Plan: | Westvierdeparten 4 - Steggerda |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0098.WPWVvierdeparten4-VA01 |
Het plangebied bevindt zich in het buitengebied van de gemeente Weststellingwerf, op de grens tussen Friesland, Overijssel en Drenthe, aan de Westvierdeparten 4 in Steggerda. Het plangebied, waarop dit wijzigingsplan betrekking heeft, is het perceel Westvierdeparten 4. Het plangebied ligt in een cultuurhistorisch waardevol gebied: de voormalige landbouwkolonie Wilheminaoord (zie afbeelding 1).
Op het perceel bevindt zich een vrijstaande boerderij, een erf en diverse bijgebouwen (stallen). Het agrarisch bedrijf is al langere tijd geleden gestaakt. De stallen staan leeg en de boerderij wordt anti-kraak bewoond. Om een impuls te geven aan de ruimtelijke kwaliteit en de gebruiksmogelijkheden van het perceel, wil de eigenaar de bestaande voormalige agrarische bedrijfsbebouwing slopen in ruil voor medewerking aan de bouw van een extra woning op het perceel. Het perceel is kadastraal bekend als gemeente Weststellingwerf, sectie M, nummer 543. De oppervlakte bedraagt 3180m².
Afbeelding 1: Plangebied Westvierdeparten 4 in Steggerda, gemeente Weststellingwerf
Bron: http://www.topotijdreis.nl
Het wijzigingsplan is opgesteld op grond van artikel 3.6 lid 1 onder a Wro. Het wijzigingsplan bestaat uit de volgende onderdelen: een verbeelding, alsmede een toelichting daarop. De regels verwijzen naar de regels van het bestemmingsplan Buitengebied 2014 waarop dit wijzigingsplan betrekking heeft. De toelichting is niet juridisch bindend maar vormt wel een belangrijk onderdeel omdat hierin de achtergronden en overwegingen die aan het wijzigingsplan ten grondslag liggen worden omschreven.
Het plangebied valt onder de werking van het Bestemmingsplan Buitengebied 2014 van de gemeente Weststellingwerf. In het bestemmingsplan is aan het perceel reeds een woonbestemming toegekend. Aangezien het een voormalig agrarisch bedrijf betreft, geldt hier de bestemming “Wonen – Voormalige boerderijpanden”.
In de planregels voor deze bestemming (artikel 37.1a) is bepaald dat deze bestemming kan worden gewijzigd in "Wonen". Daarbij kan in ruil voor de sloop van 1000m2 aan voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, een extra woning op het perceel worden toegestaan. Dit wijzigingsplan geeft uitvoering aan deze bevoegdheid: de bestemming "Wonen - voormalige boerderijpanden" gewijzigd in "Wonen" en de bouw van een extra woning op het perceel mogelijk gemaakt.
De begrenzing van het plangebied waarop dit wijzigingsplan van toepassing is, volgt de grenzen van het bestemmingsvlak met de bestemming Wonen - voormalige boerderijpanden.
Voorliggend plan gaat uit van de sloop van vrijwel alle bestaande bijgebouwen (totaal 1174m²). De bestaande woonboerderij met aangebouwde schuur blijven behouden en alle overige voormalige bedrijfsbebouwing wordt gesloopt. In ruil voor de gesloopte opstallen wordt de bouw van één extra woning toegestaan. Afbeelding 2 geeft met een rood kader de te behouden bebouwing aan en met een geel kader de te slopen bebouwing. De toekomstige situatie is beschreven in hoofdstuk 2.
Afbeelding 2: Bovenaanzicht van de boerderij. De gebouwen met de gele rand worden afgebroken (totale oppervlakte: 1174m2), met de gebouwen met rode rand blijven behouden.
Bron: www.bing.nl
Het plangebied bevindt zich in het buitengebied van de gemeente Weststellingwerf aan de Westvierdeparten 4 in Steggerda. Op het perceel is voormalige agrarische bedrijfsbebouwing aanwezig bestaande uit een (woon)boerderij met diverse bijgebouwen (stallen) (zie afbeelding 3). Deze boerderij ligt op de zuidelijke grens van Steggerda, op de grens tussen Friesland, Overijssel en Drenthe. De directe omgeving bestaat voornamelijk uit agrarische gronden waaraan enkele agrarische bedrijven en woningen zijn gevestigd. Inmiddels is in deze omgeving al een groot aantal boerderijen na bedrijfsbeëindiging gewijzigd in een reguliere woonfunctie.
Afbeelding 3: Detail luchtfoto ter plaatse van Westvierdeparten 4, Steggerda, gemeente Weststellingwerf
Bron: Google Maps
De Westvierdeparten maakt deel uit van een cultuurhistorisch waardevol gebied. In de tijd van de turfgraverij liep langs deze lange rechte weg een vaart die de Steggerdasloot, de Vinkegavaart en de Noordwoolder Vaort met elkaar verbond. Om van deze dwarsvaart gebruik te mogen maken, moest pacht betaald worden: éénvierde deel (part) van de hoeveelheid per schip vervoerde turf. In de 19e eeuw, toen de turfwinning beëindigd was, werd de grond aan weerskanten van Vierdeparten aangekocht door de “Maatschappij van Weldadigheid”. Die organisatie was in 1818 opgericht om de armoede in de steden te bestrijden. In het grensgebied van Drenthe, Friesland en Overijssel, werden landbouwkolonies gesticht, waar de “behoeftigen” aan het werk konden, met als doel dat ze uiteindelijk op eigen benen zouden komen te staan (zie afbeelding 4 en 5). De Vierdeparten was onderdeel van de kolonie Wilhelminaoord.
De bebouwing in dit karakteristieke gebied bestaat uit lintbebouwing langs de Oost- en Westvierdeparten. De nokrichting van de hoofdgebouwen staat loodrecht ten opzichte van de weg. Tussen de erven is steeds zicht op het erachter gelegen landschap mogelijk. De hoofdgebouwen van de erven staan overwegend in een rooilijn en de bebouwing op het erf staat haaks ten opzichte van elkaar.
Afbeelding 4: Westvierdeparten 4 was onderdeel van de Maatschappij van Weldadigheid. De planlocatie is aangeduid met een blauwe pijl
Bron: Maatschappij van Weldadigheid
Afbeelding 5: Detailkaart van historische kolonieopbouw. Het plangebied is een van de vele koloniehuisjes.
Bron: Wolters-Noordhoff
Hoewel het geen historische boerderij betreft zijn op het perceel Westvierdeparten 4 de verkavelingsprincipes en de kenmerken van de historische stijl nog herkenbaar aanwezig. Zo is de nokrichting van de boerderij bijvoorbeeld loodrecht ten opzichte van de weg geplaatst. Daarnaast staan de bijgebouwen haaks op elkaar. De boerderij is goed zichtbaar door de open tuin die voornamelijk uit gras bestaat. Rondom de boerderij bestaat de mogelijkheid om diep in het land te kijken naar het achtergelegen landschap. De sloten zijn herkenbaar door begeleidende laanbomen.
