direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Lemsterweg 20A - Langelille
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0098.BPLemsterweg20A-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op het perceel aan de Lemsterweg 20A bevindt zich een jachthuurbedrijf. De jachthaven biedt vaarrecreatie aan in en rondom de omgeving van het beekdallandschap de Tsjonger. Jachthuurbedrijf 'de Driesprong' is van plan om ten noorden van de opberghaven bij het bedrijf een winterstallingsloods voor schepen te bouwen. In de huidige situatie bevindt zich op het perceel een weiland en staan er auto's geparkeerd. De initiatiefnemer wil een een nieuwe loods met een oppervlakte van circa 700 m2 en een bouwhoogte van 6 meter realiseren.

Binnen de regels van het geldend bestemmingsplan 'Langelille – Recreatiepark De Driesprong' (zoals vastgesteld op 17 april 2020) is deze ontwikkeling niet mogelijk. Voorliggend plan voorziet in een nieuw juridisch-planologisch kader om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken.

1.2 Plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Lemsterweg, welke langs de oostkant langs het plangebied loopt. Het plangebied wordt aan de noordkant begrensd door een smalle groenstrook met aangrenzend een waterpartij. Aan de westkant van het plangebied liggen recreatiewoningen welke langs De Tsjonger gelegen zijn. Ten zuiden van het plangebied ligt de jachthaven van jachthuurbedrijf 'de Driesprong', waar het plangebied ook onderdeel van is.

 

Het plangebied bestaat uit de kadastrale percelen ODT00 (Oudetrijne) sectie J, perceelnummers 4 (deels), 599 en 600. Navolgend figuur geeft de ligging van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0098.BPLemsterweg20A-ON01_0001.png"

Figuur 1. weergave ligging plangebied

1.3 Geldend juridisch-planologisch kader

Op het plangebied is het bestemmingsplan 'Langelille – Recreatiepark De Driesprong', zoals vastgesteld op 17 april 2020 van toepassing. De gronden kennen de enkelbestemming 'Agrarisch met waarden' met de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch-beekdalen' en de enkelbestemming 'Verkeer - Parkeren'. De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor agrarische cultuurgrond. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - beekdalen' wordt instandhouding van de landschappelijke en natuurlijke waarden nagestreefd. Ondergeschikt hieraan zijn ontsluitingswegen en paden, sloten, bermen en beplanting met de daarbijbehorerende overige bouwwerken. Binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden', met de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch – beekdalen' mogen alleen gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen worden gebouwd. De maatvoering van een dergelijk gebouw is in de regels van het bestemmingsplan 'Langelille –Recreatiepark De Driesprong' opgenomen. Ter bescherming van de waarden in dit gebied, is voor diverse werkzaamheden een omgevingsvergunning benodigd.

De voor 'Verkeer - Parkeren' aangewezen gronden zijn bestemd voor parkeervoorzieningen met daaraan ondergeschikt voet- en rijwielpaden, groenvoorzieningen, gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen, waterlopen en waterhuishoudkundige voorzieningen. Binnen deze bestemming zijn uitsluitend gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen mogelijk. Ook hierbij zijn de maatvoeringseisen van een dergelijk gebouw in de regels van het bestemmingsplan 'Langelille –Recreatiepark De Driesprong' opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0098.BPLemsterweg20A-ON01_0002.png"

Figuur 2. Weergave geldend bestemmingsplan 'Langelille –Recreatiepark De Driesprong' (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

Strijdigheid

Op de gronden is alleen het bouwen van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen toegestaan. De nieuwe loods voor de stalling van boten is geen openbare nutsvoorziening. Het planvoornemen is zowel wat betreft het bouwen als het gebruik strijdig met het geldende bestemmingsplan.

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk is in hoofdstuk 2 nader ingegaan op het planvoornemen. In hoofdstuk 3 wordt het plan getoetst aan het relevante beleid van het Rijk, de provincie en de gemeente en komt de Ladder voor duurzame verstedelijking aan de orde. De relevante omgevingsaspecten betreffende de planologische en milieukundige randvoorwaarden worden besproken in hoofdstuk 4. Hoofdstuk 5 betreft de toelichting op de juridische vormgeving van het bestemmingsplan en de hiervoor te volgen procedure. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan telt verder verschillende bijlagen.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het plangebied bestaat uit een stuk grond ten noorden van de jachthaven dat momenteel wordt gebruikt als parkeerterrein. Ten noorden van het terrein is moeras met daarachter open water aanwezig, ten oosten ligt de Lemsterweg, ten zuiden de jachthaven en ten westen staat een aantal recreatiewoningen. Het terrein bestaat uit twee percelen die gescheiden zijn door een houtsingel. Rondom en op het terrein staat een aantal bomenrijen. Het terrein bestaat deels uit grasveld en grotendeels uit verharding. Verder staat aan de noordwestzijde van het terrein een recreatiewoning. Ten oosten van deze woning liggen twee met ruigte begroeide zandhopen. Verder is ten noorden en oosten van het terrein een sloot aanwezig die tijdens het veldbezoek droog stond.

2.2 Toekomstige situatie

In de toekomst wordt een winterstallingsloods voor schepen gerealiseerd. Deze loods wordt ten noorden van de opberghaven van Jachthuurbedrijf 'de Driesprong' gebouwd. De nieuwe loods heeft een oppervlakte van circa 700 m2 en de bouwhoogte bedraagt 6 meter. De ontwikkeling leidt tot bijna 3.200 m2 nieuwe bebouwing en verharding.

De inpassing en de terreininrichting van de nieuwe loods is zorgvuldig afgestemd op de karakteristieken van het landschap. In bijlage 6 en 7 is de onderbouwing van de landschappelijke inpassing opgenomen. De uitkomst daarvan is hieronder weergegeven in in de vorm van de inrichtingstekening (figuur 3).

afbeelding "i_NL.IMRO.0098.BPLemsterweg20A-ON01_0003.png"

Figuur 3. Inrichtingstekening winterstallingsloods

Bij het ontwerp is het uitgangspunt gehanteerd dat de nieuwe loods zicht voegt bij de al bestaande verdichting langs de Tjonger (recreatiepark, woning, jachthaven). Als middel daarvoor is gekozen voor het plaatsen van de loods binnen een beplantingssingel.

