direct naar inhoud van Regels
Plan: Langelilleweg 13 te Langelille
Status: ontwerp
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0098.WPLangelilleweg13-ON01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het wijzigingsplan Langelilleweg 13 te Langelille met identificatienummer NL.IMRO.0098.WPLangelilleweg13-ON01 van de gemeente Weststellingwerf;

1.2 moederplan

Het bestemmingsplan Buitengebied 2014 van de gemeente Weststellingwerf, zoals vastgesteld door de gemeenteraad van Weststellingwerf op 22 september 2016;

Artikel 2 Wijze van meten

De wijze van meten van het moederplan is van overeenkomstige toepassing

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Ten aanzien van het plan geldt dat, naast het bepaalde in dit wijzigingsplan, de regels gegeven in het moederplan onverkort van toepassing zijn.

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarische cultuurgrond met daarbij behorende paden en sloten;
  • b. grondgebonden agrarische bedrijven al dan niet met een bestaande ondergeschikte tak van niet-grondgebonden bedrijfsactiviteiten;
  • c. intensieve veehouderijen, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding "intensieve veehouderij";
  • d. een hertenhouderijbedrijf, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - hertenhouderij";
  • e. een kwekerij, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - kwekerij";
  • f. uitsluitend een solitair agrarische opstal, op de gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - solitair agrarische opstal";
  • g. bedrijfswonen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning uitgesloten" bedrijfswonen niet is toegestaan;
  • h. plattelandswonen, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning";
  • i. een natuurijsbaan, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding "ijsbaan";
  • j. een zend-/ontvangstinstallatie, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding "zend-/ontvangstinstallatie";
  • k. dagrecreatief medegebruik;
  • l. een kleinschalig kampeerterrein, voorzover bestaand, zoal opgenomen in bijlage 8 bij deze regels,

en tevens voor:

  • m. de instandhouding en het herstel van de landschappelijke waarden van het landschapstype beekdalen ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - beekdalen";
  • n. de instandhouding en het herstel van de landschappelijke waarden van het landschapstype essenlandschap ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - essenlandschap";
  • o. de instandhouding en het herstel van de landschappelijke waarden van het landschapstype heideontginningen ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - heideontginningen";
  • p. de instandhouding en het herstel van de landschappelijke waarden van het landschapstype hoogveenontginningen ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - hoogveenontginningen";
  • q. de instandhouding en het herstel van de landschappelijke waarden van het landschapstype veenpolders ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - veenpolders";
  • r. de instandhouding en het herstel van de landschappelijke waarden van het landschapstype woudontginningen ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - woudontginningen", waarvan de waarden zijn gespecificeerd in bijlage 3 behorende bij deze regels,

maar ook voor de daarbij behorende:

  • s. voorzieningen ten behoeve van het waterbeheer;
  • t. parkeervoorzieningen;
  • u. nutsvoorzieningen
  • v. groenvoorzieningen;
  • w. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
  • x. wegen;
  • y. tuinen, erven en terreinen.
3.2 Bouwregels

3.2.1 Gebouwen
  • a. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
    • 1. gebouwen mogen uitsluitend binnen een denkbeeldige rechthoek, met een langste zijde van 200 m, van 1,5 ha worden gebouwd, met dien verstande dat de denkbeeldige rechthoek binnen een bouwvlak ligt, dan wel dat er sprake is van een samenstel van denkbeeldige rechthoeken met een gezamenlijke oppervlakte van 1,5 ha die binnen even zovele bouwvlakken liggen, uitsluitend indien deze bouwvlakken door de aanduiding "relatie" met elkaar zijn verbonden;
    • 2. in afwijking van het gestelde onder 1, mogen ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - 2,5 ha" gebouwen uitsluitend binnen een denkbeeldige rechthoek van 2,5 ha worden gebouwd, met dien verstande dat de denkbeeldige rechthoek binnen een bouwvlak ligt;
    • 3. in afwijking van het gestelde onder 1, mag ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - solitair agrarische opstal" uitsluitend een solitair agrarische opstal worden gebouwd;
    • 4. in afwijking van het gestelde onder 1, mogen ter plaatse van de aanduiding "ijsbaan" gebouwen ten behoeve van een ijsbaan buiten de denkbeeldige rechthoek, dan wel een samenstel van denkbeeldige rechthoeken, worden gebouwd;
    • 5. in afwijking van het gestelde onder 1, mag een zend-/ontvangstinstallatie ter plaatse van de aanduiding "zend-/ontvangstinstallatie", buiten de denkbeeldige rechthoek, dan wel een samenstel van denkbeeldige rechthoeken, worden gebouwd;
    • 6. in afwijking van het gestelde onder 1, mogen gebouwen ten behoeve openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van het waterbeheer buiten een denkbeeldige rechthoek en buiten een bouwvlak worden gebouwd;
    • 7. in afwijking van het gestelde onder 1 tot en met 6, mogen op de gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding uitgesloten - gebouwen" geen gebouwen worden gebouwd.
  • b. Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:
    • 1. per denkbeeldige rechthoek of samenstel van denkbeeldige rechthoeken mogen uitsluitend bedrijfsgebouwen ten behoeve van 1 agrarisch bedrijf worden gebouwd;
    • 2. op de gronden ter plaatse van de aanduiding “intensieve veehouderij” mag uitsluitend de bestaande gezamenlijke oppervlakte aan stalruimte ten behoeve van intensieve veehouderij worden gebouwd;
    • 3. voor de bestaande ondergeschikte tak van intensieve veehouderij mag uitsluitend de bestaande gezamenlijke oppervlakte aan stalruimte worden gebouwd;
    • 4. kassen mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - kwekerij, met dien verstande dat de totale oppervlakte van kassen per denkbeeldige rechthoek mag niet meer bedragen dan 1.500 m²;
    • 5. bedrijfsgebouwen moeten achter de achtergevel van de bedrijfswoning worden gebouwd, dan wel:
      • op de bestaande plaats indien dit voor de achtergevel is;
      • op minimaal 15 m van de naar de weg gekeerde bestemmingsgrens indien geen bedrijfswoning aanwezig is;
    • 6. een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bedrijfsgebouw ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning uitgesloten" wordt uitsluitend verleend indien het bestaande gebouw op de gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - sloopverplichting" is gesloopt;
    • 7. de goot- en bouwhoogte van een bedrijfsgebouw mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 4,5 m en 14 m;
    • 8. de goot- en bouwhoogte van kassen mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 4,5 m en 6 m;
    • 9. bedrijfsgebouwen dienen met een kap te worden afgedekt waarvan de dakhelling niet minder mag bedragen dan 15°.
  • c. Voor het bouwen van een solitair agrarische opstal gelden de volgende regels:
    • 1. per aanduidingsvlak ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - solitair agrarische opstal" mag 1 solitair agrarische opstal worden gebouwd;
    • 2. de goot- en bouwhoogte van een solitair agrarische opstal mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 4,5 m en 14 m.
  • d. Voor het bouwen van bedrijfswoningen en plattelandswoningen en aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en vrijstaande bijgebouwen bij bedrijfswoningen en plattelandswoningen gelden de volgende regels:
    • 1. er mag niet meer dan het bestaande aantal bedrijfswoningen per agrarisch bedrijf worden gebouwd, dan wel maximaal het bestaande aantal indien dit meer bedraagt;
    • 2. een plattelandswoning mag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning" worden gebouwd, met dien verstande dat per aanduidingsvlak niet meer dan 1 plattelandswoning mag worden gebouwd;
    • 3. de oppervlakte van een bedrijfswoning en/of plattelandswoning, inclusief aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen, mag niet meer bedragen dan 150 m² per bedrijfswoning en/of plattelandswoning;
    • 4. de goot- en bouwhoogte van bedrijfswoningen en/of plattelandswoningen mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 4,5 m en 10 m;
    • 5. de dakhelling van bedrijfswoningen en/of plattelandswoningen mag niet minder bedragen dan 35°;
    • 6. de totale oppervlakte van vrijstaande bijgebouwen per bedrijfswoning en/of plattelandswoning mag niet meer bedragen dan 100 m²;
    • 7. de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3 m;
    • 8. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en vrijstaande bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 5,5 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van een aan- of uitbouw, aangebouwd bijgebouw of vrijstaand bijgebouw niet meer mag bedragen dan de bouwhoogte van de bedrijfswoning en/of plattelandswoning.
  • e. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve een ijsbaan gelden de volgende regels:
    • 1. de totale oppervlakte van gebouwen per aanduidingsvlak mag niet meer bedragen dan 50 m²;
    • 2. de goot- en bouwhoogte van gebouwen mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 3 m en 4,5 m.
  • f. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en waterkering gelden de algemene bouwregels opgenomen in lid 7.1.