Zoals aangegeven vormt dit wijzigingsplan de planologische verankering om een groot deel van de voormalige bedrijfsbebouwing af te breken in ruil voor de bouw van een extra woning. Op afbeelding 6 is aangegeven welke bebouwing wordt afgebroken en welke oppervlakte deze beslaat. De plannen voor nieuwbouw gaan uit van de bouw van één nieuwe woning binnen de grenzen van het voormalige agrarische bouwperceel waar de bebouwing gesloopt wordt. Er is voldoende ruimte om op eigen terrein te voorzien in voldoende parkeerplaatsen voor zowel de bestaande als de nieuwe woning.
In het als Bijlage 1 opgenomen landschappelijk inpassingsplan is parallel aan de huidige woning de nieuwe woning gesitueerd. De nieuwe situatie bestaat uit de bestaande boerderij met het aangebouwde bijgebouw en een tweede (nieuw te bouwen) woning aan de westelijke zijde van het perceel (zie afbeelding 8). Door de tweede woning evenwijdig te positioneren met voldoende ruimte tussen de erven, blijft de bestaande structuur met open zichtlijnen naar het achterland behouden.
De huidige woning blijft op deze wijze op het erf centraal staan. De bestaande langwerpige vorm van het bouwvlak blijft behouden en wordt in overeenstemming met het Beeldkwaliteitsplan Cultuurhistorisch waardevolle gebieden omzoomd met inheemse kavelgrens beplanting. Hiermee ontstaan er twee groene clusters in een voor het overige open landschap (zie afbeelding 7 en 8).
Afbeelding 6: Oppervlaktes van de te slopen gebouwen.
Bron: Adviesbureau Haver Droeze
Afbeelding 7: Inpassingsschets nieuwe woning binnen het bestaande erf. De oude stallen zijn als contour nog zichtbaar in de ondergrond
Bron: Adviesbureau Haver Droeze
Afbeelding 8: Erfinpassingsschets. De rooilijn van de drie huizen zijn gelijk aan elkaar. Rechts de woning Westvierdeparten 2. Links de nieuwbouwwoning.
Bron: Adviesbureau Haver Droeze
De nieuwe en oude woning vormen twee bebouwingsclusters op het perceel. De nieuwe woning krijgt dezelfde nokrichting als de bestaande woning en is georiënteerd op de weg, zoals gebruikelijk bij Westvierdeparten. Wat betreft uitstraling wordt gedacht aan een woning in een eenvoudige blokvorm met een ingetogen karakter. Ook dit versterkt het gewenste beeld waarin de bestaande boerderij centraal staat. Gedacht kan worden aan een "schuurwoning". De gevelmaterialen bestaan uit baksteen en hout van donker gedekte kleuren.
De beplantingssingel zorgt ervoor dat er een gesloten cluster ontstaat, die opgenomen wordt in het omringende open landschap. Aan de achterzijde van de woning(en) is een singel / bomerij niet noodzakelijk; een open zone is hier ook denkbaar. Ter aankleding van het erf zouden hier wel enkele solitaire bomen of hoogstamfruitbomen kunnen worden aangeplant. Hierdoor blijft een open zichtrelatie naar het achterliggende landschap mogelijk. Op erven passen solitaire bomen als beuk, eik, walnoot en linde. Rond het voorerf kan worden gedacht aan een haag van (haag)beuk, meidoorn of liguster.
De singelbeplanting aan weerzijden van de woningen dient om de woonerven te markeren. De singels mogen op enige afstand van de weg aanvangen zodat de woningen zichtbaar zijn vanaf de weg en ook vanuit de woningen zicht blijft op de weg aan de voorzijde. Een singel moet bestaan uit 3 bomenrijen (in driehoeksverband) met een plantafstand van 1,5m. Wat betreft de aan te planten soorten is relevant te vermelden dat de erven zijn gesitueerd in het landschap van de hoogveenontginningen. In dit gebied zijn bomen als eik en ruwe berk met een onderbegroeiing van meidoorn, sleedoorn, hazelaar en hulst passend.
Zowel de nieuwe als de bestaande woning krijgen de bestemming "Wonen". De regels van artikel 25 uit het bestemmingsplan Buitengebied 2014 zijn van toepassing. Het inpassingsplan voorziet in een woning met een erf en een tuin, die landschappelijk goed zijn ingepast. Het architectuurbeeld en de landschappelijke inpassing zijn geïnspireerd door de voormalige agrarische functie van het erf en de historie van het gebied. Afbeelding 9 en 10 geven een referentiebeeld voor de nieuwe ontwikkelingen. Het landschappelijk inpassingsvoorstel maakt als bijlage 1 deel uit van dit wijzigingsplan.
De ontsluiting van beide percelen geschiedt via de bestaande inritten. Het perceel biedt voldoende ruimte om op eigen terrein te parkeren. Overeenkomstig het beleid van de gemeente zal samen met de aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen van de nieuwe woning een melding worden gedaan voor het in gebruik nemen van de tweede (bestaande) inrit ten behoeve van de ontsluiting van die woning.
Afbeelding 9: Referentiebeelden erfbeplanting
Bron: google maps streetview
Afbeelding 10: Referentiebeelden architectuur
Het plangebied valt onder de werking van het bestemmingsplan Buitengebied 2014 (zie afbeelding 11) dat recent is vastgesteld. Aangezien sindsdien nog geen nieuwe relevante beleidsdocumenten zijn vastgesteld en het plan via een wijzigingsbevoegdheid de beoogde ontwikkelingen toe staat, mag worden aangenomen voorliggend plan in overeenstemming is met het beleid van hogere overheden. Er is geen aanleiding om een uitwerking op te nemen van aanvullend beleid.
In het bestemmingsplan hebben de gronden hebben de bestemming “Wonen – Voormalige boerderijpanden” (art. 37). Tevens hebben de gronden de dubbelbestemming “Waarde - Archeologie” (art. 29) en “Waarde – Cultuurhistorie 1” (art. 30). Op grond van het bepaalde in artikel 37 van de regels van het bestemmingsplan Buitengebied 2014 is het mogelijk om de bestemming van gronden met de bestemming “Wonen – voormalige boerderijpanden” te wijzigen in de bestemming “Wonen”. Onder voorwaarden is het tevens mogelijk om een extra woning te bouwen.
