direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Langelilleweg 13 te Langelille
Status: ontwerp
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0098.WPLangelilleweg13-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Langelilleweg 13 te Langelille is een voormalig agrarisch bedrijf aanwezig. Het perceel bestaat uit een bedrijfswoning en twee bedrijfsgebouwen. Omdat de agrarische bedrijfsvoering is beëindigd, hebben de bedrijfsgebouwen hun functie verloren. De eigenaar van het pand heeft de bestaande bedrijfsgebouwen in gebruik ten behoeve van zijn autoservicebedrijf. Dit gebruik is in strijd met het geldende bestemmingsplan "Buitengebied 2014" van de gemeente Weststellingwerf. Het perceel Langelilleweg 13 heeft hierin de bestemming "Agrarisch" . Binnen deze bestemming is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die het mogelijk maakt de bestemming te wijzigen naar de bestemming bedrijf en het agrarische bouwvlak te verwijderen van de kaart. Voorliggend plan geeft invulling aan deze wijzigingsbevoegdheid, toont aan dat aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid wordt voldaan en het plan in overeenstemming is met een "goede ruimtelijke ordening".

1.2 Ligging van het plangebied

Langelille is een dorp in het westen van de gemeente Weststellingwerf. Het perceel Langelilleweg 13 ligt in ten noorden van de kern Langelille en aan de Tjonger. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied ten opzichte van de kern Langelille en de (directe) omgeving weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0098.WPLangelilleweg13-ON01_0001.png"

figuur 1.1: ligging plangebied

1.3 Vigerend bestemmingsplan

De locatie is gelegen binnen de planbegrenzing van het bestemmingsplan "Buitengebied 2014”. Dit bestemmingsplan is op 22 september 2016 vastgesteld door de gemeenteraad van Weststellingwerf. In figuur 1.2 is een uitsnede vande verbeelding weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0098.WPLangelilleweg13-ON01_0002.png"

figuur 1.2: uitsnede bestemmingsplan (bron ruimtelijkeplannen.nl)

Op basis van dit bestemmingsplan zijn de gronden in het plangebied bestemd als "Agrarisch". Daarbij is aan het plangebied een dubbelbestemming toegekend "Waarde – Archeologie" voor de bescherming van eventuele archeologische waarden. Daarnaast heeft het perceel een bouwvlak en een functieaanduiding "specifieke vorm van agrarisch - veenpolders". De gronden met de bestemming "Agrarisch", zijn hoofdzakelijk bestemd voor de agrarische bedrijfsvoering, waarbij binnen een bouwvlak de benodigde bedrijfsbebouwing mag worden opgericht, inclusief een bedrijfswoning. Het gewenste gebruik van de bestaande bedrijfsgebouwen ten behoeve van een autoservicebedrijf past niet binnen de agrarische bestemming. In het plan is wel een bevoegdheid voor het college van burgemeester en wethouders opgenomen die het mogelijk maakt de bestemming "Agrarisch" te wijzigen naar de bestemming "Bedrijf". Met voorliggend plan wordt toepassing gegeven aan de wijzigingsbevoegdheid, zoals opgenomen in de bestemming "Agrarisch" (art. 3.7.1 onder f). Daarbij dient ook het bestaande bouwvlak van de verbeelding verwijderd te worden, om te voorkomen dat op deze locatie een nieuw agrarisch bedrijf opgericht zou kunnen worden. Om dit aan te passen is ook een wijzigingsbevoegdheid opgenomen (art. 3.7.1. onder d.) In paragraaf 2.4 wordt aangetoond dat aan de voorwaarden en de beoordelingscriteria van de wijzigingsbevoegdheid wordt voldaan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande situatie

