direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Steenwijkerweg 134 te De Blesse
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0098.BPSteenwijkerwg134-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De initiatiefnemer heeft een kalverhouderij aan de Steenwijkerweg 130 te De Blesse. Direct aan de noordkant van dit bedrijf ligt een woonbestemming. De woning die hier stond is begin jaren negentig gesloopt. De initiatiefnemer is van plan om de woning te herbouwen, maar dan op een andere plek. De woonbestemming wordt verplaatst in zuidelijke richting. Dit is aangegeven op afbeelding 1.1. Op deze nieuwe plek wordt een ruime afstand tot de kalverhouderij (zie 4.3), de Steenwijkerweg (zie 4.2) en omwonenden gecreëerd. Bovendien bieden het landschap en de cultuurhistorie goede aanknopingspunten om juist hier een woning te situeren. Dit wordt uitgelegd in Hoofdstuk 3.

Op 13 december 2022 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Weststellingwerf aangegeven in principe mee te werken aan de verplaatsing van de woonbestemming.

afbeelding "i_NL.IMRO.0098.BPSteenwijkerwg134-ON01_0001.jpg"

Afbeelding 1.1 De te verplaatsen woonbestemming (bron: perceelloep.nl)

1.2 Plangebied

1.2 Plangebied

De huidige woonlocatie is kadastraal bekend als 'gemeente Blesdijke, sectie C, nummer 1555' en 'gemeente Blesdijke, sectie C, nummer 1981'. Voor de nieuwe woonlocatie gaat het om 'gemeente Blesdijke, sectie C, nummer 2154' en 'gemeente Blesdijke, sectie C, nummer 2151'. Deze percelen liggen in het buitengebied, ten zuiden van de dorpskern van De Blesse.

afbeelding "i_NL.IMRO.0098.BPSteenwijkerwg134-ON01_0002.jpg"

Afbeelding 1.2 Bestaande woonlocatie (bron: Google Street View)

1.3 Huidig planologisch regime

Het plangebied maakt deel uit van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2014' (vastgesteld d.d. 22 september 2016). De huidige en nieuwe woonlocatie zijn daarin bestemd als 'Wonen' respectievelijk 'Agrarisch' (zie afbeelding 1.3). Voor beide locaties geldt tevens de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor "behoud, versterking en/of herstel van de aan deze gronden eigen zijnde archeologische waarden." In 4.9 wordt op de betekenis van deze dubbelbestemming ingegaan. Voor de nieuwe woonlocatie is ook de gebiedsaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - heideontginningen' van toepassing. Dit houdt in dat deze locatie tevens bestemd is voor "de instandhouding en het herstel van de landschappelijke waarden van het landschapstype heideontginningen". Daarnaast geldt een vergunningplicht voor bepaalde werken en werkzaamheden, zoals grondwerkzaamheden of het aanbrengen van oppervlakteverhardingen met een oppervlakte van meer dan 200 m2. Het geldende bestemmingsplan bevat geen wijzigingsbevoegdheid voor de beoogde verplaatsing van de woonbestemming. Dit is de reden dat voorliggend bestemmingsplan is opgesteld. Daarin krijgt de huidige woonlocatie de bestemming 'Agrarisch' (de woonfunctie wordt daarmee 'wegbestemd') en de nieuwe woonlocatie de bestemming 'Wonen'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0098.BPSteenwijkerwg134-ON01_0003.jpg"

Afbeelding 1.3 Huidig bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

1.4 Leeswijzer

Het volgende hoofdstuk gaat in op het beleidskader van Rijk, provincie en gemeente. Hoofdstuk 3 beschrijft de huidige situatie en laat zien hoe het plangebied in de toekomst wordt ingericht. In Hoofdstuk 4 is het planvoornemen getoetst aan diverse wet- en regelgeving op het gebied van milieu, bodem, water, ecologie, archeologie en cultuurhistorie. De laatste twee hoofdstukken hebben betrekking op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van dit plan.

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Rijk

2.1.1 Nationale Omgevingsvisie

In de 'Nationale Omgevingsvisie - Duurzaam perspectief voor onze leefomgeving' (NOVI, september 2020) geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI gaat uit van 4 prioriteiten: ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie; een duurzaam en (circulair) economisch groeipotentieel; sterke en gezonde steden en regio's; een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Naast deze prioriteiten zijn 21 nationale belangen geformuleerd, waaronder 'zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften'. De ambitie is om tussen 2020 en 2035 circa 1,1 miljoen woningen toe te voegen aan de woningvoorraad en een goede kwaliteit van de woningvoorraad in regio's met bevolkingsdaling te behouden. De gebouwde omgeving moet in 2050 zoveel mogelijk CO2-arm, klimaatbestendig en natuurinclusief zijn ingericht.

Voor het maken van afwegingen met betrekking tot de nationale belangen zijn 3 afwegingsprincipes geformuleerd: combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies; kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal; afwentelen wordt voorkomen.

Dit planvoornemen heeft geen direct raakvlak met de 21 nationale belangen uit de NOVI. In algemene zin wordt door de nieuwbouw aangesloten bij het streven om de kwaliteit van de woningvoorraad op peil te houden. Daarnaast worden de afwegingsprincipes in acht genomen. Zo wordt bij de inrichting van het plangebied rekening gehouden met de karakteristieken van het plaatselijke landschap (zie Hoofdstuk 3). Tevens wordt afwenteling van hemelwater voorkomen (zie 4.7).

2.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

In artikel 3.1.6 lid 1 en 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Uit jurisprudentie blijkt dat de bouw van ten hoogste 11 woningen niet wordt aangemerkt als 'stedelijke ontwikkeling' in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking.1 Er wordt maximaal één woning binnen het plangebied gebouwd. Dit betekent dat de ‘laddertoets’ niet van toepassing is op dit planvoornemen.

2.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (Barro) voorziet in de juridische borging van het beleid uit de SVIR. In het Barro zijn regels opgenomen die de beleidsruimte van andere overheden inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Het gaat hier om de nationale belangen die in 2.1.1 genoemd zijn. Deze hebben geen inperkende werking voor dit bestemmingsplan.

2.1.4 Conclusie

Het planvoornemen sluit aan bij de NOVI en past binnen de regels voor duurzaam ruimtegebruik, zoals vertaald in de ladder voor duurzame verstedelijking. Er is geen sprake van een nationaal belang noch van een inperkende werking op grond van het Barro. Geconcludeerd kan worden dat het plan niet in strijd is met het ruimtelijk beleid van het Rijk.

2.2 Provincie

2.2.1 Grutsk op 'e Romte!

In 'Grutsk op 'e Romte - Structuurvisie 2014' (vastgesteld d.d. 1 april 2014) worden de landschappelijke en cultuurhistorische structuren die van provinciaal belang zijn, in samenhang geanalyseerd, gewaardeerd en van een richtinggevend advies voorzien. Het doel hiervan is: "behoud en verdere ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit door middel van informeren, adviseren en inspireren." De provincie hanteert voor de doorwerking van Grutsk op 'e Romte een tweesporenbeleid: bestuurlijke borging gebeurt via de Samenwerkingsagenda en juridische borging via de Verordening Romte Fryslân 2014 (zie 2.2.3). Gemeenten moeten in ruimtelijke plannen motiveren hoe ze met de provinciale belangen uit Grutsk zijn omgegaan.

