direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: Ruimtelijke onderbouwing VSO De Atlas te Assen
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0106.02OMG2015TREUB-C001

Ruimtelijke onderbouwing

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.02OMG2015TREUB-C001_0001.png"

Overzichtskaartje, bron: bing.com/maps

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De voorliggende ruimtelijke onderbouwing heeft betrekking op de nieuwbouw van De Atlas aan de Treubstraat in Assen. De Atlas is een school voor speciaal voortgezet onderwijs en valt onder het bestuur van RENN4. RENN4 is een schoolbestuur voor scholen in het (voortgezet) speciaal onderwijs in Noord Nederland. RENN4 biedt onderwijs aan leerlingen met specifieke onderwijszorg behoeftes.

Het plangebied is opgenomen in het bestemmingsplan Assen-Noord (vastgesteld op 14 oktober 2004). Het projectgebied heeft hierin de bestemming 'Maatschappelijke doeleinden'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.02OMG2015TREUB-C001_0002.png"

Uitsnede vigerend bestemmingsplan

De gewenste ontwikkeling is ten aanzien van de bouwhoogte en de ligging van het bouwvlak niet passend in het vigerende bestemmingsplan.

Om de gewenste ontwikkeling mogelijk te kunnen maken, dient ten behoeve van de procedure voor de aanvraag van een omgevingsvergunning (voor het afwijken van hetgeen is toegestaan in het vigerende bestemmingsplan) een ruimtelijke onderbouwing te worden opgesteld.

1.2 Leeswijzer

In het volgende hoofdstuk is het ruimtelijk beleid op rijksniveau, provinciaal en gemeentelijk niveau beschreven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de onderzoeken en in hoofdstuk 4 wordt het voorgenomen plan beschreven. Hoofdstuk 5 is gewijd aan de juridische vormgeving. In hoofdstuk 6 komt de economische uitvoerbaarheid aan bod. In het laatste hoofdstuk komt maatschappelijke uitvoerbaarheid aan de orde.

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Rijksbeleid

De Nota Ruimte is per 1 januari 2012 vervangen door de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR).

Provincies en gemeentes krijgen in de SVIR meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening. Provincies en gemeenten zijn volgens het Rijk beter op de hoogte van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er met een gebied moet gebeuren.

Het Rijk richt zich op drie doelen: Nederland concurrerend, bereikbaar en leefbaar maken. Om die doelen te bereiken, zijn nationale belangen benoemd. Dat zijn onder meer:

  • het vestigingsklimaat;
  • de hoofdnetwerken voor energie;
  • het vervoer van personen en goederen;
  • waterveiligheid;
  • natuur en milieukwaliteit;
  • bescherming van het nationale werelderfgoed (zoals de Waddenzee en de Nieuwe Hollandse Waterlinie).

Deze nationale belangen zijn concreet uitgewerkt voor de regio's Noordwest Nederland, Zuidvleugel, Zuidwestelijke Delta, Brabant-Limburg, Oost-Nederland, Utrecht, Noord-Nederland en de Noordzee.

Het projectgebied valt niet onder de werkingssfeer van de SVIR. Volledigheidshalve wordt naast vorenstaand locatie-specifiek beleid ook de gewenste ruimtelijke ontwikkeling in het kader van de zogenaamde 'Ladder van Duurzame Verstedelijking' beschouwd (zie navolgende). De Ladder voor Duurzame Verstedelijking' is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.02OMG2015TREUB-C001_0003.png"

Overzicht Ladder voor Duurzame Vestedelijking

In trede 1 is de vraag aan de orde naar de regionale behoefte. Onderstaand overzicht van de in- en uitstroom geeft aan dat De Atlas qua instroom de laatste jaren een stevige groei doormaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.02OMG2015TREUB-C001_0004.png"

Overzicht in- en uitstroom (bron: jaarverslag 2013-2014)

De Atlas voorziet daarmee nadrukkelijk in een (groeiende) behoefte. De vraag uit Trede 1 dient dan ook bevestigend te worden beantwoord.

In trede 2 is de vraag aan de orde of de behoefte kan worden opgevangen in bestaand stedelijk gebied. Nu het gebouw zal worden gerealiseerd op een herontwikkelingslocatie, dient ook deze vraag bevestigend te worden beantwoord.

Het voornemen is daarmee in lijn met de Ladder voor Duurzame Verstedelijking.

2.2 Provinciaal beleid

Sinds 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van kracht. De invoering van deze wet is voor de provincie Drenthe aanleiding geweest om een nieuw omgevingsbeleid op te stellen. De Wro leidt tot een andere verhouding tot gemeenten en de provincie streeft naar meer samenwerking en integraliteit in ruimtelijk beleid.

Vanuit de gedachte 'decentraal wat kan, centraal wat moet' stellen het Rijk, de provincies en de gemeenten onder de nieuwe wet eigen structuurvisies op. De provincie Drenthe noemt deze structuurvisie de 'Omgevingsvisie Drenthe'.