Afbeelding 11: uitsnede uit de verbeelding bestemmingsplan Buitengebied 2014 ter plaatse van het perceel Westvierdeparten 4 te Steggerda
Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl
Om gebruik te kunnen maken van deze wijzigingsbevoegdheden moet worden voldaan aan de voorwaarden die opgenomen zijn in de betreffende wijzigingsbevoegdheden zoals opgenomen in artikel 37.1 onder a:
Met het oog op de bouw van de extra woning, is getoetst of voldaan wordt aan de in artikel 37.1 onder a opgenomen wijzigingsvoorwaarden:
De agrarische bedrijfsactiviteiten zijn in 2009 beëindigd, de agrarische bestemming is met het bestemmingsplan Buitengebied 2014 reeds gewijzigd naar een woonbestemming. Met uitzondering van de bestaande woning met aangebouwde schuur zal alle overige voormalige bedrijfsbebouwing worden gesloopt. De totale oppervlakte aan te slopen voormalige bedrijfsbebouwing bedraagt 1174m². Daarmee is voldaan aan de voorwaarden dat sprake is van algehele bedrijfsbeëindiging en dat ten minste 1000m2 oppervlakte aan voormalige bedrijfsbebouwing wordt gesloopt.
De te slopen bebouwing bestaat uit stalgebouwen uit de jaren '70. De bebouwing heeft geen cultuurhistorische of architectonische waarde. Als gevolg van het feit dat er geen afschermende beplanting op het erf aanwezig is, kan worden gesteld dat deze voormalige bedrijfsbebouwing als beeldverstorend en ontsierend kan worden aangemerkt. De nieuwe woning is binnen het voormalig bouwvlak geprojecteerd en wordt dus terug geplaatst op de locatie van de (te slopen) agrarische bedrijfsbebouwing.
De definitieve ontwerpen van de woning dienen bij de aanvraag van de omgevingsvergunning te worden getoetst aan het bestemmingplan en de Welstandsnota. Voor het bouwen wordt in de regels van dit wijzigingsplan verwezen naar de bepalingen van artikel 25 Wonen uit het bestemmingsplan Buitengebied 2014.
De woning dient te passen binnen het Woonplan van de gemeente Weststellingwerf . In 2009 is het meest Woonplan vastgesteld. Jaarlijks zijn op basis van het Woonplan prestatieafspraken gemaakt met de woningcorporaties WoonFriesland en Woningstichting Weststellingwerf.
In 2016 is een ontwerp Woonvisie opgesteld voor de periode 20016 - 2020. De Ontwerp - Woonvisie geeft het lokale woonbeleid voor de komende jaren weer en zal het Woonplan uit 2009 vervangen. De wijzigingen in de Woningwet en de ontwikkelingen in de maatschappij zoals vergrijzing, afname inwoners, (mogelijke) daling van het aantal huishoudens en concentraties van voorzieningen zijn mede aanleiding voor het opstellen van de Woonvisie.
De gemeente Weststellingwerf maakt deel uit van een regionale woningmarkt in zuidoost Fryslân. De gemeente werkt in regionaal verband samen met vier buurgemeenten. Deze gemeenten hebben in 2013 afspraken gemaakt met de Provincie over kwalitatieve en kwantitatieve doelen en opgaven op het gebied van wonen.
Kwaliteit in de zin dat woningen moeten voldoen aan de (toekomstige) behoefte van bewoners (door herstructurering, verduurzaming en inspelen op de vergrijzing) staat in de visie centraal. Daarnaast is op lokaal niveau een analyse gemaakt waaruit lokale ambities zijn geformuleerd.
De gemeente biedt een grote diversiteit in bebouwing en landschap. De woonmilieus lopen uiteen van landelijke en dorpse milieus tot meer kleinstedelijke. Kern van de woonopgave voor de gemeente is dat er in de nabije toekomst een einde komt aan de groei van de woningbehoefte. Het aantal inwoners in de gemeente Weststellingwerf neemt op dit moment al langzaam af. Tussen 2016 en 2025 zal het aantal huishoudens nog met circa 340 groeien. De groei zit vooral in de leeftijdsgroep 75+. Vanaf 2025 zal het aantal inwoners sneller afnemen. Deze ontwikkeling heeft gevolg voor de vraag naar woningen. Voor nieuwbouw geldt als speerpunt: "maatwerk en flexibiliteit".
Met betrekking tot nieuwbouw is het van belang om leegstand zoveel mogelijk te voorkomen; dit risico is het grootst bij minder gewilde woningen. Het is daarom van belang om woningen toe te voegen waar in de toekomst ook behoefte aan is. Bij nieuwbouw wordt als eerste ingezet op het transformeren (herbestemmen of vervangen) van gebouwen die hun functie hebben verloren en voor herstructurering (sloop en nieuwbouw) van bestaande woningen. Zo wordt deels voorzien in de toename van de woningbehoefte en wordt optimaal bijgedragen aan behoud en verbetering van de kwaliteit in de kernen.
Het is daarnaast van belang dat woningen worden gebouwd die toekomstbestendig zijn, qua woonkwaliteit, duurzaamheid, levensloopbestendig. Daarnaast wil de gemeente initiatieven vanuit de kernen en bewoners faciliteren en staat de gemeente open voor (collectief) particulier opdrachtgeverschap.
Voorliggen plan gaat uit van sloop van kwalitatief minder aantrekkelijke bebouwing en de bouw van een nieuwe woning in particulier opdrachtgeverschap. Het vigerend bestemmingsplan voorziet in dit soort ontwikkelingen doordat B&W op verzoek van een initiatiefnemer medewerking kunnen verlenen op grond van een wijzigingsbevoegdheid. Verder past het plan past in het beleid van de gemeente, dat gericht is op het voorkomen van kwalitatieve achteruitgang van de leefomgeving en daarmee waardedaling van omliggende woningen. De nieuwe woning wordt pas gebouwd als er een koper is gevonden die de woning zelf gaat bouwen. Daarmee staat vast dat de woning optimaal voldoet aan de wensen van de gebruiker. Van bouwen voor leegstand zal dan ook geen sprake zijn.
Concluderend kan worden gesteld dat het plan past in het Woonplan en de (ontwerp) Woonvisie.
Bij het uitwerken van het plan is nadrukkelijk rekening gehouden met de landschappelijke inpassing van de nieuwe woning. In bijlage 1 is er een inpassingsplan toegevoegd waarin aandacht wordt besteed aan een goede landschappelijke inpassing waarin is getoetst aan de Welstandnota en het beeldkwaliteitsplan Cultuurhistorische waarden.
Beide woningen worden ontsloten via de bestaande inritten. In de nieuwe situatie wordt slechts 1 woning toegevoerd op een ruim perceel. Er is voldoende mogelijkheid om op eigen terrein te voorzien in parkeergelegenheid. In de bestaande situatie was sprake van agrarische bedrijvigheid met bijbehorende verkeersbewegingen. In de nieuwe situatie wordt de agrarische bedrijvigheid met de bestaande bedrijfswoning vervangen door twee woningen met bijbehorende verkeersbewegingen.
