direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Middelgeast - Nijewei Boornbergum
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0090.BW2019DPW011-0401

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het plan Middelgeast - Boornbergum is een wijk met aantrekkelijke combinatie van woningbouw, landschapsontwikkeling en recreatie. Ten opzichte van het oorspronkelijke plan uit 2005 zijn in de loop van de tijd delen uit het plan gewijzigd door invloeden vanuit de markt en veranderingen in de woonbehoefte. De derde fase is nagenoeg verkocht, in aanbouw of in vergunningstadium. Alleen een strook langs de Nijewei is nog niet in de verkoop. Het voornemen is hiertoe te gaan besluiten.

De voorgevelrooilijn voor de beoogde woningen is in het geldende bestemmingpslan (Middelgeast Boornbergum) niet goed gesitueerd. Deze voorgevelrooilijn moet meer naar achteren geplaatst worden zodat de nieuw te bouwen woningen beter op de rest van de bebouwing aansluiten. Het bouwvlak wordt dan verkleind. Dit kan door middel van een wijzigingsbevoegdheid. Om de wijzigingsbevoegdheid te kunnen toepassen is een wijzigingsplan nodig. Het voorliggende plan voorziet hier in. Het wijzigingsplan is nodig ter voorbereiding op de kavelverkoop aan de Nijewei (fase 3).

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Landschappelijk ligt het plangebied op de overgangen van zandgrond in het oosten naar (klei-op-)veengronden in het westen. De kern Boornbergum is ontstaan op de hoger gelegen zandgronden. Bebouwing ontstond hier op zandruggen in lintvorminge patronen. Vanouds zijn deze delen dichter beplant, met bosjes en singels. Nog steeds kenmerkt het gebied zich door een halfopen karakter met perceelsbeplantingen in de vorm van elzensingels die de opstrekkende verkaveling accentueren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BW2019DPW011-0401_0001.jpg"

Figuur 1. Ligging plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BW2019DPW011-0401_0002.jpg"

Figuur 2. Begrenzing van het plangebied

1.3 Afwijken van het geldende bestemmingsplan

Het geldende bestemmingplan 'Middelgeast Boornbergum' (vastgesteld 29-09-2015) maakt het middels een wijzigingsbevoegdheid mogelijk dat de oppervlakte van een bouwvlak wordt vergroot, dan wel de ligging van een bouwvlak wordt gewijzigd. Met het voorliggende wijzigingsplan wordt (de ligging van) het bouwvlak aangepast, in die zin dat de voorgevelrooilijn naar achteren wordt geplaatst, waarmee het bouwvlak iets kleiner wordt dan in de oorspronkelijke situatie het geval is.

De wijzigingsbevoegdheid kan alleen worden verleend als hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • 2. de milieusituatie;
  • 3. de woonsituatie;
  • 4. de landschappelijke waarden;
  • 5. de archeologische waarden;
  • 6. de natuurwaarden;
  • 7. de verkeersveiligheid;
  • 8. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

De toetsing aan deze wijzigingscriteria is verwerkt in de tekst van de toelichting van dit wijzigingsplan. Zoals uit dit wijzigingsplan zal blijken kan aan alle wijzigingscriteria worden voldaan en kan de wijziging uitvoerbaar geacht worden.

1.4 Leeswijzer

Dit wijzigingsplan bestaat uit zes hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk komt in hoofdstuk 2 het planvoornemen kort aan de orde. De daarop volgende hoofdstukken behandelen het van toepassing zijnde beleidskader (hoofdstuk 3) en geven de onderbouwing van de uitvoerbaarheid wat betreft milieukundige en planologische randvoorwaarden (hoofdstuk 4). Hoofdstuk 5 bevat de juridische vormgeving en hoofdstuk 6 gaat ten slotte in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

In dit gebied is aan de noordzijde van het dorp Boornbergum de uitbreiding Middelgeast gerealiseerd in de afgelopen jaren. De omgeving van het plangebied bestaat uit een waterrijk gebied met geleidelijke overgangen naar land. De uitbreiding Middelgeast kent een verdunning van bebouwing naarmate het gebied meer waterrijk wordt in het noorden. De voornaamste functie van het plangebied en de nabije omgeving is wonen.

In de huidige situatie zijn de toekomstige bouwpercelen nog onbebouwd en maken ze als grasland onderdeel uit van de nieuwbouwwijk Middelgeast in het dorp Boornbergum. Binnen de huidige bestemming is het mogelijk 10 vrijstaande woningen te bouwen. Navolgende figuur geeft de huidige situatie weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BW2019DPW011-0401_0003.jpg"

Figuur 3. Huidige situatie plangebied

2.2 Toekomstige situatie

In de toekomstige situatie is en blijft het mogelijk het plangebied te bebouwen met maximaal 10 vrijstaande woningen (in particuliere ontwikkeling). De bestemming blijft 'Woongebied', met dezelfde maatvoering als in het geldende bestemmingsplan.