De Omgevingsvisie is het strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe tot 2020, met in sommige gevallen een doorkijk voor de periode daarna. De visie formuleert de belangen, de ambities, de rollen, de verantwoordelijkheden en de sturing van de provincie in het ruimtelijke domein. Op 2 juni 2010 is de Omgevingsvisie door de Provinciale Staten van de provincie vastgesteld.

De juridische vertaling van het beleid heeft plaatsgevonden in de Verordening Ruimtelijke Omgevingsbeleid (9 maart 2011). Deze verordening is bedoeld voor de gemeenten en bevat voorschriften waaraan ruimtelijke plannen dienen te voldoen.

De missie uit de Omgevingsvisie luidt: 'Het koesteren van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe passend bij deze kernkwaliteiten'. De kernkwaliteiten zijn:

  • rust, ruimte, natuur en landschap;
  • oorspronkelijkheid;
  • naoberschap;
  • menselijke maat;
  • veiligheid;
  • kleinschaligheid (Drentse schaal).

Het behouden en waar mogelijk ontwikkelen van de kernkwaliteiten wordt gezien als provinciaal belang.

Eind augustus 2014 is de Actualisatie Omgevingsvisie Drenthe 2014 van kracht geworden. Inhoudelijk voorziet de actualisatie in een beperkte bijstelling van de teksten en kaarten. Belangrijkste verandering in het document is geweest het aspect bedrijvigheid, dat een kernwaarde voor de provincie is, beter in het stuk te verwerken. Met de actualisatie is het document tot slot digitaal beter ontsloten, waardoor het gemakkelijker en gerichter is te raadplegen.

De volgende thema's van de Omgevingsvisie zijn inhoudelijk geactualiseerd:

  • Kernwaarde bedrijvigheid.
  • Beekdalenvisie.
  • Ruimte voor Ruimte-regeling.
  • SER-ladder/leegstand.
  • Natuur.
  • Benadering agrarische bouwvlakken.
  • Windenergie.
  • Kernkwaliteiten.
  • Vrijetijdseconomie.
  • Omgevingswet.
  • Zonne-ladder.

Met betrekking tot de beoogde ontwikkeling is geen specifiek provinciaal beleid van toepassing.

2.3 Gemeentelijke beleid

Vigerende bestemmingsplannen

Het plangebied is – zoals gezegd - opgenomen in het bestemmingsplan Assen-Noord (vastgesteld op 14 oktober 2004). Het projectgebied heeft hierin de bestemming 'Maatschappelijke doeleinden'. De bebouwing dient te worden opgericht binnen het aangegeven bouwvlak. De bouwhoogte mag ten hoogste 4 m bedragen.

Op het plangebied ligt tevens een wijzigingsbevoegdheid. Met toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid kunnen burgemeester en wethouders de bestemming wijzigen naar 'Woondoeleinden' en 'Woondoeleinden meergezinswoningen'. Het toepassen van die wijzigingsbevoegdheid is met de voorgenomen nieuwbouw vanzelfsprekend niet aan de orde.

Tot slot geeft het bestemmingsplan Assen-Noord aan dat over het plangebied een geluidszone ligt. Het gaat hier concreet om de geluidszone van het bedrijventerrein 'Stadsbedrijvenpark'. Middels het bestemmingsplan 'Wijziging geluidszone Stadsbedrijvenpark' (vastgesteld op 20 september 2012) is deze zone echter zodanig verkleind dat deze het plangebied niet langer overlapt.

Water

Het Gemeentelijk Rioleringsplan Assen 2009-2012 is geactualiseerd. Tegelijk met dit plan is ook het gemeentelijk waterplan uit 2006 geactualiseerd. Omdat water- en riolering in Assen steeds meer een integraal geheel vormen heeft de gemeente besloten om beide plannen te integreren tot het “Gemeentelijk Water en Rioleringsplan Assen 2013-2018”.

Met het gemeentelijke Water- en Rioleringsplan wordt het beleid op de ingeslagen weg voorgezet, versterkt en verbreed. Het beleid is gericht op behoud en verbetering van een gezonde, veilige en duurzame leef- en werkomgeving voor de lange termijn (2030). De belangrijkste uitdagingen daarbij zijn opvangen van de klimaatverandering, bekostiging van de toename van renovatie en vervanging, kostenefficiëntie, vergroten van duurzaamheid en samenwerking in de afvalwaterketen.

Hierbij zij opgemerkt dat het watersysteem op orde is en er geen knelpunten zijn. Wel zal er vanaf 2020 meer rioolleiding moeten worden vervangen.

Voor de totstandkoming van dit plan is overleg gevoerd met de Waterschap Hunze en Aa's. Verwezen wordt naar hoofdstuk 3.6.