Gesteld kan worden dat geen sprake is van een onevenredige toename van het aantal verkeersbewegingen.
Ook aan deze voorwaarden wordt in onderhavig plan voldaan.
De nieuw te bouwen woning bij Westvierdeparten 4 valt binnen de grenzen van het huidige bouwvlak Wonen - Voormalige boerderijpanden. Op grond van de Wet veehouderij en geurhinder worden woningen aangemerkt als 'geurgevoelig object'. Deze wet vormt het exclusieve toetsingskader voor het bepalen van de geurbelasting bij verlening van een omgevingsvergunning voor vergunningplichtige inrichtingen. De Wet Geurhinder en veehouderij maakt onderscheid tussen dieren met en zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Bij dieren met een vastgestelde geuremissiefactor wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend. Voor dieren zonder vaste geuremissiefactor gelden minimumafstanden.
Het beschermingsniveau hangt af van de ligging van het geurgevoelig object: binnen of buiten de bebouwde kom en binnen of buiten een concentratiegebied. Daarnaast is van belang of een object al dan niet hoort bij een (voormalige) veehouderij. Voor geurgevoelige objecten die onderdeel zijn van een veehouderij of van een voormalige veehouderij, die na 19 maart 2000 is beëindigd, gelden namelijk uitsluitend de minimumafstanden en niet de waarde voor de geurbelasting. Hetzelfde geldt voor ruimte-voor-ruimtewoningen als beschreven in artikel 14 van de Wet Geurhinder en veehouderij.
Voor onderhavige plannen is relevant dat de woning van Westvierdeparten 4 kan worden aangemerkt als woning die deel uitmaken van een voormalig veehouderijbedrijf. De nieuw te bouwen woning kan worden aangemerkt als ruimte-voor-ruimtewoningen als beschreven in artikel 14 Wgv. Het betreft namelijk een woning die worden gebouwd op een kavel die op 19 maart 2000 in gebruik was als veehouderij en deze wordt gebouwd in samenhang met het geheel buiten werking stellen van de veehouderij en in samenhang met de sloop van de bedrijfsgebouwen, die onderdeel hebben uitgemaakt van de veehouderij. Aangezien het plangebied buiten de bebouwde kom zijn gelegen, dient de afstand tussen de woning en een emissiepunt ten minste 50m te bedragen. In de directe omgeving van Westvierdeparten 4 bevinden zich binnen deze afstand geen veehouderijbedrijven en daarmee geen emissiepunten.
Concluderend kan worden gesteld dat de bouw van de nieuwe woning op het perceel niet leidt tot beperkingen in de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende agrarische bedrijven.
Geconcludeerd kan worden dat voldaan wordt aan alle aan de wijzigingsbevoegdheid gestelde randvoorwaarden. De wijzigingsbevoegdheid kan daarmee worden toegepast.
Om de bouw van de extra woning toe te staan dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening te worden getoetst in hoeverre ter plaatse van de nieuw te realiseren van woning sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Deze toetsing is uitgewerkt in de hierna volgende paragrafen.
In beginsel bevindt zich langs elke weg waar men harder mag rijden dan 30km/u een geluidzone. Binnen deze zone zijn de regels van de Wet Geluidhinder (Wgh) van toepassing en moet onderzoek worden verricht naar de geluidbelasting door het wegverkeer op de gevels van geluidgevoelige functies. Een woning is in de Wet geluidhinder aangewezen als geluidgevoelige functie.
Volgens artikel 74 Wgh heeft elke weg een geluidzone. De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging ten opzichte van het (binnen)stedelijk gebied. In onderhavige situatie zijn de Westvierdeparten en de Turfhoekweg de relevante wegen. Voor beide wegen geldt dat er 1 rijstrook is en dat deze in het buitenstedelijk gebied liggen. De geluidzone is in dat geval 250m breed. De maximumsnelheid is bepaald op 60km/u.
Gelet op de ligging in het buitengebied is het aannemelijk dat de verkeersdruk aan de lage kant zal zijn. Indien de etmaalintensiteit lager is dan 500 vervoersbewegingen per dag is het aannemelijk dat de geluidbelasting op de gevel niet hoger is dan de voorkeurgrenswaarde van 48dB.
In het kader van de plannen heeft gemeente Weststellingwerf een verkeerstelling uitgevoerd. Uit de verkeerstelling nabij Westvierdeparten 4 blijkt dat de etmaalintensiteit op de Westvierdeparten op 321 motorvoertuigbewegingen per dag ligt voor een werkdag en 277 voor een weekenddag. Daarmee blijven de vervoersbewegingen ruim beneden de 500 en staat vast dat voldaan kan worden aan de voorkeurgrenswaarde. Nader akoestisch onderzoek is in dat geval niet nodig. De resultaten van de telling maken als bijlage 2 deel uit van dit wijzigingsplan.
In het bestemmingsplan Buitengebied 2014 is aan het plangebied een drietal bestemmingen toegekend (zie afbeelding 10). De bestemmingen zijn: “Wonen – Voormalige boerderijpanden”(art. 26), dubbelbestemming “Waarde – Archeologie”(art. 29) en dubbelbestemming “Waarde – Cultuurhistorie 1”(art. 30).
De gronden met de dubbelbestemming “Waarde – Archeologie” zijn mede bestemd voor behoud, versterking en /of herstel van de aan deze gronden eigen zijnde archeologische waarden. Bij elke ingreep die een grotere oppervlakte beslaat dan 50m² moeten Burgemeester en wethouders aan de hand van het Archeologisch basisonderzoek in hoeverre nader archeologisch onderzoek is vereist. Het archeologisch basisonderzoek maakt als bijlage deel uit van de regels van het bestemmingsplan.
Het basisonderzoek bevat een overzicht van de bekende archeologische vindplaatsen en van de verwachte archeologische waarden in de gemeente Weststellingwerf. De conclusies van het onderzoek zijn vertaald naar een archeologische verwachtingskaart met daaraan gekoppeld een onderzoeksadvies.
Op de archeologische advieskaart is het plangebied aangeduid als een gebied met een middelhoge verwachting voor vondsten uit de Steen- en Bronstijd (zie afbeelding 12). Voor vondsten uit de Ijzertijd en later geldt een middelhoge tot hoge verwachting (zie afbeelding 13). Op de archeologische advieskaart zijn deze verwachtingswaarden vertaald naar een onderzoeksverplichting. Voor onderhavig gebied geldt op grond van deze advieskaart een onderzoekverplichting bij ingrepen groter dan 5000m² (zie afbeelding 14). Het perceel beslaat een oppervlakte van 3180m². Daarbinnen zullen sloopwerkzaamheden plaatsvinden en er zal 1 woning worden gebouwd. Gelet op het feit dat de drempelwaarde niet wordt overschreden is er geen karterend archeologisch onderzoek uitgevoerd.