In figuur 2.1 is het perceel Langelilleweg 13 weergegeven. Het perceel bestaat uit een (bedrijfs)woning met bijbehorende bedrijfsbebouwing die in het verleden werd gebruikt voor de agrarische bedrijfsvoering. Het perceel heeft een directe ontsluiting op de doorgaande Langelilleweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0098.WPLangelilleweg13-ON01_0003.png"

figuur 2.1: bestaande situatie

2.2 Toekomstige situatie

In de toekomstige situatie zal het bestaande bedrijfsgebouw worden ingericht en gebruikt ten behoeve van een autoservicebedrijf. De activiteiten van het autoservicebedrijf bestaan uit de reparatie van auto's. De reparaties zullen plaatsvinden in de bestaande gebouwen op het perceel. Er worden op het perceel geen auto's aangeboden en/of gestald ter verkoop. Klanten komen hun auto's brengen voor reparatie en onderhoud aan de auto's. Gemiddeld zullen er vier auto's per dag gerepareerd worden. Het betreft een kleinschalig bedrijf waarbij mogelijk in de toekomst het bestaande gebouw wordt gemoderniseerd.

Planologisch zal het agrarische bouwvlak worden verwijderd en de bestemming "Agrarisch" worden gewijzigd in de bestemming "Bedrijf". Een deel van het perceel behoudt de agrarische bestemming (zonder bouwvlak).In figuur 2.2 is dit schematisch aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0098.WPLangelilleweg13-ON01_0004.png"

figuur 2.2: toekomstige planologische situatie (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

2.3 Landschappelijke inpassing

Het perceel Langelilleweg 13 is gelegen in het Veenpolderlandschap. De veenpolders zijn laaggelegen gebieden. Om een goede waterbeheersing van de Friese boezem mogelijk te maken zijn de laagveengebieden vanaf de 19e eeuw ingepolderd. Voor de landbouw is de waterstand omlaag gebracht, waardoor het omringende land is ingeklonken en nog lager is komen te liggen. De veenpolders worden gekenmerkt door hun weidsheid. Beplanting komt incidenteel voor, rond erven of als kleine bospercelen. De meeste gronden zijn als graslanden in gebruik. De bebouwingslinten vormen langgerekte verdichtingen, waar de beplanting op de erven een zekere beschutting geeft in het verder open gebied. Door de hoge waterstand en de vele sloten is het water bepalend in het beeld.

De structuur van het gebied wordt bepaald door een opstrekkende verkaveling die wordt gekenmerkt door een grote openheid. De bebouwing ligt in linten aan de doorgaande wegen. Nieuwe bebouwing buiten de bestaande linten is ongewenst en op kavelniveau dienen de erven compact van opzet worden gehouden.

De erven in de veenpolders liggen deels direct aan de weg en deels meer achteruit in het land. Vaak zijn ze onderdeel van lange bebouwingslinten, waarbij de afstand tussen de bebouwing varieert. De schaal van de erven varieert, waarbij de meer recente boerderijen grotere erven bezitten. De erven zijn rechthoekig van opzet en staan haaks ten opzichte van de weg, waarbij het woonhuis zich richt naar de weg. De meeste erven zijn voorzien van erfbeplanting. Het zijn daardoor eilanden in de verder open en veelal onbeplante ruimte. Dit betekent niet dat alle bebouwing aan het zicht onttrokken hoeft te worden. Een erfbeplanting, die in ieder geval 70% van de perceelsgrenzen bevat en minstens 2 hoeken van het erf volstaat voor een goede beplanting van de erven, zodat ze zich als groene eilanden in de openheid blijven manifesteren.

De gemeente heeft, naar aanleiding van een locatiebezoek op 3 juli 2017, afspraken met de eigenaar gemaakt over de landschappelijke inpassing. Omdat het door de beperkte ruimte tussen het muurtje en de sloot aan de noordzijde van het perceel lastig is een bomenwal of haag te plaatsen wordt een oplossing van betongaas en hedra's als passend gezien. Door een maximale hoogte van 1,5 meter zullen de geparkeerde auto`s niet in zicht zijn, maar is de boerderij nog wel zichtbaar. In figuur 2.3 is de locatie van het hederascherm weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0098.WPLangelilleweg13-ON01_0005.png"

figuur 2.3: landschappelijke inpassing locatie hederascherm.

