direct naar inhoud van Regels
Plan: Bestemmingsplan Nieuwe Dijk 12
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0093.BPNwDIJK12-VG01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het Bestemmingsplan Nieuwe Dijk 12 met identificatienummer NL.IMRO.0093.BPNwDIJK12-VG01 van de gemeente Terschelling;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.6 bebouwingsbeeld:

ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten gebruiksvormen, dient gestreefd te worden naar het in stand houden c.q tot stand brengen van een, in stedenbouwkundig opzicht, samenhangend bebouwingsbeeld;

1.7 bedrijfsgebouw:

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.8 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.9 beperkt kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;

1.10 bestaand:

het vergunde gebruik en/of de vergunde bebouwing aanwezig op het tijdstip van het van kracht worden van dit bestemmingsplan;

1.11 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.12 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.13 bewoning:

de huisvesting van een persoon (en diens/haar gezin of een daarmee gelijk te stellen groep personen): recreatieve bewoning: de bewoning die plaatsvindt in het kader van de weekend- en/of verblijfsrecreatie; permanente bewoning: het gebruiken van woonruimte als vaste woonplaats;

1.14 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.15 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.16 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.17 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.18 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid waarop ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.19 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.20 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.21 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.22 geluidzoneringsplichtige inrichting:

een inrichting waarvoor ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld;

1.23 infrastructurele voorzieningen:

voorzieningen zoals wegen, paden, parkeerplaatsen en bijbehorende kunstwerken en bebording;

1.24 kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden;

1.25 landschappelijke inpassing:

ten aanzien van de situering, hoogte, vormgeving van bouwwerken, dient rekening te worden gehouden met het instandhouden c.q. tot stand brengen van een landschappelijke aanvaardbare situatie;

1.26 milieusituatie:

ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met de milieuaspecten zoals hinder voor omwonenden en een verkeersaantrekkende werking. In het bijzonder dient bij de situering en omvang van milieubelastende functies erop te worden gelet dat de uitbreiding of nieuwvesting van milieugevoelige functies zo weinig mogelijk wordt beperkt;

1.27 normaal onderhoud:

het onderhoud dat, gelet op de bestemming, regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren;

1.28 nutsvoorzieningen:

voorzieningen (zoals gas, water, elektriciteit, riolering, internet en telefoon) die door nutsbedrijven of overheden geleverd worden;

1.29 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder wanden dan wel met ten hoogste één wand, al dan niet permanent;

1.30 peil:

voor een bouwwerk op een perceel waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter hoogte van de hoofdingang;

in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte maaiveld;

1.31 perifere detailhandel:

detailhandel volgens een formule die vanwege de aard en/of omvang van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig heeft voor de uitstalling, zoals de verkoop van auto’s, boten, caravans, tuinartikelen, bouwmaterialen, keukens en sanitair, alsmede woninginrichtingsartikelen, waaronder meubelen;

1.32 productiegebonden detailhandel:

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, geteeld, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;

1.33 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.34 risicovolle inrichting:

een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;

1.35 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.36 verkeersveiligheid

ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met het instandhouden c.q. tot stand brengen van een verkeersveilige situatie;

1.37 woning

een gebouw, uitsluitend bedoeld voor niet-recreatieve bewoning of een uitsluitend voor niet-recreatieve bewoning bedoeld gedeelte van een gebouw.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

 

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

 

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

 

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

 

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

 

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk. Bouwonderdelen zoals goten, dakoverstekken en in dakoverstekken geïntegreerde goten en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen met een minimale oversteek van 75 cm worden in de oppervlakte meegerekend;

2.7 de vloeroppervlakte van een beroeps- en/of bedrijfsactiviteit:

de gebruiksoppervlakte overeenkomstig NEN 2580.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijventerrein

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Bedrijventerrein’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijfsgebouwen en overkappingen ten behoeve van: bedrijven in de milieucategorieën 1 t/m 3.2 als opgenomen in Bijlage 1 bij deze regels behorende ‘Staat van Bedrijven’, alsook voor;
  • b. bedrijfsgebouwen en overkappingen ten behoeve van productiegebonden detailhandel, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf – productiegebonden detailhandel";
  • c. wegen en paden;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. water,

 

met de daarbij behorende:

  • g. tuinen, erven en terreinen;
  • h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

Voor het gebruik van de gronden ten behoeve van het geplaatst houden van zeecontainers zijn de voorwaarden zoals opgenomen in bijlage 2 behorende bij deze regels van toepassing.

 

Risicovolle inrichtingen, geluidzoneringsplichtige inrichtingen, groothandels en vuurwerkbedrijven zijn niet in de bestemming begrepen.

