direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Vinkegavaartweg 9 De Hoeve
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0098.Vinkegavaartweg9-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De eigenaar van het perceel Vinkegavaartweg 9 te De Hoeve (hierna: 'initiatiefnemer') is voornemens de plaatselijk aanwezige woning te slopen en, enkele meters ten noorden van de huidige locatie, te herbouwen. De huidige woning is aan verzakking onderheving en voldoet niet meer aan hedendaagse wooneisen. De vervangende nieuwbouw heeft drie belangrijke voordelen. In de eerste plaats sluit de nieuwe woning beter aan bij de woonwensen van de initiatiefnemer, ondermeer op het vlak van ligging/uitzicht, duurzaamheid en levensloopbestendigheid. In de tweede plaats maakt de nieuwe ligging optimale bezonning van zonnepanelen op het dak mogelijk, zonder dat er bomen gekapt hoeven te worden. In de derde plaats is de herplaatsing gunstig voor de buren aan de overzijde van de Linde, die hiermee hun zicht in noordoostelijke richting zoveel mogelijk vrij houden van bebouwing. Een herplaatsing binnen het huidige bestemmingsvlak en meer naar de Linde toe, is op dit moment al mogelijk (zie afbeelding 1.1). Om de vervangende nieuwbouw te kunnen realiseren is een bestemmingsplanwijziging nodig, want voor de nieuwe locatie van de woning geldt (deels) een agrarische bestemming (zie 1.3). Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Weststellingwerf heeft op 5 maart 2021 aangegeven in principe medewerking te verlenen aan deze bestemmingsplanwijziging. Daaraan is als voorwaarde verbonden dat de woonbestemming 'niet aanzienlijk' vergroot wordt. Bovendien moet de verruiming onderbouwd worden vanuit het oogpunt van 'gebruikswaarde' en 'energiezuinigheid'. Uit voorliggende toelichting blijkt dat aan deze voorwaarden van het college wordt voldaan (zie met name Hoofdstuk 3).

1.2 Locatie

Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Weststellingwerf, tussen De Hoeve en Oldeholtpade. Ten westen van het plangebied stroomt De Linde. Aan de overzijde van deze beek liggen twee woningen van derden. Het plangebied is aan de zuid- en oostkant omgeven door hoogopgaande beplanting. Aan de noordkant ligt het open beekdalgebied. Agrarische bedrijven en andere vormen van bedrijvigheid liggen op ruime afstand (minimaal 150 m).

1.3 Planologisch-juridisch kader

Het plangebied is opgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied 2014 (vastgesteld d.d. 22 september 2016). De huidige woning en het bijbehorende erf zijn bestemd als 'Wonen'. Daarnaast geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' en de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - beekdalen' (zie verder 2.3.3). Om de beoogde vervangende nieuwbouw mogelijk te maken, zal de woonbestemming verruimd moeten worden in noordelijke richting. Dit is weergegeven in afbeelding 1.1. Het gele vlak geeft de huidige woonbestemming aan. De rode lijn laat globaal de verruiming zien. Hierdoor neemt het oppervlak van de woonbestemming met ongeveer 123 m2 toe.1

afbeelding "i_NL.IMRO.0098.Vinkegavaartweg9-VG01_0001.png"

Afbeelding 1.1 Verruiming woonbestemming (bron ondergrond: ruimtelijkeplannen.nl)

1.4 Leeswijzer

Het volgende hoofdstuk gaat in op het beleidskader van Rijk, provincie en gemeente. Hoofdstuk 3 beschrijft de huidige en toekomstige situatie binnen het plangebied. In Hoofdstuk 4 is het planvoornemen getoetst aan diverse wet- en regelgeving, onder meer op het gebied van geluid, ecologie en water. De laatste twee hoofdstukken hebben betrekking op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van dit plan.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Rijk

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld door het (voormalige) ministerie van Infrastructuur en Milieu. De SVIR heeft betrekking op de periode tot 2040 en heeft als motto: 'Nederland concurrerend, leefbaar en veilig'. Om dit motto te kunnen bereiken zijn de volgende drie doelen gesteld:

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur;
  • Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.


De bovengenoemde doelen zijn uitgewerkt in dertien nationale belangen. Nationaal belang dertien luidt: 'zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten'. Het Rijk is verantwoordelijk voor een goed systeem van ruimtelijke ordening, inclusief zorgvuldige, transparante ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dat betekent dat het systeem zo ingericht moet zijn dat integrale planvorming en besluitvorming op elk schaalniveau mogelijk is en dat bestaande en toekomstige belangen goed kunnen worden afgewogen. Bij nieuwe ontwikkelingen, aanleg en herstructurering moet in elk geval aandacht zijn voor de gevolgen voor de waterhuishouding, het milieu en het cultureel erfgoed. "Vraaggericht programmeren en realiseren van verstedelijking door provincies, gemeenten en marktpartijen is nodig om groei te faciliteren, te anticiperen op stagnatie en krimpregio's leefbaar te houden. Ook dient de ruimte zorgvuldig te worden benut en overprogrammering te worden voorkomen." Om beide te bereiken is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening.

Ladder voor duurzame verstedelijking
Het doel van deze 'laddertoets' is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. Inmiddels heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geoordeeld dat planologische ontwikkelingen met een ruimtebeslag van minder dan 500 m2 niet als 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' in de zin van het Besluit kunnen worden aangemerkt.2 De woonbestemming van perceel Vingekavaart 9 te De Hoeve wordt met dit bestemmingsplan verruimd met circa 123 m2. Dit betekent dat de 'laddertoets' niet van toepassing is. Wel wordt in onderhavige plantoelichting aandacht besteed aan genoemde gevolgen voor de waterhuishouding, het milieu en het cultureel erfgoed (zie Hoofdstuk 4).

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) voorziet in de juridische borging van het beleid uit de SVIR. In het Barro zijn regels opgenomen die de beleidsruimte van andere overheden inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Het gaat hier om de nationale belangen die in 2.1.1 genoemd zijn. Deze hebben geen inperkende werking voor dit bestemmingsplan.