Duurzaamheidsvisie 2009 - 2015

De duurzaamheidsvisie 2009-2015 is een kaderstellende visie voor aanpalende beleidsvelden. In de visie wordt aangegeven op welke terreinen in het gemeentelijke beleid aandacht wordt besteed aan de bredere duurzaamheidsdoelstelling en wordt verwezen naar de ambities in deze beleidsterreinen. In een aantal gevallen zijn de ambities aangescherpt, vooral met het oog op de ambitie om CO2-neutraal te worden als gemeente. Enerzijds gaat het om maatregelen/ambities met betrekking tot de gemeentelijke organisatie en anderzijds om een duurzame ruimtelijke inrichting. Hoog op de agenda staan de volgende duurzame doelen:

  • 1. energiebesparing in gebouwen;
  • 2. ontwikkeling van groene, energiezuinige woonwijken en bedrijventerreinen;
  • 3. milieuthema's: water, bodem, lucht, geluid, afval en veiligheid.


De gemeente Assen streeft ernaar om duurzaam te bouwen met zo min mogelijk (milieu) kwaliteitsverlies in leefomgeving, natuur en landschap. Daarnaast bestaat het streven uit structurele toepassing van duurzaamheidsprincipes in de bouw en bij stedelijke ontwikkeling. Hierbij worden woningen en voorzieningen worden zo veel mogelijk op duurzame wijze gebouwd en de omgeving wordt duurzaam ingericht. De principes van duurzaam bouwen en de principes van het bevorderen van een hoogwaardige stedelijke ecologie zijn van toepassing.

Vanuit de "Provinciale Verordening Ruimtelijk Omgevingsbeleid" wordt een duidelijke afweging ten aanzien van provinciale beleidsdoelen voor WKO (warmte-koudeopslag) en geothermie verwacht. De milieukundige en economische voordelen van het gebruik van bodemenergie rechtvaardigen - ook binnen de kaders van het gemeentelijke duurzaamheidsbeleid en de gemeentelijke bodemvisie - een dergelijke afweging. De gemeente Assen wil een duurzame, CO2-neutrale gemeente zijn.

De energiepotentiekaart (zie hieronder) geeft een beeld welke duurzame energievorm de meeste potentie heeft.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.02OMG2015TREUB-C001_0005.png"

Op basis van de ambities uit de duurzaamheidsvisie en het energiebeleid bestaan op basis van de energiepotentiekaart voor het onderhavige plangebied vooral veel kansen voor geothermie op basis van clusters voor grote warmtevragers en het benutten van zonne-energie. Concrete plannen hiervoor zijn op dit moment echter niet bekend.

Structuurvisie 2030

In algemene zin wordt in de Structuurvisie 2013 opgemerkt dat de gemeente streeft naar een breed en kwalitatief hoogwaardig onderwijsaanbod.

De scholen voor voortgezet onderwijs hebben meer een stedelijke of regionale functie en zijn niet wijkgebonden. Ook hier wil de gemeente zorgen voor adequate huisvesting. Er wordt dan ook geïnvesteerd in nieuwbouw en renovatie van schoolgebouwen. Het verbeteren van het binnenklimaat is hierbij belangrijk. Nieuwe schoolgebouwen moeten een ‘schoolvoorbeeld’ zijn voor duurzame bouw. Het voortgezet onderwijs moet per fiets goed bereikbaar zijn vanuit de hele stad en de omliggende dorpen. Hetzelfde geldt vanzelfsprekend voor de bereikbaarheid met het openbaar vervoer. Scholen moeten ook goed worden ingepast in de omgeving.

2.4 Conclusie

Uit het vorenstaande beleid blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling goed inpasbaar is in het relevante beleid.

Hoofdstuk 3 Onderzoek

In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) wordt ten behoeve van een goede ruimtelijke ontwikkeling in het gebied onderzoek gedaan naar de bestaande situatie en naar de mogelijke en wenselijke ontwikkeling van het projectgebied.

3.1 Beschrijving huidige situatie

Het plangebied is gelegen aan de Treubstraat in Assen en wordt omsloten door de Thorbeckelaan en Groen van Prinstererlaan. Iets ten oosten van het plangebied bevindt zich de Groningerstraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.02OMG2015TREUB-C001_0006.png"

Ligging plangebied (bron: Google Maps)

In de huidige situatie bevindt zich ter plaatse reeds een schoolgebouw. Het plangebied kenmerkt zich door een parkachtige setting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.02OMG2015TREUB-C001_0007.png"

Huidige situatie (bron: Google Streetview)

3.2 Geluidhinder

In opdracht van Klein Architecten is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidsbelasting vanwege wegverkeerslawaai afkomstig van de Thorbeckelaan, Groningerstraat en Groen van Prinstererlaan te Assen.

Uit het onderzoek blijkt dat een groot deel van de school een te hoge gevelbelasting kent vanwege het wegverkeerslawaai. De overschrijding van de ten hoogste toelaatbare waarde bedraagt maximaal 10 dB. Het verkeer op de Thorbeckelaan zorgt hiervoor. Vanwege de Groningerstraat en de Groen van Prinstererlaan is geen sprake van een overschrijding van de ten hoogste toelaatbare waarde van 48 dB.