De kavels hebben een diepte van ongeveer 38 m; de bouwstrook (bouwvlak) is circa 196 m lang. Bij 10 kavels is de gemiddelde kavelbreedte 19 m.

Verlengde lint
Ten opzichte van het geldende bestemmingplan wordt alleen het bouwvlak gewijzigd, waardoor de voorgevelrooilijn iets wordt teruggebracht (op minstens 8 m van de Nijewei). Op die manier liggen de woningen in dit deelgebied in het verlengde van de lintbebouwing aan de Nijewei. Dit zorgt voor een logische doorzetting van het straat- en bebouwingsbeeld en geeft een dorps karakter aan het bebouwingsbeeld. Dit geeft bovendien meer ruimte om het parkeren op het eigen erf goed te kunnen oplossen.

De intentie voor dit plangebied is om aan te sluiten bij de historische gegroeide situatie aan de Nijewei. Er wordt gestreefd naar samenhang tussen de woningen in de schaal en uitstraling, waarbinnen individuele keuzevrijheid blijft bestaan.

Beeldkwaliteit en gebiedsgerichte criteria
Een aantal onderdelen uit de beeldcriteria (d.d. 2005) kunnen vervallen c.q. worden gewijzigd. Enkele daarvan hebben een dwangmatigheid die anno nu niet meer passend is. In Bijlage 1 staan de aangepaste gebiedsgerichte criteria.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Ladder duurzame verstedelijking

Overheden dienen op grond van het Besluit ruimtelijke ordening nieuwe stedelijke ontwikkeling standaard te motiveren op basis van de per 1 juli 2017 herziene Ladder duurzame verstedelijking. Op grond van de Ladder dient de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving te bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling, en indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Ten behoeve van het bestemmingsplan Middelgeast - Boornbergum is deze motivering reeds gegeven. Het aantal woningen en het type woningen dat mogelijk wordt gemaakt is niet veranderd. De laddertoets hoeft dan ook niet opnieuw uitgevoerd te worden.

3.1.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de “Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte” (SVIR) van kracht geworden. Dit betreft een nieuw, integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt:

  • vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijk economische structuur van Nederland;
  • verbeteren van de bereikbaarheid;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Het Rijk zet in op topsectoren zoals logistiek, water, hightech, creatieve industrie, chemie en voedsel en tuinbouw, waar de kracht van Nederland ligt ten opzichte van internationale concurrenten. De bereikbaarheid en mobiliteit van personen en goederen is daarbij van groot belang. Ontwikkelingen in leefbaarheid en veiligheid hangen sterk samen met bevolkingsgroei en in krimp. De veranderende behoeften op het gebied van wonen en werken leggen daarbij een extra druk op een markt waar de totale vraag afneemt: kwaliteit gaat voor kwantiteit. De ambitie is dat in 2040 de woon-werklocaties in steden en dorpen aansluiten op de kwalitatieve vraag en dat locaties voor transformatie en herstructurering zoveel mogelijk worden benut.

Met bovengenoemde rijksdoelen zijn 13 nationale belangen aan de orde die in de SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio’s. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen; het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.

3.1.3 AmvB Ruimte (Besluit algemene regels ruimtelijke ordening)

De Wro biedt in artikel 4.3 de basis voor het stellen van algemene regels, op te nemen in een AMvB. Die regels richten zich primair op gemeenten, die het eerst verantwoordelijke overheidsniveau zijn voor de inhoud van bestemmingsplannen. In de AMvB Ruimte zijn nationale belangen, die juridische doorwerking vragen, gewaarborgd. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), de AMvB Ruimte, is op 30 december 2011 in werking getreden, met uitzondering van enkele onderdelen.

De AMvB ruimte staat niet in de weg aan het voorliggende wijzigingsplan. Voor het overige zijn, op grond van het Barro, geen nationale belangen gemoeid met het voorliggende wijzigingsplan.

3.1.4 Conclusie Rijksbeleid

Het plan is niet strijdig met rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Streekplan Fryslân 2007

Op 13 december 2006 is door Provinciale Staten het “Streekplan Fryslân 2007: 'Om de kwaliteit fan de romte' vastgesteld. Het streekplan geeft de visie van Provinciale Staten op het ruimtelijk beleid van de provincie weer. Het streekplan vormt de basis van het provinciale beleid voor de periode 2006 tot 2016.

Centraal in het streekplan staat het begrip ‘ruimtelijke kwaliteit’. Hiermee bedoelt de provincie dat in ruimtelijke plannen, in ontwerpen en in de uitvoering expliciet gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde worden toegevoegd aan de omgeving. Deze drie waarden waarborgen op de langere termijn een doelmatig gebruik en herkenbaarheid van de ruimte. Het betekent ook een ruimtelijke inrichting die bijdraagt aan duurzame ontwikkeling. De provincie wil deze doelstellingen koppelen aan een krachtige sociaaleconomische ontwikkeling in een leefbare omgeving.

