en zo ja, wat de bijdrage is aan het groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een plaats buiten een inrichting zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Voor kwetsbare objecten geldt een plaatsgebonden risico PR 10-6 en voor beperkt kwetsbare objecten geldt een richtwaarde voor het plaatsgebonden risico PR 10-6.

Het groepsrisico bestaat uit de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In de directe nabijheid van het plangebied liggen geen Bevi-inrichtingen. Er zijn in dit kader dan ook geen externe veiligheidseffecten waarmee rekening moet worden gehouden.

Buisleiding

Bij het plangebied ligt een buisleiding waardoor vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.

Uit de provinciale risicokaart blijkt dat aan de westzijde van het Herepad een hogedruk gasleiding van de Gasunie loopt (leiding N-521-40). Op de volgende afbeelding is de ligging van de leiding weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.07BP20141300A-C001_0010.jpg"

Afbeelding: Ligging hogedrukaardgastransportleiding

Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een onderzoek naar externe veiligheid uitgevoerd (Regionale Uitvoeringsdienst Drenthe, Onderzoek Externe Veiligheid - Risicoanalyse Bestemmingsplan 'Hof van Assen', van 6 mei 2014). In Bijlage 3 is dit onderzoek opgenomen.

Geadviseerd wordt om de belemmeringenstrook 2 x 5 meter breed, van de aardgasleiding N-521-40 in het bestemmingsplan op te nemen. Echter, deze belemmeringenstrook ligt buiten het plangebied. Daarom is de belemmeringenstrook niet opgenomen in het bestemmingsplan.

Plaatsgebonden risico: Binnen het plangebied ligt de 10-6 risicocontour van de gasleiding op de buisleiding en dus bevinden binnen deze 10-6 risicocontouren zich geen (beperkt) kwetsbare objecten en conform de wetgeving (Besluit externe veiligheid buisleidingen) zijn er dus geen knelpunten (saneringsgevallen).

Groepsrisico: De uitbreiding van het aantal aanwezigen door het zorggebouw leidt tot enige toename van het groepsrisico. Het groepsrisico (ten opzichte van de fN-curve) voor de aardgastransportleiding ligt in de nieuwe situatie ruim onder de oriëntatiewaarde. Er is dus sprake van een acceptabele situatie qua hoogte groepsrisico.

Verantwoordingsplicht groepsrisico: Omdat er sprake is van toename van het aantal mensen in de nieuwe situatie (ten opzichte van de feitelijke situatie), zal er onder andere aandacht moeten worden geschonken aan de zelfredzaamheid en hulpverlening. De Veiligheidsregio Drenthe zal inhoudelijk in haar advies dit item uiteenzetten.

Aanwezigheid mensen binnen de 100% letaliteitszone: De gasleiding heeft een zogenaamde 100% letaliteitszone van 40 meter aan weerszijden van de gasleiding (zie figuur 5.4 van het onderzoek), waar de kans bestaat dat alle aanwezigen kunnen komen te overlijden bij een ongeval met de gasleiding.

Vergelijking met geldende planologisch-juridische situatie: Op basis van de planologisch-juridische situatie is reeds een woonzorgcomplex toegestaan in het plangebied. Aangezien de bouwplannen van het complex zijn veranderd, is het voorliggende bestemmingsplan opgesteld. In de toekomstige situatie is de bebouwing van het woonzorgcomplex op ongeveer dezelfde afstand van de leiding gesitueerd.

Ten opzichte van de geldende planologisch-juridische situatie zal het groepsrisico niet toenemen en is een verantwoording van een toename van het groepsrisico niet aan de orde.

Er blijft een restrisico dat er slachtoffers kunnen vallen ondanks de genomen maatregelen. Uit het bovenstaande blijkt dat de risico’s aanvaardbaar en verantwoord worden geacht.

Vervoer gevaarlijke stoffen

In de nabijheid van het plangebied lopen wegen waarover geen of relatief weinig vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Deze wegen vormen dus geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen. Op grote afstand van het plangebied loopt de spoorlijn Groningen-Zwolle waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Het invloedsgebied van het spoortraject ligt ver weg van het plangebied en een risicoberekening van het groepsrisico is daarom niet nodig. Er zijn in dit kader dan ook geen externe veiligheidseffecten waarmee rekening moet worden gehouden.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het voorliggende bestemmingsplan.