De nokrichting van de loods staat haaks op de weg, waardoor de smallere kopgevel naar de weg gekeerd staat. Op deze manier is het gebouw (voor zover zichtbaar vanaf de weg) minder prominent aanwezig. Bovendien staat de loods op deze wijze in de al aanwezige verkavelingsrichting. De afstand van de loods tot de weg is minimaal 30 meter.

De beplantingssingel naast de loods van 10 meter breed biedt in volwassen toestand afscherming vanaf de Lemsterweg. De singel is stevig genoeg om de loods in combinatie met de noordzijde van de haven op een groene wijze in te kaderen waardoor landschappelijk meer één geheel ontstaat. Langs de oostzijde van de toekomstige loods staan momenteel coniferen. Deze zullen worden verwijderd. Daarvoor in de plaats zullen inheemse bomen worden geplant.

De huidige zuidelijke inrit zal worden benut voor de ontsluiting van de vernieuwde parkeerplaats en doet ook dienst als ontsluiting voor de aan het water gelegen recreatieonderkomens. De noordelijk inrit zal niet langer worden gebruikt. Met het doortrekken van de sloot verdwijnt deze inrit. Nu de Lemsterweg een 60 km/uur-weg is geworden, ontstaat hier een verkeersveilige situatie.

Het nieuwe parkeerterrein geeft de auto’s een goed ingerichte plek in het groen. Er zullen enkele laanbomen bij de parkeerplaatsen geplant worden om de ruimte van ontsluitingsweg en parkeerterrein op te delen en daarnaast om het aanzicht van het gebouw vanaf de jachthavenzijde enigszins te verzachten. De sloot aan de noordzijde zal doorgetrokken worden, de hoek om, langs de beplantingssingel en de Lemsterweg, waardoor het huidige bestaande hekwerk niet meer nodig is en kan worden verwijderd. Dit geeft een aantrekkelijker beeld vanaf de weg.

Conclusie

Met de geschetste landschappelijke inpassing ontstaat een nieuwe situatie met een goed ingepaste winterstallingsloods. Door deze inpassing zal er geen aantasting komen op deze groene plek in het open landschap.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de leefomgeving. Hiermee kan ingespeeld worden op de grote uitdagingen die voorliggen. Allerlei trends en ontwikkelingen hebben invloed op de leefomgeving. Veranderende en groeiende steden, de overgang naar een duurzame en circulaire economie en het aanpassen aan de gevolgen van de klimaatverandering vormen slechts een deel van de opgave. Dit biedt kansen, maar vraagt wel om zorgvuldige keuzes. Want de ruimte, zowel boven-, als ondergronds, is een schaars goed.

Het combineren van al die opgaven vraagt een nieuwe manier van werken. Niet van bovenaf opgelegd, maar in goede samenwerking tussen overheden, bedrijven, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties en burgers. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI wordt een proces in gang gezet waarmee keuzes voor de leefomgeving sneller en beter kunnen worden gemaakt.

De NOVI komt voort uit de Omgevingswet, die naar verwachting in 2022 in werking treedt. De NOVI vervangt, samen met het Besluit Kwaliteit Leefomgeving (BKL) de SVIR, het Barro en het Bro. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven.

Die komen samen in vier prioriteiten:

1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
2. duurzaam economisch groeipotentieel
3. sterke en gezonde steden en regio's
4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI zoeken we naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat onze leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

De NOVI vindt haar doorwerking in het regionale en lokale beleid waaraan uiteindelijk plannen zullen worden getoetst. De beoogde ontwikkeling zoals benoemd in Hoofdstuk 2 heeft geen raakvlakken met het beleid zoals benoemd in de NOVI.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) biedt de basis voor het stellen van algemene regels, op te nemen in een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB). Die regels richten zich primair op gemeenten, die het eerstverantwoordelijke overheidsniveau zijn voor de inhoud van ruimtelijke plannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, 07-12-2011), ook wel bekend onder de naam AMvB Ruimte, zijn de nationale belangen uit de SVIR voorzien van juridische kaders, waarmee de doorwerking van de nationale belangen op ruimtelijk gebied is geborgd. Uit het Barro blijkt dat voor het planvoornemen en het projectgebied voor het overige geen sprake is van specifieke aspecten van nationaal belang. Het planvoornemen is niet in strijd met de regels uit het Barro.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Nationaal belang 13 van de SVIR van het Rijk vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de zogeheten Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: de Ladder) worden onderbouwd. Per 01-07-2017 is een vereenvoudigde Ladder van toepassing.

De verplichte toetsing aan de Ladder is vastgelegd in het Barro, dat weer verwijst naar het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Artikel 3.1.6, lid 2 Bro schrijft het volgende voor: "De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien." Beoordeeld moet worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd.

De eerste afweging in de toetsing aan de Ladder is het beantwoorden van de vraag of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Als definitie voor stedelijke ontwikkeling is in het Bro opgenomen: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Uit jurisprudentie blijkt dat de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is voor kleinschalige ontwikkelingen.

Het voorliggende bestemmingsplan maakt een uitbreiding met een loods voor bedrijfsactiviteiten mogelijk op een perceel dat in de bestaande situatie reeds al onderdeel van de bedrijfsvoering uitmaakt. Het plan is op basis van de bedrijfsactiviteit en de kleinschaligheid niet aan te merken als een nieuwe stedelijke voorziening waarvoor de Laddertoets geldt. Het planvoornemen is derhalve niet ladderplichtig en de Laddertoets wordt daarom verder niet doorlopen.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Fryslân

De Omgevingsvisie is één van de instrumenten van de nieuwe Omgevingswet. In de Omgevingsvisie Fryslân, die op 21 oktober 2020 door Provinciale Staten is vastgesteld, staat waar de provincie met de leefomgeving van Fryslân naar toe wil: de ambitie en doelen voor de toekomst. Het is een integrale visie voor de lange termijn op een tamelijk hoog abstractieniveau. De visie geeft de richting aan waar de provincie met allerlei partijen naar toe wil werken. Dit gebeurt in programma’s, concrete projecten en initiatieven, en zo nodig ook in regels.

De provinciale omgevingsvisie heeft het strategisch beleid van de provincie in het streekplan, milieubeleidsplan, waterhuishoudingsplan en het verkeer- en vervoerplan vervangen. In de visie is aangegeven wat de provincie doet om de huidige basiskwaliteiten van de Friese leefomgeving op orde te houden. Daarnaast zet de provincie extra in op vier urgente, integrale opgaven, te weten:

  • Fryslân vitaal, leefbaar en bereikbaar houden;
  • Energietransitie met kracht voortzetten;
  • Fryslân klimaatadaptatief inrichten;
  • Versterken biodiversiteit.