Vanuit deze doelstellingen kiest de provincie voor concentratie van wonen, werken en voorzieningen in stedelijke bundelingsgebieden. Drachten is één van de stedelijke kernenen met een eigen bundelingsgebied. Het streekplan biedt voor de bundelingsgebieden ontwikkelingsruimte om de opgaven voor wonen, werken en voorzieningen te kunnen realiseren. Concentratie van woningbouw is hierbij het uitgangspunt. Ook Boornbergum valt binnen het bundelingsgebied van Drachten.

3.2.2 Verordening Romte Fryslân

Het Streekplan Fryslân uit 2007 heeft op basis van het overgangsrecht van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) de status van structuurvisie gekregen. Met de invoering van de Wro is de goedkeuringsbevoegdheid van bestemmingsplannen van de gemeente vervallen. De provincie heeft daarentegen wel de mogelijkheid gekregen om een provinciale verordening op te stellen. In 2010 heeft de Provincie Fryslân derhalve het initiatief genomen om te komen tot de Verordening Romte Fryslân. Deze is op 21 februari 2018 voor het laatst gewijzigd vastgesteld.

In de Verordening Romte Fryslân is aangegeven welke onderwerpen de provincie van provinciaal belang acht en op welke wijze de provinciale belangen moeten worden vertaald in gemeentelijke ruimtelijke plannen. Als daaraan niet wordt voldaan, zal de provincie een zienswijze indienen en eventueel een aanwijzing geven als onvoldoende aan die zienswijze tegemoet wordt gekomen. Het streekplanbeleid, zoals dat hiervoor is aangegeven, is in het kader van de verordening voorzien van concrete beleidsregels. Deze beleidsregels zijn betrokken bij het opstellen van dit bestemmingsplan.

Vrijwel het hele plangebied maakt deel uit van het stedelijk gebied zoals dat is bepaald op de kaarten die deel uitmaken van de verordening. Voorliggend voornemen is dan ook mogelijk binnen de regels van de Verordening.

3.2.3 Conclusie provinciaal beleid

Het plan is niet strijdig met het Streekplan Fryslân 2007 en de Verordening Romte Fryslân.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Actualisatie gemeentelijk woonbeleid en woningbouwprogramma 2016 t/m 2025

Betaalbaar, prettig en duurzaam wonen moet overal in de gemeente Smallingerland mogelijk zijn, ook in de dorpen. Het nieuwe Woningbouwprogramma 2018 - 2025 biedt meer mogelijkheden om flexibel in te spelen op nieuwe ontwikkelingen op de woningmarkt. Nieuwe woningen moeten inspelen op maatschappelijke en demografische ontwikkelingen. Elk plan wordt dan ook zorgvuldig afgewogen. Voorliggend planvoornemen is opgenomen in het gemeentelijk woonbeleid en woningbouwprogramma.

3.3.2 Gemeentelijk vervoersplan 2013

Het verkeer- en vervoerbeleid van de gemeente is vastgelegd in het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan (GVVP) van 2013. Doel van dit beleid is om:

  • de leefbaarheid en leefkwaliteit te vergroten en de menselijke maat terug te brengen in het verkeer;
  • de objectieve en subjectieve verkeersveiligheid te verbeteren;
  • een optimale bereikbaarheid te creëren en te garanderen voor zowel locaties als weggebruikers;
  • zorg te dragen voor een herkenbare inrichting van de verkeersstructuur, waardoor weggebruikers hun weg kunnen vinden en weten welk (verkeers)gedrag van hun verwacht wordt.

Voor het bereiken van deze doelstellingen worden de principes van Shared Space en Duurzaam Veilig gecombineerd toegepast: Shared Space waar kan, Duurzaam Veilig waar moet. De onderstaande principes worden, indien van toepassing, voor het onderhavige plan gehanteerd.

Wegenstructuur
Er wordt onderscheid gemaakt naar wegen die primair een verkeersfunctie hebben en wegen waar verblijven centraal staat. Op wegen uit deze laatste categorie is vaak ook sprake van meerdere functies, zoals spelen, groen, ontsluiten, wonen of werken. Afhankelijk van de mate van de verkeersfunctie zijn de wegen ingedeeld als stroomweg (pure verkeersfunctie), gebiedsontsluitingsweg (op wegvakken verkeersfunctie, op kruispunten uitwissel-/verblijfsfunctie) of erftoegangsweg (pure verblijfsfunctie).

In verblijfsgebieden (erftoegangswegen) wordt gewerkt volgens het Shared Space-principe, waarbij de inrichting bepaald wordt door het gehele perspectief van functies, omgeving en landschap. Bij gebiedsontsluitingswegen moeten de kansen voor Shared Space benut worden. De kruispunten, waar juist de uitwisseling van verkeer en functies plaatsvindt, vormen hierbij primair de potentieel kansrijke locaties. Bij stroomwegen worden de inrichtingsprincipes van Duurzaam Veilig gevolgd.