Het plangebied is onderdeel van deelgebied 'Zuidelijke Wouden'. Van provinciaal belang binnen dit deelgebied is onder meer "de langgerekte, lintvormige structuren van vaarten en wegen (met beplanting), met en zonder bebouwing, met haaks hierop de planmatig aangelegde verkaveling en wijken in de hoogveenontginningen en de daarin gelegen verveningsdorpen en -gehuchten." De provincie streeft binnen de Zuidelijke Wouden naar behoud van het contrast tussen het overwegend open karakter van de hoogveenontginningen en de dichte bebouwingslinten. In Hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de invulling van het plangebied. Daaruit blijkt dat de cultuurhistorische en landschappelijke waarden van dit deelgebied gerespecteerd worden. Op dit punt wordt ook verwezen naar 4.9 waarin het planvoornemen getoetst is aan de Cultuurhistorische Kaart Fryslân. Deze kaart geeft geen specifieke belemmeringen voor het plangebied aan.

2.2.2 Omgevingsvisie De romte diele

In de 'Omgevingsvisie De romte diele' (vastgesteld d.d. 23 september 2020) wordt de inhoud van het beleid uit het 'Streekplan Fryslân 2007' en 'Grutsk op 'e Romte' in grote lijnen voortgezet. De Omgevingsvisie geeft richting aan het handelen van de provincie (en is voor andere overheden, burgers of bedrijven niet bindend). Als hoofdambitie is geformuleerd: "brede welvaart in een vitaal, veerkrachtig, karakteristiek en gezond Fryslân". Er zijn negen principes geformuleerd die aangeven hoe de provincie te werk wil gaan en die richting geven bij het maken van keuzes. Dit zijn:

  • Zuinig ruimtegebruik;
  • Omgevingskwaliteit als ontwerpbasis;
  • Koppelen van ambities;
  • Gezond en veilig;
  • Rolbewust;
  • Decentraal wat kan;
  • Ja, mits;
  • Aansluiting zoeken;
  • Sturen op proces, ruimer op inhoud.

Met de Omgevingsvisie zet de provincie onder andere in op het bieden van "een compleet palet [...] van steden en dorpen met gevarieerde en aantrekkelijke woningen, bedrijvigheid en voorzieningen." Verder wordt benadrukt dat er ruimte is voor lokaal maatwerk en een gebiedsgerichte aanpak. De Omgevingsvisie bevat geen directe aanknopingspunten voor de vervangende nieuwbouw binnen het plangebied.

2.2.3 Verordening Romte Fryslân 2014

De 'Verordening Romte Fryslân 2014' (gewijzigd vastgesteld d.d. 21 maart 2021) bevat instructies op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) over de inhoud van gemeentelijke ruimtelijke plannen en over de onderbouwing en motivering in de plantoelichting. Kortgezegd geeft de Verordening weer wat in een ruimtelijk plan wel (toestemming) of niet (verbod) is toegestaan. Bij een verbodsbepaling geeft de Verordening vaak ook afwijkingsbepalingen. Daaruit blijkt onder welke voorwaarden de ontwikkeling toch is toegestaan ('ja, mits'). De gemeente zal bij de toepassing van die afwijkingsbepaling afdoende moeten motiveren dat aan deze voorwaarden wordt voldaan. Bij het vooroverleg over ruimtelijke plannen kunnen gemeenten met de provincie afspraken maken over de invulling van de voorwaarden.

Sturingsfilosofie

De Verordening is gebaseerd op een tweesporenbenadering, met als uitgangspunt het beginsel van de Wro; 'lokaal wat kan, centraal wat moet'. Deze twee sporen zijn:

  • 1. Heldere, transparante rechtsgelijke afbakening van provinciale en gemeentelijke belangen;
  • 2. Ontwikkelingsgerichte samenwerking gebaseerd op gezamenlijke belangen die bij voorkeur vorm worden gegeven in een planologische samenwerkingsagenda en daarop gebaseerde afspraken en die, voor zover nodig, juridisch worden geborgd door middel van de Verordening.

De Verordening regelt de provinciale belangen die op voorhand door moeten werken naar gemeentelijke ruimtelijke plannen (spoor 1). Het gaat dan om belangen die niet doelmatig of doeltreffend op gemeentelijk niveau kunnen worden afgewogen en behartigd, omdat de effecten het lokale niveau overstijgen. Uitgangspunt is dat niet meer geregeld wordt dan noodzakelijk is. Dubbele regelgeving wordt ook vermeden. Verder is rekening gehouden met de verantwoordelijkheid van gemeenten. Binnen kwantitatieve en kwalitatieve randvoorwaarden is ruimte voor lokaal maatwerk. In het ontwikkelingsgerichte spoor levert de provincie actief haar bijdrage met kennis en inzicht, investeringen, programma's en projecten, organisatie- en regiekracht (spoor 2). Voor de doorwerking van het ruimtelijk beleid wordt nadrukkelijk ingezet op vooroverleg met gemeenten en afstemming tussen gemeenten.

Wonen
Artikel 1.1 van de Verordening sluit nieuwe stedelijke functies binnen het landelijk gebied in beginsel uit. Verstedelijking dient primair gebundeld te worden binnen bestaand stedelijk gebied. Dit bevordert een doelmatig gebruik van de ruimte, draagt bij aan sterke steden en vitale dorpen, en voorkomt onnodige verrommeling en versnippering van het landelijk gebied, aldus de Verordening. Het plangebied ligt buiten de begrenzing van het bestaand stedelijk gebied.

In afwijking van artikel 1.1 kan op grond van artikel 1.5.1 een nieuwe woning in het landelijk gebied worden toegestaan, in geval van verplaatsing of vervanging van een aldaar bestaande woning, mits:

  • 1. "per saldo het aantal woningen in het landelijk gebied gelijk blijft of afneemt, en
  • 2. in geval van vervanging de bestaande woning wordt gesloopt, en in geval van verplaatsing de locatie van de woning aan de woonbestemming wordt onttrokken, en
  • 3. het oppervlak van de nieuwe woning inclusief de bijgebouwen niet meer bedraagt dan 300 m², of de maat die het bestemmingsplan buitengebied als algemene regel hanteert voor bestaande burgerwoningen, dan wel niet meer dan het oppervlak van de bestaande woning inclusief de bestaande bijgebouwen indien dit oppervlak meer bedraagt dan 300 m², en
  • 4. de nieuwe woning qua omvang en uitstraling wordt ingepast binnen de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten."

Voor dit bestemmingsplan wordt aan deze voorwaarden voldaan. Het gaat om de verplaatsing van een bestaand bouwrecht, waarbij de huidige woonlocatie wordt 'wegbestemd' (ad 1 en 2). Voor het bebouwingsoppervlak wordt aangesloten bij de maat die het bestemmingsplan buitengebied als algemene regel hanteert voor burgerwoningen (ad 3). De nieuwe woning wordt op een landschappelijk en cultuurhistorisch verantwoorde wijze ingepast (ad 4, zie Hoofdstuk 3).