Om de ambities te kunnen realiseren moet de basis op orde zijn. De Friese ruimte heeft veel kwaliteiten die de provincie wil behouden en versterken. Dat moet op een slimme manier gebeuren: niet door verandering tegen te houden maar door gewenste nieuwe ontwikkelingen te laten aansluiten bij bestaande kwaliteiten. Om deze kwaliteiten op orde te hebben en te houden, voert de provincie haar wettelijke taken uit en neemt ze de verantwoordelijkheid die ze als provincie heeft. De provincie heeft zeven doelstellingen voor de bestaande kwaliteit geformuleerd waarbij doelstelling slimme groei van de gastvrijheidseconomie van toepassing is op het planvoornemen.

Met de Omgevingsvisie zet de provincie onder andere in op het bieden van "een compleet palet [...] van steden en dorpen met gevarieerde en aantrekkelijke woningen, bedrijvigheid en voorzieningen." Verder wordt benadrukt dat er ruimte is voor lokaal maatwerk en een gebiedsgerichte aanpak. De Omgevingsvisie bevat geen directe aanknopingspunten of belemmeringen voor het plangebied.

Vanuit de provinciale omgevingsvisie komen gelet op de aard en schaal van voorliggend planvoornemen geen beperkingen ten aanzien van deze ruimtelijke onderbouwing naar voren.

3.2.2 Grutsk op 'e Romte 2014

In Grutsk op 'e Romte - Structuurvisie 2014 (vastgesteld d.d. 1 april 2014) worden de landschappelijke en cultuurhistorische structuren van provinciaal belang in samenhang geanalyseerd, gewaardeerd en van een richtinggevend advies voorzien. Het doel hiervan is: "behoud en verdere ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit door middel van informeren, adviseren en inspireren." De provincie hanteert voor de doorwerking van Grutsk op 'e Romte een tweesporenbeleid: bestuurlijke borging gebeurt via de (planologische) Samenwerkingsagenda en juridische borging via de Verordening Romte Fryslân (zie 2.2.4). Gemeenten moeten in ruimtelijke plannen motiveren hoe ze met de provinciale belangen uit Grutsk zijn omgegaan.


Het plangebied is onderdeel van deelgebied 'Laagveengebied'. De hoofdstructuur van dit deelgebied wordt bepaald door keileem en zandgebieden, maar ook door enkele kronkelende waterverbindingen. De Tsjonger is gedeeltelijk gekanaliseerd en heeft benedenstrooms een brede bedding. In het langwerpige zuidelijke deel van het gebied, waar Langelille onder valt, liggen veel lineaire veenontginningsdorpen (agrarische ontginningsstructuur) en verveningsdorpen (commerciële ontginningsstructuur). Enkele van deze dorpen, zoals Langelille hebben zich ontwikkeld langs vaarten en meeroevers en worden beschouwd als 'waterfronten en toegangspoorten' van Fryslân, dankzij de betekenis die ze hebben voor de Friese waterrecreatie.


In Hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de invulling van het plangebied. Daaruit blijkt dat de cultuurhistorische en landschappelijke waarden van het Laagveengebied gerespecteerd worden. Op dit punt wordt ook verwezen naar 4.10 waarin het planvoornemen getoetst is aan de Cultuurhistorische Kaart Fryslân en de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (de FAMKE).

Vanuit de structuurvisie 2014 Grutsk op ‘e Romte zijn de kernkwaliteiten beschreven en ambities onderbouwd. Hieronder staan de kwaliteiten welke van toepassing zijn op het plangebied:

  • Grootschalige open ruimten begrensd door bebouwings- en beplantingslinten langs wegen.
  • Nadrukkelijke aanwezigheid van lineaire structuren van wegdorpen en dijken.
  • Opstrekkende strokenverkaveling haaks op ontginningsassen, vaak in een waaiervormig patroon.


In de landschappelijke inpassing wordt nader ingegaan op de kernkwaliteiten en uitgangspunten voor de inpassing.

3.2.3 Verordening Romte Fryslân 2014

Op 25 juni 2014 hebben Provinciale Staten de Verordening Romte Fryslân 2014 vastgesteld. Deze verordening behelst een aanpassing van de op 15 juni 2011 vastgestelde verordening en is op 16 augustus 2014 in werking getreden en in 2018 partieel herzien. De Verordening betreft de juridische borging van de provinciale belangen. Er wordt onderscheid gemaakt tussen het landelijk gebied en het stedelijk gebied. Daaruit blijkt dat Langelille in landelijk gebied ligt.

Het planvoornemen maakt onderdeel uit van de aanwezige jachthaven en ziet op het onderhoud en de stalling van boten in een op te richten loods. Artikel 5.6 Bijzondere bepalingen recreatieve voorzieningen is van toepassing op het planvoornemen. In Hoofdstuk 4 is onderbouwd dat de inrichting milieuhygiënisch en verkeerskundig inpasbaar is in de omgeving. In paragraaf 6 is gemotiveerd dat het planvoornemen wat betreft schaal en verschijningsvorm inpasbaar is binnen de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten. De landschappelijke inpassing is als Bijlage 6 bijgevoegd en de uitvoering van de inpassing is via artikel 3.2.3 van de regels geborgd.

3.2.4 Vaarwegenverordening Fryslân

De Tjonger maakt deel uit van het vaarwater dat door provincie Fryslân wordt beheerd en waarvoor de Vaarwegenverordening Fryslân geldt (de Tjonger heeft vaarwegnummer A009). Voor deze vaarwegen geldt onder meer een vrijwaringszone waarbinnen geen obstakels mogen worden gebouwd/geplaatst die van invloed kunnen zijn op een veilige vaart en die het onderhoud kunnen beperken. De vrijwaringszone van deze vaarweg bedraagt 15.00 meter. De werkzaamheden vinden plaats buiten deze vrijwaringszone, waardoor geen sprake is van strijdigheid met dit beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Weststellingwerf

In 1998 begon Weststellingwerf met het opstellen van het ‘Structuurplan 2000-2015’. Dit plan is bijna 20 jaar lang de basis geweest voor het ruimtelijk beleid in de gemeente. In 2018 is de Omgevingsvisie van Weststellingwerf vastgesteld.