3.2 Bouwregels
  • a. Voor het bouwen van bouwwerken ten behoeve van de in lid 3.1 genoemde functies gelden de volgende regels:
    • 1. het gezamenlijke bebouwingspercentage van bedrijfsgebouwen per bestemmingsvlak mag niet meer bedragen dan het aangegeven percentage ter plaatse van de aanduiding "maximum bebouwingspercentage (%)";
    • 2. per bestemmingsvlak mogen uitsluitend bouwwerken ten behoeve van 1 bedrijf worden gebouwd, met uitzondering van bedrijfsverzamelgebouwen;
    • 3. een omgevingsvergunning voor het bouwen van bedrijfsgebouwen en overkappingen wordt slechts verleend indien middels het stellen van voorschriften is gegarandeerd dat parkeervoorzieningen worden gerealiseerd en in stand gehouden met een gezamenlijke omvang van ten minste 21 parkeerplekken;
    • 4. de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen en/of overkappingen zal niet meer bedragen dan de aangegeven hoogte ter plaatse van de aanduiding "maximum bouwhoogte (m)", met dien verstande dat de bouwhoogte van overkappingen ten minste 0,50 m minder zal bedragen dan de bouwhoogte van het bijbehorende bedrijfsgebouw;
    • 5. bedrijfsgebouwen en overkappingen zullen op niet minder dan 10 m van de naar de weg gekeerde perceelsgrens worden gebouwd dan wel:
      • in de ter plaatse van de aanduiding "gevellijn" aangegeven lijn;
      • dan wel op de bestaande afstand indien deze minder bedraagt;
    • 6. bedrijfsgebouwen en overkappingen zullen op niet minder dan 7,5 m van de zijdelinge perceelsgrens worden gebouwd, dan wel in de ter plaatse van de aanduiding "gevellijn" aangegeven lijn;
    • 7. de afstand tussen bedrijfsgebouwen en de daarbij behorende overkappingen onderling zal niet minder dan 15 m bedragen;
    • 8. er zijn geen bedrijfswoningen toegestaan.
  • b. Voor het plaatsen van zeecontainers zijn de voorwaarden zoals opgenomen in Bijlage 2 behorende bij deze regels van toepassing.
  • c. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 1,00 m bedragen met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van de bedrijfsgebouwen ten hoogste 2,00 m zal bedragen;
    • 2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 5,00 m bedragen.

3.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van

  • a. het bepaalde in lid 3.2, sub a, onder 1 en toestaan dat de gronden worden bebouwd tot een bebouwingspercentage van niet meer dan 80% per bestemmingsvlak;
  • b. het bepaalde in lid 3.2, sub a, onder 7 en toestaan dat de afstand tussen bedrijfsgebouwen en de daarbij behorende overkappingen onderling wordt verkleind tot 5 m;
  • c. het bepaalde in lid 3.2, sub a, onder 6 en toestaan dat de de afstand tussen bedrijfsgebouwen en overkappingen tot de zijdelingse perceelsgrens wordt verkleind tot 5 m.

 

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 3.3 onder a, b, en/of c kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • het straat- en bebouwingsbeeld,
  • de landschappelijke waarden
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • brandveiligheid;
  • milieusituatie;
  • verkeerssituatie.

3.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijven die niet zijn benoemd in lid 3.1 dan wel niet zijn vergund met een milieucategorie niet hoger dan milieucategorie 3.2;
  • b. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor recreatieve doeleinden;
  • c. het gebruik van gronden en bouwwerken voor bewoning;
  • d. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor detailhandel, met uitzondering van het gebruik zoals genoemd in lid 3.1;
  • e. het gebruik van gronden die vóór de naar de weg gekeerde gevel(s) van bedrijfsgebouwen liggen ten behoeve van bedrijfsmatige opslag.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 3.1 en lid 3.4 onder a en toestaan dat tevens bedrijven in categorie 4.2 worden gevestigd, mits die naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven uit categorie 3.1 en 3.2 van de bij deze regels behorende Bijlage 1 Staat van Bedrijven’ en geen sprake is van een geluidzoneringsplichtige inrichting;
  • b. lid 3.1 en lid 3.4 onder d en toestaan dat gronden en bouwwerken worden gebruikt ten behoeve van de uitoefening van productiegebonden detailhandel, met uitzondering van detailhandel in voedings- en genotsmiddelen;
  • c. lid 3.1 en lid 3.4 onder d en toestaan dat gronden en bouwwerken worden gebruikt ten behoeve van de uitoefening van perifere detailhandel, met dien verstande dat:
    • 1. de bedrijfsvloeroppervlakte per perifere detailhandel ten hoogste 4000 m² zal bedragen;
    • 2. het de vestiging van lokale bedrijven betreft;
    • 3. de vestiging in of nabij een winkelconcentratiegebied redelijkerwijs niet mogelijk is;
    • 4. de vestiging op het bedrijventerrein niet leidt tot een uitholling van de verzorgende functie van het centrum van de dorpen op Terschelling;
    • 5. deze vestigingen qua aard en omvang passend zijn op het bedrijventerrein Nieuwedijk te Terschelling.
  • d. lid 3.1 en lid 3.4 onder d en toestaan dat gronden en bouwwerken worden gebruikt ten behoeve van de uitoefening van een groothandel, met dien verstande dat de bedrijfsvloeroppervlakte per groothandel ten hoogste 4000 m² zal bedragen.

Artikel 4 Leiding - Riool

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Leiding – Riool’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een rioolleiding.