2.2 Provincie

2.2.1 Streekplan Fryslân 2007

In het Streekplan Fryslân 2007 (d.d. 13 december 2006) staan de provinciale kaders waarbinnen ruimtelijke ontwikkelingen kunnen plaatsvinden. De missie is: "een ondeelbaar Fryslân met ruimtelijke kwaliteit". 'Ondeelbaar' benadrukt dat stad en platteland elkaar nodig hebben en elkaar ondersteunen. 'Ruimtelijke kwaliteit' heeft betrekking op het bovenlokale belang bij het instandhouden en verder ontwikkelen van de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van de ruimte. Het gaat de provincie hierbij vooral om de landschappelijke kwaliteiten van Fryslân.
Het Streekplan maakt duidelijk dat het buitengebied primair bestemd is voor functies die een ruimtelijke relatie met het landelijk gebied hebben. Daar vallen ook bestaande woningen onder. Er zijn geen belemmeringen in het Streekplan voor vervangende nieuwbouw opgenomen.
Op de kaart 'Indeling in hoofdlandschappen' is aangegeven dat het plangebied onderdeel is van de 'Zuidelijke Wouden'. Op dit woudontginningslandschap wordt in 2.2.2 ingegaan. Zie verder Hoofdstuk 3 waarin de landschappelijke inpassing van de vervangende nieuwbouw aan bod komt. De overige kaarten van het Streekplan geven geen waarden of belemmeringen voor het plangebied aan.

2.2.2 Grutsk op 'e Romte!

In Grutsk op 'e Romte - Structuurvisie 2014 (vastgesteld d.d. 1 april 2014) worden de landschappelijke en cultuurhistorische structuren van provinciaal belang in samenhang geanalyseerd, gewaardeerd en van een richtinggevend advies voorzien. Het doel hiervan is: "behoud en verdere ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit door middel van informeren, adviseren en inspireren." De provincie hanteert voor de doorwerking van Grutsk op 'e Romte een tweesporenbeleid: bestuurlijke borging gebeurt via de (planologische) Samenwerkingsagenda en juridische borging via de Verordening Romte Fryslân (zie 2.2.4). Gemeenten moeten in ruimtelijke plannen motiveren hoe ze met de provinciale belangen uit Grutsk zijn omgegaan.
Het plangebied is onderdeel van deelgebied 'Zuidelijke Wouden'. De hoofdstructuur van dit deelgebied wordt bepaald door "overwegend open brede beekdalen in de midden- en benedenlopen met parallel daaraan de zandruggen met bebouwing en met van beplanting voorziene hoofdwegen." Van provinciaal belang binnen de Zuidelijke Wouden is onder meer: "De beekdalen van de Lende, de Tsjonger en het Âlddjip; elk beekdal met eigen karakteristieken die zowel uiting zijn van de natuurlijke oorsprong van de beek, de basis voor de ontginningen, als van de latere kanalisatie met cultuurtechnische ingrepen." De provincie streeft binnen de Zuidelijke Wouden onder meer naar "het behouden en indien mogelijk herstellen van het huidige open karakter van de beekdalen, waarbij de openheid vooral in de boven- en middenloop aanwezig dient te zijn. Dit betekent geen toevoeging van bebouwing en bos." Het plangebied valt binnen de middenloop van de Lende. Er is geen sprake van toevoeging van bebouwing, alleen van vervangende nieuwbouw. Het aanleggen van bos of andere hoogopgaande beplanting is evenmin aan de orde.
In Hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de invulling van het plangebied. Daaruit blijkt dat de cultuurhistorische en landschappelijke waarden van de Zuidelijke Wouden gerespecteerd worden. Op dit punt wordt ook verwezen naar 4.10 waarin het planvoornemen getoetst is aan de Cultuurhistorische Kaart Fryslân en de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra. Beide provinciale kaarten geven geen specifieke waarden of belemmeringen voor het plangebied aan.

2.2.3 Omgevingsvisie De romte diele

In de Omgevingsvisie De romte diele (vastgesteld d.d. 23 september 2020) wordt de inhoud van het beleid uit het Streekplan Fryslân 2007 en Grutsk op 'e Romte in grote lijnen voortgezet. De Omgevingsvisie geeft richting aan het handelen van de provincie (en is voor andere overheden, burgers of bedrijven niet bindend). Als hoofdambitie is geformuleerd: "brede welvaart in een vitaal, veerkrachtig, karakteristiek en gezond Fryslân". Er staan negen principes in voor de manier waarop de provincie te werk wil gaan en die richting geven bij het maken van keuzes. Dit zijn:

  • 1. Zuinig ruimtegebruik;
  • 2. Omgevingskwaliteit als ontwerpbasis;
  • 3. Koppelen van ambities;
  • 4. Gezond en veilig;
  • 5. Rolbewust;
  • 6. Decentraal wat kan;
  • 7. Ja, mits;
  • 8. Aansluiting zoeken;
  • 9. Sturen op proces, ruimer op inhoud.

Met de Omgevingsvisie zet de provincie onder andere in op het bieden van "een compleet palet [...] van steden en dorpen met gevarieerde en aantrekkelijke woningen, bedrijvigheid en voorzieningen." Verder wordt benadrukt dat er ruimte is voor lokaal maatwerk en een gebiedsgerichte aanpak. De Omgevingsvisie bevat geen directe aanknopingspunten of belemmeringen voor het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0098.Vinkegavaartweg9-VG01_0002.png"

Afbeelding 2.1 Huidige situatie: scheuren in de gevel door verzakkingen

2.2.4 Verordening Romte Fryslân

De Verordening Romte Fryslân 2014 (gewijzigd vastgesteld d.d. 8 augustus 2018) bevat instructies op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) over de inhoud van gemeentelijke ruimtelijke plannen en over de onderbouwing en motivering in de plantoelichting. Kortgezegd geeft de Verordening weer wat in een ruimtelijk plan wel (toestemming) of niet (verbod) is toegestaan. Bij een verbodsbepaling geeft de Verordening vaak ook afwijkingsbepalingen. Daaruit blijkt onder welke voorwaarden de ontwikkeling toch is toegestaan ('ja, mits'). De gemeente zal bij de toepassing van die afwijkingsbepaling afdoende moeten motiveren dat aan deze voorwaarden wordt voldaan. Bij het vooroverleg over ruimtelijke plannen kunnen gemeenten met de provincie afspraken maken over de invulling van de voorwaarden.

Sturingsfilosofie
De Verordening is gebaseerd op een tweesporenbenadering, met als uitgangspunt het beginsel van de Wro; 'lokaal wat kan, centraal wat moet'. Deze twee sporen zijn:

  • 1. Heldere, transparante rechtsgelijke afbakening van provinciale en gemeentelijke belangen;
  • 2. Ontwikkelingsgerichte samenwerking gebaseerd op gezamenlijke belangen die bij voorkeur vorm worden gegeven in een planologische samenwerkingsagenda en daarop gebaseerde afspraken en die, voor zover nodig, juridisch worden geborgd door middel van de Verordening.