Toetsing plangebied
Er zijn achttien kaarten als bijlage bij de Verordening opgenomen. Uit de kaart ‘Begrenzing bestaand bebouwd gebied’ blijkt dat het plangebied in het landelijk gebied is gelegen. De kaart 'Natuur' geeft aan dat de nieuwe woonlocatie grenst aan een houtwal die tot de 'Natuur buiten de EHS' behoort (zie afbeelding 2.1). De overige kaarten van de Verordening geven geen specifieke waarden en belemmeringen voor het plangebied aan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0098.BPSteenwijkerwg134-ON01_0004.jpg"

Afbeelding 2.1 Natuur buiten de EHS (bron: Verordening Romte Fryslân 2014)

2.2.4 Conclusie

De structuurvisie 'Grutsk op 'e Romte!', de 'Omgevingsvisie De Romte Diele' en de 'Verordening Romte Fryslân 2014' leggen geen specifieke belemmeringen aan het plangebied op. Zie ook Hoofdstuk 3 waaruit blijkt dat de toekomstige situatie binnen het plangebied geen afbreuk doet aan landschapswaarden die van provinciaal belang zijn. Het planvoornemen is aldus in overeenstemming met het provinciaal ruimtelijk beleid.

2.3 Gemeente

2.3.1 Omgevingsvisie

De Omgevingsvisie 'ruimte voor kwaliteit' (juni 2019) bevat de kaders voor ontwikkelingen binnen de leefomgeving van de gemeente Weststellingwerf. Eén van die kaders is 'ruimte voor wonen op maat'. Verwacht wordt dat het aantal huishoudens vanaf 2030 afneemt. De gemeente richt zicht daarom op de aanpassing van de bestaande voorraad. Er is behoefte aan duurzame en levensloopbestendige woningen. Ook voor jongeren en ouderen worden tekorten geconstateerd. Het bouwen van nieuwe woningen in het buitengebied is alleen mogelijk als dit ten goede komt aan de sociale en ruimtelijke kwaliteit. "Zomaar een nieuwe woning in het buitengebied bouwen is geen optie", aldus de Omgevingsvisie. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de herbouw van een verouderde woning, die begin jaren negentig gesloopt is. In feite gaat het in de huidige situatie om de verplaatsing van een bestaand bouwrecht (zie 1.1). Er wordt dus niet 'zomaar' een woning aan het buitengebied toegevoegd. De nieuwe woning zal levensloopbestendig en duurzaam gebouwd worden. Daarmee sluit het planvoornemen aan bij het kader 'ruimte voor wonen op maat'.

2.3.2 Welstandsnota

In de Welstandsnota (vastgesteld d.d. juni 2004) heeft de gemeente Weststellingwerf voor twaalf deelgebieden specifieke welstandscriteria geformuleerd. Het plangebied is onderdeel van 'landelijk gebied'. Van dit welstandsgebied is de volgende beschrijving gegeven: "Het buitengebied van de gemeente Weststellingwerf wordt gekenmerkt door enerzijds een openheid in het westelijk deel van de gemeente en anderzijds door het meer besloten oostelijke woudengedeelte. De bebouwing trekt zich van dit onderscheid nauwelijks iets aan. In beide gebieden is sprake van evenwijdig aan de Linde en Tjonger gelegen bebouwingsassen in een hele lage dichtheid. Op sommige plaatsen zijn deze bebouwingsassen verdicht tot kleine lintdorpjes of - gehuchten. Voor het overige komen verspreid liggende boerderijen veelvuldig voor. […] Naast de authentieke boerderijen is er op het boerenerf vaak bebouwing gerealiseerd die ten dienste staat van het akkerbouwbedrijf of het veehouderijbedrijf. De maatvoering van deze bebouwing is fors en opvallend, waarbij met name de aardappelschuren opvallen door een hoge gootlijn. Het gebruik van moderne en licht gekleurde plaatmaterialen zorgt voor sterk in het oog springende effecten. Ondanks de forse nieuwe agrarische bebouwing is de historische boerderij in de meeste gevallen nog beeldbepalend voor het erf. De nieuwe bebouwing is veelal op het achtererf geplaatst." Het beleid voor welstandsgebied 'landelijk gebied' is gericht op behoud en waar mogelijk versterken van de bestaande en/of gewenste kwaliteit ('handhaven en respecteren'). In het woningontwerp voor de nieuwbouw zal aangesloten worden bij de welstandscriteria voor plaatsing, hoofdvorm, aanzichten en opmaak van de bebouwing. Verwacht mag worden dat het bouwplan daarmee kan voldoen aan 'redelijke eisen van welstand'.

2.3.3 Woonvisie

De gemeenteraad heeft op 27 februari 2017 de Woonvisie Weststellingwerf vastgesteld. De Woonvisie geeft het lokale woonbeleid op hoofdlijnen voor de komende jaren weer. Geconstateerd wordt dat er een toenemende vraag is naar woningen die duurzaam en levensloopbestendig zijn. Het heeft de voorkeur van de gemeente om aan deze kwalitatieve vraag tegemoet te komen middels woningaanpassingen en herstructurering. De nieuwbouw binnen het plangebied vervangt een verouderde woning - die begin jaren negentig gesloopt is - door een levensloopbestendige en duurzame woning. Dit past binnen de Woonvisie.

2.3.4 Bestemmingsplan

Het plangebied maakt deel uit van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2014' (vastgesteld d.d. 22 september 2016). De huidige en nieuwe woonlocatie zijn daarin bestemd als 'Wonen' respectievelijk 'Agrarisch' (zie afbeelding 1.3). Voor beide locaties geldt tevens de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Aanvullend geldt voor de nieuwe woonlocatie de gebiedsaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - heideontginningen'. In 4.9 wordt op de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' ingegaan. Daaruit blijkt dat het aspect 'archeologie' geen beperkingen aan het planvoornemen oplegt. De gebiedsaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - heideontginningen' heeft betrekking op landschappelijke waarden. De nieuwe woonlocatie wordt op een zorgvuldige wijze ingepast binnen het heideontginningenlandschap, aan de hand van een ruimtelijk inrichtingsplan. Dit komt in Hoofdstuk 3 aan bod.

In 1.3 is reeds geconstateerd dat de verplaatsing van de woonbestemming vraagt om het opstellen van een nieuw bestemmingsplan. Op 13 december 2022 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Weststellingwerf aangegeven hieraan in principe medewerking te verlenen.

