direct naar inhoud van 4.12 Vormvrije m.e.r.-beoordeling
Plan: GGZ / Diepstroeten 1e fase 2012
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0106.03BP2012GGZ-C001

4.12 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Inleiding  

Per 1 april 2011 is het Besluit milieueffectrapportage gewijzigd. Eén van de belangrijkste wijzigingen in het Besluit is de invoering van een vormvrije m.e.r.-beoordeling voor activiteiten die genoemd worden in het Besluit milieueffectrapportage (kolom 1 van de D-lijst), maar onder de daar genoemde drempelwaarden liggen. Een stedelijk ontwikkelingsproject staat omschreven in het Besluit onder D 11.2) en houdt het volgende in:

  • de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen (kolom 1);
  • In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
      • a. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
      • b. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
      • c. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer

De mogelijke ontwikkelingen in dit bestemmingsplan blijven weliswaar ruim onder de aangegeven drempelwaarden (kolom 2), maar op grond van de wetgeving is alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling noodzakelijk. In dat kader is een vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld, waarin in principe voor alle milieuaspecten moet worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke nadelige milieugevolgen. Deze maakt onderdeel uit van de toelichting van het bestemmingsplan (art. 2 lid 5 van het Besluit milieueffectrapportage).

Onderzoek  

Bij de beoordeling of een project belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben, is rekening gehouden met de criteria in Bijlage III bij de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling (richtlijn 85/337/EEG). De hoofdcriteria zijn:

  • 1. kenmerken van de projecten;
  • 2. plaats van de projecten;
  • 3. kenmerken van het potentiële effect.

In deze paragraaf is beoordeeld, of het plan mogelijk belangrijke negatieve gevolgen kan hebben voor het milieu. Voor de beoordeling zijn de eerste en de derde criteria samengenomen: de kenmerken van de voorgenomen uitbreiding en de potentiële effecten, gegeven deze kenmerken.

Het bestemmingsplan heeft betrekking op een plangebied, dat in de kern van de stad Assen ligt. Het plangebied is voor het grootste gedeelte al gerealiseerd en grootschalige aanpassingen worden binnen de planperiode niet verwacht en/of mogelijk gemaakt. Een gedeelte van het plangebied maakt onderdeel uit van de provinciale EHS, deze gronden hebben de bestemming Natuur gekregen. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen gebouwd worden zodat de waarde van het gebied niet aangetast wordt. Ook ten aanzien van archeologische waarden is een beschermend regime opgenomen dat mogelijke archeologische restanten in de bodem beschermd.

Dit plangebied grenst niet aan Natura-2000 gebieden. Figuur 13 geeft de ligging van het plangebied ten opzichte van de Natura 2000-gebieden Drentsche Aa en Witterveld. Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe (grootschalige) ontwikkelingen mogelijk, zodat dit bestemmingsplan niet zal zorgen voor een verslechtering van deze gebieden. Ten westen van het plangebied ligt een groengebied (Asserbos), dat waardevol is voor de bewoners van de stad. Ook dit gebied zal geen nadelige invloed ondervinden van dit bestemmingsplan. Tenslotte is uit de verschillende onderzoeken naar de omgevingsaspecten, zoals beschreven in dit hoofdstuk, geen aspecten gebleken waaruit geconcludeerd kan worden dat er mogelijk sprake is van negatieve gevolgen waarvoor nader onderzoek in de vorm van een MER nodig zou zijn.

Conclusie

De conclusie van de m.e.r.-beoordeling is dat het plan op zich en in samenhang met andere plannen geen belangrijke negatieve gevolgen zal hebben voor de kenmerken van het gebied zelf en voor het woon- en leefmilieu in de omgeving. Er worden geen negatieve effecten verwacht vanwege de ligging van het plangebied ten opzichte van gevoelige gebieden.De overall conclusie is op grond hiervan dat geen belangrijke nadelige milieugevolgen worden verwacht en dat het opstellen van een MER niet noodzakelijk wordt geacht.