In de planregels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen waarin de initiatiefnemer verplicht wordt binnen een jaar na vaststelling van het bestemmingsplan het perceel landschappelijk in te passen, conform de bovengenomede afspraak.

2.4 Toetsing wijzigingsvoorwaarden

In artikel 3.7.1 van het bestemmingsplan "Buitengebied 2014" zijn de wijzigingsbevoegdheden opgenomen die het mogelijk maken het bouwvlak van de verbeelding te verwijderen en de bestemming "Agrarisch" te wijzigen naar "Bedrijf". In deze paragraaf worden de van toepassing zijnde wijzigingsregels benoemd en wordt inhoudelijk ingegaan op de voorwaarden die van toepassing zijn bij deze wijzgingregels.

Verwijderen bouwvlak

Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen door de bestemming te wijzigen ten behoeve van het wegnemen van bouwmogelijkheden van gronden die zijn gelegen binnen de denkbeeldige rechthoek of samenstel van denkbeeldige rechthoeken en/of het bouwvlak, met dien verstande dat:

  • 1. het bouwvlak ter plaatse van deze wijziging wordt verwijderd van de verbeelding;

Op de verbeelding bij dit wijzigingsplan is het bouwvlak verwijderd.

  • 2. de gronden, na wijziging, worden ingericht als cultuurgrond.

De gronden zijn al als cultuurgrond ingericht en voldoen daarmee aan de bestemming 'agrarisch'.

Wijzigen naar bestemming "Bedrijf"

Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen door de bestemming te wijzigen in de bestemming "Bedrijf" ten behoeve van bedrijfsactiviteiten, die zijn genoemd in de als bijlage 2, behorende bij deze regels, bij deze regels opgenomen Staat van bedrijven onder categorie 1 en 2, met dien verstande dat:

  • a. de agrarische bedrijfsactiviteiten volledig zijn beëindigd;

Op het bedrijf vinden geen agrarische bedrijfsactiviteiten meer plaats.

  • b. per bestemmingsvlak maximaal één bedrijfswoning is toegestaan, indien bij het voormalige agrarische bedrijf ook een bedrijfswoning aanwezig was;

Op het perceel was één bedrijfswoning aanwezig, en deze wordt ook in de toekomstige sitiuatie als zodanig gebruikt.

  • c. de bedrijfsactiviteiten in de bestaande agrarische bedrijfsbebouwing dienen te worden gerealiseerd;

De werkplaats wordt/is gevestigd in de bestaande bedrijfbebouwing.

  • d. geen sprake mag zijn van opslag buiten gebouwen;

De opslag voor (auto)materialen vindt binnen plaats.

  • e. er sprake is van een goede landschappelijke inpassing;

De werkzaamheden voor het autobedrijf vinden alleen inpandig plaats, waarbij auto`s (die wachten op hun reparatiebeurt) op eigen terrein worden geparkeerd. Om het perceel landschappelijk in te passen zal aan de noordzijde van het perceel een hederascherm met een maximale hoogte van 1,5 meter worden gerealiseerd. Zie hiervoor ook paragraaf 2.2)

  • f. geen sprake mag zijn van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;

In de huidige agrarische bedrijfsvoering zal meer- en ook zwaarder verkeer van- en naar de locatie rijden dan in de toekomstige situatie. Uitgaande van de vier reparaties per dag zal er sprake zijn van maximaal acht verkeersbewegingen per dag van- en naar het bedrijf. Bovendien ligt het perceel direct aan de doorgaande weg met voldoende capaciteit.

  • g. parkeren op eigen erf plaatsvindt;

Er is meer dan voldoende ruimte op het eigen terrein om te parkeren.

  • h. geen afbreuk wordt gedaan aan de ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen agrarische bedrijven;

Het bouwvlak van het dichtsbijzijnde agrarische bedrijf ligt op ongeveer 230 meter tot de grens van de toekomstige bedrijfsbestemming. Uit de de paragrafen 4.4 en 4.5 blijkt dat geen aantasting plaats vindt van de de ontwikkelingsmogelijkheden van dit agarische bedrijf.