Afbeelding 12: Archeologische verwachtingswaarden Steen- en Bronstijd.
Bron: Gemeente Weststellingwerf
Afbeelding 13: Archeologische verwachtingswaarden Ijzertijd en later.
Bron: Gemeente Weststellingwerf
Afbeelding 14: uitsnede uit de archeologische advieskaart uit het Archeologisch basisonderzoek
Bron: bestemmingsplan Buitengebied 2014, bijlage 4 bij de planregels
Zoals beschreven maakt het plangebied deel uit van de voormalige landbouwkolonie Wilhelminaoord. Mede om die reden hebben de gronden in het bestemmingsplan de dubbelbestemming “Waarde – Cultuurhistorie 1” gekregen. Deze gronden zijn mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de voorkomende cultuurhistorische waarden.
Ter bescherming van deze cultuurhistorische waarden is in het bestemmingsplan een vergunningenstelsel opgenomen voor het uitvoeren van bepaalde werken en werkzaamheden (aanlegvergunningenstelsel). Een dergelijke omgevingsvergunning kan slechts worden verleend wanneer wordt voldaan aan de gestelde eisen en regels uit het “Beeldkwaliteitsplan Cultuurhistorische waardevolle gebieden” en er geen onevenredige schade aan de cultuurhistorische waarden van het gebied wordt toegebracht.
Deze punten zijn nader uitgewerkt in het inpassingsplan dat als Bijlage 1 deel uitmaakt van het wijzigingsplan en zijn daarom hier niet nader uitgewerkt. Uit het inpassingsplan komt naar voren dat het plan in overeenstemming is met de uitgangspunten zoals die zijn opgenomen in het Beeldkwaliteitsplan Cultuurhistorisch waardevolle gebieden.
In de wijzigingsbevoegdheid uit artikel 37 van het bestemmingsplan Buitengebied 2014 is bepaald dat de ontwikkeling van een nieuwe woning geen afbreuk mag doen aan de ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen agrarische bedrijven.
Relevant om hierbij te vermelden is het feit dat naast de bedrijven uit de gemeente Weststellingwerf, ook rekening moet worden gehouden met de agrarische bebouwing uit naastgelegen gemeente Steenwijkerland. In de directe omgeving zijn zowel diverse woningen als agrarische bedrijven aanwezig (zie afbeelding 15). Uit het kaartbeeld blijkt dat in het buitengebied reeds veel reguliere woningen aanwezig zijn. Onderhavig perceel is voor geen van de bestaande bedrijven 'maatgevend' voor de omvang van de uitbreidingsruimte omdat het niet de meest dichtbij gelegen woning betreft. Het is daarom aannemelijk dat de extra woning geen afbreuk doet aan de mogelijkheden tot verdere agrarische ontwikkelingen bij de omliggende bedrijven.
Daarnaast is in paragraaf 3.3.4 is ingegaan op het feit dat het woning als bedoeld in artikel 14 Wgv betreft, rekening dient te worden gehouden met een geurcontour van 50m tussen een emissiepunt en een geurgevoelig object zoals een woning. In de directe omgeving van Westvierdeparten 4 zijn binnen een straal van 50m geen agrarische bedrijven gevestigd. Gelet op de afstanden tot de meest nabij gelegen agrarische bedrijven en het type bedrijf staat vast dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Er is daarom geen geuronderzoek uitgevoerd.
Er zijn in de directe omgeving van het plangebied geen andersoortige bedrijven gevestigd, waarop een eventuele woning ter plaatse van het plangebied van invloed zou kunnen zijn.
Afbeelding 15: Diverse woningen(geel bestemmingsvlak) in de directe omgeving van het perceel. Ook de agrarische bedrijven zijn aangegeven.
Bron: naar www.ruimtelijkeplannen.nl
Het is wettelijk geregeld in de Bouwverordening dat bouw pas kan plaatsvinden als de bodem geschikt is (gemaakt) voor het beoogde doel. Daarom dient bij iedere nieuwbouwactiviteit de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld te worden gebracht. Het onderzoek mag in beginsel niet ouder zijn dan 5 jaar en moet een vastgestelde informatie kwaliteit bieden (NEN5740). Doel van het onderzoek is het verzamelen van informatie met betrekking tot het voormalige gebruik van de locatie om een hypothese te stellen omtrent de aard van de verontreinigende stoffen en de te verwachten milieuhygiënische kwaliteit van de bodem met het oog op de toekomstige bestemming. Deze hypothese, kan vervolgens met een bodemonderzoek worden getoetst. Het historisch onderzoek moet worden opgesteld volgens de NVN 7725 Bodem.
In augustus 2016 door Bodemkwaliteitsbureau Grondslag een verkennend onderzoek uitgevoerd. De resultaten van het onderzoek maken als bijlage 3 deel uit van dit wijzigingsplan. Uit het onderzoek komt naar voren dat ter plaatse van 1 boorpunt in de bovengrond een lichte verhoging aan olie aangetoond. In het grondwater is een matig verhoogd gehalte aan barium en voorts lichte verhogingen aan koper en lood aangetoond. De matige verhoging aan barium kan worden toegeschreven aan van nature verhoogde achtergrondgehalten in de regio. Het gehalte aan barium moet wel gemeten blijven worden.
Het geconstateerde licht verhoogde gehalte aan olie vormt geen aanleiding voor nader onderzoek. De bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde woonfunctie. De grond die tijdens de bouw vrijkomt, dient waar mogelijk te worden hergebruikt. Als de grond wordt afgevoerd voor hergebruik elders, dient de partij te worden gekeurd conform het Besluit Bodemkwaliteit.
Per 1 oktober 2012 geldt op grond van de artikelen 1.1.1 en 3.1.6 Barro dat de toelichting bij een bestemmingsplan, dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving dient te bevatten van de actuele regionale behoefte en, indien uit die beschrijving blijkt dat er sprake is van een actuele behoefte, tevens wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien.
De Ladder kent 3 treden die treden die achter elkaar worden doorlopen:
Trede 1: is er een regionale behoefte?
Trede 2: is (een deel van de) regionale behoefte op te vangen binnen bestaand stedelijk gebied?
Trede 3: zoek een locatie die multimodaal ontsloten is of kan worden voor de resterende regionale behoefte.
In dit plan wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde "ruimte voor ruimte-regeling". Uit de Handreiking Ladder voor Duurzame Verstedelijking blijkt dat in geval van nieuwbouw in ruil voor sloop, waarbij de bebouwing wordt gereduceerd de ladder niet hoeft te worden toegepast.