2.3.5 Conclusie

De verplaatsing van de woonbestemming sluit aan bij de kaders en uitgangspunten van de Omgevingsvisie 'ruimte voor kwaliteit', de Welstandsnota en de Woonvisie Weststellingwerf. Het planvoornemen past daarmee binnen het ruimtelijk beleid van de gemeente.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Huidige situatie

Het plangebied bestaat in feite uit twee locaties. Afbeelding 3.1 brengt ze beide in beeld. Ten noorden van de kalverhouderij aan de Steenwijkerweg 130 te De Blesse ligt de bestaande woonlocatie. De woning die hier stond is begin jaren negentig gesloopt. Het topograrische kaartje van afbeelding 3.1 laat de toenmalige situatie zien. Op dit moment is het perceel in agrarisch gebruik. Afbeelding 1.2 laat de huidige situatie zien. Op dit moment herinnert niets meer aan de vroegere woning. De locatie bestaat uit grasland met twee eikenbomen. De nieuwe woonlocatie ligt ten zuiden van de kalverhouderij, op een afstand van circa 160 m van de Steenwijkerweg. Deze locatie is op dit moment in gebruik als akkerland. Behoudens de akkergewassen is er geen beplanting aanwezig. Aan de zuidwestkant grenst de locatie aan een houtsingel en een (droogstaande) greppel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0098.BPSteenwijkerwg134-ON01_0005.jpg"

Afbeelding 3.1 Bestaande en nieuwe woonlocatie (bron: PDOK en topotijdreis.nl)

3.2 Toekomstige situatie

Binnen de bestaande woonlocatie vinden geen ruimtelijke ontwikkelingen plaats. Deze locatie wordt conform het huidig gebruik bestemd als 'Agrarisch' (zie 3.3.2). In het navolgende wordt alleen op de nieuwe woonlocatie ingegaan

Landschapstype

De nieuwe woonlocatie ligt aan de westzijde van Steenwijkerweg, in deelgebied 'Zuidelijke Wouden'. Op de provinciale Landschapstypenkaart is de loactie aangeduid als 'Heideontginning Bleskerdijke' (zie afbeelding 3.2). Naar het noorden gaat dit landschapstype over in 'Woudontginning Blesdijke-Boijl' en vervolgens in landschapstype 'Beekdal Linde' (middenloop).

 

afbeelding "i_NL.IMRO.0098.BPSteenwijkerwg134-ON01_0006.jpg"

Afbeelding 3.2 Landschapstypenkaart Fryslân (bron: provincie Friesland)

Heideontginningen zijn vrij jong (eind 19de, begin 20ste eeuw) en komen met name voor langs de drogere randen van het Drents plateau. Ook de nieuwe woonlocatie ligt op een uitloper van het Drents plateau (zie afbeelding 3.3). De oorspronkelijke structuur van 'Heideontginning Blesdijkerheide' is, ondanks de schaalvergroting die de verkaveling heeft ondergaan, nog goed herkenbaar. Kenmerkend is de afwisseling tussen de besloten bosgebieden en de open tot halfopen agrarische gebieden en de (oorspronkelijk) kleinschalige opzet van de erven in stroken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0098.BPSteenwijkerwg134-ON01_0007.jpg"

Afbeelding 3.3 Hoogtekaart (bron: ahn.nl)

Ontstaansgeschiedenis

De oorspronkelijke verkavelings- en bebouwingsstructuur rond het plangebied is te herleiden tot de ontwikkeling van kruisdorp Willemsoord en het aanwezige hoogteverschil. Dit kan geïllustreerd worden aan de hand oude topografische kaarten (zie afbeelding 3.4 t/m 3.6). De kaart van 1850 toont Willemsoord met duidelijke stroken van kleine kavels langs de weg en een strakke orthogonale ordening. Te zien is dat in het verlengde van de verkaveling van Willemsoord op de Blesdijkerheide in meerdere (evenwijdige) lijnen bebouwing is ontstaan. Op deze wijze werd de Blesdijkerheide geleidelijk ontgonnen in een relatief regelmatig patroon. De richting van de verkaveling is in lijn met de opstrekkende verkaveling van Woudontginning Blesdijke-Boijl en haaks op het aanwezige hoogteverschil. Op de overgang van de heide- naar de woudontginning heeft veel bosaanplant plaatsgevonden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0098.BPSteenwijkerwg134-ON01_0008.jpg"

Afbeelding 3.4 Topografische kaart 1850 (bron: topotijdreis.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.0098.BPSteenwijkerwg134-ON01_0009.png"

Afbeelding 3.5 Topografische kaart 1930 (bron: topotijdreis.nl)

De kaart van 1930 laat zien dat de Blesdijkerheide voor een groot deel ontgonnen is (zie afbeelding 3.5). Aan de zijde van de Steenwijkerweg is een patroon ontstaan met verspreid liggende woningen in evenwijdige stroken (op afstand van de weg). Ten zuiden van de nieuwe woonlocactie staat bijvoorbeeld een woning in de 'achterste' lijn. Dit typische patroon is ook meer zuidwestelijk herkenbaar als een bij dit landschap behorend occupatie- en ontginningspatroon (zie groene lijnen op de kaart). De verkaveling in de evenwijdige stroken is relatief fijnmazig, mede door erfrandbepaling op de (huis)kavels. De overige kavels zijn daarentegen relatief groot en open. In de huidige situatie is dit patroon nog deels herkenbaar (zie afbeelding 3.6). Door het samenvoegen van kavels en het verwijderen van erfrandbeplantingen is de structuur van evenwijdige lijnen met kleine kavels en de kleinschaligheid voor een deel verloren gegaan. Het contrast tussen besloten bosgebied en meer open agrarisch gebied is wel goed herkenbaar gebleven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0098.BPSteenwijkerwg134-ON01_0010.jpg"

Afbeelding 3.6 Topografische kaart 2021 (bron: topotijdreis.nl)

De nieuwe woonlocatie is in de huidige situatie onbebouwd. In de directe omgeving is goed te zien dat er sprake is van bebouwing op verschillende afstanden van de weg. De evenwijdige verkavelingsstructuur (in stroken) is nog deels herkenbaar. De beplantingssingel langs de zuidwestrand van de nieuwe woonlocatie markeert deze op een scherpe manier. Door het samenvoegen van kavels en de grote agrarische huispercelen is de structuur echter grootschaliger geworden. De aanwezige erfrandbeplantingen dragen bij aan het groene karakter. De boscomplexen, afgewisseld met kleine graslanden, vormen een duidelijk contrast met de open gebieden van de heideontginning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0098.BPSteenwijkerwg134-ON01_0011.jpg"

Afbeelding 3.7 Luchtfoto met landschappelijke hoofdstructuren (bron: Google Maps)

Ruimtelijk inrichtingsplan

Het ruimtelijk inrichtingsplan is weergegeven in afbeelding 3.10. Zie Bijlage 3 voor de tekening op schaal
1: 500. Hierna volgt een toelichting.

Het nieuwe erf wordt ingepast in de oorspronkelijke evenwijdige verkavelingsstructuur (zie afbeelding 3.8). Het perceel en de nieuwe woning liggen dichtbij de plek waar in het verleden ook een woning heeft gestaan (zie afbeelding 3.9). Dit is het ontbrekende huisnummer 134. Het perceel sluit bovendien op een logische manier aan op de bestaande beplantingssingel, waardoor het perceel gelijk goed verankerd is op de plek. De woning wordt, in lijn met de oorspronkelijke opzet, met de voorgevel op de Steenwijkerweg georiënteerd. De maatvoering van het perceel (circa 40 x 60 meter) is afgestemd op de verkavelingsstructuur en de maatvoering van de kavels in de directe omgeving. Het perceel wordt met een eigen oprit ontsloten op de Steenwijkerweg. De oprit wordt uitgevoerd als 'karrespoor'; twee evenwijdige betonstroken met daartussen gras.