De Verordening regelt de provinciale belangen die op voorhand door moeten werken naar gemeentelijke ruimtelijke plannen (spoor 1). Het gaat dan om belangen die niet doelmatig of doeltreffend op gemeentelijk niveau kunnen worden afgewogen en behartigd, omdat de effecten het lokale niveau overstijgen. Uitgangspunt is dat niet meer geregeld wordt dan noodzakelijk is. Dubbele regelgeving wordt ook vermeden. Verder is rekening gehouden met de verantwoordelijkheid van gemeenten. Binnen kwantitatieve en kwalitatieve randvoorwaarden is ruimte voor lokaal maatwerk. In het ontwikkelingsgerichte spoor levert de provincie actief haar bijdrage met kennis en inzicht, investeringen, programma's en projecten, organisatie- en regiekracht (spoor 2). Voor de doorwerking van het ruimtelijk beleid wordt nadrukkelijk ingezet op vooroverleg met gemeenten en afstemming tussen gemeenten.

Wonen
Artikel 1.1 van de Verordening sluit nieuwe stedelijke functies binnen het landelijk gebied in beginsel uit. Verstedelijking dient conform het Streekplan primair gebundeld te worden binnen bestaand stedelijk gebied. Dit bevordert een doelmatig gebruik van de ruimte, draagt bij aan sterke steden en vitale dorpen, en voorkomt onnodige verrommeling en versnippering van het landelijk gebied, aldus de Verordening. Het plangebied ligt buiten de begrenzing van het bestaand stedelijk gebied.

In afwijking van artikel 1.1 kan op grond van artikel 1.5 een nieuwe woning in het landelijk gebied worden toegestaan, in geval van verplaatsing of vervanging van een aldaar bestaande woning, mits:

  • 1. per saldo het aantal woningen in het landelijk gebied gelijk blijft of afneemt, en
  • 2. in geval van vervanging de bestaande woning wordt gesloopt, en in geval van verplaatsing de locatie van de woning aan de woonbestemming wordt onttrokken, en
  • 3. het oppervlak van de nieuwe woning inclusief de bijgebouwen niet meer bedraagt dan 300 m², of de maat die het bestemmingsplan buitengebied als algemene regel hanteert voor bestaande burgerwoningen, dan wel niet meer dan het oppervlak van de bestaande woning inclusief de bestaande bijgebouwen indien dit oppervlak meer bedraagt dan 300 m², en
  • 4. de nieuwe woning qua omvang en uitstraling wordt ingepast binnen de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten.

Voor onderhavig plan wordt aan deze voorwaarden voldaan. Het gaat om vervangende nieuwbouw, waarbij de bestaande woning wordt gesloopt (ad 1 en 2). Er is sprake van een nieuwe woning met een maximum bebouwingsoppervlak van 250 m2 (ad 3). De nieuwe woning wordt op een landschappelijk en cultuurhistorisch verantwoorde wijze ingepast (ad 4, zie Hoofdstuk 3).

2.3 Gemeente

2.3.1 Welstandsnota

In de Welstandsnota (vastgesteld d.d. juni 2004) heeft de gemeente Weststellingwerf voor twaalf deelgebieden specifieke welstandscriteria geformuleerd. Het plangebied is onderdeel van 'landelijk gebied'. Van dit welstandsgebied is de volgende beschrijving gegeven: "Het buitengebied van de gemeente Weststellingwerf wordt gekenmerkt door enerzijds een openheid in het westelijk deel van de gemeente en anderzijds door het meer besloten oostelijke woudengedeelte. De bebouwing trekt zich van dit onderscheid nauwelijks iets aan. In beide gebieden is sprake van evenwijdig aan de Linde en Tjonger gelegen bebouwingsassen in een hele lage dichtheid. Op sommige plaatsen zijn deze bebouwingsassen verdicht tot kleine lintdorpjes of - gehuchten. Voor het overige komen verspreid liggende boerderijen veelvuldig voor. […] Naast de authentieke boerderijen is er op het boerenerf vaak bebouwing gerealiseerd die ten dienste staat van het akkerbouwbedrijf of het veehouderijbedrijf. De maatvoering van deze bebouwing is fors en opvallend, waarbij met name de aardappelschuren opvallen door een hoge gootlijn. Het gebruik van moderne en licht gekleurde plaatmaterialen zorgt voor sterk in het oog springende effecten. Ondanks de forse nieuwe agrarische bebouwing is de historische boerderij in de meeste gevallen nog beeldbepalend voor het erf. De nieuwe bebouwing is veelal op het achtererf geplaatst." Het beleid voor welstandsgebied 'landelijk gebied' is gericht op behoud en waar mogelijk versterken van de bestaande en/of gewenste kwaliteit ('handhaven en respecteren'). In het woningontwerp voor de vervangende nieuwbouw wordt aangesloten bij de welstandscriteria voor plaatsing, hoofdvorm, aanzichten en opmaak van de bebouwing. Verwacht mag worden dat het bouwplan daarmee voldoet aan 'redelijke eisen van welstand'.

2.3.2 Woonvisie

De gemeenteraad heeft op 27 februari 2017 de woonvisie Weststellingwerf vastgesteld. De woonvisie geeft het lokale woonbeleid op hoofdlijnen voor de komende jaren weer. Geconstateerd wordt dat er een toenemende vraag is naar woningen die duurzaam en levensloopbestendig zijn. Het heeft de voorkeur van de gemeente om aan deze kwalitatieve vraag tegemoet te komen middels woningaanpassingen en herstructurering. De vervangende nieuwbouw binnen het plangebied leidt tot een levensloopbestendige en duurzame woning. Dit past dus binnen de woonvisie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0098.Vinkegavaartweg9-VG01_0003.png"