Daar komt bij dat uit recente jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS 18 december 2013, ECLI:RVS:2013:2471) heeft bepaald dat de ontwikkeling van een beperkt aantal woningen, in de betreffende uitspraak een aantal van 3 woningen, niet als verstedelijking hoeft te worden aangemerkt. De Ladder voor Duurzame Verstedelijking behoeft daarom geen nadere uitwerking.
Per 1 januari 2017 is de nieuwe Wet natuurbescherming (Wn) in werking getreden. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. De Wet natuurbescherming erop gericht om de de Europese beschermingskaders op een goede wijze om te zetten in nationale regelgeving. De Wn maakt onderscheid tussen soorten die bescherming genieten op grond van de Vogelrichtlijn en soorten, die bescherming genieten op grond van de Habitatrichtlijn. Beide categorieën vallen onder een strikt beschermingsregime. Daarnaast voorziet de wet in een algemener beschermingsregime voor andere (nationale) soorten (bijlage A van de Wet natuurbescherming). Daarnaast kunnen provincies een eigen lijst aanleggen van beschermde soorten. Ieder beschermingsregime kent een eigen afwegingskader waarmee wordt bepaald of een activiteit vergunningplichtig is.
De zorgplicht zoals die gold op grond van de Flora- en faunawet blijft inhoudelijk ongewijzigd en is opgenomen in artikel 1.11 Wn. Deze bepaling voorziet in een algemene verplichting voor een ieder om voldoende zorg te dragen voor Natura 2000 gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten in hun directe leefomgeving. Het uitgangspunt van de zorgplicht is dat burgers, ondernemers en overheden alle handelingen die een nadelig effect zouden kunnen hebben op dieren en planten achterwege laten. Degene die een bepaalde handeling wil verrichten moet zich daarom vooraf op de hoogte stellen van de aanwezige natuurwaarden, de kwetsbaarheid ervan en de mogelijke gevolgen daarvan voor zijn handelen. De zorgplicht dient (mede) als vangnet voor de bescherming van soorten waarvoor op grond van de Wn geen specifiek verbod geldt.
De verbodsbepalingen zijn neergelegd in artikel 2.7 (Natura 2000), 3.1 (Vogelrichtlijn), 3.5 (Habitatrichtlijn, bijlage II van het verdrag van Bern en bijlage I van het verdrag van Bonn) en 3.10 (nationale soorten) Wn. In de wet is ook bepaald in welke gevallen GS ontheffing of vrijstelling kunnen verlenen. Voor soorten die bescherming genieten op grond van de Vogelrichtlijn of de Habitatrichtlijn zijn in de wet de wet de toetsingsgronden overgenomen uit die richtlijnen. Voor die soorten kan ontheffing of vrijstelling uitsluitend worden verleend, indien is voldaan aan elk van de volgende voorwaarden:
Voor de algemene soorten geldt een lichter beschermingsregime en kan ook ontheffing worden verleend in het kader van onder meer ruimtelijk inrichting of ontwikkeling van gebieden.
In het kader van voorliggende plannen is in 2016 een quickscan uitgevoerd in het kader van de Ff-wet. De resultaten van de quickscan maken als bijlage 4 deel uit van dit wijzigingsplan. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat in de quickscan nog is getoetst aan de bepalingen van de Ff-wet. De inwerkingtreding van de Wn heeft echter geen gevolgen voor de conclusies uit de quickscan.
Uit de quickscan komt naar voren dat in één van de (te slopen) schuren een kerkuilenkast is opgehangen. Deze uilenkast is bewoond (geweest) door een kerkuil. Buiten de kerkuil zijn geen beschermde plant- of diersoorten in het plangebied vastgesteld. Als gezegd leidt de Wn niet tot een andere conclusie.
Ten tijde van het onderzoek leek de uilenkast echter onbewoond en het is daarom niet duidelijk in hoeverre de uilenkast nog steeds wordt gebruikt. In gebruik zijnde nesten van kerkuilen zijn op grond van bijlage II van het Verdrag van Bern strikter (jaarrond) beschermd. De reden hiervoor is dat kerkuilen elk broedseizoen dezelfde broedplaats opzoeken en zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en beperkt beschikbaar.
Om antwoord te krijgen op de vraag in hoeverre de nestkast nog in gebruik is, wordt in 2017 aanvullend onderzoek gedaan. Afhankelijk van de uitkomsten van dat nadere onderzoek zal - voor zover nodig - ontheffing worden aangevraagd bij de Provincie. Op grond van de zorgplicht wordt in het ecologisch rapport verder nog geadviseerd om de werkzaamheden zoveel mogelijk buiten het broedseizoen uit te voeren. Daarnaast wordt geadviseerd de sloop- en terreinafwerkingswerkzaamheden zoveel mogelijk in één werkgang uit te voeren zodat pioniersoorten, zoals de rugstreeppad en/of kleine plevier, zich niet op het terrein zullen vestigen. Bij de uitvoering van (terrein)werkzaamheden zal de zorgplicht in acht worden genomen.
Volledigheidshalve wordt nog opgemerkt dat het plangebied geen onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland (voorheen: Ecologische Hoofdstructuur). Wel ligt het plangebied in de buurt van diverse EHS gebieden in Overijssel en Drenthe (zie afbeelding 16). Buiten de EHS is het nee, tenzij beginsel echter niet van toepassing. Dit aspect is daarom niet verder uitgewerkt.
Afbeelding 16: ligging plangebied ten opzichte van NNN (groen omlijnde gebieden) in Friesland, Drenthe en Overijssel.
Bron: http://www.synbiosys.alterra.nl/natura2000/googlemapszoek.aspx
In het Besluit Externe Veiligheid zijn de risiconormen voor bedrijven met gevaarlijke stoffen vastgelegd. Het besluit heeft tot doel om zowel individuele burgers, als groepen een minimum beschermingsniveau te bieden tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen. Gemeenten en provincies moeten de normen uit het besluit naleven bij het opstellen en wijzigen van bestemmingsplannen en bij het verlenen van milieuvergunningen. Het besluit is van toepassing op Wm-vergunningplichtige risicovolle inrichtingen en/of de nabijgelegen beperkt kwetsbare en kwetsbare objecten.
De verdeling tussen beperkt kwetsbare en kwetsbare objecten is gemaakt om bepaalde groepen mensen in het bijzonder te beschermen. Hierbij spelen het aantal, de verblijftijd, de fysieke of psychische gesteldheid van mensen en de aanwezigheid van adequate vluchtmogelijkheden een rol. Een voorziening zoals een zorginstelling of verpleeghuis wordt aangemerkt als een kwetsbaar object.