In deze visie heeft de gemeente drie gezamenlijke opgaves geformuleerd:

  • Bewaren van de ruimtelijke kwaliteit van de gemeente in brede zin, in samenhang met economische en volkshuisvestelijke opgave.
  • Ruimte voor initiatieven van onderop, waarbij de gemeente in de toekomst een faciliterende rol zal gaan spelen.
  • Verduurzamen van de samenleving in brede zin, dus niet alleen op het gebied van energiegebruik, energieopwekking en materiaalgebruik, maar ook het in stand houden en versterken van voorzieningen voor de inwoners.
3.3.2 Welstandsnota

In de Welstandsnota (vastgesteld d.d. juni 2004) heeft de gemeente Weststellingwerf voor twaalf deelgebieden specifieke welstandscriteria geformuleerd. Het plangebied is onderdeel van 'landelijk gebied'. Van dit welstandsgebied is de volgende beschrijving gegeven: "Het buitengebied van de gemeente Weststellingwerf wordt gekenmerkt door enerzijds een openheid in het westelijk deel van de gemeente en anderzijds door het meer besloten oostelijke woudengedeelte. De bebouwing trekt zich van dit onderscheid nauwelijks iets aan. In beide gebieden is sprake van evenwijdig aan de Linde en Tjonger gelegen bebouwingsassen in een hele lage dichtheid. Op sommige plaatsen zijn deze bebouwingsassen verdicht tot kleine lintdorpjes of - gehuchten. Het beleid voor welstandsgebied 'landelijk gebied' is gericht op behoud en waar mogelijk versterken van de bestaande en/of gewenste kwaliteit ('handhaven en respecteren'). Bij de uitwerking van het bouwplan voor de nieuwe loods wordt aangesloten bij de welstandscriteria voor plaatsing, hoofdvorm, aanzichten en opmaak van de bebouwing. Verwacht mag worden dat het bouwplan daarmee zal voldoen aan 'redelijke eisen van welstand'.

3.3.3 Nota 'Recreatie en toerisme'

In 2015 is de Nota 'Recreatie en toerisme' opgesteld omdat de gemeente inzag dat recreatie en toerisme kansen biedt voor meer werkgelegenheid en versterking van de leefbaarheid in de kleine kernen. In de Nota wordt uiteengezet welke ambities de gemeente heeft op gebied van toerisme en recreatie.

Het bestemmingsplan past binnen het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Milieuaspecten

4.1 Erfgoed

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2022 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden rekening wordt gehouden.

4.1.1 Archeologie

Om inzicht te krijgen in de bodemgesteldheid en archeologische verwachtingswaarde van het plangebied is de Friese Archeologische Monumentenkaart (FAMKE) geraadpleegd. Op de FAMKE zijn voor het gemeentelijk grondgebied de bekende als wel de te verwachten archeologische waarden aangegeven. Hierbij worden ook onderzoeksperioden aangewezen, de steentijd-bronstijd en de ijzertijd-middeleeuwen.


Voor de periode steentijd-bronstijd beveelt de provincie aan om bij ingrepen groter dan 2500 m2 een karterend (boor)onderzoek uit te laten voeren. In dit gebied kunnen zich op enige diepte archeologische lagen uit de steentijd bevinden, die zijn afgedekt door een veen- of kleidek. Mochten zich hier archeologisch resten bevinden, dan zijn deze waarschijnlijk goed van kwaliteit.

Voor de periode ijzertijd-middeleeuwen adviseert de provincie om bij ingrepen van meer 5000 m² een historisch en karterend onderzoek te verrichten. Hierbij moet speciale aandacht worden besteed aan eventuele Romeinse sporen en/of vroeg-middeleeuwse ontginningen. Mochten er, als gevolg van het karterend archeologisch onderzoek, een of meerdere vindplaatsen worden aangetroffen, dan zal uit nader (waarderend) onderzoek moeten blijken hoe waardevol deze vindplaatsen zijn.


Ten behoeve van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2014' is door RAAP een archeologisch onderzoek uitgevoerd. In dit rapport zijn eveneens twee archeologische advieskaarten opgenomen (steentijd - bronstijd en ijzertijd-middeleeuwen)en zijn een aanvulling op de FAMKE. Voor het plangebied wordt 'karterend onderzoek 2' bij ingrepen groter dan 2500 m² geadviseerd. Voor het bepalen van de omvang van de ingreep wordt de totale grootte van het plangebied gehanteerd.

Toetsing

Archeologisch booronderzoek wordt dan ook niet zinvol geacht en wel om twee redenen:

  • In het kader van het aangrenzend bestemmingsplan 'Langelille - Recreatiepark De Driesprong' is door De Steekproef een archeologisch onderzoek uitgevoerd (zie ook bijlage 1 bij deze toelichting). Het huidige plangebied is daarbij niet onderzocht. Uit het onderzoek bleek dat er geen sprake was van archeologische waarden in het betreffende buurplangebied. Uit dat onderzoek blijkt ook dat in de directe omgeving meer archeologisch onderzoek is uitgevoerd. Het betrof hier in een aantal gevallen gebied met een geomorfologie die veel overeenkomsten vertoont met die van het plangebied. Uit dat onderzoek bleek dat er geen sprake was van archeologisch waardevolle waarden. Hoewel op grond hiervan niet zonder meer kan worden gesteld dat het plangebied geen waarden bevat, kan daaruit worden afgeleid dat de verwachtingswaarde niet erg hoog is.
  • Het plangebied van dit bestemmingsplan is ca 5500 m²; in totaliteit wordt ca 3200 m2 bebouwd en ingericht. De te realiseren winterstallingsloods heeft een oppervlakte van ca 700 m²; de overige oppervlakte is ten behoeve van de herinrichting van het terrein met verharding en beplanting. De verharding van het terrein bestaat uit puingranulaat. Deze verharding is al grotendeels aanwezig en zal in de nieuwe situatie worden hergebruikt door oppervlakkige egalisatie. De loods wordt gebouwd op de bestaande puinverharding. De betonvloer van de loods zal direct op deze puinverharding worden aangebracht. Er is geen of nauwelijks sprake van grondroerende werkzaamheden die dieper gaan dan 30 cm - maaveld. Op grond daarvan is er nagenoeg geen sprake van een kans op verstoring van eventueel aanwezige archeologisch waardevolle resten.

Conclusie

De uitvoerbaarheid van het plan wordt niet beperkt door archeologische waarden.