  • i. voor het overige de regels van Artikel 5 "Bedrijf" van overeenkomstige toepassing zijn.

In dit wijzigingsplan wordt artikel 5 "Bedrijf" uit het bestemmingsplan "Buitengebied 2014" onveranderd opgenomen.

Deze wijzigingsbevoegdheid kan benut worden voor bedrijven tot maximaal milieucategorie 2. In de bijlage bij het bestemmingsplan is een bedrijf dat handelt in auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven aangewezen als milieucategorie 2 (Sbi 2008- nrs 451,452,453). Het bedrijf voldoet aan alle voorwaarden om de bestemming te wijzigen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Vanuit het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn projecten van nationaal belang in kaart gebracht. Binnen deze projectgebieden worden aan bestemmingsplannen van gemeenten bindende voorschriften opgelegd. Bij nieuwe ontwikkelingen dient aan deze bindende voorschriften te worden voldaan. De planlocatie is niet gelegen in een van de projectgebieden uit het Barro. Hiermee is geen sprake van strijdigheid met de nationale belangen.

Vanuit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte worden beleidsuitgangspunten gesteld ten aanzien van gebieden van nationaal belang. Zo lang geen sprake is van nationale belangen wordt beoordeling van plannen in handen van provincies en gemeenten gegeven. In onderhavig geval is geen sprake van een nationaal belang, waarmee verdere toetsing plaats dient te vinden aan het provinciale beleid, zoals is verwoord in het Streekplan Fryslân 2007 en de Verordening Romte Fryslân.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Structuurvisie Grutsk op 'e Romte

In de structuurvisie worden de kernkwaliteiten van het cultuurhistorisch erfgoed en het landschap beschreven. Onder kernkwaliteiten wordt verstaan: "die ruimtelijke eigenschappen die zo typisch zijn voor het Friese landschap, dat zij tezamen de ruimtelijke identiteit van Fryslân vormen". De structuurvisie bevat een beschrijving van welke kernkwaliteiten er zijn en kondigt een nadere uitwerking en waardering aan van deze kernkwaliteiten. De thematische structuurvisie Grutsk op 'e Romte, zoals vastgesteld op 26 maart 2014, vormt deze uitwerking en geeft de provinciale belangen en ontwikkelingsrichting ten aanzien van de kernkwaliteiten.

3.2.2 Streekplan Fryslân 2007
3.2.2.1 Algemeen

Op 13 december 2006 is het Streekplan Fryslân 2007 vastgesteld door de Provinciale Staten. In het streekplan staan de provinciale kaders waarbinnen ruimtelijke ontwikkelingen de komende tien jaar kunnen plaatsvinden. Binnen deze kaders hebben gemeenten en andere initiatiefnemers ruim de mogelijkheid om ontwikkelingen tot stand te brengen, waarbij de kernkwaliteiten van Fryslân voor de toekomst in stand gehouden en versterkt worden. Daarbij stuurt de provincie op bovenlokale belangen, met als leidende gedachte: lokaal wat kan en provinciaal wat moet.

De provincie Fryslân zet meer dan voorheen in op de verhoging van de ruimtelijke kwaliteit bij veranderingen in het gebruik en de inrichting van de ruimte. Ruimtelijke kwaliteit dient zowel voor economische, sociale als culturele belangen en is daarmee voor alle functies in Fryslân essentieel. Met ruimtelijke kwaliteit wordt bedoeld dat in ruimtelijke plannen, in ontwerpen en in de uitvoering expliciet de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde in stand worden gehouden en verder worden ontwikkeld. Ondanks de verweving tussen steden en platteland wordt er nog steeds een grote waarde gehecht aan onderscheid tussen de dynamiek en intensiteit van steden en de rust en de ruimte van het gebied eromheen. Deze onderscheiden kwaliteiten moeten behouden blijven en waar mogelijk worden versterkt.