Voor de school dient een hogere waarde bij het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Assen te worden aangevraagd. Mogelijk zijn daar wel geluidsisolerende maatregelen aan de betreffende gevels van de geluidgevoelige bebouwing nodig, teneinde te voldoen aan de maximale binnenwaarde van 33 dB Dit dient bij de beoordeling van het bouwplan te worden getoetst.

Voor nadere informatie wordt naar de bijlage 'Akoestisch onderzoek' verwezen.

3.3 Luchtkwaliteit

Nederland heeft de regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing) en locaties waartoe leden van het publiek gewoonlijk geen toegang hebben.

NSL/NIBM

Op 15 november 2007 is dit deel van de Wet milieubeheer in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.

De ministerraad heeft op voorstel van de minister van Infrastructuur en Milieu ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden. Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.


Onderzoek

Het plan biedt de mogelijkheid tot het realiseren van een school. Op grond van CROW-publicatie 317 - Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie mag er van worden uitgegaan dat een middelbare school ongeveer 16 ritten per 100 leerlingen per etmaal genereert. Uitgaande van een aantal leerlingen van 105 is de verwachting is dat het plan leidt tot ongeveer 17 ritten per etmaal.


Het betreft hier echter een bijzondere school waar meer leerkrachten/ondersteunend personeel aanwezig zijn en mogelijk leerlingen met busjes gebracht en gehaald worden. De verwachting is daarom dat het aantal extra ritten dat deze school genereert hoger is dan in de genoemde publicatie wordt aangegeven. In onderstaande tabel is een berekening gemaakt van de extra verkeergeneratie.

Extra verkeersgeneratie tgv de bijzondere schoolfunctie  
functies   aantal   gebruik auto   aantal ritten/etm  
extra docenten   11   80%   18  
extra ondersteunend personeel   8   50%   8  
busvervoer   6   100%   16  
totaal extra ritten       42  

De totale verkeersgeneratie bedraagt derhalve 59 ritten per etmaal.


Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft het ministerie van Infrastructuur en Milieu in samenwerking met InfoMil de nibm-tool mei 2015 ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Met behulp van deze rekentool is de toename van de stoffen NO2 en PM10 bepaald.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.02OMG2015TREUB-C001_0008.jpg"

Uit de berekeningen met de nibm-tool blijkt dat het plan de grens van 3% (een toename van 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) niet overschrijdt. Het project moet derhalve worden beschouwd als een nibm-project.


Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven.

3.4 Milieuzonering

Milieuaspecten worden geregeld via de daartoe geëigende wetgeving, maar daar waar het de ruimtelijke ordening raakt, dient met deze aspecten rekening te worden gehouden. Het gaat dan om de situering van milieugevoelige objecten ten opzichte van milieuhinderlijke elementen.

Ten behoeve van het planvoornemen is nagegaan of de nieuwe vestiging niet tot milieuhinder voor omliggende woonwijken leidt. In de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering worden richtafstanden tot milieugevoelige objecten weergegeven.

Voor scholen voor basis- en algemeen voortgezet onderwijs geldt een afstand van 30 m. Deze afstand dient te worden gemeten tussen enerzijds de gevel van de meest nabijgelegen woning en anderzijds de grens van de nieuwe bestemming. De meest nebijgelegen woningen bevinden zich aan de Treubstraat en bevinden zich op een kortere afstand dan de richtlijn van 30 m.

In de betreffende VNG-publicatie wordt uitgegaan van een 'rustige woonwijk met weinig verstoring door verkeer langs de randen'. De Groningerstraat en Thorbeckelaan kunnen echter worden gekarakteriseerd als hoofdinfrastructuurlijnen. Om die reden is geen sprake van een rustig woonwijk, maar van 'gemengd gebied'. In dat geval bedraagt de richtafstand 10 m. Aan die afstand wordt voldaan. Er worden dan ook geen belemmeringen in verband met milieuhinder voorzien.

3.5 Bodem

Algemeen

In de gemeentelijke duurzaamheidsvisie 2009 - 2015 zijn de bodemambities van de gemeente Assen opgenomen. In de Nota Bodembeheer 2009 wordt daaraan nadere invulling gegeven. Blijkens de Nota Bodembeheer is aan het projectgebied de bodemfunctie 'Wonen met tuin' (specifiek: Wonen 1945 - 1970) toegekend. De gemiddelde bodemkwaliteit in dit deelgebied laat zien dat hierg gemiddeld een licht verhoogd gehalte aan PAK aanwezig. Vanwege de minimale overschrijding van één stof, geldt in dit deelgebied toch kwaliteitsklasse AW2000. AW2000 (achtergrondwaarde 2000) geeft de kwaliteit weer die 'van nature' voorkomt in de bodem van natuur- en landbouwgronden waarvoor geldt dat er geen sprake is van belasting door lokale verontreinigingsbronnen.

Onderzoeken en afweging

In maart 2015 is door Sigma Bouw en Milieu een verkennend milieukundig bodemonderzoek ingesteld. Op basis van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek blijkt dat de locatie niet vrij is van bodemverontreiniging.