4.1.2 Cultuurhistorie

Voor het onderzoek naar erfgoed wordt uitgegaan van de Cultuurhistorische Kaart 2 (CHK2) van de Provinsje Fryslân, waar ook de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) deel van uit maakt. Op deze kaarten is informatie opgenomen over archeologische en cultuurhistorische waarden.

De CHK2 is geraadpleegd op de aanwezigheid van belangwekkende cultuurhistorische elementen en objecten. Binnen het plangebied zijn geen cultuurhistorische elementen of objecten aanwezig die mogelijkerwijs een belemmering kunnen vormen voor het planvoornemen.

4.2 Ecologie

In het kader van de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan is het van belang om aandacht te besteden aan beschermde natuurwaarden. De effecten op natuurwaarden dienen te worden beoordeeld in relatie tot bestaande wet- en regelgeving op het gebied van soortenbescherming en gebiedsbescherming. Dit is vastgelegd in de Wet natuurbescherming, de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de Provinciale Ruimtelijke Verordening.

Toetsingskader

In de Natuurwetgeving wordt onderscheid gemaakt tussen soortenbescherming en gebiedsbescherming. Om de uitvoerbaarheid van het plan te toetsen, is een inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd. Het doel van deze inventarisatie is om na te gaan of aanvullend onderzoek ten aanzien van beschermde soorten in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is.


Soortenbescherming

Onderdeel van de Wnb is soortenbescherming van planten en vogels. Dit betreft:

  • alle van nature in Nederland in het wild voorkomende vogels die vallen onder de Vogelrichtlijn;
  • dier- en plantsoorten die beschermd zijn op grond van de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn;
  • nationaal bechermde dier- en plantsoorten genoemd in de bijlage van de Wnb.


Van de laatst genoemde groep mogen provincies een zogenaamde 'lijst met vrijstellingen' opstellen. Voor de soorten op deze lijst geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling van de verboden genoemd in art. 3.10 eerste lid van de Wnb.

4.2.1 Beknopte natuurtoets

Ten behoeve van de uitvoerbaarheid van het planvoornemen is in eerste instantie een ecologische inventarisatie van het plangebied uitgevoerd in de vorm van een beknopte natuurtoets door ecologen van het bureau BügelHajema Adviseurs. Het volledige onderzoek is opgenomen in bijlage 2. Uit dit onderzoek kunnen de volgende conclusies worden getrokken:

  • Op basis van het veldbezoek en de verspreidingsgegevens is een voldoende beeld van de natuurwaarden in het gebied verkregen om de toetsing aan de Wnb op te baseren.
  • Uit de toetsing komt naar voren dat als gevolg van de kap van de opgaande beplanting mogelijk zon- en overwinteringsplaatsen van ringslang verloren gaan. Nader onderzoek is nodig om de aan- of afwezigheid van verblijfplaatsen van ringslang op het terrein vast te stellen. Op basis van de resultaten van dit onderzoek wordt bepaald of een ontheffing voor de Wnb nodig is.
  • Verder moet bij de werkzaamheden rekening worden gehouden met het broedseizoen van vogels.
  • Verlies van oppervlakte en samenhang van het NNN is niet aan de orde en er vindt als gevolg van de werkzaamheden geen negatief effect plaats op de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN ten noorden van het terrein. Ten aanzien van kwaliteit van het NNN treedt geen negatief effect op.
  • Ook effecten op 'natuur buiten het NNN' en weidevogelkansgebieden zijn niet aan de orde. Het plan is daarom niet in strijd met de Verordening Romte Fryslân.
4.2.2 Nader onderzoek soortenbescherming

Het nadere onderzoek naar het leefgebied van de ringslang moet worden uitgevoerd voorafgaand aan het bouwrijp maken van de planlocatie. Op die manier is er sprake van een representatief beeld en wordt getoetst aan de op dat moment geldende eisen.

Het laten uitvoeren van het hiervoor noodzakelijke nadere onderzoek is door middel van een vergunningsplicht geborgd in de regels. Indien nodig zullen de benodigde ontheffingen van de Wet natuurbescherming worden aangevraagd. Gezien de mogelijkheid om voor de start van de werkzaamheden tijdig vervangende verblijfplaatsen en leefgebied voor eventueel aanwezige in de omgeving te realiseren, is in redelijkheid aan te nemen dat een ontheffing voor het vernietigen en verstoren van mogelijk aanwezige verblijfplaatsen van ringslang verkregen wordt. Het bestemmingsplan is aldus op het punt van de soortenbescherming uitvoerbaar te achten.

4.2.3 Stikstofberekening

Eventuele toename van stikstofdepositie als gevolg van bouwwerkzaamheden in de aanlegfase is vrijgesteld van vergunningsplicht. Momenteel wordt het westelijke terrein al gebruikt als parkeerplaats en stalling voor boten. Daarnaast is het gebied al bestemd voor recreatie en jachthaven, de verwachting is dat de realisatie van een winterstallingsloods geen extra verkeersaantrekkende werking heeft.

In de toekomst zal geen sprake zijn van verandering in het gebruik van het terrein. Er wordt dan ook geen toename van stikstofdepositie van 0.00 mol N/ha/jaar in stikstofgevoelige habitattypen van Natura 2000-gebieden in de gebruiksfase verwacht.

4.2.4 Afweging

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling

4.3 Geluidhinder

In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen geluidszones, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. In het geval van het realiseren van geluidsgevoelige bebouwing binnen deze zones dient een akoestisch onderzoek plaats te vinden. De loods is geen geluidsgevoelige bebouwing, akoestisch onderzoek is daarom niet nodig.

4.3.1 Afweging

Het planvoornemen is het kader van geluidshinder uitvoerbaar.

4.4 Bodem

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in de toelichting inzicht verkregen moet worden over de uitvoerbaarheid van het plan. Dit betekent dat er onder andere inzicht verkregen moet worden in de noodzakelijke financiële investering van een (mogelijk noodzakelijke) bodemsanering. Een onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is dus feitelijk een onderdeel van de onderzoeksverplichting van B en W en de gemeenteraad bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan.

Hierbij moet worden opgemerkt dat ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening het bestemmen van gronden met een bodem van onvoldoende milieuhygiënische kwaliteit met een hiervoor gevoelige bestemming in beginsel moet worden voorkomen.