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
    • 1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder in ieder geval voer- en mestopslag wordt verstaan, mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding uitgesloten - gebouwen" en/of binnen een denkbeeldige rechthoek, met een langste zijde van 200 m, van 1,5 ha worden gebouwd, met dien verstande dat de denkbeeldige rechthoek binnen een bouwvlak ligt, dan wel dat er sprake is van een samenstel van denkbeeldige rechthoeken met een gezamenlijke oppervlakte van 1,5 ha die binnen even zovele bouwvlakken liggen, uitsluitend indien deze bouwvlakken door de aanduiding "relatie" met elkaar zijn verbonden;
    • 2. in afwijking van het gestelde onder 1, mogen ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - 2,5 ha" bouwwerken, geen gebouwen zijnde, uitsluitend binnen een denkbeeldige rechthoek van 2,5 ha worden gebouwd, met dien verstande dat de denkbeeldige rechthoek binnen een bouwvlak ligt;
    • 3. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor (het verlengde van) de voorgevel van de bedrijfswoning niet meer mag bedragen dan 1 m;
    • 4. de bouwhoogte van palen en masten mag niet meer bedragen dan 8 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van reclamemasten niet meer mag bedragen dan 6 m;
    • 5. de bouwhoogte van torensilo's mag niet meer bedragen dan 25 m;
    • 6. de bouwhoogte van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten behoeve van mestopslag mag niet meer bedragen dan 7,50 m, inclusief afdekking;
    • 7. de bouwhoogte van een werk, geen gebouw zijnde, ten behoeve van mestopslag mag niet meer bedragen dan 2,50 m, inclusief afdekking;
    • 8. de bouwhoogte van een zend-/ontvangstinstallatie mag niet meer bedragen dan de bestaande bouwhoogte;
    • 9. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de waterhuishouding en waterkering, openbare nutsvoorzieningen en de geleiding, beveiliging of regeling van het verkeer mag niet meer bedragen dan 10 m;
    • 10. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5 m;
    • 11. het bouwen van windturbines is niet toegestaan, met uitzondering van bestaande windturbines, met inachtneming van de bestaande masthoogte en de bestaande rotordiameter;
    • 12. het bouwen van mestvergistingsinstallaties is niet toegestaan, met uitzondering van bestaande mestvergistingsinstallaties.
  • b. in afwijking van lid 3.2.2 sub a, mogen erf- en terreinafscheidingen buiten de denkbeeldige rechthoek, dan wel een samenstel van denkbeeldige rechthoeken worden gebouwd, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 1,5 m.

 