4.8 Luchtkwaliteit

Voor luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen. In deze wet en de daarop gebaseerde regelingen - Besluit NIBM (luchtkwaliteitseisen) en Regeling NIBM (luchtkwaliteitseisen) - is getalsmatig vastgelegd dat bepaalde projecten 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor stikstof (NO2)en fijnstof (PM10) In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Vooralsnog geldt dat:

  • voor woningbouwlocaties met minder dan 1.500 woningen (met één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (met twee gelijke ontsluitingswegen) geen beoordeling op luchtkwaliteit hoeft plaats te vinden;
  • voor infrastructuur dat bij minder dan 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie) ook geen beoordeling op luchtkwaliteit hoeft plaats te vinden;
  • voor kantoorlocaties is dat bij minder dan 100.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, of 200.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen.

Bijzondere aandacht verdient verder het op 16 januari 2009 in werking getreden Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen). Met deze AMvB wordt de bouw van zogenaamde gevoelige bestemmingen in de buurt van rijks- en provinciale wegen beperkt. Daarvoor voorziet het besluit in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is. Aan weerszijden van rijkswegen 300 meter en 50 meter langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg). Waar in een dergelijk onderzoekszone de grenswaarden voor fijn stof of stikstofdioxide worden overschreden, mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen. Indien (dreigende) normoverschrijding niet aan de orde is, dan is er ook geen bouwverbod voor gevoelige bestemmingen binnen de onderzoekszone. Wel moet in die situaties de locatiekeuze goed gemotiveerd worden. Dat gebeurt al in de context van de goede ruimtelijke ordening.

De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming: scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.

Onderzoek

Assen heeft een eigen milieuverkeerskaart. Uit het model blijkt dat nergens in Assen overschrijding van de grenswaarden optreedt. Verder maakt het bestemmingsplan ten opzichte van de geldende planologisch-juridische situatie geen nieuwe ontwikkeling mogelijk, die van grotere omvang is dan wat hiervoor in de inleiding is aangegeven. Daarom wordt geconcludeerd dat de luchtkwaliteit niet 'in betekenende mate' verslechtert. Op grond van de Wet luchtkwaliteit bestaat geen aanleiding voor een naar onderzoek naar luchtkwaliteit.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het voorliggende bestemmingsplan.

4.9 Bodem

Voordat een bestemmingsplan kan worden vastgesteld, moet aangetoond zijn dat de bodem- en grondwaterkwaliteit geschikt zijn voor het toekomstige gebruik.

Onderzoek

De in paragraaf 3.5.7 getoonde figuur toont de bodemkwaliteitskaart met de gemiddelde bodemkwaliteit in het plangebied.

Het plangebied is in 2006 onderzocht in het kader van een grondtransactie (Tauw, Verkennend bodemonderzoek ter plaatse van de Groene Dijk ZZ te Assen met kenmerk R001-4440566DAR-afr-V01-NL, van 15 maart 2006). Destijds zijn in de grond geen verhoogde waarden gemeten. In het grondwater zijn de parameters chroom en zink licht verhoogd gemeten.

In 2013 heeft een actualiserend onderzoek plaatsgebonden in verband met de aankoop/verkoop van de gronden (Tauw, Actualiserend bodemonderzoek locatie hoek Herepad-Groene Dijk ZZ (Hof van Assen) te Assen met kenmerk R001-1219734PKN-nva-V01-NL, van 12 november 2013). Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 4.

Op basis van de resultaten wordt geconcludeerd dat de bodem ter plaatse van de onderzoekslocatie nagenoeg vrij is van verontreinigingen. Aangegeven is dat er geen milieuhygienische belemmeringen bestaan voor de voorgenomen aankoop/verkoop. Uit het onderzoek blijkt dat:

  • In de grond zintuiglijk geen waarnemingen zijn gedaan die kunnen duiden op een verontreiniging.
  • In de grond analytisch geen van de geanalyseerde stoffen in verhoogde mate zijn gemeten.
  • De grond is vrij toepasbaar op basis van de normen van het Besluit bodemkwaliteit.
    In het grondwater sprake is van een lichte verontreiniging met barium.