Een bepaalde mate van bodemverontreiniging hoeft in veel gevallen niet direct een probleem op te leveren. In veel gevallen zal historisch onderzoek inzake de betreffende verdachte locatie kunnen uitwijzen of er voldoende aanleiding is om ook bodemonderzoek te laten uitvoeren. Met een oriënterend bodemonderzoek en/of een nader bodemonderzoek kan worden vastgesteld of inderdaad sprake is van bodemverontreiniging, en zo ja, in welke mate en van welke omvang. Op basis van een nader onderzoek kan de provincie bepalen of er een noodzaak is tot gedeeltelijke of gehele sanering van de locatie en of er beveiligingsmaatregelen moeten worden getroffen. Daarbij zal ook de huidige en/of toekomstige bestemming en het gebruik van de locatie een rol spelen uit welke saneringsvarianten kan worden gekozen.

Onderzoek

Uit raadpleging van het bodemloket blijkt dat er voor het plangebied geen eerder bodemonderzoek is uitgevoerd. Op basis van luchtfoto's op topotijdreis.nl is te zien dat er meerdere jaren activiteiten op het perceel aan de Lemsterweg hebben plaats gevonden. Om die reden is er een verkennend bodemonderzoek en aansluitend een asbestonderzoek uitgevoerd. De uitkomsten van deze onderzoeken zijn opgenomen in bijlage 3 en bijlage 4.

Verkennend bodemonderzoek

De verontreinigingssituatie op de onderzoekslocatie Lemsterweg 20A te Langelille is als volgt:

De grond

Voor het grondonderzoek zijn 6 boringen geplaatst op de nieuwbouwlocatie. Hiervan zijn 2 grondmengmonsters geanalyseerd. Zintuiglijk is in de boringen B2 t/m B6 puin aangetroffen. Er zijn geen andere verontreinigingskenmerken waargenomen.

Het puin is waarschijnlijk ooit aangebracht als verharding op het slappe veenpakket. Het puin dient als asbestverdacht te worden aangemerkt.

In het mengmonster van de bovengrond is een lichte verontreiniging vastgesteld van PAK.

Het toetsingsresultaat is: voldoet aan Achtergrondwaarde (op basis van de toetsingsregel: van 11 stoffen wordt voor maximaal 2 stoffen de AW overschreden, waarbij de maximale waarde voor de klasse Wonen niet wordt overschreden).

In het mengmonster van de ondergrond zijn lichte verontreinigingen vastgesteld van minerale olie en PAK. Het toetsingsresultaat voor de ondergrond is: overschrijding Achtergrondwaarde.


Grondwater

Voor het grondwateronderzoek is 1 boring met peilbuis geplaatst op 12 m ten noorden van de nieuwbouwlocatie. Vanwege de aanwezigheid van een ondoordringbare puinlaag vanaf 0,6 à 1 mmv was het niet mogelijk een peilbuis te plaatsen op de nieuwbouwlocatie. Ondanks de afstand van 12 m wordt de grondwaterkwaliteit van PB1 representatief geacht voor de nieuwbouwlocatie. In het grondwater van peilbuis PB1 zijn lichte verontreinigingen van barium en naftaleen vastgesteld. Het toetsingsresultaat voor het grondwater is: overschrijding Streefwaarde.


Conclusie verkennend bodemonderzoek

Voor de vastgestelde lichte grond- en grondwaterverontreinigingen kan geen eenduidige oorzaak worden aangegeven. De onderzoeksresultaten geven aanleiding voor aanvullend bodemonderzoek. Er dient een asbestonderzoek plaats te vinden van de bodemlaag met bijmengingen van puin evenals de puinlaag eronder.

Aanullend bodemonderzoek

Op de onderzoekslocatie zijn asbesthoudende materialen aangetroffen (11 mg/kg ds) waarbij de norm voor nader onderzoek niet wordt overschreden. Bij een ‘worst-case scenario’ wordt de interventiewaarde niet overschreden. Concluderend kan worden gesteld dat er plaatselijk asbesthoudend materiaal in de ondergrond aanwezig is, maar dat er geen risico’s bestaan bij het beoogde gebruik.

Afweging bodemkwaliteit

Er zijn geen milieuhygiënische belemmeringen voor de voorgenomen nieuwbouw van een loods. De resultaten geven geen aanleiding voor nader onderzoek. Uitgangspunt hierbij is dat de met worteldoek van de onderliggende bodem gescheiden laag met menggranulaat wordt verwijderd voor de nieuwbouw.

Conclusie

Op grond van het onderzoek mag de conclusie worden getrokken dat het aspect bodem- en grondwaterkwaliteit de uitvoerbaarheid van het plan niet beperken

4.5 Externe veiligheid

Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport (onder andere van gevaarlijke stoffen). Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden. Risicobronnen kunnen worden onderscheiden in risicovolle inrichtingen (onder andere lpg-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen (via wegen, spoorwegen, waterwegen) en leidingen (onder andere aardgas, vloeibare brandstof en elektriciteit).

Om voldoende ruimte te scheppen tussen de risicobron en de personen of objecten die risico lopen (kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten), moeten vaak afstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen.

Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans dat een persoon die (onafgebroken aanwezig en onbeschermd) op een bepaalde plaats overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit. Het GR bestaat uit de cumulatieve kans per jaar dat een groep van een bepaalde omvang overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit.

Onderzoek

Om na te gaan of bij het planvoornemen ook aandachtspunten op het vlak van externe veiligheid aanwezig zijn, is de Risicokaart geraadpleegd. Hieruit blijkt dat in de directe omgeving van het plangebied zich geen risicovolle inrichtingen en hoofdgasleidingen bevinden. Ook vindt er over de wegen in de omgeving geen transport van gevaarlijke stoffen plaats. Ten aanzien van externe veiligheid zijn er dan ook geen belemmeringen voor de voorgestelde herinrichting.

Conclusie

Het planvoornemen is wat betreft het aspect externe veiligheid uitvoerbaar.

4.6 Water

Wettelijk kader
Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. In deze paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan in kwestie gevolgen heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets. Het doel van de watertoets is het waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Door middel van de watertoets wordt in een vroegtijdig stadium aandacht besteed aan het wateraspect.

Toetsing
Watercompensatie

Het projectgebied is gelegen in het beheergebied van het Wetterskip. Het Wetterskip is verantwoordelijk voor het watersysteem en het zuiveren van het aangeboden stedelijk afvalwater. De ontwikkeling is op 23 december 2021 aan het Wetterskip kenbaar gemaakt via de digitale watertoets (kenmerk: 00002951), het resultaat van de watertoets is in de vorm van het wateradvies opgenomen in bijlage 5. In het door het Wetterskip toegestuurde wateradvies is aangegeven waarmee rekening moet worden gehouden.