3.2.2.2 Romte foar kwaliteit - Functies in het landelijke gebied

De provincie Fryslân biedt in de verordening Romte ook mogelijkheden om vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen te hergebruiken (artikel 1.2.1, Verordening Romte 2014). Daarbij moet er sprake zijn van "niet-industriële" bedrijvigheid uit een lage milieucategorie. Het autoservicebedrijf voldoet hieraan. Een bedrijf dat handelt in auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven zijn aangewezen als milieucategorie 2.

Het provinciaal beleid is verwerkt in het bestemmingsplan "Buitengebied 2014". In onderhavig geval is door het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid, met bijbehorende voorwaarden gewaarborgd dat niet in strijd met het provinciaal beleid wordt gehandeld.

3.3 Gemeentelijk beleid

Voor het gemeentelijk beleid wordt verwezen worden naar het moederplan "Buitengebied 2014", waar dit wijzigingsplan op gebaseerd is. In paragraaf 2.3 is de toetsing aan de wijzigingsvoorwaarden verder uitgewerkt.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Ecologie

De natuurbescherming in Nederland bestaat uit de gebiedsbescherming en soortenbescherming en is opgenomen de Wet natuurbescherming. Voor de gebiedsbescherming is naast de Wet Natuurbescherming de provinciale Ecologische Hoofdstructuur (EHS) van belang.

4.1.1 Gebiedsbescherming

Het plangebied is op ongeveer 1,5 km gelegen van het Natura 2000-gebied Rottige Meenthe en Brandemeer. Doelstelling van dit gebied is behoud en herstel van specifieke natuurwaarden (instandhoudingsdoelstellingen). De Wet natuurbescherming beschermt Natura 2000-gebieden tegen ontwikkelingen die de Natura 2000-doelen kunnen aantasten. Daarnaast is de Tjonger aangewezen als EHS. Met voorliggend plan gaat het om een wijziging van het gebruik. De bouwmogelijkheden op het perceel worden verkleind. Voorliggend plan heeft geen gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied en zal de EHS niet aantasten.

4.1.2 Soortenbescherming

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet getoetst worden of in plangebieden beschermde dier- en/of plantensoorten aanwezig zijn. Met voorliggend wijzigingsplan wordt het mogelijk gemaakt om de bestaande bedrijfsbebouwing te gebruiken voor een autorservicebedrijf. Deze gebruikswijziging heeft geen gevolgen voor eventuele aanwezige beschermde dier- en/of plantensoorten. Het plan biedt geen uitgebreidere bouwmogelijkheden dan het bestemmingsplan "Buitengebied 2014" nu toestaat. Soortenbescherming vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.

4.2 Archeologie en cultuurhistorie

Op het perceel Langelilleweg 13 is een dubbelbestemming opgenomen die archeologische waarden ter plaatse beschermt. Daarin is opgenomen dat archeologisch onderzoek uitgevoerd moet worden bij een bodemverstoring van dieper dan 0,30m en groter dan 50 m2. Omdat in onderhavig plan alleen de functie wordt gewijzigd is een archeologisch onderzoek niet nodig.

De bouwmogelijkheden op het perceel worden met voorliggend plan niet verruimd. De aanduiding "Waarde-Archeologie" is in het moederplan op de verbeelding opgenomen en wordt ook bij voorliggend plan opgenomen.

In het plangebied zijn geen gebouwen aanwezig met cultuurhistorische waarden. Het aspect cultuurhistorie en archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.

4.3 Water

De ruimtelijke ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt in voorliggend bestemmingspan heeft geen gevolgen voor het watersysteem. In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlakte wateren, waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Ook wordt geen extra verhard oppervlak aangelegd.De wijziging heeft alleen betrekking op bestaande bebouwing, waarbij de gebruiksmogelijkheden worden aangepast. Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.