3.3.3 Parapluplan parkeernormen

De gemeente Smallingerland kiest ervoor om de CROW-normen door te vertalen in gemeentelijk parkeerbeleid, vastgesteld in de Parkeernormennota (2015). In de nota is een parkeerregeling opgenomen waarin is geregeld hoeveel en waar parkeerplaatsen beschikbaar moeten zijn. De nota gaat uit van het gemiddelde tussen het minimum en maximum kencijfer zoals opgenomen in de publicatie van het CROW (publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'). Voor koopwoningen vrijstaand hanteert de gemeene een parkeerkencijfer van 2,3 (dorpen en buitengebied, rest bebouwde kom). In paragraaf 4.6 wordt het parkeren in het plangebied nader uitgewerkt, hieruit blijkt dat voldaan kan worden aan de nieuwe parkeerbehoefte.

Het planvoornemen voldoet aan de te hanteren parkeernorm.

3.3.4 Duurzaam bouwen

Duurzaam bouwen is een belangrijk aspect waarmee de gemeente Smallingerland in den lande toonaangevend is. Speerpunten in dit duurzaam bouwenbeleid zijn het integraal waterbeheer en het toepassen van alternatieve energiebronnen. Naast deze fysieke tak van het duurzaam bouwen-beleid, kent de gemeente ook een sociale tak in de vorm van de kwaliteit van de leefomgeving. Aan deze sociale duurzaamheid wordt bijgedragen door onder andere het toepassen van een bepaalde variatie in de bebouwing, een differentiatie in functies, inbreiden in plaats van uitbreiden en een kwalitatief hoogwaardige inrichting van de openbare ruimte.

3.3.5 Bestemmingsplan Middelgeast - Boornbergum

In het geldende bestemmingsplan 'Middelgeast - Boornbergum' is het plangebied bestemd als 'Woongebied'.

Binnen de bestemming ‘Woongebied’ bestaat enige flexibiliteit. Binnen de bestemming zijn vrijstaande, halfvrijstaande en rijenwoningen toegestaan. Voor deze woningen zijn verschillende bouwmaten opgenomen, afhankelijk van de verschijningsvorm. Het aantal woningen dat per bouwvlak is toegestaan is op de verbeelding weergegeven.

In het voorliggende wijzigingsplan blijft de bestemming woongebied gehandhaafd. Het bouwvlak is iets anders vormgegeven (verschuiving van de voorgevelrooilijn). Het plan volgt de regels uit het moederplan.

3.3.6 Conclusie gemeentelijk beleid

Het plan kent geen strijdigheden met gemeentelijk beleid. Beleidsmatig zijn er geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 4 Planologische randvoorwaarden

Het bestemmingsplan 'Middelgeast - Boornbergum maakt het mogelijk om middels een wijzigingsbevoegdheid af te kunnen wijken van de bestemmingsregels. Daarom wordt in het navolgende hoofdstuk ingegaan op de planologische randvoorwaarden die van toepassing zijn.

4.1 Archeologie en cultuurhistorie

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

Voor het onderzoek naar erfgoed wordt uitgegaan van de Cultuurhistorische Kaart 2 (CHK2) van de Provinsje Fryslân, waar ook de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) deel van uit maakt. Op deze kaarten is informatie opgenomen over archeologische en cultuurhistorische waarden.

4.1.1 Archeologie

Op de FAMKE zijn voor het gemeentelijk grondgebied de bekende als wel de te verwachten archeologische waarden aangegeven. Daarbij worden voor het plangebied twee verschillende onderzoeksperioden onderscheiden, te weten:

  • steentijd-bronstijd: Het plangebied ligt op de FAMKE in een gebied waar bij ruimtelijke ingrepen voor de periode steentijd-bronstijd ‘onderzoek bij grote ingrepen’ en 'karterend onderzoek 3 (steentijd)' wordt geadviseerd. Op basis van eerder onderzoek is gebleken dat er zich geen archeologische resten uit deze periode in de bodem bevinden of dat de archeologische verwachting zeer laag is.
  • ijzertijd-middeleeuwen: Door de provincie worden bij ruimtelijke ingrepen voor de periode ijzertijd - middeleeuwen in het plangebied 'karterend onderzoek 3' geadviseerd (bij ingrepen groter dan 5000 m2).

De provincie beveelt aan om bij ingrepen van meer dan 5.000 m2 een historisch en karterend onderzoek te verrichten. De ingreep die met het plan mogelijk wordt gemaakt is kleiner dan 5.000 m2. Daarnaast is in 2002 reeds archeologisch onderzoek in het plangebied uitgevoerd. Hieruit zijn geen archeologische vindplaatsen naar voren gekomen. Hoewel dit onderzoek inmiddels gedateerd is, geeft dit wel aanleiding om te mogen verwachten dat de archeologische verwachtingswaarde laag is.