Advies: Het is op grond van de keur van het Wetterskip niet toegestaan zonder watervergunning neerslag versneld tot afvoer te laten komen indien daarbij meer dan 1500 m2 onverharde grond in landelijk gebied wordt bebouwd of verhard. Er geldt een vrijstelling van de vergunningsplicht wanneer wordt voldaan aan het compensatieadvies genoemd in het wateradvies. De meest voorkomende manier van compenseren is het graven van extra oppervlaktewater. Bij het graven van extra oppervlaktewater hanteert het Wetterskip bij afwatering op de Friese Boezem een compensatienorm van 5%.

Voor het dempen van oppervlaktewater is het beleid van Wetterskip Fryslân dat dit voor 100% gecompenseerd moet worden in hetzelfde peilgebied.

Reactie: Door ruimtelijke ontwikkelingen wordt een verhard oppervlak gerealiseerd van bijna 3.200 m2. In de huidige situatie ligt er al circa 2.800 m2 aan verharding. Per saldo is sprake van een toename van 400 m2. Er is dus sprake van een toename van de hoeveelheid verharding als gevolg waarvan extra hemelwater versneld naar het oppervlaktewater wordt afgevoerd. Omdat het aantal vierkante meters verharding met minder dan 1.500 m2 toeneemt ten opzichte van de bestaande bebouwing, geldt de vergunningsplicht niet.

Er is geen sprake is van het dempen van water, waardoor ook hiervoor geen compensatie hoeft te worden gerealiseerd.

Los van het ontbreken van de verplichting om watercompensatie te realiseren, is het goed om vast te stellen dat ten zuiden van het plangebied recent veel nieuw oppervlaktewater is gerealiseerd. In het kader van de Fase II-plannen van Waterpark De Driesprong is 5.271 m2 aan extra water gerealiseerd terwijl er sprake was van een compensatieplicht van 340 m2. Als gevolg hiervan is reeds in ruime mate gecompenseerd.

Werkzaamheden op en vlakbij een waterkering

Advies: Uit de legger van het Wetterskip Fryslân blijkt dat het gebied ‘voor de boezem’ ligt en dat de Lemsterweg als regionale kering dienst doet. Het terrein zelf heeft geen waterkerende functie. Zonder vergunning zijn werkzaamheden in, op en rondom de waterkering niet toegestaan. Als er toch werkzaamheden moeten plaatsvinden dient hiervoor een watervergunning te worden aangevraagd. Ook als het gaat om tijdelijke werkzaamheden.

Reactie: De benodigde watervergunning zal worden aangevraagd voordat met de werkzaamheden wordt gestart. Het ligt in de rede om te verwachten dat de vergunning kan worden verleend, omdat het plan niet van invloed is op de waterkerende functie van de Lemsterweg.

Resultaat van overleg ex artikel 3.1.1

In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 heeft het Wetterskip aanvullend de opmerking gemaakt dat het plangebied zich binnen de beheergrens van provinciaal vaarwater bevindt. Hiervoor dient een ontheffing aangevraagd te worden.

Reactie: Voorafgaand aan de uitvoering van dit bestemmingsplan zal de ontheffing van de Vaarwegenverordening Fryslân bij de provincie worden aangevraagd. Gezien de aard van het plan ligt het in de rede om te verwachten dat deze ontheffing kan worden verleend.

Conclusie

Het aspect water staat uitvoering van het planvoornemen niet in de weg.

4.7 Hinder van bedrijven

Wet- en regelgeving

Bedrijven of andere milieubelastende bedrijvigheid in de directe omgeving van woningen of andere milieugevoelige gebieden kunnen daar (milieu)hinder vanwege geur, stof, geluid, gevaar en dergelijke veroorzaken. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, zoals dat uitgangspunt is van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), is het waarborgen van voldoende afstand tussen bedrijven en woningen noodzakelijk. Er dient te worden aangetoond dat het planvoornemen geen belemmering vormt voor nabijgelegen functies.

Om te bepalen of aan dat criterium kan worden voldaan heeft de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) uitgegeven. Daarin zijn richtafstanden opgenomen per bedrijfscategorie. Wanneer de afstand tussen een bedrijf en een gevoelig object groter of gelijk is aan de richtafstand die bij de betreffende bedrijfscategorie hoort, is dat een goede aanwijzing dat er geen sprake is van onevenredige bedrijfshinder. De publicatie van de VNG is niet bindend maar is enkel een hulpmiddel. De genoemde maten zijn richtinggevend, maar met een goede motivering kan en mag hiervan worden afgeweken. Per bedrijfstype zijn voor elk van de aspecten geur, stof, geluid en gevaar de minimale afstanden aangegeven die in de meeste gevallen kunnen worden aangehouden tussen een bedrijf en woningen om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden.

4.7.1 Afweging

De winterstallingsloods zelf is geen milieugevoelig object. Inrichtingen zoals een jachthaven met bijbehorende voorzieningen zoals een winterstallingsloods hebben wel een milieuzone. Voor dergelijke inrichtingen geldt een adviesafstand ten opzichte van milieugevoelige functies van 50 meter. De dichtstbijzijnde woonbestemming op 55 meter van het plangebied.

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

5.1 Inleiding

Het beleid en de planuitgangspunten, zoals verwoord in de vorige hoofdstukken, hebben in de regels van dit bestemmingsplan hun juridische vertaling gekregen in de vorm van bestemmingen. Deze paragraaf bespreekt de juridische vormgeving van het bestemmingsplan. De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bevat de regeling voor de opzet en de inhoud van een ruimtelijk plan. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is deze regeling verder uitgewerkt. Het bestemmingsplan bestaat uit:

  • een verbeelding van het plangebied, zowel analoog (bestaande uit een kaartblad, schaal 1:1.000 met bijbehorende legenda en verklaring) als digitaal, waarin alle bestemmingen van de gronden worden aangewezen;
  • de regels waarin de bestemmingen worden beschreven en waarbij per bestemming het doel wordt of de doeleinden worden genoemd.

Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro is het verplicht om een bestemmingsplan te vergezellen van een toelichting. Deze toelichting geeft aan welke gedachte aan het plan ten grondslag ligt en wat de uitkomsten van verrichtte onderzoeken zijn. Hiermee voldoet het bestemmingsplan aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wro en het Bro. Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden.