4.2 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. anders dan in de enkelbestemming is bepaald, zullen op de in lid 4.1 bedoelde gronden geen bouwwerken voor de basisbestemming worden gebouwd, maar alleen bouwwerken voor de dubbelbestemming ‘Leiding – Riool’;
  • b. er zullen geen gebouwen worden gebouwd;
  • c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 2 meter zijn.

4.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van lid 4.2 en toestaan dat in de enkelbestemming genoemde gebouwen en andere bouwwerken toch mogen worden gebouwd, mits:

  • a. er geen schade wordt toegebracht aan de rioolleiding en het functioneren daarvan niet nadelig wordt beïnvloed;
  • b. hierover advies is gevraagd van de rioolleidingbeheerder.

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden om op de gronden, bedoeld in lid 4.1, zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag of anders dan in deze vergunning is vastgelegd, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
    • 1. het planten van diepwortelende en/of hoogopgaande beplanting, waaronder rietbeplanting;
    • 2. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding en ophoging;
    • 3. het verrichten van grondroeractiviteiten, bijvoorbeeld het aanbrengen van rioleringen, kabels, leidingen en drainage, anders dan normaal spit- en ploegwerk;
    • 4. het diepploegen;
    • 5. het permanent opslaan van goederen, waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
    • 6. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen;
    • 7. het planten van beplantingen of bomen;
    • 8. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op een andere manier ingraven of indrijven van voorwerpen;
    • 9. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
    • 10. het aanbrengen van gesloten oppervlakteverhardingen.

  • b. Lid 4.4, sub a geldt niet voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden die:
    • 1. plaatsvinden in het kader van het normale onderhoud of het beheer van de rioolleiding of die nodig zijn voor het in stand houden van de leiding;
    • 2. al in uitvoering waren op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan.

  • c. Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 4.4, sub a kan alleen worden verleend als:
    • 1. geen schade ontstaat aan de rioolleiding en/of het doelmatige functioneren van de rioolleiding niet in gevaar wordt gebracht;
    • 2. de veiligheid niet in gevaar wordt gebracht;
    • 3. hierover advies is gevraagd van de rioolleidingbeheerder.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene gebruiksregels

6.1 Algemene gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden en bouwwerken voor culturele voorstellingen en/of evenementen.

6.2 Afwijken van de gebruiksregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  • a. het bepaalde in lid 6.1, en worden toegestaan dat gronden en bouwwerken worden gebruikt voor culturele voorstellingen en/of evenementen, mits:
    • 1. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor culturele voorstellingen en/of evenementen niet langer duurt dan ten hoogste zes weken per jaar in die zin dat de weken en dagen van deze periode niet aaneengesloten hoeven te zijn;
    • 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de verkeersveiligheid, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

Artikel 7 Algemene aanduidingsregels

7.1 milieuzone - geurzone
7.1.1 Bouwregels

Voor het bouwen van gebouwen geldt de volgende regel:

  • een op grond van de daar voorkomende bestemmingen toelaatbaar geurgevoelig object, of de uitbreiding daarvan, mag slechts worden gebouwd indien de geurbelasting vanwege de rioolwaterzuivering van de geurgevoelige objecten niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende grenswaarden.

7.1.2 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze gebiedsaanduiding, wordt in ieder geval gerekend:

  • het gebruik van niet-geurgevoelige objecten als geurgevoelig object.

7.2 vrijwaringszone - dijk
7.2.1 Aanduidingsomschrijving

De gronden ter plaatse van de aanduiding “vrijwaringszone – dijk” zijn, naast de andere op de verbeelding voor die gronden aangewezen bestemming (enkelbestemming), tevens bestemd voor de bescherming, ophoging, verbreding en verbetering van het doelmatig en veilig functioneren van de nabijgelegen waterkering met de daar bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

7.2.2 Bouwregels
  • a. In afwijking van het bepaalde bij de andere aangewezen bestemmingen zullen op of in deze gronden geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, anders dan ten behoeve van de “vrijwaringszone – dijk”.
  • b. Ten behoeve van de “vrijwaringszone – dijk” zullen geen gebouwen worden gebouwd.
  • c. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de “vrijwaringszone – dijk” geldt de volgende regel:
      • de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 2,00 m bedragen.

7.2.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 7.2.2 en toestaan dat de in de basisbestemming genoemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:

  • a. vooraf advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de waterkering;
  • b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bescherming, ophoging, verbreding en verbetering van het doelmatig en veilig functioneren van de nabijgelegen waterkering.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages, met uitzondering van de oppervlaktematen, tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages, mits:

  • de afwijking om bouwtechnische redenen en/of redenen van doelmatigheid noodzakelijk en aantoonbaar is.

Artikel 9 Overige regels

9.1 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van de milieusituatie, de landschappelijke waarden, de natuurlijke waarden, de cultuurhistorische waarden, de archeologische waarden, het bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, zodanig dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de genoemde criteria.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sublid a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in sublid a met maximaal 10%.
  • c. Het bepaalde in sublid a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

10.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Sublid a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

"Regels van het Bestemmingsplan Nieuwe Dijk 12"

Behorend bij het besluit van 20 juni 2017.