Conclusie
Gezien het voorgaande mag het plan wat betreft het aspect archeologie als uitvoerbaar worden geacht. In alle gevallen blijft voor het plangebied de archeologische meldingsplicht van kracht. Concreet houdt dit in dat wanneer bij eventuele graafwerkzaamheden vondsten worden aangetroffen waarvan de vinder redelijkerwijs moet kunnen weten dat het archeologie betreft, dit gemeld moet worden bij het bevoegd gezag, te weten de Minister.

4.1.2 Cultuurhistorie

Ten opzichte van het moederplan zijn er geen ontwikkelingen die cultuurhistorische waarden kunnen schaden. Op de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Fryslân worden geen specifieke waarden aangegeven in het plangebied. Daarnaast komen in het plangebied geen monumenten of beschermde dorpsgezichten voor.

Vanuit het oogpunt van cultuurhistorie mag het plan uitvoerbaar worden geacht.

4.2 Bodem

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in de toelichting op een bestemmingsplan inzicht moet worden verkregen over de uitvoerbaarheid van het plan. Dit betekent dat er onder andere inzicht moet worden verkregen in de noodzakelijke financiële investering van een (mogelijk noodzakelijke) bodemsanering. Een onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is een onderdeel van de onderzoeksverplichting van het college van burgemeester en wethouders en de gemeenteraad bij de voorbereiding van een bestemmingsplan.

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening moet voorkomen worden dat gronden waarvan bekend is dat de milieuhygiënische kwaliteit onvoldoende is, worden bestemd met een bestemming die daarvoor gevoelig is.

In het kader van het moederplan is in 2006 bodemonderzoek uitgevoerd. Uit dit onderzoek is gebleken dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik. Op 28 maart 2012 is de Nota bodembeheer voor de gemeente Smallingerland vastgesteld. De resultaten van het in 2006 uitgevoerde onderzoek zijn daar in meegewogen. Op basis van de Nota is de ondergrond van het plangebied beoordeeld als schoon (achtergrondwaarde). Het is mogelijk om bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning de Nota te gebruiken als bewijsmiddel voor de kwaliteit van de bodem.

Ook de bodeminformatiekaart van het Bodemloket is geraadpleegd. Hieruit blijkt dat in het plangebied geen historische gegevens aanwezig zijn van mogelijke vervuiling. Daarnaast is het in de huidige planologische situatie al mogelijk om woningen in het plangebied te realiseren.

Conclusie
Vanuit het oogpunt van de kwaliteit van de bodem mag het wijzigingsplan uitvoerbaar worden geacht.

4.3 Ecologie

Wettelijk kader
Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) van kracht. In deze wet is zowel de bescherming van de flora- en faunasoorten vastgelegd, alsook de bescherming van specifieke natuurgebieden (Natura 2000-gebieden). De Wnb vervangt onder andere de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998, waarin voorheen respectievelijk de soortenbescherming en de gebiedsbescherming was geregeld. Naast de Wet natuurbescherming zijn ook de provinciale structuurvisie en verordening relevant voor de gebiedsbescherming. Hierin is onder meer het behoud en de ontwikkeling van het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen EHS) geregeld.

Toetsing
Om de uitvoerbaarheid van het plan te toetsen, is een inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd. Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. Naast het raadplegen van bronnen is het plangebied ten behoeve van de inventarisatie op 4 december 2019 bezocht door een ecoloog van BügelHajema Adviseurs. De rapportage van het onderzoek is als bijlage bij de toelichting gevoegd (Bijlage 2).

SOORTBESCHERMING
Door het ontbreken van bomen en bebouwing kunnen negatieve effecten op vleermuisverblijfsplaatsen uitgesloten worden. Ook voor andere soorten zijn geen negatieve effecten te verwachten. Om vernietiging van in gebruik zijnde nestplaatsen van vogels te voorkomen, dient bij de planning en uitvoering van de werkzaamheden voldoende rekening te worden gehouden met het broedseizoen van vogels.

GEBIEDSBESCHERMING
In het kader van de Wnb beschermde gebieden liggen op geruime afstand van het plangebied. Natura 2000-gebieden 'Van Oordt's Mersken' en 'Alde Feanen' liggen beide op een afstand van circa 4 kilometer van het plangebied, respectievelijk ten zuiden en ten noordwesten. Het meest nabijgelegen NNN-gebied ligt op circa 1,8 kilometer ten westen van het plangebied.

Gezien de afstand, de inrichting van het tussenliggende gebied met bebouwing, wegen en de aard van de ontwikkeling, zijn veel potentiële effecten op het Natura 2000-gebied op voorhand uit te sluiten. Over deze afstand kan echter in potentie wel sprake zijn van een toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden.