4.4 Milieuzonering

De ontwikkeling om de bestaande bedrijfsbebouwing te gebruiken als autoreparatiebedrijf valt onder categorie 2 als bedoeld in de brochure "bedrijven en milieuzonering" van de VNG. Hierin is opgenomen dat de gewenste afstand tot een woning minimaal 30 meter dient te bedragen. De afstand van de schuur waar in de activiteiten plaatsvinden tot de perceelsgrens van de naastgelegen woning bedraagt 60 meter. Voor een grondgebonden veehouderij geldt een grootste richtafstand van 30 meter (met uitzondering van het aspect geur). De afstand tussen het dichtsbij gelegen agrarisch bedrijf tot het autoreparatiebedrijf bedraagt ongeveer 230 meter. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de richtafstand (zonder toetsing van het aspect geur).

4.5 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningsplichtige veehouderijen, als het gaat om geurhinder. Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven is het beoordelingskader voor geurhinder opgenomen in het Activiteitenbesluit.

De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden. Een geurgevoelig object is in de Wgv gedefinieerd als: “een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.”

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven gelden tevens vaste afstandseisen. Deze eisen zijn gebaseerd open komen overeen met de vaste afstanden zoals opgenomen in de Wgv.

Verordening geurhinder en veehouderij

De Wgv maakt het voor gemeenten mogelijk om gebiedsgericht geurbeleid op te stellen. Daarmee krijgt de gemeente een instrument om de ontwikkeling van (grootschalige) veehouderij te sturen. Gemeenten mogenbij verordening van de normen van de Wgv afwijken (artikel 6 Wgv), binnen bepaalde grenzen. Het hanteren van afwijkende normen moet worden onderbouwd vanuit een ruimtelijke visie op de ontwikkeling van het gebied, de zogenaamde “gebiedsvisie”.

De gemeente Weststellingwerf heeft een "geurverordening" opgesteld en gebiedsgericht geurbeleid ontwikkeld. In deze geurverordening zijn de wettelijke geurnormen (odeur) en afstanden aangepast. Op basis van artikel 2 van de verordening geldt een afstand van 25 meter van een grondgebonden veehouderij tot geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom.

Situatie plangebied

In het voorliggend plan is sprake van een geurgevoelig object. Het dichtstbijzijnde agrarische bedrijf is op een afstand van 230 meter en voldoet ruim aan de normafstand van 25 meter. Ten opzichte van de huidige situatie vindt er geen beperking van het agrarisch bedrijf plaats en levert geen belemmering op.

4.6 Bodem

In het plangebied stond al een bedrijfswoning waar gewoond werd. Met voorliggend plan mag nog steeds gewoond worden op het perceel. Dat gebruik wijzigt niet. Op het perceel komt geen gevoeligere functie en het aantal woningen neemt niet toe. Het bedrijf zal moeten voldoen aan de eisen van de melding zoals deze wordt gedaan in het kader van het Activiteitenbesluit, waarmee bodemverontreining door de toekomstige sitautie ook niet aan de orde zal zijn. Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoering voorliggend plan.

4.7 Geluid

Op basis van de Wet geluidhinder zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied ligt niet in het invloedsgebied van railverkeers- en/of industrielawaai. In de Wet geluidhinder wordt aangegeven dat, ingeval van wegverkeerslawaai, de geluidsbelasting aan de gevel van de nieuwe geluidsgevoelige bebouwing de 48 dB niet mag overschrijden. Bedrijfswoningen zijn geluidsgevoelig, net als burgerwoningen. Door de functiewijziging verandert niets, er wordt geen nieuwe geluidsgevoelige bebouwing toegestaan. Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.

4.8 Luchtkwaliteit

De Wet luchtkwaliteit is een implementatie van de Europese kaderrichtlijn luchtkwaliteit en de vier dochterrichtlijnen waarin onder andere grenswaarden voor de luchtkwaliteit ter bescherming van mens en milieu zijn vastgesteld. Deze Wet luchtkwaliteit noemt "gevoelige bestemmingen" en maakt een onderscheid tussen projecten die "in betekenende mate (IBM)" en 'niet in betekenende mate (NIBM)' leiden tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. In het Besluit NIBM is aangegeven wanneer sprake is van niet in betekende mate bijdrage aan de luchtverontreiniging. Hiervan is sprake als het project of de activiteit maximaal 3% van de jaargemiddelde grenswaarde bijdraagt aan de concentraties fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met een toename van maximaal 1,2 µg/m3 voor zowel PM10 als NO2. Projecten die "niet in betekenende mate" leiden tot een verslechtering van de luchtkwaliteit hoeven volgens de Wet luchtkwaliteit niet langer afzonderlijk te worden getoetst op de grenswaarde, tenzij een dreigende overschrijding van één of meerdere grenswaarden te verwachten is