  • Het grondwater ter plaatse van peilbuis 1 bevat o.a. een verhoogd gehalte minerale olie t.o.v. de interventiewaarde en geeft daardoor aanleiding tot het instellen van een nader, afperkend, onderzoek.
  • Het grondwater ter plaatse van peilbuis 1 bevat o.a. een verhoogd gehalte kwik t.o.v. de interventiewaarde, aanvullend onderzoek in de vorm van een herbemonstering en heranalyse van het grondwater wordt in dit geval aanbevolen.
  • Voor het overige bevat de grond en het grondwater ter plaatse van de onderzoekslocatie plaatselijk verontreinigingen t.o.v. de achtergrondwaarde resp. de streefwaarde. De overige plaatselijk licht verhoogd gemeten verontreinigingen overschrijden de tussenwaarde (indicatie voor nader onderzoek) niet, waardoor deze licht verhoogd gemeten verontreinigingen geen aanleiding geven tot het instellen van een nader onderzoek.

Voor nadere details wordt verwezen naar de bijlage 'Verkennend bodemonderzoek'.

Naar aanleiding van het verkennend bodemonderzoek is nader onderzoek ingesteld. Het onderzoek - dat werd uitgevoerd in mei 2015 - bracht aan het licht dat op basis van de nu bekende onderzoeksresultaten de grens van 25 m3 sterk verontreinigde grond en het volume 100 m3 sterk verontreinigd grondwater in dit geval niet wordt overschreden. Daardoor is er naar verwachting geen sprake van een ernstig geval van bodemverontreiniging.

Voor nadere details wordt verwezen naar de bijlage 'Aanvullend bodemonderzoek'.

Naar aanleiding van het aanvullende bodemonderzoek werd door de RUD is aangegeven dat nader onderzoek nodig is op de volgende punten:

  • verkennend bodemonderzoek van het onbebouwde deel van de locatie (ca. 3.500 m2);
  • verkennend bodemonderzoek bovengrond t.p.v. de recent gesloopte bebouwing binnen het bouwblok;
  • verkennend bodemonderzoek asbest in grond t.p.v. en rondom de afgebroken bebouwing (ca. 2.000 m2);


Tussen de uitvoering van het voorgaande verkennend bodemonderzoek (04-2015) en deze aanvulling is de bebouwing afgebroken. Tevens is het grootste deel van het terrein geëgaliseerd en is er grond opgebracht. Op 18 en 19 juni 2015 is in totaal ca. 1.816 ton teelaarde opgebracht. De aangeleverde grond is afkomstig van het depot Ellertsweg/Eeshoornweg te Ellertshaar. Door Koers Research is op 04-04-2014 op deze partij een partijkeuring grond in het kader van het Besluit Bodemkwaliteit uitgevoerd, ref. Koers Research, 201403401. Op basis van de resultaten van deze partijkeuring werd geconcludeerd dat de grond na toetsing aan de Regeling bodemkwaliteit geclassificeerd kan worden als grond met bodemkwaliteitsklasse “achtergrondwaarde”. Er hoeft derhalve geen rekening te worden gehouden met de kwaliteit en functie van de bodem ter plaatse van de toepassingslocatie.

Vervolgens is contact gezocht met de RUD om een nieuwe insteek van het onderzoek te bepalen. Dit overleg heeft ertoe geleid dat asbestonderzoek niet meer nodig bleek. Uitsluitend de eerste twee beeschreven onderdelen zijn derhalve onderzocht. Het onderzoek vond plaats in juli 2015. De onderzochte grondmengmonsters ter plaatse van de onderzoekslocatie bevatten geen van de onderzochte stoffen verhoogd t.o.v. de toetsingswaarde.

Voor de nader details wordt verwezen naar de bijlage 'Tweede aanvullend'.

Door het uitgevoerde onderzoek en beide aanvullingen is een volledig beeld ontstaan van de onderzoekslocatie. De bodemkwaliteit voldoet zowel in de huidige als de toelkomstige aan de bodemfunctie 'Wonen'. Belemmeringen voor het voornemen doen zich niet voor.

3.6 Water

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in de toelichting van ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen. In die paragraaf dient te worden uiteengezet wat voor gevolgen het plan in kwestie heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater.

In februari 2015 is de digitale watertoets uitgevoerd. Gebleken is dat de normale procedure aan de orde is. Op 9 april 2015 werd van waterschap Hunze en Aa's de 'Uitganspuntennotitie watertoets' ontvangen. Voor de verdere planvoorbereiding en -uitwerking zal van dat document - en de daarin gegeven adviezen - gebruik worden gemaakt. Onder verwijzing naar de bijlage 'Wateradvies' worden door het waterschap de volgende adviezen gegeven:

Wateroverlast

In het plan is sprake van een geringe toename van verhard oppervlak, de parkeerplaats. Dit betreft een oppervlakte minder dan 150 m2. Er zijn geen compenserende maatregelen, zoals berging, nodig.