3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Afwijken

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 3.2.1, sub a, onder 1 en onder 2 voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van bedrijfsmatige agrarische activiteiten van ondergeschikte aard, zoals schuilstallen, buiten een bouwvlak, met dien verstande dat:
    • 1. per agrarisch bedrijf maximaal 1 gebouw mag worden gebouwd;
    • 2. de oppervlakte per gebouw niet meer mag bedragen dan 40 m²;
    • 3. de goot- en bouwhoogte van gebouwen niet meer mag bedragen dan respectievelijk 3 m en 4,50 m;
    • 4. het bouwen buiten het bouwvlak noodzakelijk is in verband met dierenwelzijn; en/of
    • 5. het bouwen binnen de denkbeeldige rechthoek of samenstel van denkbeeldige rechthoeken niet wenselijk is in verband met de afstand of situering van bij het bedrijf behorende cultuurgrond ten opzichte van de denkbeeldige rechthoek of samenstel van denkbeeldige rechthoeken.
  • b. lid 3.2.1, sub a, onder 1 en onder 2 voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van particuliere schuilstallen, buiten een bouwvlak, met dien verstande dat:
    • 1. de oppervlakte per schuilstal niet meer mag bedragen dan 30 m²;
    • 2. de bouwhoogte van een schuilstal niet meer mag bedragen dan 3 m;
    • 3. 1 schuilstal per dierhouder mag worden gebouwd;
    • 4. 1 schuilstal per kavel mag worden gebouwd, met dien verstande dat:
      • de oppervlakte van de kavel waarop een schuilstal wordt gebouwd minimaal 10.000 m² moet bedragen;
      • de kavel duurzaam in gebruik of in eigendom is van de dierhouder;
    • 5. aangetoond is dat bij het woonperceel van de dierhouder geen mogelijkheden zijn voor een schuilstal;
    • 6. sprake is van een goede landschappelijke inpassing.
  • c. lid 3.2.1, sub a, onder 1 en lid 3.2.2, sub a, onder 1 voor het bouwen van bouwwerken binnen een agrarisch bouwperceel van 1,5 ha dat is gelegen binnen een bouwvlak, met dien verstande dat er sprake is van een goede landschappelijke inpassing.
  • d. lid 3.2.1, sub b, onder 2 en onder 3 voor het uitbreiden van de oppervlakte van stalruimte ten behoeve van intensieve veehouderij ter plaatse van de aanduiding "intensieve veehouderij" of ten behoeve van een bestaande ondergeschikte tak van intensieve veehouderij, mits:
    • 1. dit noodzakelijk is in verband met de wettelijke eisen op het gebied van dierenwelzijn;
    • 2. uit een beoordeling blijkt dat ten behoeve van de ontwikkeling geen milieu effect rapportage als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer noodzakelijk is;
    • 3. deze uitbreiding wordt gebouwd binnen de denkbeeldige rechthoek of samenstel van denkbeeldige rechthoeken;
    • 4. indien sprake is van een ondergeschikte tak van intensieve veehouderij, deze tak ook ondergeschikt blijft na uitbreiding van de stalruimte;
    • 5. voor het overige de bouwregels van lid 3.2 van overeenkomstige toepassing zijn.
  • e. lid 3.2.1, sub b, onder 7 voor een hogere goothoogte van bedrijfsgebouwen, met dien verstande dat de goothoogte niet meer mag bedragen dan 6 m, met dien verstande dat er sprake is van een goede landschappelijke inpassing.
  • f. lid 3.2.1, sub b, onder 9 voor een gedeeltelijk platte afdekking van bedrijfsgebouwen tot een maximum van 50 m² indien hierdoor een betere architectonische samenhang met de overige bedrijfsgebouwen ontstaat.
  • g. lid 3.2.1, sub b, onder 9 voor het bouwen van gebouwen met andere dakvormen, met dien verstande dat er sprake is van een goede landschappelijke inpassing.
  • h. lid 3.2.1, sub d, onder 3 en lid 3.2.1, sub d, onder 6 voor een groter oppervlak van aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en vrijstaande bijgebouwen per bedrijfswoning en/of plattelandswoning, met dien verstande dat:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte van het hoofdgebouw, aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en vrijstaande bijgebouwen niet meer mag bedragen dan 300 m²;
    • 2. de totale oppervlakte van vrijstaande bijgebouwen per bedrijfswoning en/of plattelandswoning niet meer mag bedragen dan 150 m²;
    • 3. er sprake is van een goede landschappelijke inpassing.

  • i. lid 3.2.1, sub d, onder 5, en toestaan dat dat een woning met kap met een dakhelling van minimaal 20° wordt afgedekt of dat een gebouw geheel of gedeeltelijk plat wordt afgedekt.

  • j. lid 3.2.1, sub d, onder 8 voor een hogere bouwhoogte van aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en vrijstaande bijgebouwen, met dien verstande dat:
    • 1. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan de bouwhoogte van de bedrijfswoning en/of plattelandswoning;
    • 2. er sprake is van een goede landschappelijke inpassing.
  • k. lid 3.2.2, sub a, onder 1 en onder 2 in die zin dat bouwwerken, geen gebouwen zijnde en werken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van mestopslag buiten de denkbeeldige rechthoek of samenstel van denkbeeldige rechthoeken worden gebouwd of aangelegd, met dien verstande dat:
    • 1. de bouwwerken, geen gebouwen zijnde en werken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van mestopslag binnen een bouwvlak worden gebouwd of aangelegd;
    • 2. de totale oppervlakte van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, en een werk, geen gebouw zijnde, niet meer mag bedragen dan 1.500 m² per bouwvlak, met dien verstande dat mestopslag binnen de denkbeeldige rechthoek niet wordt meegeteld in deze oppervlakte;
    • 3. de bouwhoogte van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, niet meer mag bedragen dan 7,50 m, inclusief afdekking;
    • 4. de bouwhoogte van een werk, geen gebouw zijnde, niet meer mag bedragen dan 2,50 m, inclusief afdekking;
    • 5. de mestopslag wordt gevuld met mest die afkomstig is van het eigen bedrijf;
    • 6. er sprake is van een goede landschappelijke inpassing;
    • 7. de oppervlakte van de denkbeeldige rechthoek die na het verlenen van de omgevingsvergunning ontstaat niet meer dan 3 ha mag bedragen.
  • l. lid 3.2.2, sub a, onder 1 en onder 2 in die zin dat werken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van mestopslag buiten een bouwvlak worden gebouwd of aangelegd, met dien verstande dat:
    • 1. het totale aantal werken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van mestopslag, buiten een bouwvlak in de gemeente niet meer dan 10 mag bedragen;
    • 2. de totale oppervlakte van een werk, geen gebouw zijnde, niet meer mag bedragen dan 1.500 m²;
    • 3. de bouwhoogte van een werk, geen gebouw zijnde, niet meer mag bedragen dan 2,50 m, inclusief afdekking;
    • 4. de mestopslag wordt gevuld met mest die afkomstig is van het eigen bedrijf;
    • 5. er sprake is van een goede landschappelijke inpassing;
    • 6. de oppervlakte van de denkbeeldige rechthoek die na het verlenen van de omgevingsvergunning ontstaat niet meer dan 3 ha mag bedragen.
  • m. lid 3.2.2, sub a, onder 1 en onder 2 in die zin dat bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van (boom)fruitteelt buiten de denkbeeldige rechthoek of samenstel van denkbeeldige rechthoeken en buiten een bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer mag bedragen dan 3,00 m;
    • 2. de oppervlakte van de denkbeeldige rechthoek die na het verlenen van de omgevingsvergunning ontstaat niet meer dan 3 ha mag bedragen.
  • n. lid 3.2.2, sub a, onder 8 voor een hogere bouwhoogte van zend- en ontvangstinstallaties, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 53 m.
  • o. lid 3.2.2, sub a, onder 10 voor een hogere bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 10 m.
  • p. lid 3.2.2, sub a, onder 12 voor het bouwen van mestvergistingsinstallaties, met dien verstande dat:
    • 1. de installatie wordt gevuld met mest die afkomstig is van het eigen bedrijf;
    • 2. de installatie binnen de denkbeeldige rechthoek of samenstel van denkbeeldige rechthoeken wordt gebouwd;
    • 3. de PR 10-6 contour binnen het bouwvlak moet vallen, dan wel binnen de PR 10-6 contour geen kwetsbare dan wel beperkt kwetsbare objecten zijn gelegen;
    • 4. de bebouwing ondergeschikt is aan de bedrijfsgebouwen;
    • 5. er sprake is van een goede landschappelijke inpassing.