Het perceel wordt vormgegeven als een groene puntvormige verdichting in het landschap. Hierdoor draagt het perceel bij aan de geleding van de (door het samenvoegen van kavels ontstane) grote ruimte. De structuur van de stroken langs de Steenwijkerweg wordt hierdoor weer fijnmaziger, waardoor de oorspronkelijke landschapsstructuur wordt versterkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0098.BPSteenwijkerwg134-ON01_0012.jpg"

Afbeelding 3.8 Plaatsing binnen evenwijzige verkavelingsstructuur (bron: BügelHajema Adviseurs)

afbeelding "i_NL.IMRO.0098.BPSteenwijkerwg134-ON01_0013.jpg"

Afbeelding 3.9 Ligging woning t.o.v. oorspronkelijke woning 1930 (bron: topotijdreis.nl)

De noord- en zuidrand van het perceel worden voorzien van relatief dichte beplanting. Een bomenrij in combinatie met een kleine beplantingsingel zullen het aanzicht gaan bepalen. Aan de voorzijde van het erf (de oostzijde) bepalen een solitaire boom en een haag het aanzicht.

Beplantingsplan

De gekozen beplanting is gebiedseigen en passend bij de ondergrond. Op het voorerf wordt een zwarte walnoot (Juglans nigra) aangeplant. De hagen worden uitgevoerd in veldesdoorn (Acer Campestre). De bomenrijen en de bomen in de beplantingssingel bestaan uit een mix van veldesdoorn (Acer Campestre), zwarte els (Alnus glutinosa), ruwe berk (Betula pendula) en de kleinbladige linde (Tilia Cordata). De beplantingssingel bestaat uit minimaal 3 rijen beplanting. Plantafstand tussen de rijen is 1,0 m. De middelste rij bestaat voor 100% uit bomen. Overige rijen bestaan voor 100% uit struiken. De plantafstand tussen de struiken is 1,0 m. De plantafstand tussen de bomen is 3-6 meter met plaatsing in verspringend patroon t.o.v. de middellijn (0,5 -1,0 m). Sortiment struiken bestaat onder andere uit Corylys avellana (Hazelaar), Crateagus monogyna (Meidoorn) en Rhamnus frangula (Vuilboom).

afbeelding "i_NL.IMRO.0098.BPSteenwijkerwg134-ON01_0014.jpg"

Afbeelding 3.10 Ruimtelijk inrichtingsplan (bron: BügelHajema Adviseurs)

Verkeer en parkeren

Op basis van de CROW-publicatie nr. 381 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen' (versie 2018) bedraagt de verkeersgeneratie van een vrijstaande koopwoning binnen het buitengebied (niet stedelijk) 7,8-8,6 motorvoertuigbewegingen per etmaal.

De nieuwe woonlocatie wordt rechtstreeks ontsloten op de parallelweg. Vanaf het ontsluitingspunt is er naar beide kanten toe - goed zicht op deze weg (en vice versa). Er worden, mede gelet op de beperkte verkeersgeneratie op de parallelweg, geen knelpunten met het oog op de verkeersveiligheid en -doorstroming verwacht.

De CROW-publicatie geeft voor een vrijstaande koopwoning binnen het buitengebied (niet stedelijk) aan dat rekening moet worden gehouden met een parkeerbehoefte van 2-2,8 parkeerplaatsen. Uit afbeelding 3.5 blijkt dat binnen het plangebied voldoende ruimte is om aan deze parkeerbehoefte tegemoet te kunnen komen.

3.3 Juridische vormgeving

3.3.1 Algemeen

In artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening zijn bepalingen omtrent de inhoud van het bestemmingsplan opgenomen. Het eerste lid van dit artikel schrijft voor dat de gemeenteraad "voor het gehele grondgebied van de gemeente een of meer bestemmingsplannen vast [stelt], waarbij ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening de bestemming van de in het plan begrepen grond wordt aangewezen en met het oog op die bestemming regels worden gegeven." Een bestemmingsplan bestaat - conform paragraaf 3.1 Besluit ruimtelijke ordening - uit drie delen:

  • Een verbeelding van het plangebied waarin de bestemmingen van alle gronden zijn aangewezen.
  • De regels waarin de bestemmingen worden beschreven en waarbij per bestemming de doeleinden worden genoemd. De regels en verbeelding vormen tezamen het juridische bindende deel van het bestemmingsplan. Beide zijn opgezet volgens de landelijke standaarden voor de uitwisseling en vergelijkbaarheid van digitale bestemmingsplannen (IMRO 2012 en SVBP 2012).
  • Bij het bestemmingsplan hoort een toelichting, waarin onder meer de keuze van de bestemmingen en de uitvoerbaarheid zijn verantwoord.

Het bestemmingsplan wordt langs elektronische weg via www.ruimtelijkeplannen.nl beschikbaar gesteld.

3.3.2 Bestemmingsregels

In het navolgende wordt de algemeen gehanteerde opbouw van de regels toegelicht. Deze ziet er als volgt uit:

  • Hoofdstuk 1 Inleidende regels;
  • Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels;
  • Hoofdstuk 3 Algemene regels;
  • Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels.

De tekst hieronder bespreekt deze hoofdstukken puntsgewijs. Voor de regels is aansluiting gezocht bij de bestemming 'Agrarisch' en 'Wonen' uit het bestemmingsplan 'Buitengebied 2014' (vastgesteld d.d. 22 september 2016).

Inleidende regels

Dit onderdeel bestaat uit de begrippen (Artikel 1) en de wijze van meten (Artikel 2). Deze artikelen geven aan wat in de regels onder bepaalde begrippen moet worden verstaan en hoe moet worden gemeten bij de toepassing van de bouwregels of sommige gebruiksregels van het plan. Dit is alleen het geval wanneer begrippen niet op voorhand voor een eenduidige uitleg, in overeenstemming met normaal spraakgebruik, vatbaar zijn. De gemeente heeft bindende afspraken over planregels opgesteld. Deze zijn aangepast in overeenstemming met de eisen van de SVBP2012. Alle begrippen zijn in alfabetische volgorde opgenomen, met uitzondering van de eerste begrippen 'plan' en 'bestemmingsplan'.'

Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de bestemmingsregels. Aan de bestaande woonlocatie is de bestemming 'Agrarisch' (Artikel 3) toegekend. Het huidige bouwrecht is daarmee 'wegbestemd' op deze plek. De nieuwe woonlocatie is bestemd als 'Wonen' (Artikel 4). Voor deze bestemming geldt dat het hoofdgebouw binnen het bouwvlak gebouwd moet worden. Er geldt een maximum oppervlak van 150 m² voor het hoofdgebouw. Het totale oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 100 m2 zijn. De goot- en bouwhoogte van het hoofdgebouw mogen maximaal 4,5 m respectievelijk 10 m bedragen. Er is een voorwaardelijke verplichting in de bestemming 'Wonen' opgenomen voor de uitvoering en instandhouding van het ruimtelijk inrichtingsplan. Daarmee wordt juridisch afgedwongen dat de nieuwe woonlocatie conform het ruimtelijk inrichtingsplan wordt ingericht en beheerd.
Naast de bestemming 'Wonen' geldt voor beide locaties de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' (Artikel 5). Deze dubbelbestemming is gericht op het behoud van archeologische waarden en bevat ondermeer regels voor grondroerende werkzaamheden (zie ook 4.9). Aan de bestaande woonlocatie wordt aanvullend de gebiedsaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - heideontginningen' toegekend. Deze is gericht op de instandhouding en het herstel van waarden die samenhangen met het landschapstype 'heideontginningen'.