Afbeelding 2.2 Huidige situatie: close-up gevelscheur

2.3.3 Bestemmingsplan Buitengebied

Perceel Vinkegavaartweg 9 te De Hoeve is, zoals gezegd, opgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied 2014 (vastgesteld d.d. 22 september 2016). De huidige woning en het bijbehorende erf zijn bestemd als 'Wonen'. Voor de locatie van de nieuwe woning geldt deels de bestemming 'Agrarisch'. Deze agrarische bestemming wordt met voorliggend plan gewijzigd in 'Wonen'. Omgekeerd wordt een deel van de huidige woonbestemming (aan de zuidkant van het huidige perceel) gewijzigd in 'Agrarisch'. Deze 'uitruil' zorgt ervoor dat de woonbestemming in zijn totaliteit niet aanzienlijk vergroot wordt.
Op het gehele plangebied zijn verder de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' en de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - beekdalen' van toepassing. Voor de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie' geldt dat bij bodemingrepen met een oppervlak van meer dan 50 m2, archeologisch onderzoek moet worden verricht. Hierop wordt in 4.10 verder ingegaan. De aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - beekdalen' ziet op "de instandhouding en het herstel van de landschappelijke waarden van het landschapstype beekdalen". Er gelden vergunningplichten voor de volgende werkzaamheden:

  • het graven, vergraven, verbreden of dempen van sloten, poelen, petgaten en andere watergangen;
  • het planten van bomen en/of houtgewas met uitzondering van erfbeplantingen;
  • het kappen/rooien van bomen en/of houtgewas voorzover deel uitmakende van een landschapsstructuur;
  • het egaliseren van gronden;
  • het aanleggen en verharden van dwars op de verkavelingstructuur gelegen wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen met een grotere plaatselijke oppervlakte dan 200 m².

De vervangende nieuwbouw leidt niet tot deze werkzaamheden. Zo worden er geen watergangen aangelegd en is aanplant of kap van opgaande beplanting niet aan de orde. Egalisatie van gronden is niet noodzakelijk. Tenslotte leidt de vervangende nieuwbouw niet tot een toename in verhard oppervlak van meer dan 200 m2. Zie Hoofdstuk 3 voor de huidige situatie en de beoogde inrichting van het plangebied.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Weststellingwerf, tussen De Hoeve en Oldeholtpade. Ten westen stroomt De Linde en liggen twee woningen van derden. Het plangebied is aan de zuid- en oostkant omgeven door hoogopgaande beplanting. Aan de noordkant ligt het open beekdalgebied.
In het plangebied is een woning met bijgebouw aanwezig. Deze woning is aan verval onderheving. Afbeelding 2.1 en 2.2 laten zien dat de muren deels gescheurd zijn door plaatselijke verzakkingen. Het dak van de woning is eveneens aan vervanging toe. Hoewel de woning nog van betrekkelijk recente datum is (zie 3.2), voldoet deze niet aan de hedendaagse eisen van duurzaamheid, levensloopbestendigheid en wooncomfort.
De woning wordt aan de zuidkant ontsloten op de Vinkegavaartweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0098.Vinkegavaartweg9-VG01_0004.png"

Afbeelding 3.1 Huidige situatie (bron: Google Maps)

3.2 Toekomstige situatie

Cultuurhistorie
In afbeelding 3.2 zijn vier topografische kaarten opgenomen die de ontwikkelingsgeschiedenis van het plangebied illustreren. Op het eerste kaartbeeld is te zien dat er omstreeks 1850 al bebouwing binnen het plangebied aanwezig is. Het gaat om een boerderij die op een hoog gelegen plek aan De Lende is gebouwd. De Vinkegavaartweg is op deze kaart ook al zichtbaar, maar was voor de ontsluiting van de boerderij op dat moment van secundair belang. Het landschap ten noorden van de Vinkegavaartweg is nog deels onontgonnen. Op de kaart van 1934 zijn grote veranderingen zichtbaar. De Lende is gekanaliseerd. Aan de oostkant van de beek zijn petgaten ontstaan door het uitgegraven veen. Er is op dat moment nieuwe bebouwing binnen het plangebied aanwezig. Ook ten westen van De Lende is bebouwing ontstaan. Verder is te zien dat de Vinkegavaartweg opgewaardeerd is tot de primaire ontsluitingsroute. Het (woon)erf binnen het plangebied heeft de vorm van het huidige kadastrale perceel. De kaart van 1975 laat zien dat er aan de zuid- en westkant van het erf opgaande beplanting is ontstaan. De petgaten aan de oostzijde van De Lende zijn drooggevallen (dit was midden jaren zestig reeds het geval). In de verkaveling is de oude landschapsstructuur niettemin goed bewaard gebleven. Het laatste kaartbeeld geeft de huidige siuatie weer. De bebouwing binnen het plangebied is in de jaren tachtig vernieuwd en verder van de Vinkegavaartweg af komen te liggen. Aan de overzijde van de Lende is het plaatselijke woonerf verruimd en is nieuwbouw toegevoegd. De Lende heeft deels een hermeandering ontgaan (na 2010). Aan de zuidzijde van de Vinkegavaartweg zijn 'petgaten' aangelegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0098.Vinkegavaartweg9-VG01_0005.png"

Afbeelding 3.2 Topografische kaarten v.l.n.r. circa 1850, 1934, 1975, 2020 (bron: topotijdreis.nl)

Nieuw woonerf
De initiatiefnemer wil, zoals aangegeven, de huidige woning binnen het plangebied slopen en herbouwen. Afbeelding 1.1 geeft globaal de begrenzing van de nieuwe woonbestemming weer (zie de bestemmingsplanverbeelding voor de exacte begrenzing). De woning wordt deels herbouwd op de plek waar op dit moment reeds een bijgebouw aanwezig is (en die buiten de woonbestemming valt). Het hoofdgebouw komt daarmee enkele meters noordelijk van de huidige woning te liggen. Dit heeft als belangrijk voordeel dat er op het dak van de nieuwe woning stroom kan worden opgewekt met zonnepanelen. Op dit moment is er veel schaduwwerking van de bomen aan de zuidzijde van het erf. Het kappen van deze (gezonde) bomen is uireraard niet wenselijk. Door de woning noordelijker te situeren vermindert de schadwwerking en renderen de zonnepaneler beter, zodat er een duurzame woning ontstaat.

De impact van de vervangende nieuwbouw op het landschap is verwaarloosbaar. Evenals het geldende bestemmingsplan mag het bebouwde oppervlak, inclusief aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen, van de nieuwe woning niet meer dan 150 m² bedragen (daarnaast mag er 100 m2 aan vrijstaande bijgebouwen gebouwd worden). Hoewel het zwaartepunt van deze bebouwing iets noordelijker komt te liggen, is ter plaatse reeds een vergelijkbare bouwmassa aanwezig.