3.3.2 Beoordelingscriteria

De in lid 3.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, mits geen afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • b. de milieusituatie;
  • c. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • d. de verkeersveiligheid;
  • e. het waterbeheer;
  • f. de (openlucht) recreatiemogelijkheden;
  • g. de landschappelijke waarden, ter plaatse van de aanduiding:
    • 1. "specifieke vorm van agrarisch - beekdalen",
    • 2. "specifieke vorm van agrarisch - essenlandschap";
    • 3. "specifieke vorm van agrarisch - heideontginningen";
    • 4. "specifieke vorm van agrarisch - hoogveenontginningen";
    • 5. "specifieke vorm van agrarisch - veenpolders";
    • 6. "specifieke vorm van agrarisch - woudontginningen";

waarvan de waarden zijn gespecificeerd in bijlage 3 behorende bij de regels van het moederplan.

3.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen, met uitzondering van de bestaande terreinen voor kleinschalig kamperen, zoals opgenomen in bijlage 8 bij de regels van het moederplan;
  • b. het gebruik van gronden en bouwwerken voor verbredingsactiviteiten, met uitzondering van de bestaande verbredingsactiviteiten;
  • c. het gebruik van gronden en bouwwerken voor detailhandel anders dan productiegebonden detailhandel;
  • d. het gebruik van andere gebouwen dan bedrijfswoningen en/of plattelandswoningen voor bewoning;
  • e. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
  • f. het gebruik van gronden voor mestopslag buiten een denkbeeldige rechthoek of samenstel van denkbeeldige rechthoeken, met uitzondering van de bestaande vormen van mestopslag buiten de denkbeeldige rechthoek of samenstel van denkbeeldige rechthoeken en indien een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 3.3, sub k of sub l is verleend;
  • g. het gebruik van gronden ten behoeve van boomteelt, houtteelt en boomfruitteelt, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - kwekerij";
  • h. het gebruik van gebouwen voor het houden van dieren op meer dan één bouwlaag;
  • i. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van het houden van vee, zodanig dat er sprake is van een negatief effect op een Natura 2000-gebied door de stikstofdepositie, met dien verstande dat:
    • 1. tot een gebruik strijdig met deze bestemming niet wordt aangemerkt het bestaand gebruik, waarbij als referentiedatum voor het bestaand gebruik, in afwijking van het bepaalde in artikel 1, sub 1.20, wordt verstaande de referentiedata die zijn genoemd in bijlage 7 behorende bij de regels van het moederplan; of,
    • 2. tot een gebruik strijdig met deze bestemming niet wordt aangemerkt het gebruik dat vergund is door middel van een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998, dan wel het gebruik waarvan van het bevoegd gezag een verklaring is ontvangen dat een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 niet nodig is.

 

3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Afwijken

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 3.4, sub a en toestaan dat nieuwe kleinschalige kampeerterreinen worden opgericht of bestaande kleinschalige kampeerterreinen worden uitgebreid, mits:
    • 1. in het gebied westelijk van de Van Helomavaart kleinschalig kamperen alleen mogelijk is bij functionerende agrarische bedrijven waar beplanting aanwezig is;
    • 2. de minimale afstand tot een ecologische verbindingszone en/of de Ecologische Hoofdstructuur 100 m is en de minimale afstand tot de bestemming 'Natuur' 50 m is;
    • 3. het maximale aantal nieuwe terreinen voor kleinschalig kamperen voor het gebied westelijk van De Helomavaart 2 is en voor het gebied ten oosten van de Van Helomavaart 6 is;
    • 4. op een kleinschalig kampeerterrein een tenthuisje niet is toegestaan in de periode tussen 1 november en 15 maart van elk kalenderjaar;
    • 5. een tenthuisje een maximale vloeroppervlakte heeft van 40 m²;
    • 6. het maximale aantal standplaatsen per kleinschalig kampeerterrein 25 bedraagt;
    • 7. het kleinschalig kampeerterrein grenst aan het erf van de betreffende beheerder/exploitant en de afstand van het erf tot de verst gelegen standplaats maximaal 150 m bedraagt;
    • 8. er per standplaats 250 m² bruto kampeerterrein beschikbaar moet zijn;
    • 9. het kleinschalige kampeerterrein niet in gebruik is tussen 1 november en 15 maart van elk kalenderjaar;
    • 10. stacaravans en trekkershutten niet zijn toegestaan;
    • 11. er sprake is van een goede landschappelijke inpassing;
    • 12. kleinschalige recreatiedoeleinden voor de eigen kampeergasten uitsluitend in de voormalige agrarische bebouwing mogen plaatsvinden.

  • b. lid 3.4, sub b voor het toestaan van verbredingsactiviteiten, mits:
    • 1. de verbredingsactiviteit ruimtelijk ondergeschikt is aan de agrarische bedrijfsfunctie, hetgeen betekent dat de totale bebouwde oppervlakte gebruikt voor de verbredingsactiviteit niet meer mag bedragen dan 25% van de agrarische bebouwing;
    • 2. geen sprake mag zijn van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
    • 3. parkeren op eigen erf plaatsvindt;
    • 4. geen afbreuk wordt gedaan aan de ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen agrarische bedrijven;
    • 5. buitenopslag niet is toegestaan.

  • c. lid 3.4, sub g voor het toestaan van boomfruitteelt, mits er sprake is van een goede landschappelijke inpassing.

3.5.2 Beoordelingscriteria

De in lid 3.5.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, mits geen afbreuk wordt gedaan aan:

  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. de milieusituatie;
  • f. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • g. de verkeersveiligheid;
  • h. het waterbeheer;
  • i. de (openlucht) recreatiemogelijkheden;
  • j. de landschappelijke waarden, ter plaatse van de aanduiding:
    • 1. "specifieke vorm van agrarisch - beekdalen",
    • 2. "specifieke vorm van agrarisch - essenlandschap";
    • 3. "specifieke vorm van agrarisch - heideontginningen";
    • 4. "specifieke vorm van agrarisch - hoogveenontginningen";
    • 5. "specifieke vorm van agrarisch - veenpolders";
    • 6. "specifieke vorm van agrarisch - woudontginningen";

waarvan de waarden zijn gespecificeerd in bijlage 3 behorende bij de regels van het moederplan.