Algemene regels

In hoofdstuk 3 van de regels zijn de algemene regels opgenomen. Deze worden hieronder kort toegelicht.

ANTI-DUBBELTELREGEL

Het doel van de anti-dubbeltelregel (Artikel 6) is om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. Kort gezegd, komt het erop neer, dat grond die één keer in beschouwing is genomen voor het toestaan van gebouwen, niet een tweede maal mag meetellen voor de toelaatbaarheid van andere gebouwen, als die grond inmiddels tot een ander bouwperceel is gaan behoren.

ALGEMENE BOUWREGELS

De algemene bouwregels (Artikel 7) bevatten voorschriften over bestaande afmetingen, het stellen van nadere eisen, voor de afstand van geluid- en geurgevoelige objecten ten opzichte van de weg en omliggende agrarische bouwpercelen en over nutsvoorzieningen en waterstaatswerken.

ALGEMENE GEBRUIKSREGELS

In de algemene gebruiksregels (Artikel 8) is aangegeven welke specifieke vormen van gebruik in elk geval wel en niet strijdig zijn met de bestemmingen.

ALGEMENE AFWIJKINGSREGELS

In de algemene afwijkingsregels (Artikel 9) is een aantal bepalingen opgenomen die het mogelijk maken om het plan op ondergeschikte punten aan te passen. Omdat dit zich niet beperkt tot één bestemming, maar bij diverse bestemmingen gewenst of noodzakelijk kan blijken, zijn deze regels in beginsel op alle bestemmingen van toepassing.

Het verlenen van een omgevingsvergunning met afwijking mag geen automatisme zijn en moet zorgvuldig afgewogen en gemotiveerd worden.

ALGEMENE WIJZIGINGSREGELS

In de algemene wijzigingsregels (Artikel 10) is de bevoegdheid opgenomen dat het college het plan kan wijzigen, in die zin dat de maatvoeringen worden gewijzigd en de archeologische dubbelbestemming wordt aangepast.

Overgangs- en slotregels

In dit hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen (in Artikel 11 en Artikel 12).

Voor de redactie van het overgangsrecht geldt het Besluit ruimtelijke ordening. Bebouwing die niet voldoet aan de bepalingen van dit bestemmingsplan is onder het overgangsrecht gebracht. Een geringe uitbreiding van de bebouwing met 10% wordt mogelijk gemaakt.
Het gebruik van gronden en bebouwing dat in strijd is met dit nieuwe bestemmingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag in beginsel worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, indien de afwijking van het plan wordt vergroot. Indien het strijdige gebruik, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
In de slotregel van het bestemmingsplan wordt aangegeven onder welke titel het bestemmingsplan wordt vastgelegd.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 m.e.r.-plicht

In bijlage C en D van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is aangegeven welke activiteiten in het kader van een ruimtelijk plan of besluit plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Het planvoornemen valt niet onder categorie D 16.1 van het Besluit m.e.r.: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen' (zie 2.1.2). De drempelwaarde voor woningbouw (2000 woningen of 100 ha) wordt evenmin gehaald. Er wordt één woning gebouwd. Voor activiteiten die beneden de drempelwaarde van bijlage D blijven, bestaat de verplichting om een zogeheten 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' te doorlopen. Een vormvrije m.e.r.-beoordeling betekent dat er géén MER wordt opgesteld, tenzij er sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Deze 'belangrijke nadelige gevolgen' moeten worden beoordeeld op basis van het toetsingskader van bijlage III van de Europese Richtlijn Milieueffectbeoordeling (85/337/EEG en latere wijzigingen). Bijlage III noemt de volgende drie hoofdthema's:

  • de kenmerken van de activiteit;
  • de plaats van de activiteit;
  • de kenmerken van het potentiële effect.

De kenmerken en plaats van de activiteiten zijn in de voorgaande hoofdstukken aan bod geweest (zie met name Hoofdstuk 3). In het onderhavige hoofdstuk zijn de kenmerken van het potentiële effect beschreven. Hieruit volgt dat er voor de relevante omgevingsaspecten geen negatieve effecten te verwachten zijn. Er is sprake van een aanvaardbaar project.

4.2 Wet geluidhinder

In het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) bevinden zich langs alle wegen geluidzones, met uitzondering van wegen die tot een woonerf behoren en wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. De breedte van een geluidzone wordt bepaald door het aantal rijstroken en de ligging in stedelijk of buitenstedelijk gebied. Als een ruimtelijk plan voorziet in nieuwe geluidgevoelige bebouwing binnen de zone van een weg, kan akoestisch onderzoek nodig zijn.

Het plangebied ligt in buitenstedelijk gebied en valt binnen de zone van de Steenwijkerweg. Deze weg heeft een snelheidsregime van 80 km/uur. Adviesbureau WMA heeft een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is opgenomen als Bijlage 1. Uit dit rapport blijkt dat op een afstand van 60 m van de Steenwijkerweg voldaan kan worden aan de voorkeurswaarde van 48 dB. Het plangebied ligt op een afstand van circa 160 m van de Steekwijkerweg. Er hoeft dus geen hogere waarde voor de woning vastgesteld te worden. Uit het onderzoeksrapport blijkt ook dat er - vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening - rekening gehouden moet worden met de geluidsbelasting vanwege de A32 (400 m) en de spoorlijn Leeuwarden-Zwolle (300 m). Dit vraagt om aandacht voor geluidsisolatie bij het woningontwerp, zodat de maximale binnenwaarde van 33 dB niet overschreden wordt.

Indirecte (geluid)hinder is redelijkerwijs uit te sluiten. In 3.2 is aangegeven dat de totale verkeersgeneratie van de woning binnen het plangebied maximaal 9 motorvoertuigbewegingen per etmaal bedraagt. Dit leidt tot een verwaarloosbaar effect op de gevelbelasting van omliggende woningen.

4.3 Milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). Een richtafstand is de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten.

Het dichtstbijzijnde bedrijf is de kalverhouderij van de initiatiefnemer aan de Steenwijkerweg 130 te De Blesse. Voor dit bedrijf geldt een grootste richtafstand van 100 m vanwege het aspect 'geur'. De nieuwe woning komt op een afstand van minimaal 50 m van het agrarisch bouwvlak te liggen. De afstand tot de dichtstbijzijnde agrarische bedrijfsbebouwing bedraagt echter minimaal 125 m. Daarmee mag verwacht worden dat ter plaatse van de nieuwe woning sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Voor de kalverhouderij zelf heeft de verplaatste woonbestemming een positief effect. De huidige woonlocatie grenst direct aan het agrarische erf. In dit opzicht treedt dus een verbetering van de ontwikkelingsmogelijkheden voor het bedrijf op.