Stikstofdepositie
Het plan kan in potentie over deze afstand zorgen voor een toename van stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden. Om na te gaan of een dergelijk negatief effect door het plan optreedt is een stikstofberekening gemaakt met het rekenprogramma AERIUS. De rapportage van de stikstofberekening is als bijlage bij de toelichting gevoegd (Bijlage 4).

De berekening met AERIUS genereert een rekenresultaat waarin wordt geconstateerd dat er geen stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden zijn met een overschrijding van een projectbijdrage van meer dan 0,00 mol N/ha/jaar.

Er treedt door de stikstofdepositie geen negatief effect op in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) beschermde Natura 2000-gebieden. Een vergunning van de Wnb is in het kader van de stikstofdepositie dan ook niet nodig.

Conclusie
Op basis van de uitgevoerde ecologische inventarisatie is gezien de aangetroffen terreinomstandigheden en de aard van de ontwikkeling voldoende beeld van de natuurwaarden ontstaan en is geen nadere analyse nodig. Er zijn geen negatieve effecten te verwachten op soorten en gebieden. Het plan is niet in strijd met het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid en er is dan ook geen vergunning van de Wnb nodig voor de uitvoering van het plan. Het aspect ecologie staat de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg.

4.4 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, aardgas of LPG. Het aandachtsveld van externe veiligheid richt zich op zowel inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn als het transport van gevaarlijke stoffen. Dit vervoer kan plaatsvinden over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beperken van risico's voor de burger door deze activiteiten. Hiertoe zijn risico's gekwantificeerd, namelijk door middel van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

In het kader van het Interprovinciaal Overleg (IPO) is een zogenoemde risicokaart ontwikkeld. Op de risicokaart staan gegevens die met risico te maken hebben, zoals risicoveroorzakende bedrijven die gevaarlijke stoffen gebruiken of produceren of opslaan en ook het vervoer/transport van grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen. Gevaarlijke stoffen zijn in dit geval stoffen die een schadelijke invloed hebben op de gezondheid en het milieu. Op de risicokaart worden tevens kwetsbare objecten getoond die extra aandacht verdienen in de buurt van risicobronnen. Dit zijn gebouwen waarin zich veel mensen kunnen bevinden en gebouwen waar niet-zelfredzame mensen aanwezig zijn (zieken, bejaarden, kinderen).

Uit raadpleging van de risicokaart blijkt dat er geen risicobronnen in de buurt van het plangebied aanwezig zijn. Het plangebied ligt dan ook niet binnen de risicocontouren of invloedsgebieden van externe risicobronnen. Externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.5 Geluidhinder

Wettelijk kader
In de Wet geluidhinder is bepaald dat elke weg een zone heeft, waarbinnen onderzoek plaats moet vinden naar de geluidbelasting aan de gevels van nieuw te bouwen woningen en gebouwen ten behoeve van andere geluidgevoelige functies. Een uitzondering geldt voor:

  • wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  • wegen waarvoor een maximum snelheid geldt van 30 km/uur.

Indien binnen een geluidzone nieuwe geluidgevoelige objecten, zoals woningen, worden gerealiseerd, moet door middel van akoestisch onderzoek worden vastgesteld of aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder wordt voldaan.

Onderzoek
De wegen in het plangebied hebben een maximumsnelheid van 30 km/uur en hebben daarom geen zone in het kader van de Wet geluidhinder.

De Nijewei, gelegen ten oosten van het plangebied, kent binnen de bebouwde kom ook geen geluidzone (binnen de 30 km/uur zone). Tevens zijn de woningen op deze locatie op basis van het moederplan (bestemmingsplan ‘Middelgeast Boornbergum’ uit 2015) reeds planologisch mogelijk gemaakt. Door de teruggeplaatste voorgevelrooilijn die ten opzichte van het moederplan mogelijk wordt gemaakt, treedt eerder een verbetering dan een verslechtering op ten aanzien van wegverkeerslawaai. De voorgevels van de woningen staan in de nieuwe situatie op een grotere afstand van de Nijewei.

Conclusie
Het plan wordt met betrekking tot geluid uitvoerbaar geacht.

4.6 Verkeer, parkeren en luchtkwaliteit

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing).

Verkeer
Met het planvoornemen worden 10 woningen mogelijk gemaakt. Voor het berekenen van de extra verkeersgeneratie kan gebruik gemaakt worden van de publicatie van het CROW 'Toekomstbestendig parkeren' (2018). De vraag naar parkeerplaatsen en de omvang van de verkeersgeneratie wordt bepaald door:

  • de locatie van een functie
  • het aanbod en de kwaliteit van alternatieve vervoerswijzen.

Boornbergum kan op basis van de cijfers van het CBS over de omgevingsadressendichtheid getypeerd worden als 'niet stedelijk'. Daarnaast worden de kencijfers onderscheiden naar stedelijke zone. Het plangebied kan beschouwd worden als 'rest bebouwde kom'. Voor vrijstaande woningen geldt een verkeersgeneratie van 7,8 tot 8,6 motorvoertuigen per woning per gemiddelde weekdag.