De resultaten voortkomend uit dit onderzoek komen overeen met de resultaten van het bodemonderzoek uit 2006.

In algemene zin wordt opgemerkt dat het onderhavige onderzoek een algemeen beeld schetst van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem. Bij het uitvoeren van grondverzet dient men dan ook alert te zijn op mogelijk plaatselijk voorkomende zintuiglijke afwijkingen.

Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor het voorliggende bestemmingsplan.

4.10 Archeologie

De gemeente Assen heeft als onderdeel van het archeologiebeleid een beleidskaart opgesteld. Op basis van de archeologische verwachtingskaart, de geïnventariseerde vindplaatsen, het overzicht van alle (archeologisch) onderzochte terreinen en de beleidsrichtlijnen van de provincie Drenthe voor de terreinen die als 'provinciaal belang archeologie' zijn aangemerkt is de beleidsadvieskaart opgesteld. Op de beleidsadvieskaart zijn de beleidskeuzes van de gemeente Assen weergegeven. Alle elementen hebben een eigen kleurcode gekregen. In de legenda van de kaart zijn hieraan archeologische adviezen gekoppeld. De kaart is dus het instrument om in het geval van ruimtelijke ingrepen te bekijken of archeologisch onderzoek dient plaats te vinden voordat een vergunning kan worden afgegeven.

Onderzoek

Op basis van de archeologische beleidsadvieskaart geldt het volgende:

  • Aan de noordzijde geldt voor een deel van de locatie een 'hoge of middelhoge verwachting'. Bij ingrepen groter dan 1.000 m2 en dieper dan 30 cm -mv is archeologisch onderzoek nodig.
  • Het overige deel van het plangebied heeft een 'lage verwachting'. Hierbij is geen onderzoek noodzakelijk, wel geldt een meldingsplicht voor eventuele vondsten.

In het deel van het plangebied met een 'hoge of middelhoge verwachting' is ter plekke de bodem al behoorlijk geroerd. Daarbij ligt er al een planologische bouwmogelijkheid. De huidige planologische mogelijkheid samen met de nieuwe beoogde bebouwing bij elkaar opgeteld, zijn niet meer dan de 1.000 m2. Bovendien zal het deel van het gebouw dat binnen deze verwachtingswaarde ligt, niet meer zijn dan 1.000 m2. Een archeologisch onderzoek wordt daarom niet nodig geacht.

De vrijstelling van archeologisch onderzoek ontslaat iemand niet van de plicht archeologische vondsten te melden conform de Monumentenwet 1988, artikel 53. Als bij het uitvoeren van de ingrepen toch grondsporen en/of archeologische vondsten worden aangetroffen, dan moet hiervan direct melding gemaakt worden bij de provinciaal archeoloog.

Conform de archeologische beleidsadvieskaart wordt op de verbeelding een dubbelbestemming voor archeologie opgenomen voor het deel met de 'hoge of middelhoge verwachting'.

Conclusie

Vanuit het aspect archeologie zijn er geen belemmeringen voor het voorliggende bestemmingsplan.

4.11 Cultuurhistorie

De rijksmonumenten worden beschermd door de Monumentenwet (1988). Met monumenten worden alle 'onroerende zaken' bedoeld. Naast rijksmonumenten worden op provinciaal niveau en gemeentelijk niveau monumenten aangewezen op grond van de respectievelijk provinciale- en gemeentelijke monumentenverordening.

Naast monumenten, vallen onder 'cultuurhistorie' ook 'historische geografie' en 'historische (steden)bouwkundige waarden'.

Onderzoek

In het plangebied zijn geen cultuurhistorisch waardevolle objecten, en dus ook geen monumentale objecten, aanwezig. Nabij het plangebied ligt het Herepad. Dit is een historische structuur en wordt behouden. Het pad wordt de drager van ontwikkeling, waarbij hoogbouw parallel aan het Herepad is gepositioneerd.

Conclusie

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling zijn er geen belemmeringen vanuit het aspect cultuurhistorie.