Het plangebied is vrijwel geheel omgeven door opgaande beplanting. Deze beplanting blijft gehandhaafd en zorgt voor een goede landschappelijke inpassing van de nieuwbouw. Vanwege dit groen blijft het aanzicht van het plangebied vanaf de Vinkegavaartweg ongewijzigd.

Zoals gezegd in 1.1 is de beoogde nieuwbouw gunstig voor de buren aan de overzijde van de Linde. Die zijn erbij gebaad om hun vrije zicht op de natuur in noordoostelijke richting zoveel mogelijk te behouden. Een herplaatsing binnen het huidige bestemmingsvlak en meer naar de Linde toe, zou in dit opzicht ongunstiger uitpakken.

De initiatiefnemer heeft een woningontwerp laten opstellen. Dit ontwerp voldoet aan de welstandseisen die voor het landelijk gebied gelden (zie 2.3.1).

3.3 Juridische vormgeving

3.3.1 Algemeen

In artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening zijn bepalingen omtrent de inhoud van het bestemmingsplan opgenomen. Het eerste lid van dit artikel schrijft voor dat de gemeenteraad "voor het gehele grondgebied van de gemeente een of meer bestemmingsplannen vast [stelt], waarbij ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening de bestemming van de in het plan begrepen grond wordt aangewezen en met het oog op die bestemming regels worden gegeven." Een bestemmingsplan bestaat - conform paragraaf 3.1 Besluit ruimtelijke ordening - uit drie delen:

  • 1. Een verbeelding van het plangebied waarin de bestemmingen van alle gronden zijn aangewezen.
  • 2. De regels waarin de bestemmingen worden beschreven en waarbij per bestemming de doeleinden worden genoemd. De regels en verbeelding vormen tezamen het juridische bindende deel van het bestemmingsplan. Beide zijn opgezet volgens de landelijke standaarden voor de uitwisseling en vergelijkbaarheid van digitale bestemmingsplannen (IMRO 2012 en SVBP 2012).
  • 3. Bij het bestemmingsplan hoort een toelichting, waarin onder meer de keuze van de bestemmingen en de uitvoerbaarheid zijn verantwoord.

Het bestemmingsplan wordt langs elektronische weg via www.ruimtelijkeplannen.nl beschikbaar gesteld.

3.3.2 Bestemmingsplanregels

De bestemmingsplanregels zijn als volgt opgebouwd:

  • Hoofdstuk 1 Inleidende regels;
  • Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels;
  • Hoofdstuk 3 Algemene regels;
  • Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels.

In het navolgende wordt op deze hoofdstukken ingegaan. Voor de inhoud van de regels is aansluiting gezocht bij het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied 2014' (vastgesteld d.d. 22 september 2016).

Inleidende regels
Dit onderdeel bestaat uit de begrippen (Artikel 1) en de wijze van meten (Artikel 2). De artikelen geven aan wat in de regels onder bepaalde begrippen moet worden verstaan (voor zover afwijkend van normaal spraakgebruik) en hoe er moet worden gemeten bij de toepassing van bouw- en gebruikregels. De begrippen zijn in alfabetische volgorde weergegeven, behalve de begrippen 'plan' en 'bestemmingsplan'.

Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingsregels. Dit bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

  • Artikel 3 Wonen;
  • Artikel 4 Waarde - Archeologie.


WONEN
Het plangebied is bestemd als 'Wonen'. In deze bestemming zijn bouw- en gebruiksregels voor de (nieuwe) woning opgenomen. Deze regels zijn overgenomen uit de geldende woonbestemming van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2014'.


WAARDE - ARCHEOLOGIE
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor het behoud van archeologische waarden. Dit leidt tot enkele beperkingen voor het grondgebruik. Zo moet bij bodemingrepen met een oppervlak van meer dan 50 m2, archeologisch onderzoek worden uitgevoerd (zie 4.10).


Algemene regels
In hoofdstuk 3 zijn de algemene regels opgenomen. Deze worden hieronder toegelicht.

ANTI-DUBBELTELREGEL
Kort gezegd komt deze regel erop neer, dat grond die één keer in beschouwing is genomen voor het toestaan van gebouwen, niet een tweede maal mag meetellen voor de toelaatbaarheid van andere gebouwen, als die grond inmiddels tot een ander bouwperceel is gaan behoren.

ALGEMENE BOUWREGELS
De algemene bouwregels bevatten voorschriften over bestaande afmetingen, het stellen van nadere eisen, voor de afstand van geluid- en geurgevoelige objecten ten opzichte van de weg en omliggende agrarische bouwpercelen en over nutsvoorzieningen en waterstaatswerken.

ALGEMENE GEBRUIKSREGELS
In de algemene gebruiksregels is aangegeven welke specifieke vormen van gebruik in elk geval wel en niet strijdig zijn met de bestemmingen.

ALGEMENE AFWIJKINGSREGELS
In de algemene afwijkingsregels is een aantal bepalingen opgenomen die het mogelijk maken om het plan op ondergeschikte punten aan te passen. Omdat dit zich niet beperkt tot één bestemming, maar bij diverse bestemmingen gewenst of noodzakelijk kan blijken, zijn deze regels in beginsel op alle bestemmingen van toepassing.
Het verlenen van een omgevingsvergunning met afwijking mag geen automatisme zijn en moet zorgvuldig afgewogen en gemotiveerd worden.

ALGEMENE WIJZIGINGSREGELS
In de algemene wijzigingsregels is de bevoegdheid opgenomen dat het college het plan kan wijzigen, in die zin dat de maatvoeringen worden gewijzigd en de archeologische dubbelbestemming wordt aangepast.