3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

3.6.1 Vergunningplicht
  • a. Het is verboden zonder een vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) of anders dan in zo'n vergunning is vastgelegd, de volgende werken (geen bouwwerken zijnde) of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
    • 1. voor de gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - beekdalen" en "specifieke vorm van agrarisch - veenpolders":
    • 2. het graven, vergraven, verbreden of dempen van sloten, poelen, petgaten en andere watergangen;
    • 3. het planten van bomen en/of houtgewas met uitzondering van erfbeplantingen;
    • 4. het kappen/rooien van bomen en/of houtgewas voorzover deel uitmakende van een landschapsstructuur;
    • 5. het egaliseren van gronden;
    • 6. het aanleggen en verharden van dwars op de verkavelingstructuur gelegen wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen met een grotere plaatselijke oppervlakte dan 200 m²;
    • 7. voor de gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - essenlandschap", "specifieke vorm van agrarisch - heideontginningen", "specifieke vorm van agrarisch - hoogveenontginningen" en "specifieke vorm van agrarisch - woudontginningen":
    • 8. het graven, vergraven, verbreden of dempen van sloten, poelen, petgaten en andere watergangen;
    • 9. het kappen/rooien van bomen en/of houtgewas voorzover deel uitmakende van een landschapsstructuur;
    • 10. het afgraven of ophogen van gronden met meer dan 0,20 m over een grotere oppervlakte dan 20 m²;
    • 11. het egaliseren, frezen en diepploegen van gronden;
    • 12. het aanleggen en verharden van dwars op de verkavelingstructuur gelegen wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen met een grotere plaatselijke oppervlakte dan 200 m².
3.6.2 Uitzondering vergunningplicht

Lid 3.6.1 geldt niet voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden die:

  • a. plaatsvinden in het kader van het normale onderhoud en normale agrarische explotatiewerkzaamheden;
  • b. al in uitvoering waren op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;
  • c. gelet op de in bijlage 3, behorende bij de regels van het moederplan, omschreven landschappelijke waarden van deze gronden, van geringe betekenis moeten worden geacht. Als zijnde van geringe betekenis worden in ieder geval de navolgende werken en werkzaamheden aangemerkt:
    • 1. het graven en dempen van lengtesloten (ten opzichte van de slagenverkaveling) indien hierdoor geen percelen met een grotere breedte dan 100 m ontstaan en het dempen van dwarssloten;
    • 2. werken en werkzaamheden binnen de denkbeeldige rechthoek van een agrarisch bedrijf, met uitzonering van het vellen, rooien of beschadigen van houtwallen;
    • 3. het verharden van kavelpaden voorzover smaller dan 3m;
    • 4. het dunnen van boswallen en bossingels in het kader van (agrarisch) natuurbeheer.

3.6.3 Beoordelingscriteria

Een vergunning als bedoeld in lid 3.6.1, sub a en b, kan alleen worden verleend als geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden, ter plaatse van de aanduiding:

  • 1. "specifieke vorm van agrarisch - beekdalen";
  • 2. "specifieke vorm van agrarisch - essenlandschap";
  • 3. "specifieke vorm van agrarisch - heideontginningen";
  • 4. "specifieke vorm van agrarisch - hoogveenontginningen";
  • 5. "specifieke vorm van agrarisch - veenpolders";
  • 6. "specifieke vorm van agrarisch - woudontginningen";

waarvan de waarden zijn gespecificeerd in bijlage 3 behorende bij de regels van het moederplan.

3.7 Wijzigingsbevoegdheid
3.7.1 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen door:

  • a. de bestemming te wijzigen ten behoeve van een denkbeeldige rechthoek of samenstel van denkbeeldige rechthoeken, van maximaal 3 ha voor een grondgebonden agrarisch bedrijf, met dien verstande dat:
    • 1. deze wijzigingsbevoegdheid niet geldt voor de functies intensieve veehouderij, hertenhouderij en de solitaire agrarische opstallen op de gronden ter plaatse van de aanduidingen "intensieve veehouderij", "specifieke vorm van agrarisch - hertenhouderij" en "specifieke vorm van agrarisch - solitair agrarische opstal";
    • 2. de denkbeeldige rechthoek binnen een bouwvlak ligt, danwel dat er sprake is van een samenstel van denkbeeldige rechthoeken die binnen even zovele bouwvlakken liggen, uitsluitend indien deze bouwvlakken door de aanduiding "relatie" met elkaar zijn verbonden;
    • 3. het agrarisch bedrijf qua ontsluiting en milieusituatie zorgvuldig is ingepast;
    • 4. de ondergeschikte tak van niet-grondgebonden agrarische bedrijfsactiviteiten niet mag uitbreiden;
    • 5. er sprake is van een goede landschappelijke inpassing binnen de denkbeeldige rechthoek of samenspel van denkbeeldige rechthoeken;
    • 6. voor het overige de regels van Artikel 3 Agrarisch van overeenkomstige toepassing zijn.
  • b. de bestemming te wijzigen ten behoeve van de functiewijziging van een bestaande bedrijfswoning in een plattelandswoning, met dien verstande dat:
    • 1. de wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast indien de bedrijfswoning in gebruik wordt genomen als burgerwoning en het bedrijf waartoe de bedrijfswoning behoort de bedrijfsactiviteiten niet heeft beëindigd;
    • 2. er geen nieuwe bedrijfswoning mag worden gebouwd zoals genoemd in lid 3.2.1, sub d, onder 1;
    • 3. de agrarische functie van de bedrijfswoning niet langer noodzakelijk is;
    • 4. de plattelandswoning wordt aangeduid als "specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning";
    • 5. voor het overige de regels van Artikel 3 Agrarisch van overeenkomstige toepassing zijn.
  • c. de bestemming te wijzigen ten behoeve van de bouw van een tweede bedrijfswoning, met dien verstande dat:
    • 1. na wijziging het totale aantal bedrijfswoningen per agrarisch bedrijf niet meer mag bedragen dan 2;
    • 2. de tweede bedrijfswoning binnen de denkbeeldige rechthoek of samenstel van denkbeeldige rechthoeken wordt gesitueerd;
    • 3. de bedrijfsvoering van het agrarisch bedrijf ten miste 2 volledige arbeidsplaatsen biedt;
    • 4. de tweede bedrijfswoning voor de bedrijfsvoering van het agrarische bedrijf noodzakelijk is en beheer op afstand niet mogelijk is;
    • 5. er sprake is van een goede landschappelijke inpassing;
    • 6. voor het overige de regels van Artikel 3 Agrarisch van overeenkomstige toepassing zijn.
  • d. de bestemming te wijzigen ten behoeve van het wegnemen van bouwmogelijkheden van gronden die zijn gelegen binnen de denkbeeldige rechthoek of samenstel van denkbeeldige rechthoeken en/of het bouwvlak, met dien verstande dat:
    • 1. het bouwvlak ter plaatse van deze wijziging wordt verwijderd van de verbeelding;
    • 2. de gronden, na wijziging, worden ingericht als cultuurgrond.
  • e. de bestemming te wijzigen ten behoeve van het wegnemen van de aanduidingen "intensieve veehouderij", "specifieke vorm van agrarisch - hertenhouderij" en "specifieke vorm van agrarisch - solitair agrarische opstal", met dien verstande dat het aanduidingsvlak ter plaatse van deze wijziging wordt verwijderd van de verbeelding.
  • f. de bestemming te wijzigen in de bestemming 'Bedrijf' ten behoeve van bedrijfsactiviteiten, die zijn genoemd in de als bijlage 2, behorende bij deze regels, bij deze regels opgenomen Staat van bedrijven onder categorie 1 en 2, met dien verstande dat:
    • 1. de agrarische bedrijfsactiviteiten volledig zijn beëindigd;
    • 2. per bestemmingsvlak maximaal één bedrijfswoning is toegestaan, indien bij het voormalige agrarische bedrijf ook een bedrijfswoning aanwezig was;
    • 3. de bedrijfsactiviteiten in de bestaande agrarische bedrijfsbebouwing dienen te worden gerealiseerd;
    • 4. geen sprake mag zijn van opslag buiten gebouwen;
    • 5. er sprake is van een goede landschappelijke inpassing;
    • 6. geen sprake mag zijn van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
    • 7. parkeren op eigen erf plaatsvindt;
    • 8. geen afbreuk wordt gedaan aan de ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen agrarische bedrijven;
    • 9. voor het overige de regels van Artikel 4 Bedrijf van overeenkomstige toepassing zijn.