4.12 Ecologie

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied in het kader van bijvoorbeeld de Natura 2000-gebieden. Gebiedsgericht beleid vindt onder meer plaats op basis van de Ecologische Hoofdstructuur. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. De Flora- en faunawet gaat uit van het 'nee-tenzij' principe, waarbij de mogelijkheid wordt geboden bepaalde ingrepen toe te staan middels ontheffing of vrijstelling. Daarnaast kent de wet een zorgplichtbepaling voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leef- omgeving. In die bepaling staat: "Een ieder neemt voldoende zorg in acht voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving". Handelingen die nadelige gevolgen voor flora en fauna kunnen veroorzaken, moeten achterwege gelaten worden of zoveel mogelijk worden beperkt of ongedaan gemaakt."

Gebiedsbescherming

Natuurbeschermingswet

Vanaf oktober 2005 vindt de gebiedsbescherming in Nederland plaats via de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998. De Natuurbeschermingswet kent de volgende beschermde gebieden:

  • Natura 2000-gebieden (Vogel- en habitatrichtlijngebieden);
  • beschermde natuurmonumenten (louter relevant voor zover niet tevens als Natura 2000 gebied aangewezen).

Natura 2000-gebieden: Voor beschermde Natura 2000-gebieden geldt dat voor projecten en handelingen geen verslechtering van de kwaliteit van de habitats of een verstorend effect op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen mag optreden. Binnen de Natura 2000-gebieden zijn de Vogelrichtlijngebieden en Habitatrichtlijngebieden te onderscheiden. De Vogelrichtlijn heeft tot doel alle in het wild levende vogelsoorten op het grondgebied van de EU te beschermen. De Habitatrichtlijn is zowel gericht op de bescherming van soorten als natuurlijke habitats. In de omgeving van de stad Assen liggen enkele Natura 2000-gebieden; het Fochteloërveen, het Witterveld en de Drentsche Aa. Het plangebied ligt niet in of nabij deze gebieden. De afstand tot het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied, in dit geval het gebied 'Drentsche Aa-gebied', bedraagt circa 3 kilometer.

Beschermde natuurmonumenten: Beschermde natuurmonumenten hebben als doel om gebieden met een natuurwetenschappelijke of landschappelijke betekenis te vrijwaren tegen ingrepen. Het kan gaan om gebieden met zeldzame plant- en/of diersoorten, maar ook om gebieden die door hun ontstaansgeschiedenis, bodembouw of landschappelijke schoonheid waardevol zijn. In het plangebied bevindt zich geen beschermd natuurmonument. Voor dit plan hoeft hier niet verder op worden ingegaan.

Ecologische Hoofdstructuur en Nationaal Landschap

Daarnaast is sprake van gebiedsgericht beleid op basis van aanwijzing als Ecologische Hoofdstructuur en als Nationaal Landschap.

Ecologische Hoofdstructuur: De provincie heeft de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) als beleidsregel vastgesteld. De EHS is opgebouwd uit kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en verbindingszones. Kerngebieden kunnen bestaan uit natuurgebieden, bossen, landgoederen en ecologisch waardevolle cultuurlandschappen. Teneinde de ecologische waarde van deze gebieden duurzaam in stand te kunnen houden en de ruimtelijke samenhang te verzekeren, kan het nodig zijn landbouwgronden tot natuurgebied om te vormen (natuurontwikkeling) en ecologische verbindingszones te realiseren. De provincie wil de EHS uiterlijk in 2018 hebben aangelegd. Het plangebied ligt niet in of in de nabijheid van de EHS. De meest nabijgelegen EHS ligt op een afstand van circa 1,8 kilometer ten westen van het plangebied.

Nationaal Landschap: Nationale Landschappen zijn gebieden met (inter)nationaal zeldzame of unieke landschapskwaliteiten en in samenhang waarmee bijzondere, natuurlijke en recreatieve kwaliteiten. De opgave voor deze Nationale Landschappen is het behouden, duurzaam beheren en waar mogelijk versterken van de bijzondere kwaliteiten. In de omgeving van Assen bevinden zich enkele gebieden die zijn aangewezen als Nationaal Landschap. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Nationaal Landschap en ligt tevens niet in de directe nabijheid van een Nationaal Landschap.

Conclusie

Gezien de afstand van het plangebied tot het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied en de Ecologische Hoofdstructuur, de ligging in een bebouwd gebied met bijbehorende infrastructuur, maar vooral ook de aard en de beperkte aanpassingen ten opzichte van de geldende planologisch-juridische situatie is geen ecologisch onderzoek nodig. De beperkte, kleinschalige voorgenomen ontwikkeling heeft geen negatieve effecten op Natura 2000-gebieden en de Ecologische Hoofdstructuur.