Raadpleging van de Risicokaart (afbeelding 17) leert dat zich in de buurt van het plangebieden geen risicovolle inrichtingen bevinden. De dichtstbijzijnde ligt op >1000m. afstand. Wel is er in de omgeving een kans op bosbranden. Aangezien het perceel niet binnen de risicocontouren valt, is er geen noodzaak voor extra onderzoek naar de externe veiligheid of een risicoberekening.
Figuur 17: Risicokaart externe veiligheid.
Bron: www.risicokaart.nl
De regels die in Nederland gelden voor de luchtkwaliteit zijn opgenomen in de Wet Luchtkwaliteit 2007, die deel uitmaakt van de Wet milieubeheer. Indien de grenswaarden voor de luchtkwaliteit na realisatie van het plan niet worden overschreden, vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor de realisatie van een plan, zelfs niet als het plan leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De vraag die centraal staat is in hoeverre een plan al dan niet 'in betekenende mate' (NIBM) bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. In geval van woningbouw bedraagt dit bij één ontsluitingsweg, netto niet meer dan 1500 woningen. In onderhavig plan wordt één extra woning toegevoegd. Daarmee is aangetoond dat het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Nader onderzoek kan in dat geval achterwege worden gelaten.
Woningen zijn niet aangewezen als gevoelige functie in het kader van het Besluit luchtkwaliteit gevoelige bestemmingen. Er zijn vanuit luchtkwaliteit geen bezwaren die toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in de weg staan.
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen een watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is dat waterbelangen op een evenwichtige manier worden meegewogen in het planvormingsproces. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd.
De beoogde plannen gaan uit van sloop van een groot deel van de bestaande bedrijfsbebouwing, het opschonen van het erf en nieuwbouw van één woning. Het bebouwd / verhard oppervlak op het perceel neemt daardoor af ten opzichte van de bestaande situatie. Er worden geen watergangen gedempt. Het plan is vanuit waterhuishouding gezien beperkt van belang en er worden geen essentiële waterbelangen geraakt.
Naast de primaire waterbelangen gelden ook een aantal algemene aandachtspunten ten aanzien van water:
Vasthouden - bergen - afvoeren
Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.
Om het aantal overstortingen van rioolwater en de belasting van rioolwaterzuiveringen te beperken, is het uitgangspunt om regenwater en rioolwater zoveel mogelijk geschieden af te voeren. Het hemelwater zal in onderhavig bouwplan worden geloosd op het oppervlaktewater.
Grondwaterneutraal bouwen
Om grondwateroverlast te voorkomen wordt geadviseerd om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet daarom worden voorkomen.
Geadviseerd wordt om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.
Schoon houden - scheiden - schoon maken
Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen / randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen, zoals het niet toepassen van uitlogende materialen zoals zink, lood en koper.
Doordat de bestaande bedrijfsbebouwing wordt gesloopt en het erf wordt geruimd, neemt het verhard oppervlak af ten opzichte van de bestaande situatie. Het plan leidt zodoende niet tot een waterbergingsopgave.
Volledigheidshalve is ten behoeve van het wijzigingsplan een (digitale) watertoets uitgevoerd. Naar aanleiding hiervan is op 20 oktober 2016 een wateradvies ontvangen van mevrouw Van der Kloet van Wetterskip Fryslân. Het wateradvies is verwerkt in het wijzingsplan, maar volledigheidshalve ook opgenomen als bijlage 5.
In het wateradvies wordt opgemerkt dat langs de noordwestzijde van het plangebied een schouwwatergang aanwezig is. Bij het uitwerken van het plan dient rekening te worden gehouden met deze schouwwatergang. In reactie hierop wordt opgemerkt dat deze watergang direct naast de weg ligt en buiten het plangebied waar ingrepen zijn voorzien. De watergang blijft dan ook bereikbaar voor het uitvoeren van onderhoud.
Met betrekking tot het waterpeil en de drooglegging wordt opgemerkt dat het plangebied in een peilgebied ligt met een zomerpeil van +1,45m NAP en een winterpeil van +1,15m NAP. Dit vastgestelde peil is een streefpeil; het werkelijke peil kan variëren als gevolg van opstuwing en de weersomstandigheden. De geschatte gemiddelde maaiveldhoogte ligt tussen +3,10m NAP en 3,8m NAP. De maaiveldhoogte voldoet daarmee naar verwachting aan de droogleggingsnorm. Voor het realiseren van bebouwing en verharding adviseert het Wetterskip een drooglegging van 70cm. Voor bebouwing met kruipruimte adviseert het Wetterskip een drooglegging van 110cm.
De grondwaterstand is niet gelijk aan het waterpeil in de sloten. Grondwater kan opbollen en uitzakken. Om grondwateroverlast te voorkomen, is naast de droogleggingsnorm ook de ontwateringsdiepte van belang, aldus het wateradvies. Aangezien bij het Wetterskip geen gedetailleerde informatie beschikbaar is over de grondwatersituatie wordt geadviseerd om bij het bepalen van de aanleghoogte naast de drooglegging ook rekening te houden met voldoende ontwateringsdiepte. Het Wetterskip hanteert de volgende ontwateringseisen:
Grondgebruik | Ontwateringseis |
Woningen met kruipruimte | 0,70m - onderkant vloer |
Woningen zonder kruipruimte | 0,30m - onderkant vloer |
Tuin / plantsoen | 0,5m beneden maaiveld |
Ten slotte wordt opgemerkt dat bij de aanleg van gebouwen vaak nodig om het grondwater te verlagen om het werk droog te kunnen uitvoeren. Voor het onttrekken van grondwater is afhankelijk van de duur en de hoeveelheid te onttrekken grondwater een melding of een vergunning nodig. Op het lozen van grondwater is vanuit waterkwaliteitsbeheer een meldingsplicht van toepassing. Indien grondwaterbemaling noodzakelijk is, dient hierover contact te worden opgenomen met de Cluster Vergunningverlening van Wetterskip Fryslân.
In reactie hierop kan worden opgemerkt dat het advies inzake drooglegging in acht zal worden genomen bij het uitwerken van het bouwplan en het aanvragen van de omgevingsvergunning voor het bouwen. De ontwateringseisen zijn vertaald naar de wijzigingsregels van het wijzigingsplan.
In de bestaande situatie is het perceel voor de verwerking van het huishoudelijk afvalwater niet aangesloten op de riolering. Het perceel ligt in Niet Kwetsbaar Vrij Afstromend Gebied (NKVA-gebied); dit houdt in dat het huishoudelijk afvalwater via een verbeterde septictank (of IBA) op het oppervlaktewater wordt geloosd.