Het planvoornemen past ook binnen de Verordening geurhinder en veehouderij Weststellingwerf (2012), die uitgaat van een minimale afstand van 25 m tussen agrarische bedrijven en woningen binnen het buitengebied.

4.4 Luchtkwaliteit

Nederland heeft de Europese regels met betrekking tot luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. Het planvoornemen leidt, zoals gezegd in 4.2, tot een beperkte verkeersaantrekkende werking. Het gaat om een toename van maximaal 9 motorvoertuigbewegingen per etmaal. Op grond van de Wet milieubeheer draagt het project daarmee 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Dit blijkt uit de doorlopen NIBM-toets, waarvan het resultaat is weergegeven in afbeelding 4.1. Nader onderzoek naar luchtkwaliteit is niet noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0098.BPSteenwijkerwg134-ON01_0015.jpg"

Afbeelding 4.1 NIBM-berekening (bron: infomil.nl)

4.5 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over de risico's voor mens en milieu bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. Ook de risico's die luchthavens geven vallen hieronder. Inwoners van een bepaald gebied kunnen te maken krijgen met plaatsgebonden risico (PR). Dit is de kans per jaar dat één persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof. In theorie zou die persoon zich onafgebroken en onbeschermd op één bepaalde plaats moeten bevinden. Deze kans mag niet groter zijn dan één op de miljoen. Het groepsrisico (GR) legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Het is een maatstaf voor de verwachte omvang van een ramp. Bij de berekening van het GR spelen twee factoren mee:

  • 1. de aard en de hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen;
  • 2. het aantal potentiële slachtoffers. In een omgeving met veel inwoners is dit aantal bijvoorbeeld groter dan in een dunbevolkt gebied.

Het plangebied ligt buiten de invloedzones van bedrijven die onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen vallen, van overige gevaarlijke inrichtingen, van transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (> 590 m) en van aardgastransportleidingen (> 630). Zie afbeelding 4.2. Onderzoek naar externe veiligheid is niet noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0098.BPSteenwijkerwg134-ON01_0016.jpg"

Afbeelding 4.2 Uitsnede Risicokaart (bron: atlasleefomgeving.nl)

4.6 Bodem

De Wet bodembescherming (Wbb) beoogt een effectieve bescherming te bieden voor de kwaliteit van de bodem en het grondwater. Aan de ene kant bevat de wet bepalingen ter regulering van handelingen die een bedreiging vormen voor bodem en grondwater. In de tweede plaats is de wet gericht op de aanpak en sanering (of beheer) van bestaande verontreinigingen. Door bij de aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit 'bouwen' te toetsen aan de Wbb, kan voorkomen worden dat de woning gebouwd wordt op verontreinigde grond. De Wbb is de wettelijke grondslag voor enkele besluiten en regelingen. Eén daarvan is het Besluit Bodemkwaliteit.

Het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk) streeft naar duurzaam bodembeheer waarbij een balans gezocht wordt tussen bescherming van de bodemkwaliteit voor mens en milieu enerzijds en het gebruiken van de bodem voor maatschappelijke ontwikkelingen anderzijds. Het Besluit bevat regels voor kwaliteitsborging (Kwalibo), bouwstoffen, grond en baggerspecie. Bij het opstellen van ruimtelijke plannen moet de vraag worden beantwoord of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet. Dit is het zogenaamde stand still-beginsel.

Ortageo Noordoost B.V. heeft binnen de bestaande woonlocatie een historisch bodemonderzoek en binnen de nieuwe woonlocatie een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (zie boorpunten in afbeelding 4.3). Beide locaties krijgen een andere bestemming. De bestaande woonlocatie gaat van 'Wonen' naar 'Agrarisch' en de nieuwe woonlocatie gaat van 'Agrarisch' naar 'Wonen'. Ortageo komt voor de bestaande woonlocatie tot de volgende conclusies:

  • "Er is geen bodeminformatie naar voren gekomen waaruit verondersteld zou kunnen worden dat er mogelijk sprake is van een sterke bodemverontreiniging op het perceel. Er worden maximaal licht verhoogde gehalten in de geroerde bovengrond verwacht op basis van het voormalige gebruik als woonperceel (omstreeks 1960 – 1990) en het gebruik vanaf circa 1990 als agrarisch perceel. In het grondwater worden licht verhoogde concentraties zware metalen verwacht die hoogstwaarschijnlijk van nature aanwezig zijn.
  • Op het maaiveld en in de uitkomende grond zijn geen bodemvreemde zaken opgemerkt wat terug te herleiden is aan bijvoorbeeld de voormalige bebouwing en/of eventueel erfverharding.
  • Negatieve beïnvloeding van de bodemkwaliteit op het perceel veroorzaakt door de directe omgeving wordt niet verwacht. Er zijn geen potentieel bodembedreigende activiteiten of verontreinigingen bekend nabij de locatie.
  • De vastgestelde bodemkwaliteit op basis van de historie, visuele beoordeling maaiveld en proefboringen levert geen belemmeringen op voor de geplande bestemmingswijziging van wonen naar agrarisch. Er bestaat naar onze mening geen reden voor het instellen van een bodemonderzoek welke ook voorziet in grond- en grondwateranalyses."

Voor de nieuwe woonlocatie worden de volgende conclusies getrokken:

  • "Ter plaatse van deellocatie A zijn geen bodemvreemde bijmengingen waargenomen. Er is geen grondwater waargenomen binnen 5,0 m -mv. De voorgeschreven peilbuis en grondwatermonstername zijn hiermee komen te vervallen;
  • In de boven- en ondergrond zijn geen verhoogde gehalten aangetoond. Deze grond is hiermee indicatief geclassificeerd als ‘altijd toepasbaar’;
  • Op basis van visuele waarnemingen is niet direct vast te stellen of op deellocatie B wel een slootdemping aanwezig is. Mogelijk zijn vanwege het langdurige gebruik van de locatie als landbouwgrond (en het bijbehorende (diep)ploegen van de grond) indicaties in bodemopbouw en -samenstelling verloren gegaan. De geroerde lagen zonder bijmengingen wijzen er wel op dat, wanneer er eventueel een sloot op locatie gedempt is, deze is dichtgeschoven met gebiedseigen grond;
  • Er is geen grondwater waargenomen binnen 5,0 m -mv. De voorgeschreven peilbuis en grondwatermonstername zijn hiermee komen te vervallen;
  • In de meest “verdachte” laag van de mogelijke demping zijn geen verhoogde gehalten aangetoond. Deze grond is indicatief geclassificeerd als ‘altijd toepasbaar’;
  • Er zijn geen verontreinigingen aangetoond in gehalten boven de tussenwaarde; het uitvoeren van een nader onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.
  • De aangetoonde milieuhygiënische bodemkwaliteit levert geen belemmeringen op voor de voorgenomen bouwactiviteiten en grondwerkzaamheden."