In de toekomstige situatie zijn er als gevolg van het plan maximaal 86 extra motorvoertuigen (8,6 x 10) per gemiddelde weekdag.

Parkeren
Voor het parkeren geldt voor een vrijstaande koopwoning een parkeerkencijfer van minimaal 1,9 en maximaal 2,7 per woning, de gemeente hanteert een gemiddelde van 2,3 (dorpen en buitengebied, rest bebouwde kom). In de toekomstige situatie zijn 10 vrijstaande woningen mogelijk. Dit betekent een toekomstige parkeerbehoefte van 23 parkeerplaatsen (2,3 x 10) per gemiddelde weekdag.

Bij elke woning is voldoende ruimte opgenomen om de vraag naar voldoende parkeerruimte op het eigen terrein op te vangen. Daarnaast zijn in de openbare ruimte parkeerplaatsen aanwezig die de overtallige vraag kunnen opvangen. Het planvoornemen voorziet dan ook in voldoende parkeergelegenheid.

Luchtkwaliteit
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing) en locaties waar normaal gesproken geen mensen komen (weilanden bijvoorbeeld).

Projecten die ‘niet in betekenende mate’ (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als ‘niet in betekenende mate’ wordt beschouwd.

Aan de hand van de NIBM-tool kan berekend worden wat het effect is van het planvoornemen. Onderstaande figuur geeft de uitkomsten hiervan weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BW2019DPW011-0401_0004.jpg"

Met het planvoornemen worden 86 extra motorvoertuigbewegingen per weekdaggemiddelde gegenereerd. Zoals blijkt uit bovenstaande figuur is de bijdrage van dit extra verkeer niet in betekende mater, nader onderzoek is dan ook niet nodig.

Conclusie
Het planvoornemen is wat betreft verkeer, parkeren en luchtkwaliteit uitvoerbaar.

4.7 Water

Op grond van artikel 3.1.1 Bro is de watertoets verplicht voor bestemmingsplannen. In een hierover op te nemen paragraaf dient te worden aangegeven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. In die paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan in kwestie gevolgen heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: ‘het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten’.

Het wijzigingsplan is door middel van de digitale watertoets voorgelegd aan Wetterskip Fryslân. Het Wetterskip heeft op het plan gereageerd met een wateradvies (datum 17-12-2019 dossiercode 20191217-2-22097). Aangezien het een actualisatie betreft van de in het moederplan reeds mogelijk gemaakte woningbouw zijn er geen nieuwe waterschapsbelangen. Het wateradvies is opgenomen in bijlage bij deze toelichting (Bijlage 3).

Voorliggend plan levert geen wijzigingen op voor de wateraspecten die van belang kunnen zijn bij ruimtelijke plannen ten opzichte van het moederplan. De beperkte invloed van het plan kan opgevangen worden met standaard maatregelen zoals vermeld in de leidraad watertoets. Centraal hierin staat de waterveiligheid, voldoende water en schoon water.

Conclusie
Wat betreft het aspect water is het plan uitvoerbaar.

4.8 Hinder van bedrijven

Bedrijven (of andere milieubelastende bedrijvigheid) in de directe omgeving van woningen (of (andere) milieugevoelige gebieden) kunnen daar (milieu)hinder vanwege geur, stof, geluid, gevaar en dergelijke veroorzaken. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, zoals dat uitgangspunt is van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), is het waarborgen van voldoende afstand tussen bedrijven en woningen noodzakelijk.

In de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) wordt de richtafstandenlijst voor milieubelastende activiteiten gehanteerd, zowel voor bedrijven als maatschappelijke instellingen als scholen en sportvoorzieningen. Per bedrijfstype zijn voor elk van de aspecten geur, stof, geluid en gevaar de minimale afstanden aangegeven die in de meeste gevallen kunnen worden aangehouden tussen een bedrijf en woningen om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. De grootste afstand is bepalend. De genoemde maten zijn richtinggevend, maar met een goede motivering kan en mag hiervan worden afgeweken. Er dient te worden aangetoond dat het plan buiten de invloedssfeer van bedrijvigheid in de nabije omgeving valt. Tevens dient te worden aangetoond dat het plan geen belemmering vormt voor de nabijgelegen functies.

Onderzoek
In de omgeving van het plangebied ligt een rundveehouderijbedrijf. Dit bedrijf aan De Middelgeast 6 in Boornbergum valt geheel onder het Activiteitenbesluit milieubeheer (Activiteitenbesluit). De melkveehouderij heeft daarom geen omgevingsvergunning voor de activiteit milieu nodig (is een type B-inrichting). De melkrundveehouderij ligt op voldoende afstand van het plangebied om een goed woon- en leefklimaat te waarborgen en te voorkomen dat de melkrundveehouderij in zijn bedrijfsvoering wordt belemmerd. Voor deze beoordeling is voor het wijzigingsplan geur het bepalende milieuaspect. Voor geur zijn de dierverblijven en de mestopslag in een mestsilo relevant.