Een aantal jaar geleden is op het perceel een IBA aangelegd in het kader van een project van gemeente en waterschap waarbij eigenaren van percelen in NKVA-gebieden een IBA konden aanschaffen. Uit het wateradvies volgt dat voor het eventueel lozen van verontreinigd water op het oppervlaktewater een meldingsplicht of een vergunningplicht geldt. Hierover zal in het kader van de omgevingsvergunning voor het lozen contact worden gezocht met de Cluster Vergunningverlening van Wetterskip Fryslân.
Zoals hiervoor reeds opgemerkt wordt het hemelwater geïnfiltreerd in de bodem / geloosd op het oppervlaktewater.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een toetsing uitgevoerd naar de gevolgen van de beoogde wijziging in het kader van de verplichtingen uit hoofde van de milieuregelgeving. In dat kader zijn de volgende aspecten getoetst: akoestiek, archeologie en cultuurhistorie, bodem, bedrijven en milieuzonering, ecologie, externe veiligheid, luchtkwaliteit en water.
Ten aanzien van al deze aspecten is vastgesteld dat er geen belemmeringen zijn die toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in de weg staan. Voor het slopen van de schuur zal, in verband met de aanwezigheid van een uilenkast in de schuur, een werkprotocol worden opgesteld en zullen mitigerende maatregelen worden getroffen. De (mogelijke) aanwezigheid van de kerkuil staat niet in de weg aan de beoogde bouw van een tweede woning op het perceel.
In het kader van de watertoets is contact gezocht met Wetterskip Fryslân; het naar aanleiding daarvan ontvangen wateradvies is verwerkt in dit wijzigingsplan.
Voor de gemeente is het bestemmingsplan het belangrijkste publiekrechtelijke instrument om doelstellingen te realiseren. In onderhavig plangebied legt het wijzigingsplan de basis voor nieuwe ontwikkelingen, waar het bestemmingsplan Buitengebied 2014 reeds in voorziet. Het bestemmingsplan Buitengebied 2014 vormt daarmee de basis (moederplan) voor dit wijzigingsplan.
In het kader van dit bestemmingsplan zijn de gronden in het plangebied voorzien van een bestemming waarin tevens regels zijn gesteld ten aanzien van de bebouwingsmogelijkheden op en de gebruiksmogelijkheden van die gronden. De toelichting heeft geen juridische bindingskracht, maar vormt wel en belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan omdat hierin de beweegredenen, onderzoeksresultaten en de (beleids)uitgangspunten zijn verwoord, die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Daarmee is de toelichting van wezenlijk belang voor de juiste interpretatie van het bestemmingsplan en de wijze waarop de daarin opgenomen bepalingen moeten worden toegepast.
Dit wijzigingsplan bestaat uit regels, een verbeelding en een toelichting. De regels en de verbeelding vormen samen één geheel. Tevens vormen de regels met de daaraan gekoppelde verbeelding het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
In de regels zijn uitsluitend de voor dit plan relevante definities, algemene regels en de overgangs- en slotregels opgenomen. Voor het overige wordt verwezen naar het moederplan (Bestemmingsplan Buitengebied 2014) opgenomen.
Op de plankaart of analoge verbeelding is de bestemming van de betreffende percelen aangegeven. De plankaart bestaat uit een verzameling van geografisch bepaalde objecten, die tezamen met de regels zijn opgeslagen in een digitaal ruimtelijk informatiesysteem. De objecten zijn voorzien van bestemmingen met bijbehorende doeleinden en regels.
Verklaringen zijn de overige in de verbeelding van het bestemmingsplan voorkomende zaken. Verklaringen hebben geen juridische betekenis, maar zijn bedoeld om nadere informatie te verschaffen en de raadpleegbaarheid te verbeteren.
Het centrale onderdeel van een bestemmingsplan is de bestemmingsregeling. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening worden aan alle in het plan begrepen gronden bestemmingen toegewezen met bijbehorende doeleinden. Aan de bestemmingen zijn regels gekoppeld over het gebruik van die gronden en ten aanzien van de bebouwingsmogelijkheden. Elke bestemming is geometrisch bepaald. In dit bestemmingsplan zijn de volgende bestemming opgenomen: "Wonen". Daarnaast zijn twee dubbelbestemmingen ("Waarde - Gebied met archeologische waarde of verwachtingswaarde" en "Waarde - Cultuurhistorie 1") opgenomen.
Met het oog op de landschappelijke inpassing is in de planregels een 'voorwaardelijke verplichting' opgenomen waarmee de goede landschappelijke inpassing van de nieuwe woning wordt geborgd. Zodoende is bepaald dat voorafgaand aan het afgeven van de vergunning om te mogen bouwen een inrichtingsvoorstel dient te worden overgelegd waaruit blijkt dat sprake is van een goede landschappelijke inpassing. Daarnaast is de verplichting opgenomen dat deze inrichting in stand dient te worden gehouden.
Met het oog op de cultuurhistorische waarde in de vorm van de bijzondere verkavelingsstructuur is het wenselijk om een deel van het plangebied volledig te vrijwaren van bebouwing. Hiertoe is op de verbeelding een gebied aangeduid met de "specifieke bouwaanduiding uitgesloten - bebouwing". Binnen dit vlak mag geen bebouwing worden opgericht. Dit verbod geldt zowe voor gebouwen als voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Een natuurlijke erfafscheiding in de vorm van bijvoorbeeld een haag is wel toegestaan.
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient op grond van 3.1.6 Bro in de toelichting op het plan inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van een plan. De ontwikkelingen die in dit wijzigingsplan mogelijk worden gemaakt worden gerealiseerd in opdracht van de eigenaar van het perceel. Uitvoering van het plan geschiedt voor rekening en risico van de eigenaar.
Tevens is in artikel 6.12 lid 1 Wro de verplichting neergelegd dat de gemeenteraad een exploitatieplan moet vaststellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In artikel 6.2.1 van het Bro is bepaald dat bij de bouw van één of meer woningen een exploitatieplan verplicht is. In afwijking van artikel 6.12 Wro kan de gemeenteraad bepalen geen exploitatieplan vast te stellen indien kostenverhaal 'anderszins verzekerd' is.
In het kader van het bepaalde in afdeling 6.4 Wro zijn met de initiatiefnemer afspraken gemaakt over kostenverhaal (waaronder begrepen het verhalen van eventuele planschade). De afspraken hierover zijn vastgelegd in een anterieure overeenkomst. Hiermee is kostenverhaal 'anderszins verzekerd'.
De economische uitvoerbaarheid van het is daarmee geborgd.
Het wijzigingsplan heeft van 5 oktober 2017 tot en met 15 november 2017 als ontwerp ter inzage gelegen. Publicatie heeft plaatsgevonden via de Staatscourant, via de gemeentelijke website en de website www.ruimtelijkeplannen.nl. Tijdens de periode van terinzagelegging zijn geen zienswijzen op het wijzigingsplan naar voren gebracht.