Afvalwater en riolering

Er is in de huidige situatie een gescheiden rioolstelsel aanwezig. Hemelwater wordt hierbij via de regenwaterafvoer(rwa)-riolering afgevoerd en niet geïnfiltreerd. Infiltratie is namelijk niet mogelijk in het plangebied vanwege aanwezige keileemlagen.


In de nieuwe situatie dient de droogwaterafvoer (dwa) van het gebouw aan te worden gesloten op de dwa-riolering in de Treubstraat. Regenwaterafvoer van het gebouw en het plein, het verharde oppervlak, dienen aangesloten te worden op de rwa-riolering in de Treubstraat en Thorbeckestraat.

Grondwater en ontwatering

De grondwaterstand wordt gereguleerd via een drainagestelsel die aanwezig is in de weg. Om grondwateroverlast op en rond de nieuw aan te leggen parkeerplaats te voorkomen is het aan te raden om hieronder drainage aan te leggen.

Inrichting watersysteem

De afvoer van het hemelwater via het rwa-riolering dient zoveel mogelijk vertraagd afgevoerd te worden. Dit in verband met het beleid vasthouden, bergen, afvoeren.


Binnen het plangebied ‘VSO De Atlas te Assen’ zijn lange duikers gelegen. Bij de nadere uitwerking van de plannen en de inrichting dient rekening gehouden te worden met de ligging van deze duikers en de zonering rond deze duikers (5 meter breed). Voor eventuele werkzaamheden binnen deze zone is een ontheffing van de keur van het waterschap nodig.

3.7 Flora en fauna

Om de uitvoerbaarheid van het voornemen te toetsen, is in november 2014 door Altenburg & Wymenga een ecologisch onderzoek uitgevoerd naar de natuurwaarden in het gebied. Het doel van het onderzoek betrof een ecologische quickscan, waarin de effecten van de plannen worden beoordeeld in het kader van de vigerende natuurwetgeving. Dit betreft de Natuurbeschermingswet, de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (Ecologische Hoofdstructuur) en de Flora- en faunawet.

Onder verwijzen naar 'Ecologisch onderzoek' luiden de conclusies als volgt.

  • 1. het voornemen veroorzaakt geen conflict met de ecologische wet- en regelgeving ten aanzien van gebiedsbescherming (Natuurbeschermingswet, Ecologische Hoofdstructuur en overige vormen van gebiedsbescherming)
  • 2. het voornemen veroorzaakt eveneens geen conflict met de Flora- en faunawet, mits geen verstoring plaatsvindt van broedende vogels en hun in gebruik zijnde nesten.

3.8 Archeologie en cultuurhistorie

Archeologische (verwachtings)waarden dienen op grond van de Monumentenwet te worden mee gewogen in de besluitvorming over ruimtelijke ingrepen. Doel is namelijk: 'bescherming van aanwezige en te verwachten archeologische waarden door het reguleren van bodemverstorende activiteiten'.

In februari 2015 is door De Steekproef een archeologisch onderzoek uitgevoerd in het plangebied. Onder verwijzen naar de bijlage 'Archeologisch onderzoek' luiden de conclusies als volgt:

  • 1. Uit het bureauonderzoek blijkt dat het plangebied in een voormalig beekdal ligt. De dichtstbij gemelde archeologische waarde is van een crematiegraf met urnen uit de periode neolithicum - ijzertijd. Tijdens de eerste helft van de 19e eeuw werd het gebied in cultuur gebracht. Tijdens de jaren '60 van de 20e eeuw is er een school gebouwd op het terrein.
  • 2. Uit het veldonderzoek blijkt dat het hele terrein een veenbedekking heeft gehad. Op ongeveer de helft van het plangebied zijn de onderste decimeters veen bewaard gebleven op een diepte tussen 1,5 en 2,5 meter beneden maaiveld. Het onderliggende pleistocene zand heeft niet of nauwelijks bodemvorming gekend. In het veen kunnen zich archeologische resten bevinden van onder meer jacht, visvangst, rituele dumps en houten constructies zoals bruggen. Het advies is om geen nader archeologisch onderzoek te ondernemen, omdat relatief weinig veen bewaard is gebleven en omdat er geen aanwijzingen zijn voor de aanwezigheid van archeologische resten.

3.9 Externe veiligheid

Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Met dit besluit wil de overheid de kans op en het effect van een ernstig ongeval beperken. Het besluit is van toepassing op bedrijfsactiviteiten met gevaarlijke stoffen (inrichtingen), het transport van gevaarlijke stoffen en het gebruik van luchthavens. Voor inrichtingen zijn wettelijke normen vastgesteld, maar voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is dat nog niet het geval. Vooralsnog dient op dit laatste punt te worden gewerkt met bestaande circulaires, nota's en handreikingen zonder wettelijke status.