Overgangs- en slotregels
In dit hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. Voor de redactie van het overgangsrecht geldt het Besluit ruimtelijke ordening. Bebouwing die niet voldoet aan de bepalingen van dit bestemmingsplan is onder het overgangsrecht gebracht. Een geringe uitbreiding van de bebouwing met 10% wordt mogelijk gemaakt.
Het gebruik van gronden en bebouwing dat in strijd is met dit nieuwe bestemmingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag in beginsel worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, indien de afwijking van het plan wordt vergroot. Indien het strijdige gebruik, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
In de slotregel van het bestemmingsplan wordt aangegeven onder welke titel het bestemmingsplan wordt vastgelegd.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 m.e.r.-plicht

Op grond van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) moet getoetst worden of een plan of besluit voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Het planvoornemen valt niet onder onderdeel C of D van het Besluit m.e.r.. In bijlage D wordt gesproken over "de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject". In aansluiting bij de Ladder voor duurzame verstedelijking (zie 2.1.1) geldt onderhavig plan niet als stedelijke ontwikkeling. Dat betekent dat er geen sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plicht. Er geldt wel een vergewisplicht, waarvoor een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet worden doorlopen. Het geheel van de onderzoeken in dit hoofdstuk kan worden beschouwd als vormvrije m.e.r.-beoordeling. Daaruit blijkt dat er vanuit milieu hygiënisch oogpunt sprake is van beperkte effecten en van een aanvaardbaar project.

4.2 Wet geluidhinder

In het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) bevinden zich langs alle wegen geluidzones, met uitzondering van wegen die tot een woonerf behoren en wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. De breedte van een geluidzone wordt bepaald door het aantal rijstroken en de ligging in stedelijk of buitenstedelijk gebied. Als een ruimtelijk plan voorziet in nieuwe geluidgevoelige bebouwing binnen de zone van een weg, is in principe akoestisch onderzoek noodzakelijk.
Conform artikel 76 lid 3 Wet geluidhinder zijn bestaande woningen uitgesloten van akoestisch onderzoek. De vervangende nieuwbouw zorgt ervoor dat de afstand tot de Vinkegavaartweg vergroot wordt. Gelet op de ruime afstand tot de weg (> 45 m) en het karakter van deze weg, is het niet aannemelijk dat de maximale binnenwaarde van 33 dB wordt overschreden. Akoestisch onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.
De vervangende nieuwbouw leidt niet tot een verkeersaantrekkende werking. Er worden geen wooneenheden en/of andere functies toegevoegd. Daarmee is indirecte hinder eveneens uit te sluiten.

4.3 Milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). Een richtafstand is de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. De woning binnen het plangebied geldt als gevoelige functie. Er moet dus rekening worden gehouden met omliggende bedrijven.
Het dichtstbijzijnde bedrijf betreft een melkveehouderij aan de Kontermansweg 17 te De Hoeve. Hiervoor geldt een richtafstand van 100 m vanwege geurhinder. De afstand tussen het bestemmingsvlak van dit bedrijf en de nieuwe woonbestemming bedraagt circa 150 m. Er is in dit opzicht dus geen sprake van een milieuknelpunt.

4.4 Luchtkwaliteit

Nederland heeft de Europese regels met betrekking tot luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De vervangende nieuwbouw leidt, zoals gezegd, niet tot een toename in verkeersbewegingen. Het planvoornemen is daarmee volgende de Wet milieubeheer 'niet in betekende mate' van invloed op de luchtkwaliteit. Onderzoek naar luchtkwaliteit is niet noodzakelijk.

4.5 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over de risico's voor mens en milieu bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. Ook de risico's die luchthavens geven vallen hieronder. Inwoners van een bepaald gebied kunnen te maken krijgen met plaatsgebonden risico (PR). Dit is de kans per jaar dat één persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof. In theorie zou die persoon zich onafgebroken en onbeschermd op één bepaalde plaats moeten bevinden. Deze kans mag niet groter zijn dan één op de miljoen. Het groepsrisico (GR) legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Het is een maatstaf voor de verwachte omvang van een ramp. Bij de berekening van het GR spelen twee factoren mee:

  • de aard en de hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen;
  • het aantal potentiële slachtoffers. In een omgeving met veel inwoners is dit aantal bijvoorbeeld groter dan in een dunbevolkt gebied.


Het plangebied valt niet binnen de risicoafstand van gevaarlijke inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en/of aardgastransportleidingen (bron: Risicokaart). Onderzoek kan naar externe veiligheid kan achterwege blijven.

4.6 Stikstof

Er is een Aeriusberekening uitgevoerd om te beoordelen of de vervangende nieuwbouw leidt tot een depositie van > 0,00 mol/ha/jr binnen omliggende Natura 2000-gebieden. Geconcludeerd wordt dat dit niet het geval is. Dit betekent dat er geen ontheffing in het kader van de Natuurbeschermingswet aangevraagd hoeft te worden en dat 'stikstof' dus geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan. Het Aeriusrapport is als Bijlage 1 opgenomen.

4.7 Bodem

Het Besluit Bodemkwaliteit streeft naar duurzaam bodembeheer waarbij een balans gezocht wordt tussen bescherming van de bodemkwaliteit voor mens en milieu enerzijds en het gebruiken van de bodem voor maatschappelijke ontwikkelingen anderzijds. Het Besluit bevat regels voor kwaliteitsborging (Kwalibo), bouwstoffen, grond en baggerspecie. Bij het opstellen van ruimtelijke plannen moet de vraag worden beantwoord of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van de bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet. Dit is het 'stand still-beginsel'.

Op dit moment is het plangebied grotendeels bestemd als 'Wonen'. Er mag vanuit worden gegaan dat de bodemkwaliteit zodanig is, dat deze geschikt is voor de woonfunctie. Aangezien de nieuwbouw deels buiten de bestemming 'Wonen' (en binnen de bestemming Agrarisch) plaatsvindt, is een inventariserend bodemonderzoek uitgevoerd door Sigma Bouw & Milieu. Uit dit onderzoek is het volgende naar voren gekomen:

"Op basis van de vooraf gestelde hypothese is de onderzoekslocatie in eerste aanleg als milieuhygiënisch onverdacht aangemerkt. Op basis van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek blijkt dat de locatie niet geheel vrij is van bodemverontreiniging.

Ondergrondmonster AV1, het individuele deelmonster van boring 1 (traject 1.0-1.5 m-mv), bevat een verhoogd gehalte zink (zware metalen) t.o.v. de tussenwaarde / bodemindex-waarde (>0.5). Ondergrondmonster AV3, het individuele deelmonster van boring 2 (traject 1.0-1.5 m-mv), bevat een verhoogd gehalte zink (zware metalen) t.o.v. de interventiewaarde. Middels een nader (afperkend) onderzoek kan worden vastgesteld of er in het onderhavige geval al dan niet sprake is van een ernstig geval van bodemverontreiniging in het kader van de Wet bodembescherming.