Op grond van het voorgaande is op beide locaties geen nader bodemonderzoek nodig. Zie verder Bijlage 2 en Bijlage 3 voor de details van het uitgevoerde onderzoek.

afbeelding "i_NL.IMRO.0098.BPSteenwijkerwg134-ON01_0017.jpg"

Afbeelding 4.3 Overzicht boorpunten nieuwe woonlocatie (bron: Ortageo Noord B.V.)

4.7 Water

Beleid
Op grond van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen. Deze paragraaf laat zien op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het plangebied ligt in het beheergebied van Wetterskip Fryslân. Het waterbeleid voor dit gebied is vastgelegd in het 'Waterbeheerplan 2022-2027'.

Plangebied

De huidige en toekomstige inrichting van het plangebied zijn toegelicht in Hoofdstuk 3. Daaruit blijkt dat dit bestemmingsplan betrekking heeft het 'verplaatsen' van een woonbestemming. De bouwmogelijkheden blijven daarbij ongewijzigd. Er geldt een maximum oppervlak van 150 m² voor het hoofdgebouw. Het totale oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 100 m2 bedragen. Daarnaast wordt rekening gehouden met circa 250 m2 aan oppervlakteverharding. De drempel voor compensatie van oppervlakteverharding binnen het landelijk gebied (1.500 m2) wordt daarmee niet gehaald.

Voor de bouw van de woning wordt uitsluitend gebruik gemaakt van duurzame en niet-uitlogende bouwmaterialen. Dat betekent dat er geen uitspoeling van verontreinigende stoffen naar het grond- of oppervlaktewater plaatsvindt.

Geconcludeerd kan worden dat dit bestemmingsplan geen (negatief) effect heeft op de waterhuishouding.

Watertoetsprocedure

Op 30 januari 2023 is de digitale watertoetsprocedure doorlopen. Daaruit volgt dat voor het plan de korte procedure van toepassing is (zie het 'watertoetsdocument' in Bijlage 4).

4.8 Ecologie

Quickscan

In het kader van de Wet natuurbescherming is het noodzakelijk om bij ruimtelijke ontwikkelingen te beoordelen in hoeverre er natuurwaarden in het geding zijn. Het plangebied is bezocht door een ecoloog van Alecedo Natuurprojecten en beoordeeld op het voorkomen van natuurwaarden. Daarbij is zowel naar soortbescherming als gebiedsbescherming gekeken. De resultaten van het onderzoek zijn samengevat in het rapport 'Quickscan Flora & Fauna Steenwijkerweg 134 8397 LH, De Blesse' (zie Bijlage 5). De volgende conclusies worden getrokken:

  • "Er zijn op de onderzochte locatie geen aanwijzingen gevonden die duiden op de aanwezigheid van via de Wnb beschermde planten- of diersoorten.
  • Er zijn vanwege de voorgenomen plannen geen effecten te verwachten die de gunstige staat van instandhouding van deze beschermde planten- of diersoorten zullen beïnvloeden.
  • Er worden bij uitvoer van de voorgenomen plannen geen verbodsbepalingen van de Wnb overtreden.
  • Mitigatie: Dit is niet van toepassing.
  • Aanvullend onderzoek op basis van het vleermuisprotocol, kennisdocumenten of handreiking kleine marterachtigen is niet noodzakelijk.
  • De onderzochte locatie ligt op 5,22 kilometer van N2000 gebied. De voorgenomen ingreep heeft daardoor geen effect op de instandhoudingsdoelen van N2000. Het is daarom niet noodzakelijk een Aerius-calculatie te maken om te kunnen bepalen hoe groot de stikstofdepositie zal zijn [blz 14].
  • Effecten op NNN of natura 2000: Dit is niet van toepassing."

Geconcludeerd kan worden dat de aanwezige natuurwaarden geen belemmering vormen voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

 

4.9 Archeologie en cultuurhistorie

Archeologie

Archeologische waarden dienen op grond van de Erfgoedwet te worden meegewogen in de besluitvorming over ruimtelijke ingrepen. Voor de nieuwe woonlocatie geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' (zie 1.3). Deze dubbelbestemming schrijft voor dat "voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 50 m² [..] door Burgemeester en Wethouders [dient] te worden beslist op grond van het rapport "Archeologisch basisonderzoek ten behoeve van de herziening Bestemmingsplan Buitengebied Gemeente Weststellingwerf" [of] nader archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd." Uit dit rapport blijkt dat voor de periode 'Steentijd-Bronstijd' karterend onderzoek nodig is bij ingrepen groter dan 5.000 m2 (zie afbeelding 4.4). De woningbouw binnen de nieuwe woonlocatie vraagt om een grondverzet van maximaal 500 m 2 . Dit is inclusief de aan te leggen oppervlakteverharding. De drempel voor archeologisch onderzoek wordt daarmee niet gehaald. Voor de periode 'IJzertijd en later' is in het rapport aangegeven dat er geen onderzoek nodig is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0098.BPSteenwijkerwg134-ON01_0018.jpg"

Afbeelding 4.4 Uitsnede Archeologische advieskaart 'Steentijd-Bronstijd' (bron: RAAP-rapport 2607)

Cultuurhistorie

Als gevolg van het beleid Modernisering Monumentenzorg is per 1 januari 2012 in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6) bepaald dat overheden verplicht zijn cultuurhistorie integraal mee te wegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen. Dit is gebeurd door raadpleging van provinciale en gemeentelijke beleidsnota's (zie Hoofdstuk 2), oude topografische kaarten (zie Hoofdstuk 3) en de Cultuurhistorische Kaart Fryslân (CHK2). Uit de CHK2 blijkt dat het nieuwe woonperceel onderdeel is van een landschap met 'opstrekkende verkaveling'. Deze waarde wordt met het planvoornemen niet aangetast. Zie het ruimtelijk inrichtingsplan in Hoofdstuk 3, die uitgaat van een verantwoorde inpassing van bebouwing en erf binnen het landschap. Geconcludeerd kan worden dat het cultuurhistorisch belang voldoende geborgd is in dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

De kosten voor realisatie van dit planvoornemen komen voor rekening van de initiatiefnemer. Dat geldt ook voor eventuele planschadekosten, die daarmee dus 'anderszins verzekerd' zijn. Er zal een planschadeovereenkomst tussen de gemeente en de initiatiefnemer worden afgesloten waarin dit is vastgelegd.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en artikel 6.18 Besluit omgevingsrecht (Bor) verplichten om bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te voeren met het Rijk, de provincie en het waterschap. Dit overleg vindt voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan plaats. Burgers en maatschappelijke instanties worden tijdens deze terinzagelegging in de gelegenheid gesteld om binnen de termijn van zes weken hun zienswijze kenbaar te maken. Als het vooroverleg of de terinzagelegging aanleiding geeft tot planaanpassingen, dan zullen die in dit hoofdstuk worden vermeld.

Voorafgaand aan de planvorming heeft overleg plaatsgevonden tussen de initiatiefnemer en de eigenaren van de direct aangrenzende woonpercelen aan de Steenwijkerweg 132 en 136 te De Blesse. Daarbij is het planvoornemen en het ruimtelijk inrichtingsplan besproken. Het plan is positief ontvangen.