Er zijn in of nabij het plangebied geen inrichtingen gelegen die aandacht vragen uit een oogpunt van externe veiligheid. In de nabije omgeving van het plangebied zijn drie kwetsbare objecten aanwezig (risicokaart, internetversie), namelijk de publieks- en kantoorgebouwen die bij het circuit horen. Het voorgenomen initiatief is geen risicovolle inrichting en deze kwetsbare objecten vormen dan ook geen belemmering voor het voornemen.

Van vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, over het water of middels buisleidingen is in de directe omgeving van het plangebied geen sprake. De dichtstbijzijnde buisleidingen en het dichtstbijzijnde spoor liggen op voldoende afstand en vormen geen belemmeringen.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

Het plan bestaat uit nieuwbouw van een schoolgebouw voor voortgezet speciaal onderwijs. Het gebouw is geschikt voor 105 leerlingen, 16 docenten en 10 personen ondersteunend personeel. Deze aantallen leiden tot een totale benodiggde oppervlakte van circa 1650 m2 nieuw gebouw.

Conform het Programma van Eisen voorziet het gebouw in praktijklokalen voor horeca, verzorging, techniek en ckv. Daarnaast zijn er 10 theorielokalen / stamlokalen nodig voor het onderwijs. Een rustige, veilige omgeving is voor de leerlingen van groot belang. Daarom worden alle gezamenlijke functies: praktijklokalen, kantine, concierge, kantoren personeel, overzichtelijk op de begane grond gerangschikt rond een centraal binnenplein en alle eigen (stam)lokalen op de verdieping rond een vide. De vide geeft ook zicht op het binnenplein.

Het onderscheid tussen dynamische begane grond en rustige verdieping is ook herkenbaar in de gevels. De verdieping steekt rondom 1m over buiten de gevels van de begane grond, wit pleisterwerk met oranje lijnenspel geeft een lichte en optimistische uitstraling naar de buitenwereld. Deze extraverte hoed wordt gedragen door een aards en stevig stenen basement.

Het schoolplein vormt één geheel met de begane grond van het gebouw. Plein en kantineplein staan beide ook in het teken van ontmoeting. Zo is er een spiraal te zien in de benadering van de school van openbare wereld, via schoolplein naar binnen via het kantineplein, naar boven naar de 'eigen' wereld van het stamlokaal (bron: Klein architecten).

Onderstaande afbeeldingen geven een indruk van de stedenbouwkundige opzet van het schoolgebouw en invulling van het perceel.


afbeelding "i_NL.IMRO.0106.02OMG2015TREUB-C001_0009.jpg"

Impressie gevels

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.02OMG2015TREUB-C001_0010.jpg"

Impressie terrein

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.02OMG2015TREUB-C001_0011.jpg"

Doorsnedes

Zoals hierboven is aangegeven wordt uitgegaan van nieuwbouw en sloop van de bestaande bebouwing. Er zullen daarnaast geen nieuwe hoofdgebouwen worden gebouwd ter plaatse. Met het oog op de effecten op de functies in de omgeving is het niet de bedoeling om binnen het plangebied nog nieuwe gebouwen voor andere maatschappelijke functies toe te staan omdat Dit zou kunnen leiden tot een te intensief gebruik waardoor onevenredige parkeer- of geluidoverlast zou kunnen ontstaan.

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

Afwijking van het bestemmingsplan

Op basis van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3° van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) voor activiteiten die in strijd zijn met het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan worden verleend. Dit is mogelijk indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.

In het kader van een goede ruimtelijke onderbouwing dient te worden ingegaan op:

  • de huidige en de toekomstige situatie, zowel van het gebruik en de inrichting, als van de planologisch-juridische situatie;
  • de wijze waarop het bouwplan voldoet aan het rijksbeleid, het provinciaal beleid en het gemeentelijk beleid;
  • de ruimtelijke inpassing in de directe omgeving;
  • de milieuaspecten, zoals bodemkwaliteit, bedrijfshinder, luchtkwaliteit, geluidhinder en externe veiligheid;
  • water, archeologie en ecologie;
  • de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Deze aspecten komen in het voorliggende rapport onder andere aan de orde.

Verklaring van geen bedenkingen

Op grond van artikel 6.5, lid 1 van het Besluit omgevingsrecht (Bor) is voor het verlenen van een omgevingsvergunning op grond van artikel 2.12, lid 1 sub a onder 3° Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) een verklaring van geen bedenkingen van de gemeenteraad benodigd. Op grond van artikel 6.5, lid 3 Bor kan de gemeenteraad bepaalde categorieën van gevallen aanwijzen waarvoor de verklaring van geen bedenkingen niet is vereist.

De gemeenteraad Assen heeft op 28 april 2011 het volgende besloten: “Door toepassing van artikel 6.5, lid 3 van het Besluit omgevingsrecht de volgende categorieën van gevallen aanwijzen waarvoor een verklaring van geen bedenkingen niet is vereist:

  • de aanvraag is niet in strijd met rijks- en/of provinciaal beleid;
  • de aanvraag past binnen het gemeentelijk woningbouwprogramma;
  • er is sprake van een plan met beperkte ruimtelijke impact;
  • het plan is al opgenomen in een geaccordeerde stedenbouwkundige visie;
  • de gemeentelijke plankosten overschrijden de € 10.000,-- niet.”