Soortenbescherming

Sinds 1 april 2002 regelt de Flora- en faunawet de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren (beschermde flora- en faunasoorten). Ruimtelijke ontwikkelingen kunnen tot gevolg hebben dat beschermde soorten in het gedrang komen. Als dergelijke soorten aanwezig zijn en door de
voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling bedreigd worden, moet een ontheffing aangevraagd worden.

Op de locatie is een quickscan flora en fauna uitgevoerd (Arcadis, Quickscan Flora- en faunawet Marsdijk I Assen, van 23 november 2006). In Bijlage 5 is het onderzoek opgenomen.

Uit het onderzoek blijkt het volgende:

  • In het gebied komen vogels, grondgebonden zoogdieren en mogelijk overwinterende amfibieën voor die door de Flora- en faunawet worden beschermd.
  • Strijdigheden met algemene verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet kunnen hier worden voorkomen door de werkzaamheden uit te voeren buiten het broedseizoen van vogels. Omdat de toekomstige situatie is voorzien van een rijke groenstructuur resteert voldoende nestgelegenheid voor al de nu aanwezige soorten.
  • Niet alle schade is te vermijden, waardoor voor zoogdieren en mogelijk voor amfibieën verbodsbepalingen worden overtreden. Voor de (mogelijk)aanwezige licht beschermde zoogdieren en amfibieën geldt een vrijstelling.
  • Een ontheffing is voor dit project niet nodig. Wel blijft voor alle aanwezige soorten de zorgplicht gelden.

De aanbevelingen zijn:

  • Verplicht: Verstoring van broedvogels dient te allen tijde voorkomen te worden. Dit houdt in dat in elk geval het kappen en rooien van bomen verplicht buiten het broedseizoen (15 maart - 15 juli) opgestart dient te worden. Verstorende werkzaamheden mogen alleen doorlopen tot in het broedseizoen indien voldoende afstand tot broedlocaties bewaard wordt.
  • Suggestie: Wanneer de planning van de werkzaamheden dit toelaat, kan worden overwogen de (grond)werkzaamheden uit te voeren buiten de voortplantingsperiode (maart tot augustus) van de aanwezige zoogdiersoorten. Zo kan schade aan deze soortgroep geminimaliseerd worden.

Uit het onderzoek volgt dus dat een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet voor dit project niet nodig is. De werkzaamheden zullen buiten het broedseizoen van vogels worden uitgevoerd. Voor het overige wordt verwezen naar bijgevoegd onderzoek.

De plannen voor het woonzorgcomplex zijn inmiddels veranderd ten opzichte van de uitgangspunten waarvan in het onderzoek werd uitgegaan. Het plangebied een stuk kleiner dan het gebied wat destijds is onderzocht. Het bosje wat ten zuiden van de voorgenomen bebouwing ligt, blijft gehandhaafd. Het gaat verder alleen om grasland met nog één solitaire boom, die mogelijk moet worden verwijderd. Bij de uitvoering zal hiervoor een vergunningaanvraag voor kap worden ingediend. Ten aanzien van het grasland zijn geen broedgegevens bekend, maar als er buiten het broedseizoen gewerkt wordt is dat ook geen probleem. Voor vleermuizen blijven vliegroutes gehandhaafd en heeft de ontwikkeling weinig effect op hun foerageren. De gemeente heeft op basis hiervan geconcludeerd dat er geen verder onderzoek nodig is.

Conclusie

Vanuit het aspect ecologie zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.13 Leidingen

Langs de westzijde van Assen lopen, parallel aan de A28, een 220 kV- en een 110 kV-hoogspanningslijn van Tennet. Deze lijnen lopen vanaf de zuidelijke gemeentegrens naar het trafostation Zeyerveen ten noordwesten van Assen. De 220 kV-lijn loopt vervolgens door naar Groningen en de 110 kV lijn buigt af richting woonwijk Marsdijk, waar deze eindigt op het trafostation Marsdijk. Deze laatste lijn loopt vlak langs het plangebied en eindigt op het trafostation direct ten zuiden van het plangebied. In het onderzoek naar externe veiligheid is hier ook op ingegaan (Regionale Uitvoeringsdienst Drenthe, Onderzoek Externe Veiligheid - Risicoanalyse Bestemmingsplan 'Hof van Assen', van 6 mei 2014). In Bijlage 3 is dit onderzoek opgenomen.