DIERVERBLIJVEN
Voor geur van veehouderijen heeft de Raad in 2008 de Verordening geurhinder en veehouderij Smallingerland 2008 (Verordening) vastgesteld. In deze Verordening zijn afstanden opgenomen voor melkrundveehouderijen waarbij de gemeente vindt een goed woon- en leefklimaat gewaarborgd te hebben. Deze afstanden gelden ook voor bedrijven die vallen onder het Activiteitenbesluit. Het emissiepunt van de stallen van de melkrundveehouderij aan De Middelgeast 6 moet op tenminste 50 meter van de gevels van woningen van derden liggen. Daaraan wordt ruim voldaan. De afstand van de stallen tot het plangebied is circa 365 meter.

MESTSILO
Ook de mestsilo moet voldoen aan de voorschriften van het Activiteitenbesluit. Er is een mestsilo aanwezig van circa 250 m2. Daarvoor geldt een afstand van 50 meter tot de gevels van geurgevoelige objecten van derden zoals woningen. Daaraan wordt ruim voldaan.

Conclusie
Wat betreft het aspect milieuhinder is het plan uitvoerbaar.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het juridische deel van het wijzigingsplan; de verbeelding en de planregels. Allereerst zal kort worden ingegaan op de plansystematiek die door de gemeente wordt gehanteerd. Daarna komen de verschillende bestemmingen, die op de verbeelding en in de planregels voorkomen, aan bod. Ten slotte wordt kort ingegaan op het gemeentelijk beleid betreffende de handhaving van de in het wijzigingsplan opgenomen planregels. Het plan is zodanig opgesteld dat is aangesloten op de systematiek van de gemeente.

5.2 Plansystematiek

Algemeen
Wat betreft de opzet van de planregels en de planverbeelding heeft de gemeente aansluiting gezocht bij de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012). De standaardopzet betreft onder meer de opbouw van de planregels en de planverbeelding, de benaming van bestemmingen en een aantal standaardbegripsbepalingen.

Digitaal en analoog
De planregels zijn zodanig opgesteld dat deze kunnen fungeren in zowel een digitaal wijzigingsplan, als in een analoog wijzigingsplan. Het digitale wijzigingsplan is weliswaar het bindende plan, het is nog steeds mogelijk een analoge versie van het wijzigingsplan te raadplegen. Het plan voldoet daarmee aan de Wet ruimtelijke ordening.

Regels Woongebied
De regels die deel uitmaken van het bestemmingsplan 'Middelgeast Boornbergum' zijn onverkort van toepassing op dit wijzigingsplan.

De bestemmingsregels die van toepassing zijn op het plangebied van het wijzigingsplan (in dit geval de bestemingen Woongebied), zijn bij dit wijzigingsplan opgenomen.

Regels Parapluplan Parkeernormen
In het wijzigingsplan zijn tevens de algemene regels uit het bestemmingsplan ‘Parapluplan Parkeernormen’ verwerkt.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Het bouwplan betreft een ontwikkeling in de zin van artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening. In dit kader moet op grond van artikel 6.12 Wro de gemeenteraad een exploitatieplan vaststellen. Op grond van artikel 6.12, tweede lid Wro kan de gemeenteraad besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over met het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is.

Gemeente Smallingerland is eigenaar van de gronden. Ten behoeve van de ontwikkeling van het plan is een exploitatieopzet gemaakt. Het voorliggende wijzigingsplan is opgesteld naar aanleiding van het voornemen van de gemeente om de verschuiving van de voorgevelrooilijn mogelijk te maken. De kosten voor de planontwikkeling worden door de gemeente gedragen en zijn in de exploitatieopzet verwerkt.

Omdat de gemeente eigenaar is van de gronden, kan de gemeente via uitgifte van bouwkavels de gemaakte kosten terugverdienen. Uit de exploitatieopzet blijkt dat de gemaakte kosten goedgemaakt kunnen worden door de uitgifte van bouwkavels tegen marktconforme prijzen. Er bestaat dan ook geen aanleiding om een exploitatieplan op te stellen.

Op basis van deze overweging mag het voorliggende wijzigingsplan economisch uitvoerbaar worden geacht.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het plan is in het kader van het vooroverleg (artikel 3.1.1 Bro) kenbaar gemaakt bij de overlegpartners. Daarna is het plan als ontwerp zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode is aan belanghebbenden de mogelijkheid geboden tot het indienen van zienswijzen.

Tijdens de periode waarin het plan ter inzage lag zijn geen zienswijzen ingediend. Het wijzigingsplan is ongewijzigd vastgesteld.

De vaststelling van het wijzigingsplan is vervolgens door het College van Burgemeester en Wethouders bekend gemaakt en ter inzage gelegd. Tegen het besluit is beroep mogelijk bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.