Voor het overige bevat de grond en het grondwater ter plaatse van de onderzoekslocatie enkele stoffen verhoogd t.o.v. de achtergrondwaarde resp. de streefwaarde. Deze lichte verontreinigingen overschrijden de tussenwaarde/bodemindex-waarde (>0.5) niet en geven daardoor geen formele aanleiding tot het instellen van een nader onderzoek.

De onderzoeksresultaten stemmen niet geheel overeen met de gestelde hypothese. De vooraf gestelde hypothese “onverdacht” dient formeel verworpen te worden. Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat er beïnvloeding van de bodemkwaliteit heeft plaatsgevonden. De vooraf gehanteerde hypothese is gezien de doelstelling van het onderzoek alsmede de bekende onderzoeksresultaten, naar onze mening, onvoldoende om conclusies te verbinden betreffende de kwaliteit van de bodem t.p.v. de onderzoekslocatie."

De vervangende nieuwbouw komt in de plaats van de huidige bebouwing en het gebied rond boringen/peilbuizen 6 en 7 (zie afbeelding 4.1). In overleg met het bevoegd gezag is besloten een afperkend onderzoek rond boring 2 uit te voeren om te bepalen tot hoever de sterk verhoogde gehalten met zink doorloopt.

Het rapport van het inventariserend bodemonderzoek is opgenomen als Bijlage 2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0098.Vinkegavaartweg9-VG01_0006.png"

Afbeelding 4.1 Boringen en peilbuizen verkennend bodemonderzoek (bron: Sigma Bouw & Milieu)

Het nader bodemonderzoek is opgenomen als Bijlage 3. Uit dit onderzoek blijkt dat de bodemverontreiniging met zink afneemt in oostelijke richting. Er is in ieder geval 13 m3 sterk verontreinigde grond aanwezig, hetgeen onder het volumecriterium van een ernstig geval van bodemverontreiniging ligt. De bodemverontreiniging is overigens niet volledig afgeperkt. Van belang is dat binnen het sterk verontreinigde deel niet gebouwd wordt en evenmin grondverzet plaatsvindt. Afbeelding 4.2 geeft aan waar de sterk verontreinigde grond is aangetroffen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0098.Vinkegavaartweg9-VG01_0007.png"

Afbeelding 4.2 Boringen en peilbuizen nader bodemonderzoek (bron: Sigma Bouw & Milieu)

4.8 Water

Beleid
Op grond van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen. Deze paragraaf laat zien hoe rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het plangebied ligt in het beheergebied van Wetterskip Fryslân. Het waterbeleid voor dit gebied is vastgelegd in het 'Waterbeheerplan 2016-2021'.

Plangebied
Het plangebied grenst aan De Linde, die op de Leggerkaart van het waterschap is aangeduid als 'hoofdwatergang'. Langs deze hoofdwatergang ligt een beschermingszone van 5 m (gerekend vanaf de insteek). Binnen deze beschermingszone is het niet toegestaan om bebouwing en dergelijke te realiseren of opgaande beplanting aan te brengen tenzij e.e.a. is geregeld in een Watervergunning. Dit bestemmingsplan voorziet niet in dergelijke werkzaamheden binnen de beschermingszone.

"Door ruimtelijke ontwikkelingen neemt de hoeveelheid verhard oppervlak toe met als gevolg een versnelde afvoer van hemelwater. Het is nodig om deze versnelde afvoer te compenseren om de waterberging in een gebied in stand te houden. Dit geldt ook voor toevoegen van oppervlakteverharding die wel past binnen het bestemmingsplan, maar waarvan de grond al meer dan vijf jaar braak ligt en waar in het verleden niet voor gecompenseerd is.
Het is verboden zonder watervergunning neerslag versneld tot afvoer te laten komen indien daarbij meer dan 200 m2 onverharde grond in stedelijk gebied en 1500 m2 in landelijk gebied wordt bebouwd of verhard. Er geldt een vrijstelling van de vergunningsplicht wanneer wordt voldaan aan de compensatieregels genoemd in dit wateradvies. De meest voorkomende manier van compenseren is het graven van extra oppervlaktewater. Bij het graven van extra oppervlaktewater is onderstaande tabel van toepassing. Uiteraard is het toepassen van alternatieve maatregelen in het plan ook mogelijk. Afhankelijk van de maatregel kunnen andere normen gelden dan vermeld in het onderstaande tabel. Zie de Leidraad watertoets voor meer informatie over compenserende maatregelen of neem contact op met Wetterskip Fryslân. Indien er niet wordt gecompenseerd door extra oppervlaktewater te graven waarbij onderstaande percentages worden gehanteerd of indien er geen overeenstemming plaatsvindt in de watertoetsprocedure over alternatieve maatregelen dan dient een watervergunning bij het waterschap te worden gevraagd."3 

afbeelding "i_NL.IMRO.0098.Vinkegavaartweg9-VG01_0008.png"
In Hoofdstuk 3 is de toekomstige situatie binnen het plangebied toegelicht. De initiatiefnemer is voornemens de woning aan de Vinkegavaartweg 9 te De Hoeve te slopen en, enkele meters ten noorden van de huidige locatie, te herbouwen. Er is dus sprake van vervangende nieuwbouw. De woonbestemming wordt hiervoor aangepast en neemt met circa 123 m2 toe.

Voor de nieuwe woning wordt gebruik gemaakt van duurzame en niet-uitlogende bouwmaterialen. Uitspoeling van verontreinigende stoffen naar het grond- of oppervlaktewater wordt zo voorkomen. Dit plan heeft daarmee - zowel in kwantitatief als kwalitatief opzicht - geen (negatief) effect op de waterhuishouding.

Digitale watertoetsprocedure
Op 17 juni 2021 is de digitale watertoetsprocedure doorlopen. Hieruit is gebleken dat de 'normale procedure' van toepassing is (zie Bijlage 4 voor het 'watertoetsdocument').