  • g. de bestemming te wijzigen in de bestemming 'Bedrijf - Agrarisch aanverwant bedrijf' met dien verstande dat:
    • 1. de agrarische bedrijfsactiviteiten volledig zijn beëindigd;
    • 2. per bestemmingsvlak maximaal één bedrijfswoning is toegestaan, indien bij het voormalige agrarische bedrijf ook een bedrijfswoning aanwezig was;
    • 3. de bedrijfsactiviteiten in de bestaande agrarische bedrijfsbebouwing dienen te worden gerealiseerd;
    • 4. geen sprake mag zijn van opslag buiten gebouwen;
    • 5. er sprake is van een goede landschappelijke inpassing;
    • 6. geen sprake mag zijn van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
    • 7. parkeren op eigen erf plaatsvindt;
    • 8. geen afbreuk wordt gedaan aan de ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen agrarische bedrijven;
    • 9. voor het overige de regels van 'Bedrijf - Agrarisch aanverwant bedrijf' uit het moederplan van overeenkomstige toepassing zijn.

  • h. de bestemming te wijzigen in de bestemming 'Horeca' ten behoeve van horecabedrijven categorie 1, met dien verstande dat:
    • 1. de agrarische bedrijfsactiviteiten volledig zijn beëindigd;
    • 2. per bestemmingsvlak maximaal één bedrijfswoning is toegestaan, indien bij het voormalige agrarische bedrijf ook een bedrijfswoning aanwezig was;
    • 3. de horecafunctie in de bestaande agrarische bedrijfsbebouwing dient te worden gerealiseerd, met uitzondering van terrassen;
    • 4. wordt voorzien in een goede landschappelijke inpassing;
    • 5. geen sprake mag zijn van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
    • 6. parkeren op eigen erf plaatsvindt;
    • 7. geen afbreuk wordt gedaan aan de ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen agrarische bedrijven;
    • 8. voor het overige de regels van Artikel 11 Horeca uit het moederplan van overeenkomstige toepassing zijn.

  • i. de bestemming te wijzigen in de bestemming 'Maatschappelijk', uitsluitend ten behoeve van kunst, cultuur en educatie, met dien verstande dat:
    • 1. de agrarische bedrijfsactiviteiten volledig zijn beëindigd;
    • 2. per bestemmingsvlak maximaal één bedrijfswoning is toegestaan, indien bij het voormalige agrarische bedrijf ook een bedrijfswoning aanwezig was;
    • 3. de maatschappelijke functie in de bestaande agrarische bedrijfsbebouwing dient te worden gerealiseerd;
    • 4. wordt voorzien in een goede landschappelijke inpassing;
    • 5. geen sprake mag zijn van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
    • 6. parkeren op eigen erf plaatsvindt;
    • 7. geen afbreuk wordt gedaan aan de ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen agrarische bedrijven;
    • 8. voor het overige de regels van Artikel 12 Maatschappelijk uit net moederplan van overeenkomstige toepassing zijn.

  • j. de bestemming te wijzigen in de bestemming 'Natuur' ten behoeve van de realisering van natuur, met dien verstande dat de regels van Artikel 14 Natuur uit het moederplan na de wijziging van overeenkomstige toepassing zijn.

 

  • k. de bestemming te wijzigen in de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie 2' met dien verstande dat:
    • 1. de agrarische bedrijfsactiviteiten volledig zijn beëindigd;
    • 2. per bestemmingsvlak maximaal één bedrijfswoning is toegestaan, indien bij het voormalige agrarische bedrijf ook een bedrijfswoning aanwezig was;
    • 3. de recreatieve functie, waaronder de recreatiewoningen, in de bestaande agrarische bedrijfsbebouwing dient te worden gerealiseerd;
    • 4. maximaal 15 recreatiewoningen mogen worden gerealiseerd;
    • 5. wordt voorzien in een goede landschappelijke inpassing;
    • 6. geen sprake mag zijn van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
    • 7. parkeren op eigen erf plaatsvindt;
    • 8. geen afbreuk wordt gedaan aan de ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen agrarische bedrijven;
    • 9. voor het overige de regels van Artikel 19 Recreatie - Verblijfsrecreatie 2 uit het moederplan van overeenkomstige toepassing zijn.

  • l. de bestemming te wijzigen in de bestemming 'Wonen - Voormalige boerderijpanden', met dien verstande dat:
    • 1. de agrarische bedrijfsactiviteiten volledig zijn beëindigd;
    • 2. de woningen in de oorspronkelijke boerderijgebouwen of de voormalige bedrijfswoning dienen te worden gerealiseerd;
    • 3. meerdere woningen mogen worden gerealiseerd, met dien verstande dat de oppervlakte van een woning niet minder mag bedragen dan 150 m²;
    • 4. het aantal woningen past binnen het woonplan waarover met Gedeputeerde Staten overeenstemming bestaat;
    • 5. bij de woning nieuwe aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen worden gebouwd, mits:
      • daarvoor bestaande bedrijfsbebouwing is gesloopt, waarbij beeldbepalende gebouwen behouden dienen te blijven; en
      • de gezamenlijke oppervlakte van de nieuw te bouwen gebouwen maximaal 50% bedraagt van de oppervlakte van de gesloopte gebouwen, dan wel maximaal de oppervlakte die is toegestaan in de bestemming die de gronden na wijziging krijgen, met dien verstande dat de oppervlakte nooit meer mag bedragen dan 500 m²;
    • 6. wordt voorzien in een goede landschappelijke inpassing;
    • 7. geen sprake mag zijn van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
    • 8. parkeren op eigen erf plaatsvindt;
    • 9. geen afbreuk wordt gedaan aan de ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen agrarische bedrijven;
    • 10. voor het overige de regels van Artikel 26 Wonen - Voormalige boerderijpanden uit het moederplan van overeenkomstige toepassing zijn.
3.7.2 Beoordelingscriteria