In de Regeling NIBM zijn voor bepaalde ontwikkelingen grenzen vastgelegd om te kunnen beoordelen of voor een project sprake is van NIBM. Daarin is bijvoorbeeld opgenomen dat de realisatie van een kantoorgebouw van minder dan 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte aan één ontsluitingsweg als NIBM project aan te merken is.

De omvang van de ontwikkeling aan de Langelilleweg 13 (functiewijziging, binnen de bestaande bedrijfsbebouwing) is qua omvang en verkeersaantrekkende werking veel kleinschaliger dan de bouw van een kantoorruimte tot 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte. De grenswaarde zoals opgenomen in het Besluit NIBM zal niet worden overschreden door het gebruik van de bedrijfsbebouwing voor een autoservicebedrijf en zal geen nadelige effecten hebben op de luchtkwaliteit. Nader onderzoek is niet nodig.

4.9 Externe veiligheid

Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende soorten bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (zoals een chemische fabriek en lpg-tankstation) en de mobiele bronnen (zoals een tankwagen en gasleiding).

Het plangebied ligt volgens de risicokaart niet in de buurt van een risicobron. Anderzijds maakt voorliggend plan ook geen risicobron mogelijk. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.

4.10 M.e.r.-beoordeling

Het bevoegd gezag dient te beoordelen of er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden als gevolg van de voorgenomen planontwikkeling. Hiertoe staan in de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage activiteiten opgesomd die mogelijk leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Voor activiteiten die genoemd staan in de eerste kolom van onderdeel C geldt dat zeer waarschijnlijk sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen, deze zijn dan ook direct m.e.r.-plichtig. In de eerste kolom van onderdeel D staan activiteiten opgesomd waarvan niet vaststaat of deze leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Hiervoor dient dan ook een m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden.

In de D-lijst van het Besluit m.e.r. wordt het aanleggen, wijzigen of uitbreiden van een industrieterrein in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op 75 hectare of meer als m.e.r.-beoordelingsplichtig gezien (categorie D 11.3). De drempelwaarde van 75 hectare wordt met dit planvoornemen bij lange na niet gehaald. Dat neemt niet weg dat in dat geval een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient plaats te vinden aan de hand van drie criteria zoals genoemd in bijlage III van de Europese richtlijn m.e.r. (2011/92/EU): kenmerken van het project, plaats van het project en kenmerken van het potentiële effect.

In het kader van de voorliggende ontwikkeling zijn in dit hoofdstuk diverse milieuaspecten zorgvuldig afgewogen. Uit die afweging is gebleken dat de effecten niet van die aard zijn dat een m.e.r.-beoordeling uitgevoerd hoeft te worden. Op grond van voorgaande zijn belangrijke nadelige milieueffecten uitgesloten en is het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling hier niet zinvol.

Gelet op de overige in dit hoofdstuk behandelde milieuaspecten kan geconcludeerd worden dat het milieubelang van de planontwikkeling in voldoende mate is afgewogen. Op basis van de kenmerken van het project (in relatie tot de drempelwaarden uit het Besluit milieueffect-rapportage), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

5.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen. De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan/wijzigingsplan. Dit wijzigingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012. Het juridisch bindend gedeelte van het wijzigingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