4.9 Ecologie

In het kader van de Wet natuurbescherming is het noodzakelijk om bij ruimtelijke ontwikkelingen te beoordelen in hoeverre er natuurwaarden in het geding zijn. Het plangebied is bezocht door een ecoloog en beoordeeld op het voorkomen van natuurwaarden. Daarbij is zowel naar soortbescherming als gebiedsbescherming gekeken. De resultaten van dit onderzoek zijn samengevat in de 'Ecologische quickscan Vinkegavaartweg 9 te De Hoeve' (zie Bijlage 5). In dit rapport wordt het volgende geconcludeerd:

"Soortenbescherming:

  • Vogelsoorten met jaarrond beschermde nestplaatsen. Voorkomen van vogelsoorten met jaarrond beschermde nestplaatsen kan op basis van het uitgevoerde veldbezoek worden uitgesloten. Nader onderzoek voor deze soortgroep is niet nodig.
  • Vleermuizen. Alle gebouwen zijn ontoegankelijk voor vleermuizen. Nader onderzoek voor vleermuizen is niet nodig.
  • Broedvogels in algemene zin. In het omliggende groen direct rond het woonhuis zijn diverse broedverdachte vogels aangetroffen, die tijdens hun broedseizoen beschermd zijn. Indien dit groen verwijderd dient te worden dan dient dit buiten het broedseizoen (globaal buiten de periode van 15 maart – 15 juli, een veilige periode is 1 maart – 1 september) te gebeuren.
  • Amfibieën en reptielen. In het natuurgebied ten noorden van de planlocatie komen naar verwachting enkele zwaar beschermde soorten voor. Het groen rondom het erf kan door deze soorten als landhabitat gebruikt worden. Indien voor het uitvoeren van de werkzaamheden opgaand groen dient te worden verwijderd, dan dient nader onderzoek plaatsvinden naar een eventuele functie als landhabitat voor deze soorten.
  • Overige soorten. Op het terrein kunnen diverse soorten voorkomen die niet beschermd zijn of waarvoor een vrijstelling geldt. Voor al deze dieren geldt echter altijd de zorgplicht.

Gebiedsbescherming:

  • Natura 2000. Het plangebied bevindt zich niet in directe nabijheid van een Natura 2000-gebied. Directe effecten kunnen daarom worden uitgesloten. Een indirect effect vanwege een stikstoftoename door de verbouw of veranderd gebruik is niet getoetst. Dit kan door een berekening uit te voeren met het rekenprogramma Aerius.
  • NNN. Het plangebied wordt omringd door het NNN. Nieuwbouw kan planologisch niet binnen het NNN plaatsvinden. De provincie Fryslân kent bovendien een zogenaamde externe werking van projecten op direct nabij gelegen delen van het NNN. Er is geen sprake van functieverandering. Sloop en nieuwbouw tijdens het broedseizoen van vogels zou wel kunnen leiden tot verstoring. De werkzaamheden dienen daarom buiten het broedseizoen van vogels plaats te vinden. Anders zijn aanvullende maatregelen noodzakelijk om verstoring te voorkomen."

De vervangende nieuwbouw vindt plaats buiten het broedseizoen van vogels en leidt niet tot verwijderen van opgaand groen. Zie 4.6 voor de Aeriusberekening (geen effecten).

De eindconclusie is dat met de vervangende nieuwbouw geen verbodsbepalingen uit de Wnb overtreden worden.

4.10 Archeologie en cultuurhistorie

Archeologie
Archeologische waarden dienen op grond van de Erfgoedwet te worden meegewogen in de besluitvorming over ruimtelijke ingrepen. Zoals gezegd in 2.3.3 heeft het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Hiervoor geldt een onderzoeksverplichting bij bodemverzet met een oppervlak van meer dan 50 m2. De vervangende nieuwbouw leidt tot meer bodemverzet. Er is daarom een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd door De Steekproef. Uit dit onderzoek is het volgende naar voren gekomen:

"Op basis van de resultaten van het onderzoek, achten wij de kans op de aanwezigheid van archeologische waarden in het plangebied laag. In de boringen zijn geen archeologische indicatoren gevonden en er is geen intacte bodem (meer) aanwezig. De top van de beekdalafzettingen is duidelijk aangetast en verspoeld en er is geen dekzand(kop) aanwezig in het plangebied. Hierdoor is er een lage kans op archeologische resten uit de steentijd. De kans op (archeologisch) behoudenswaardige resten uit de middeleeuwen – nieuwe tijd is ook laag omdat door eerdere bodemingrepen door sloop- en bouwwerkzaamheden de bodem in grote delen van het plangebied al vergraven is geraakt. Wij adviseren daarom geen archeologisch vervolgonderzoek voor het onderzochte terrein aan de Vinkegavaartweg 9 in De Hoeve.

Als bij toekomstig graafwerk onverhoopt toch archeologische vondsten worden gedaan of archeologische grondsporen worden aangetroffen, dan dient daarvan direct melding te worden gemaakt bij de minister conform de Erfgoedwet 2016, artikel 5.10 & 5.11. Wij adviseren dit te doen bij de gemeente Weststellingwerf."

Mochten tijdens de werkzaamheden toch archeologische resten worden aangetroffen, dan dient dit op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet onmiddellijk te worden gemeld aan de Minister (in de praktijk de gemeente als Bevoegd Gezag). Eventuele vondsten dienen gedurende 6 maanden, te rekenen vanaf de datum van de melding, ter beschikking te worden gesteld voor wetenschappelijk onderzoek.

Voor de uitgebreidere conclusies en de achtergronden van het onderzoek, wordt verwezen naar het onderzoeksrapport dat in Bijlage 6 is opgenomen.


Cultuurhistorie
Als gevolg van het beleid Modernisering Monumentenzorg is per 1 januari 2012 in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.6.1) bepaald dat overheden verplicht zijn cultuurhistorie integraal mee te wegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen. Dit is gebeurd door raadpleging van de Cultuurhistorische Kaart Fryslân (CHK2, geen specifieke waarden) en door het uitvoeren van een cultuurhistorische analyse. Een en ander is verwerkt in Hoofdstuk 3. Gebleken is dat de vervangende nieuwbouw de cultuurhistorische en landschappelijke waarden van de Zuidelijke Wouden respecteert.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

De kosten voor realisatie van onderhavig planvoornemen komen voor rekening van de initiatiefnemer. Dat geldt ook voor eventuele planschadekosten, die daarmee dus 'anderszins verzekerd' zijn. Er zal een planschadeovereenkomst tussen de gemeente en de initiatiefnemer worden afgesloten.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en artikel 6.18 Besluit omgevingsrecht (Bor) verplichten om bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te voeren met het Rijk, de provincie en het waterschap. De overlegreacties van het waterschap en de provincie zijn opgenomen als Bijlage 7.

Burgers en maatschappelijke instanties zijn tijdens de terinzagelegging van maandag 28 februari tot maandag 11 april in de gelegenheid gesteld om zienswijzen kenbaar te maken. Hiervan is geen gebruik gemaakt.