Het bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting wordt langs elektronische weg vastgelegd en ook in die vorm vastgesteld, tegelijk met een analoge versie van het bestemmingsplan. Als de digitale en analoge versie tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale versie leidend. Hieronder worden de aanwezige planregels puntsgewijs besproken.

5.2 Bestemmingsplanregels

In het navolgende wordt de algemeen gehanteerde opbouw van de regels toegelicht. Deze ziet er als volgt uit:

De tekst hieronder bespreekt deze hoofdstukken puntsgewijs. Voor de regels is - waar mogelijk - aansluiting gezocht bij het huidige bestemmingsplan 'Dorpskernen 2016' (vastgesteld op 13 april 2017).

5.2.1 Inleidende regels

Dit onderdeel bestaat uit de begrippen (Artikel 1) en de wijze van meten (Artikel 2). Deze artikelen geven aan wat in de regels onder bepaalde begrippen moet worden verstaan en hoe moet worden gemeten bij de toepassing van de bouwregels of sommige gebruiksregels van het plan. Dit is alleen het geval wanneer begrippen niet op voorhand voor een eenduidige uitleg, in overeenstemming met normaal spraakgebruik, vatbaar zijn. Alle begrippen zijn in alfabetische volgorde opgenomen, met uitzondering van de eerste begrippen 'plan' en 'bestemmingsplan'.

5.2.2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de bestemmingen. Het plan kent de volgende bestemming:

Recreatie - Voorzieningen

De bestemming 'Recreatie - Voorzieningen' is bestemd voor een botenstalling en de onderhoud van boten. Daaraan ondergeschikt zijn ook voet- en fietspaden, tuinen, erven, binnenterreinen, op-en inritten, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, waterlopen, waterpartijen, waterhuishoudkundige voorzieningen en gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen toegestaan. In de regels zijn bouwregels opgenomen voor gebouwen ten behoeve van recreatieve voorzieningen en bouwwerken. Binnen deze bestemming is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor de realisatie van de landschappelijke inpassing, bijgevoegd bij de deze toelichting en de regels.

5.2.3 Algemene regels

In hoofdstuk 3 van de regels zijn de algemene regels opgenomen. Deze worden hieronder kort toegelicht.

Anti-dubbeltelregel

Het doel van de anti-dubbeltelregel (Artikel 4) is om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. Kort gezegd, komt het erop neer, dat grond die één keer in beschouwing is genomen voor het toestaan van gebouwen, niet een tweede maal mag meetellen voor de toelaatbaarheid van andere gebouwen, als die grond inmiddels tot een ander bouwperceel is gaan behoren.

Algemene bouwregels

In de algemene bouwregels (Artikel 5) worden regels gesteld omtrent het onder voorwaarden afwijken van de bouwregels.


Algemene gebruiksregels

In de algemene gebruiksregels (Artikel 6) is aangegeven welke specifieke vormen van gebruik in elk geval strijdig zijn met de bestemmingen en welke specifieke vormen van gebruik niet strijdig zijn.

Algemene afwijkingsregels

In de algemene afwijkingsregels (Artikel 7) is een aantal bepalingen opgenomen die het mogelijk maken om het plan op ondergeschikte punten aan te passen. Omdat dit zich niet beperkt tot één bestemming, maar bij diverse bestemmingen gewenst of noodzakelijk kan blijken, zijn deze regels in beginsel op alle bestemmingen van toepassing.

Het verlenen van een omgevingsvergunning met afwijking mag geen automatisme zijn. Het verlenen van de vergunning wordt zorgvuldig afgewogen en gemotiveerd.

5.2.4 Overgangs- en slotregels

In dit hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. Voor de redactie van het overgangsrecht geldt het Bro. Dit besluit schrijft dwingend voor hoe het overgangsrecht moet luiden.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld naar aanleiding van een verzoek van de initiatiefnemer. De kosten voor het verrichten van de noodzakelijke onderzoeken ten behoeve van de planvorming vanwege dit wijzigingsplan worden door de initiatiefnemer gedragen. Dit geldt eveneens voor de gebruikelijke kosten voor de ambtelijke planbegeleiding.


Door het opstellen van dit nieuwe bestemmingsplan voor de betreffende gronden is er de kans dat door eigenaren van gronden in de directe omgeving van het plangebied bij de gemeente op grond van artikel 6.1 Wro een verzoek tot tegemoetkoming in planschade wordt ingediend. Diegenen die schade lijden door de bestemmingsplanherziening, omdat hun onroerend goed in waarde vermindert, kunnen de schade verhalen (voor zover deze redelijkerwijs niet voor de aanvrager behoort te blijven) wanneer dit boven de 2% van de waarde van het onroerend goed uitkomt.


Het kostenverhaal, evenals de afwenteling van de planschade, wordt gedragen door de initiatiefnemer. Op basis van deze overweging moet het planvoornemen van dit bestemmingsplan economisch uitvoerbaar worden geacht.

Een exploitatieplan op grond van de Grondexploitatiewet is niet noodzakelijk, omdat tussen de gemeente en de intiatiefnemer een anterieure overeenkomst wordt gesloten. Voorgaande betekent dat dit bestemmingsplan niet door onvoldoende economische uitvoerbaarheid wordt belemmerd.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Omgevingsproces

Het planvoornemen is door de initiatiefnemer persoonlijk besproken met alle aanwonenden. De reacties waren divers, maar er is begrip voor de noodzaak. Daarnaast wordt de toegankelijkheid voor de noordwestelijk gelegen belendingen ( recreatie chalets) aanzienlijk verbeterd.

Wettelijk vooroverleg

Het voorontwerp bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk vooroverleg opgestuurd naar Wetterskip Fryslân en de Provinsje Fryslân.

  • De reactie van Wetterskip Fryslân is als bijlage 8 bij deze toelichting. De reactie is in paragraaf 4.6 verwerkt.

Ter inzage legging voorontwerp/ontwerp bestemmingsplan

Het plan wordt voor een periode van zes weken ter inzage gelegd. Met het ter visie leggen van het ontwerpplan stelt de gemeente een ieder in de gelegenheid om kennis te kunnen nemen van, alsmede te reageren op de inhoud van het planvoornemen. Geacht wordt dat het plan maatschappelijk uitvoerbaar is.