De aanvraag voldoet aan deze criteria. Een verklaring van geen bedenkingen van de gemeenteraad is niet nodig.

Voorwaarden voor omgevingsvergunningverlening afwijkend gebruik/bouw

Aan het eind van het vorige hoofdstuk is reeds ingegaan op de sloop van bestaande bebouwing als voorwaarden en het niet later alsnog weer intensiveren met bebouwing en functies van het gebied. Op grond van het vigerend bestemmingsplan zou er theoretisch gezien ten aanzien van extra bebouwing en gebruik bij de verlening van een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan, zonder dat er voorwaarden zouden zijn gesteld aan de omgevingsvergunning, kunnen worden geconcludeerd dat er in de toekomst toch weer elders binnen de bouwvlakken van het bestemmingsplan nieuwe hoofdgebouwen zouden kunnen worden gebouwd voor andere maatschappelijke functies. Dit omdat het vigerend bestemmingsplan die mogelijkheid in principe toestaat.
Met het oog daarop zal er als voorwaarde voor het gebruik van de nieuwe bebouwing als eis worden gesteld dat, zo lang het bestemmingsplan 'Assen-Noord' (vastgesteld op 14 oktober 2004) niet is herzien het gebruik van de nieuwe schoolbebouwing alleen is toegestaan mits er, naast wat er in deze ruimtelijke onderbouwing is beoogd, geen nieuwe hoofdgebouwen worden gebouwd en in gebruik genomen die op grond van dat bestemmingsplan zijn toegestaan. Deze voorwaarde garandeert een te intensief gebruik van de betreffende gronden.

Concreet luiden die voorwaarden besluit tot afwijken ex artikel 2.1 sub c juncto 2.12 lid 1 sub a onder 3 als volgt:

1. de bestaande gebouwen binnen het projectgebied dienen te worden gesloopt voordat de nieuwe bebouwing mag worden gebouwd;

2. het gebruik van de nieuwe bebouwing is uitsluitend toegestaan mits er geen nieuwe hoofdgebouwen worden gebouwd en in gebruik worden genomen voor maatschappelijke functies in het projectgebied.

Toekomstig bestemmingsplan

Het bestemmingsplan Assen Noord dateert van 2004 en zal op korte termijn moeten worden geactualiseerd. Het onderhavige plan zal daarin worden opgenomen. Dat betekent dat met name het bouwvlak ongeveer zal worden ingeperkt tot de omvang van het voorliggende bouwplan (zie de blauwe schuine arcering op onderstaande kaart). De bouwhoogte zal worden aangepast op de hoogte van de nieuwe gebouwen. Qua bestemming zal er niets hoeven te wijzigen want die blijft Maatschappelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.02OMG2015TREUB-C001_0012.jpg"

Aanpassing bouwvlak

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De kosten van dit plan komen voor rekening van initiatiefnemer. Voor zover de gemeente kosten maakt, zullen deze kosten door leges worden gedekt.

6.2 Planschadeaspecten

Ingevolge artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) kent het college van burgemeester en wethouders aan degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden welke niet is verjaard, als gevolg van een in het tweede lid van artikel 6.1 genoemde oorzaak, op aanvraag een tegemoetkoming toe, voorzover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd. Voor eventuele waardemindering geldt een eigen risico van 2%.

Genoemde oorzaken zijn o.a. een bepaling van een bestemmingsplan of inpassingsplan, een planwijziging of een planuitwerking, onderscheidenlijk een afwijking of een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6 Wro (binnenplanse wijziging of afwijking).

De criteria voor de toekenning van planschadevergoeding zijn ontwikkeld in de jurisprudentie. Daaruit blijkt dat sprake kan zijn van voor vergoeding in aanmerking komende planschade ingeval van bijvoorbeeld:

  • het ontstaan van een onevenredige inbreuk op de privacy van belanghebbende door nabije (woon)bebouwing;
  • het vervallen dan wel onevenredig beperken van een voor de onroerende zaak waardebepalend vrij uitzicht;
  • een onevenredige verslechtering van de bereikbaarheid;
  • een onevenredigebeperking van de mogelijkheden tot uitoefening van een beroep of bedrijf; een beperking van de bouwmogelijkheden;
  • de uit een planologische mutatie voortvloeiende blijvende verslechteringvanmilieuomstandigheden (geluid, geur, trilling of andere overlast);
  • een algemene verslechtering van de situeringwaarde van een onroerende zaak veroorzaakt door omgevingsverslechtering.

De eventuele schade als gevolg van de realisatie van het project komt voor de rekening van de initiatiefnemers. Deze afspraak is tussen gemeente en de initiatiefnemers in een planschadeovereenkomst vastgelegd.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het plan heeft van 28 oktober 2015 tot en met 9 december 2015 ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn er geen zienswijzen ingediend.