De in lid 3.7.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, mits geen afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • b. de milieusituatie;
  • c. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • d. de verkeersveiligheid;
  • e. het waterbeheer;
  • f. de (openlucht) recreatiemogelijkheden;
  • g. de landschappelijke waarden, ter plaatse van de aanduiding:
    • 1. "specifieke vorm van agrarisch - beekdalen",
    • 2. "specifieke vorm van agrarisch - essenlandschap";
    • 3. "specifieke vorm van agrarisch - heideontginningen";
    • 4. "specifieke vorm van agrarisch - hoogveenontginningen";
    • 5. "specifieke vorm van agrarisch - veenpolders";
    • 6. "specifieke vorm van agrarisch - woudontginningen";

waarvan de waarden zijn gespecificeerd in bijlage 3 behorende bij de regels van het moederplan.

Artikel 4 Bedrijf

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijfsactiviteiten, die zijn genoemd inBijlage 1 behorende bij deze regels, onder categorie 1 en 2;
  • b. mestopslag, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - mestopslag";
  • c. een bouw- en aannemersbedrijf, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf – aannemersbedrijf”;
  • d. een autosloperij, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf – autosloperij”;
  • e. een bouwbedrijf, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf – bouwbedrijf”;
  • f. de handel in ijzer en constructiewerken, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf – ijzerhandel en constructiewerken”;
  • g. een installatiebedrijf, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf – installatiebedrijf”;
  • h. een machinehandel, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf – machinehandel”;
  • i. een bedrijf in de verhuur van machines en de handel in silo's, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf – machineverhuur en silohandel”;
  • j. een meubelfabriek, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf – meubelfabriek”;
  • k. een rietdekkersbedrijf, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf – rietdekkersbedrijf”;
  • l. een siersmederij, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf – siersmederij”;
  • m. een smederij, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf – smederij”;
  • n. een tank- en apparatenbouwbedrijf, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - tank- en apparatenbouwbedrijf;
  • o. de handel in tractoren, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf –tractorhandel”;
  • p. een transportbedrijf, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding “transportbedrijf”;
  • q. een handel in tuingereedschappen en tuinmachines en de bestaande autoverkoop, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - handel in tuingereedschap en tuinmachines";
  • r. een zadel- en tuigmakerij, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf – zadel- en tuigmakerij”;
  • s. een garagebedrijf met verkooppunt voor motorbrandstoffen zonder lpg, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding "verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg";
  • t. een caravanstalling of een stalling voor daarmee gelijk te scharen goederen als vouwwagens, campers of boten, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding “caravanstalling”;
  • u. bedrijfswonen,

maar ook voor de daarbij behorende:

  • v. voorzieningen ten behoeve van het waterbeheer;
  • w. parkeervoorzieningen;
  • x. openbare nutsvoorzieningen;
  • y. groenvoorzieningen;
  • z. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
  • aa. tuinen, erven en terreinen.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen
  • a. voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:
    • 1. op de gronden ter plaatse van de aanduiding "leiding riool" mogen geen bedrijfsgebouwen worden gebouwd;
    • 2. de afstand van een bedrijfsgebouw tot de zijdelingse perceelgrens mag niet minder bedragen dan 5 m, dan wel de bestaande afstand indien deze minder bedraagt;
    • 3. bedrijfsgebouwen moeten achter de achtergevel van de bedrijfswoning worden gebouwd, dan wel:
      • op de bestaande plaats indien dit voor de achtergevel is;
      • op minimaal 15 m van de naar de weg gekeerde bestemmingsgrens indien geen bedrijfswoning aanwezig is;
    • 4. de totale oppervlakte van bedrijfsgebouwen per bestemmingsvlak mag niet meer bedragen dan 500 m²;
    • 5. de goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 4,5 m en 10 m;
    • 6. de dakhelling van bedrijfsgebouwen mag niet minder bedragen dan 35°.
  • b. Voor het bouwen van bedrijfswoningen en aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en vrijstaande bijgebouwen bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:
    • 1. op de gronden ter plaatse van de aanduiding "leiding riool" mogen geen bedrijfswoningen en aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en vrijstaande bijgebouwen bij bedrijfswoningen worden gebouwd;
    • 2. de afstand van een bedrijfswoning tot de zijdelingse perceelgrens mag niet minder bedragen dan 5 m, dan wel de bestaande afstand indien deze minder bedraagt;
    • 3. de afstand van bedrijfswoningen tot een weg mag niet minder bedragen dan de bestaande afstand;
    • 4. per bedrijf is maximaal het bestaande aantal bedrijfswoningen toegestaan;
    • 5. de oppervlakte van een bedrijfswoning, inclusief aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen, mag niet meer bedragen dan 150 m² per bedrijfswoning;
    • 6. de goot- en bouwhoogte van bedrijfswoningen mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 4,5 m en 10 m;
    • 7. de totale oppervlakte van vrijstaande bijgebouwen per bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 100 m²;
    • 8. de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3 m;
    • 9. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en vrijstaande bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 5,5 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van een aan- of uitbouw, aangebouwd bijgebouw of vrijstaand bijgebouw niet meer mag bedragen dan de bouwhoogte van de bedrijfswoning.
  • c. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van het waterbeheer gelden de algemene bouwregels opgenomen in lid 7.1.