Uit het onderzoek blijkt dat de indicatieve zone op een ruime afstand van de voorgenomen bebouwing ligt en dus geen implicaties geeft voor de ruimtelijke planvorming. Wel ligt het over de voorgenomen waterberging. Hier worden geen bebouwing of andere gevoelige functies toegestaan. In verband met de hoogspanningslijn wordt een dubbelbestemming opgenomen.

Conclusie

Het aspect dat leidingen op bestemmingsplanniveau niet leiden tot een belemmering van de voorgenomen ontwikkeling.

4.14 Milieueffecten

Het opstellen van een milieueffectrapportage (MER) en het doorlopen van de bijbehorende m.e.r.-procedure is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid die kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Dit is geregeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Er zijn drie onafhankelijke sporen die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht:

  • a. Uit toetsing aan de hand van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) blijkt dat het plan of besluit voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen hebben voor het milieu. In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten planMER-plichtig, besluitm.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelings-plichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Voor (bestemmings)plannen dient te worden getoetst aan de activiteiten en drempelwaarden van onderdeel D van de bijlage bij het besluit m.e.r.. In het geval de activiteit genoemd wordt in onderdeel D, maar die onder de drempelwaarden vallen, dan is een 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' nodig. Bij de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' dient te worden getoetst of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden uitgesloten. De toetsing dient te worden gedaan aan de hand van de criteria uit Bijlage III bij de Europese richtlijn m.e.r. (kenmerk project, plaats project en kenmerk potentieel effect). Indien belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten, dan is niet alsnog een (plan)m.e.r. (-beoordeling) op grond van het Besluit m.e.r. noodzakelijk.
  • b. In het geval van een (bestemmings)plan: indien een 'passende beoordeling' op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 voor dit plan verplicht is vanwege de in het plan opgenomen activiteiten. Een passende beoordeling is verplicht indien significante negatieve effecten op Natura 2000-gebieden niet zijn uit te sluiten;
  • c. Wanneer Provinciale Staten in haar provinciale milieuverordening activiteiten hebben aangewezen, aanvullend op de activiteiten in het Besluit m.e.r., die kunnen leiden tot m.e.r.-plicht.

Toets MER-plicht

Het bestemmingsplan biedt een juridische-planologische regeling voor het woonzorgcomplex. De activiteit die mogelijk wordt gemaakt valt onder categorie 'D 11.2 de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. De drempelwaarden van de betreffende categorie worden niet overschreden of zijn niet van toepassing (2.000 of meer woningen). Dit betekent dat een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te worden uitgevoerd. Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt of niet alsnog een m.e.r.-procedure op grond van het Besluit m.e.r. moet worden doorlopen. In de volgende paragraaf is de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' behandeld.

De afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied (Drentsche Aa-gebied) bedraagt circa 3 kilometer. Gelet op de afstand, de tussenliggende barrières en vooral ook de aard en de beperkte aanpassingen ten opzichte van de geldende planologisch-juridische situatie is geoordeeld dat is uit te sluiten dat er significante negatieve effecten optreden op het Natura 2000-gebied. Dit betekent dat er geen 'passende beoordeling' op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 voor dit plan verplicht is en er derhalve, via dit spoor, ook geen sprake is van een planMER-plicht.

De Provinciale Staten van Drenthe hebben momenteel geen activiteiten aangewezen die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht. Derhalve is er via dit spoor ook geen sprake van een planMER-plicht voor dit bestemmingsplan.

Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Zoals in de vorige paragraaf is aangegeven, is een vormvrije m.e.r.-beoordeling altijd nodig als een besluit of plan wordt voorbereid over activiteiten die voorkomen op de D-lijst en die onder de drempelwaarden liggen. Dit is het geval bij het voorliggend bestemmingsplan. Bij de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te worden getoetst of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden uitgesloten. De toetsing dient te worden gedaan aan de hand van de criteria uit Bijlage III bij de Europese richtlijn m.e.r. (kenmerk project, plaats project en kenmerk potentieel effect).

Gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten is geoordeeld dat er geen belangrijke negatieve milieugevolgen zullen optreden in vergelijking met de geldende planologisch-juridische situatie. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten, zoals deze in de voorgaande paragrafen zijn opgenomen. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen m.e.r.-procedure noodzakelijk op grond van het Besluit m.e.r.

Conclusie  

Dit bestemmingsplan maakt geen activiteiten mogelijk die grote nadelige gevolgen hebben voor het milieu. Het opstellen van een milieueffectrapportage (MER) en het doorlopen van de bijbehorende m.e.r.-procedure is dan ook niet verplicht. Er is daarom geen MER nodig.

Hoofdstuk 5 Toelichting op de regels

5.1 Inleiding

In de planopzet is aansluiting gezocht bij de 'Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012' (SVBP 2012).

De planregels geven inhoud aan de op de verbeelding gegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet mogen worden gebruikt en wat en hoe er gebouwd mag worden. Bij de opzet van de regels is het aantal bepalingen zo beperkt mogelijk gehouden. Alleen datgene is geregeld, wat werkelijk noodzakelijk is.

De bij dit plan behorende planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:

  • 1. Inleidende regels.
  • 2. Bestemmingsregels.
  • 3. Algemene regels.
  • 4. Overgangs- en slotregels.

In hoofdstuk 1 worden de in de planregels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen moeten worden gemeten.

In hoofdstuk 2 zijn specifieke regels opgenomen voor de op de verbeelding gegeven
bestemmingen. De artikelen bestaan uit een bestemmingsomschrijving en bouwregels, en eventueel uit een nadere eisenregeling. De bestemmingsomschrijving is bepalend voor het gebruik van de grond.

De hoofdstukken 3 en 4 bevatten regels die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen. Conform de SVBP zijn deze in afzonderlijke hoofdstukken ondergebracht.

5.2 Nadere toelichting op de bestemmingen

Hieronder worden de relevante bestemmingen toegelicht.

Bestemming 'Wonen - Zorg'

Voor het woonzorgcomplex is de bestemming 'Wonen - Zorg' opgenomen.

Van de begrippen woongebouw en bijzondere woonvorm zijn begripsbepalingen opgenomen.

Bij verzorgende voorzieningen kan gedacht worden aan een centrale keuken, een receptie, een wasserij, een restaurant en een ontspanningsruimte maar ook aan voorzieningen zoals een kapper, een pedicure en een loket van een zorgverzekeraar.

Op het terrein moeten voldoende parkeervoorzieningen worden gerealiseerd.

Voor de luifel is een specifieke aanduiding opgenomen.

Bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied'

Ten behoeve van het woonzorgcomplex wordt een verkeersontsluiting gerealiseerd. In paragraaf 4.3 is dit aan de orde gekomen. Hiervoor is de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' opgenomen. De gronden met deze bestemming zijn hoofdzakelijk bedoeld als ontsluitingsfunctie voor aanliggende gronden met een andere bestemming.

Ten aanzien van de verkeersfunctie zal het plan voldoende flexibel worden ingericht om toekomstige verkeerskundige aanpassingen van beperkt ingrijpende aard, zoals het aanpassen van kruispunten of het herinrichten van straten, zonder planwijziging te kunnen realiseren.

Bestemming 'Water'

Voor de ontwikkeling van de gehele ontwikkellocatie wordt een waterberging gerealiseerd. De locatie waar de waterberging wordt gerealiseerd, heeft de bestemming 'Water' gekregen.

Het waterschap is in het kader van de watertoets in een vroegtijdig stadium bij het bestemmingsplanproces betrokken. Uitgangspunt is dat door vaststelling van het bestemmingsplan de waterhuishoudkundige situatie (zowel kwalitatief als kwantitatief) ter plaatse en/of in de omgeving niet mag verslechteren, maar juist dient te worden verbeterd.

Dubbelbestemming 'Leiding - Gas'

In deze regel zijn alle gronden die aangewezen zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, voor ondergrondse energie- en transportleidingen.

Dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanning'

In deze regel zijn alle gronden die aangewezen zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, voor de bovengrondse hoogspanningslijn.

Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1'

Voor het plangebied geldt deze archeologische verwachting voor het beekdal voor een strookje in het noorden van het plangebied. Op basis van de gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart geldt voor deze strook een hoge of middelhoge archeologische verwachting (zie paragraaf 4.10). Deze bepaling is opgenomen uit een oogpunt van plansystematiek. Omdat de oppervlakte van het te realiseren woonzorgcomplex dat gelegen is binnen de dubbelbestemming, kleiner is dan 1.000 m2, is de verwachting dat deze dubbelbestemming niet leidt tot nadere vergunningen.

Hoofdstuk 6 Financiële uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient, op grond van artikel 3.1.6. lid 1 dub f van Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan.

6.2 Verantwoording over inzet van een exploitatieplan

Het plan voorziet in het mogelijk maken van de bouw van een woonzorgcomplex. Dit valt onder de bouwplannen zoals bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Daarom bestaat in principe de verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd en er geen nadere eisen en verplichte fasering noodzakelijk zijn.

Het perceel is nog in eigendom van de gemeente. Er is een anterieure overeenkomst gesloten. De gronduitgifte wordt gedaan door de gemeente aan de zorggroep. De overdracht vindt plaats als het bestemmingsplan is vastgesteld.

6.3 Planschadeaspecten

Ingevolge artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) kent het college van burgemeester en wethouders aan degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden welke niet is verjaard, als gevolg van een in het tweede lid van artikel 6.1 genoemde oorzaak, op aanvraag een tegemoetkoming toe, voorzover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd. Voor eventuele waardevermindering geldt een eigen risico van 2%. Genoemde oorzaken zijn onder andere een bepaling van een bestemmingsplan of inpassingsplan, een planwijziging of een planuitwerking, onderscheidenlijk een afwijking of een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6 Wro (binnenplanse wijziging of afwijking).

De criteria voor de toekenning van planschadevergoeding zijn ontwikkeld in de jurisprudentie. Daaruit blijkt dat sprake kan zijn van voor vergoeding in aanmerking komende planschade ingeval van bijvoorbeeld:

  • het ontstaan van een onevenredige inbreuk op de privacy van belanghebbende door nabije (woon)bebouwing;
  • het vervallen dan wel onevenredig beperken van een voor de onroerende zaak waardebepalend vrij uitzicht;
  • een onevenredige verslechtering van de bereikbaarheid; een onevenredige beperking van de mogelijkheden tot uitoefening van een beroep of bedrijf;
  • een beperking van de bouwmogelijkheden;
  • de uit een planologische mutatie voortvloeiende blijvende verslechtering van milieuomstandigheden (geluid, geur, trilling of andere overlast);
  • een algemene verslechtering van de situeringwaarde van een onroerende zaak veroorzaakt door omgevingsverslechtering.

Het perceel waarop de ontwikkeling plaatsvindt is eigendom van de gemeente. Zoals aangegeven, vindt de overdracht van de gronden aan de zorggroep plaats als het bestemmingsplan is vastgesteld. De eventuele schade als gevolg van de realisatie van het complex komt voor de rekening van de gemeente.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Overleg

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet in het kader van het overleg als bedoeld in art. 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening overleg worden gepleegd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

Het voorontwerpbestemmingsplan 'Hoekbree' is aan de daartoe aangewezen instanties toegezonden. De overlegreacties en de beantwoording daarvan zijn in Bijlage 6 opgenomen. Tevens is daarbij vermeld of de overlegreacties aanleiding hebben gegeven om het voorliggende bestemmingsplan aan te passen.

7.2 Inspraak

Op basis van de gemeentelijke inspraakverordening is inspraak niet verplicht. Rekening houdend met de beperkte aanpassingen ten opzichte van de geldende planologisch-juridische situatie is geen mogelijkheid tot inspraak geboden. In het kader van de bestemmingsplanprocedure is een ieder in de gelegenheid om een zienswijze in te dienen

Het ontwerpbestemmingsplan 'Hoekbree' heeft gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegen. De resultaten van de zienswijzen zijn in Bijlage 7 opgenomen. Tevens is vermeld of de zienswijzen aanleiding geven om het voorliggende bestemmingsplan aan te passen.

maart 2015.