Het geldende bestemmingsplan “Buitengebied 2014” (moederplan) kent in artikel 3.7.1 onder f een wijzigingsbevoegdheid waarmee de bestemming "Agrarisch" kan worden gewijzigd in de bestemming "Bedrijf" en in artikel 3.7.1 onder d een wijzigingsbevoegdheid om het bouwvlak behorende bij de agrarische bestemming te verwijderen. Dit wijzigingsplan voorziet daarin. De bestemmingsregels voor "Agrarisch" en "Bedrijf" zijn overgenomen uit het geldende bestemmingsplan. Ook de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie" is opgenomen in dit wijzigingsplan. Binnen de bestemming "Agrarisch" is ook de bestaande aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - veenpolders" opgenomen. Deze gronden zijn conform de bestemming inrgericht als cultuurgrond, en zullen als zodang gebruikt worden. Voor de overige regels wordt waar mogelijk verwezen naar het moederplan.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels;
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels;
  • 4. Overgangs- en slotregels.

5.2 Opzet van de regels

Hoofdstuk 1 inleidende regels:

Begrippen (Artikel 1)

In dit artikel zijn enkel de definities voor het wijzigingsplan opgenomen. Voor het overige blijven, conform artikel 2, de begrippen van het moederplan van toepassing.

Relatie met het geldende bestemmingsplan (Artikel 2)

Met dit artikel is het moederplan onverkort van toepassing verklaard, met uitzondering van hetgeen dat is opgenomen in de regels van dit wijzigingsplan.

Hoofdstuk 2 bestemmingsregels.

In hoofdstuk 2 zijn de regels opgenomen die nu op het plangebied van toepassing zijn. Dit zijn de bestemmingen "Agrarisch" (artikel 3) en "Bedrijf" (artikel 4). De regels zijn qua inhoud en opzet indentiek aan de regels uit moederplan, waarbij voor sommige bijlagen wordt verwezen naar de bijlagen uit het moederplan. De bestaande regeling voor de bescherming van de mogelijke archeologische waarden (artikel 5 Waarde - Archeologie) is hier ook opgenomen.

Hoofdstuk 3 algemene regels

De Anti-dubbeltelregel (Artikel 6) is opgenomen om te voorkomen dat een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage. Omdat in artikel 3 en 4 wordt verwezen naar de algemene bouwregels (artikel 7) is de regel waarnaar wordt verwezen hier ook opgenomen. Daarnaast is een algemene gebruiksregeling (artikel 8) opgenomen waarmee de landschapelijke inrichting kan worden afgedwongen.

Hoofdstuk 4 overgangs- en slotregels

In de overgangsregels (artikel 9) is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel (artikel 10) wordt aangegeven hoe het wijzigingsplan wordt genoemd.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het wijzigingsplan zal als ontwerp ter inzage worden gelegen. Publicatie vindt plaats via de Staatscourant, via de gemeentelijke website en de website www.ruimtelijkeplannen.nl. Tijdens de periode van terinzagelegging zijn .... zienswijzen op het wijzigingsplan naar voren gebracht (PM).

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient op grond van 3.1.6 Bro in de toelichting op het plan inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van een plan. De ontwikkelingen die in dit wijzigingsplan mogelijk worden gemaakt worden gerealiseerd in opdracht van de eigenaar van het perceel. Uitvoering van het plan geschiedt voor rekening en risico van de eigenaar.

Tevens is in artikel 6.12 lid 1 Wro de verplichting neergelegd dat de gemeenteraad een exploitatieplan moet vaststellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In artikel 6.2.1 van het Bro is bepaald dat bij de bouw van één of meer woningen een exploitatieplan verplicht is. In afwijking van artikel 6.12 Wro kan de gemeenteraad bepalen geen exploitatieplan vast te stellen indien kostenverhaal 'anderszins verzekerd' is.

In het kader van het bepaalde in afdeling 6.4 Wro zijn met de initiatiefnemer afspraken gemaakt over kostenverhaal (waaronder begrepen het verhalen van eventuele planschade). De afspraken hierover zijn vastgelegd in een anterieure overeenkomst. Hiermee is kostenverhaal "anderszins verzekerd".

De economische uitvoerbaarheid van het plan is daarmee geborgd.