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. op de gronden ter plaatse van de aanduiding "leiding - riool" mogen geen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  • b. de totale oppervlakte van overkappin gen per bouwperceel mag niet meer bedragen dan 30 m²;
  • c. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2m, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor (het verlengde van) de voorgevel van de bedrijfswoning niet meer mag bedragen dan 1 m;
  • d. de bouwhoogte van palen en masten mag niet meer bedragen dan 8 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van reclamemasten niet meer mag bedragen dan 6 m;
  • e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5 m.
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.3.1 Afwijken

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 4.2.1, sub a, onder 2 en sub b, onder 2 en toestaan dat de afstand van bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen tot de zijdelingse perceelgrens minder bedraagt dan 5 m.
  • b. lid 4.2.1, sub a, onder 3 en toestaan dat bedrijfsgebouwen voor de achtergevel van de bedrijfswoning worden gebouwd.
  • c. lid 4.2.1, sub a, onder 4 en toestaan dat de oppervlakte van bedrijfsgebouwen per bestemmingsvlak wordt vergroot met ten hoogste 50% van de bestaande oppervlakte aan bedrijfsgebouwen, met dien verstande dat de totale oppervlakte van bedrijfsgebouwen maximaal 1.000 m² mag bedragen.
  • d. lid 4.2.1, sub a, onder 6, en toestaan dat dat een gebouw met kap met een dakhelling van minimaal 20° wordt afgedekt of dat een gebouw geheel of gedeeltelijk plat wordt afgedekt.
  • e. lid 4.2.1, sub b, onder 3 en toestaan dat een bedrijfswoning dichter bij een weg wordt gebouwd, mits wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde dan wel een vastgestelde hogere waarde.
  • f. lid 4.2.1, sub b, onder 5 en lid 4.2.1, sub b, onder 7 voor een groter oppervlak van aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en vrijstaande bijgebouwen per bedrijfswoning en/of plattelandswoning, met dien verstande dat:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte van het hoofdgebouw, aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en vrijstaande bijgebouwen niet meer mag bedragen dan 300 m²;
    • 2. de totale oppervlakte van vrijstaande bijgebouwen per bedrijfswoning en/of plattelandswoning niet meer mag bedragen dan 150 m²;
    • 3. er sprake is van een goede landschappelijke inpassing.
  • g. lid 4.2.1, sub b, onder 9 voor een hogere bouwhoogte van aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en vrijstaande bijgebouwen, met dien verstande dat:
    • 1. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan de bouwhoogte van de bedrijfswoning;
    • 2. er sprake is van een goede landschappelijke inpassing.
4.3.2 Beoordelingscriteria

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 4.3.1 kan alleen worden verleend als hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • b. de milieusituatie;
  • c. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • d. de verkeersveiligheid;
  • e. het waterbeheer;
  • f. de (openlucht) recreatiemogelijkheden;
  • g. de landschappelijke waarden.
4.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken voor meer dan het bestaande aantal bedrijven per bestemmingsvlak;
  • b. het gebruik van gronden en bouwwerken voor detailhandel anders dan:
    • 1. productiegebonden detailhandel;
    • 2. detailhandel zoals opgenomen in lid 4.1;
    • 3. het gebruik van andere gebouwen dan bedrijfswoningen voor bewoning.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
4.5.1 Afwijken

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.1, sub a en toestaan dat ook bedrijven worden gevestigd die naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven genoemd in Bijlage 1 , behorende bij deze regels onder categorieën 1 en 2, op voorwaarde dat het geen geluidzoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en vuurwerkbedrijven betreffen.

4.5.2 Beoordelingscriteria

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 4.5.1 kan alleen worden verleend als hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • b. de milieusituatie;
  • c. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • d. de verkeersveiligheid;
  • e. het waterbeheer;
  • f. de (openlucht) recreatiemogelijkheden;
  • g. de landschappelijke waarden.

Artikel 5 Waarde - Archeologie

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud, versterking en/of herstel van de aan deze gronden eigen zijnde archeologische waarden.

5.2 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 50 m² dient, alvorens een omgevingsvergunning voor bouwen wordt verleend, door Burgemeester en Wethouders te worden beslist of op grond van het rapport “Archeologisch basisonderzoek ten behoeve van de herziening Bestemmingsplan Buitengebied Gemeente Weststellingwerf”, opgenomen als bijlage 4, behorende bij de regels van het moederplan, nader archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd.
  • b. Indien uit het in sub a genoemde nader archeologisch onderzoek blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen Burgemeester en Wethouders één of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door Burgemeester en Wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.3.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder een vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) of anders dan in zo'n vergunning is vastgelegd, de volgende werken (geen bouwwerken zijnde) of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het ontgronden, afgraven (waaronder het graven van watergangen en waterpartijen), egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
  • b. het uitvoeren van overige grondbewerkingen;
  • c. het verwijderen en/of aanbrengen van bomen en diepwortelende beplanting;
  • d. het aanleggen van ondergrondse energie-, transport- en of communicatieleidingen.
5.3.2 Uitzondering vergunningplicht

Lid 5.3.1 geldt niet voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden die:

  • a. een oppervlakte hebben van meer dan 50 m², maar waarvan die diepte niet meer bedraagt dan 0,3 m beneden maaiveld;
  • b. het normale onderhoud betreffen, waaronder in ieder geval normale agrarische werkzaamheden en grondbewerking tot een diepte van 0,3 m beneden maaiveld worden verstaan;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  • d. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie;
  • e. een oppervlak van niet meer dan 50 m² beslaan.
5.3.3 Beoordelingscriteria
  • a. Een vergunning als bedoeld in lid 5.3.1 kan alleen worden verleend als geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden;
  • b. alvorens een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden wordt verleend, dient door Burgemeester en Wethouders te worden beslist of op grond van het rapport “Archeologisch basisonderzoek ten behoeve van de herziening Bestemmingsplan Buitengebied Gemeente Weststellingwerf”, opgenomen als bijlage 4, behorende bij de regels van het moederplan, nader archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd.
  • c. Indien uit het in sub b genoemde archeologische onderzoek blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het uitvoeren van werken of werkzaamheden zullen worden verstoord, kunnen Burgemeester en Wethouders één of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door Burgemeester en Wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene bouwregels

7.1 Gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en waterkering

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en waterkering gelden de volgende regels:

  • a. de inhoud per gebouw mag niet meer bedragen dan 75 m³;
  • b. de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan 3 m.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend:

  • a. het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig Artikel 4 zonder de aanleg en instandhouding van een goede landschappelijke inrichting conform het in hoofdstuk 2.3 van de in de toelichting opgenomen erfinrichtingsplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing.
  • b. In afwijking van het gestelde onder a. mogen gronden en bouwwerken overeenkomstig de bestemming worden gebruikt onder de voorwaarde dat binnen één jaar na het tijdstip van onherroepelijk worden van het wijzigingsplan uitvoering wordt gegeven aan de aanleg en instandhouding van de erfinrichtingsmaatregelen conform het in hoofdstuk 2.3 van de toelichting opgenomen erfinrichtingsplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing .

 

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 9 Overgangsrecht

9.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in lid 38.1, sub 1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 9.1, sub 1 met maximaal 10%.
  • c. Het bepaalde in lid 9.1, sub 1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
9.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 9.2, sub 1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in lid 9.2, sub 1, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Lid 9.2, sub 1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 10 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het wijzigingsplan Langelilleweg 13 te Langelille.