direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Drachten - Stationsweg/ Oudeweg extra woning
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0090.BW2016SSW009-0401

TOELICHTING

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Tussen de Oudeweg 98 en de Stationsweg 59b staan een aantal garageboxen. De eigenaar van het perceel wil een deel van deze garageboxen (die aan de noord- en westzijde van het perceel aanwezig zijn) slopen en vervangen door een nieuw te bouwen vrijstaande woning.

Het geldende bestemmingsplan voorziet niet in de mogelijkheid voor een extra woning ter plaatse. Het plan kent echter een wijzigingsbevoegdheid die het alsnog mogelijk maakt deze woning te bouwen. Omdat het project voldoet aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid, kan de gemeente instemmen met het verzoek. Het voorliggende wijzigingsplan voorziet in de uitvoering van de wijzigingsprocedure.

1.2 Plangebied

Het plangebied van dit wijzigingsplan betreft het perceel de Oudeweg 98 en de Stationsweg 59b Drachten. De begrenzing is afgestemd op basis van het perceel kadastraal bekend gemeente Drachten, sectie A, nummer 14871.

De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BW2016SSW009-0401_0001.png"

Figuur 1: De ligging van het plangebied

1.3 Planologische regeling

Het plangebied is geregeld in het bestemmingsplan Drachten de Swetten , vastgesteld op 29 juni 2010. In dit bestemmingsplan heeft het perceel de bestemming 'Wonen - 1' en is voorzien van een bouwvlak. Middels de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is het aantal woningen op twee bepaald. Omdat ter plaatse al twee woningen aanwezig zijn, is de bouw van een derde woning in strijd met deze bestemming.

In het bestemmingsplan is in artikel 20 lid 20.5.1 sub b een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die het mogelijk maakt om maximum aantal woonhuizen te wijzigen. Hiervoor gelden de volgende wijzigingscriteria:

  • 1. er mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld;
  • 2. de te bouwen woningen moeten qua aantallen, woningtype en doelgroep passen in het gemeentelijke en provinciale woningbouwbeleid, zoals dat op het moment van wijziging geldt;
  • 3. de geluidsbelasting van de geluidsgevoelige objecten mag niet hoger zijn dan de geldende voorkeursgrenswaarde of een verkregen hogere grenswaarde;

De gewenste situatie kan juridisch-planologisch mogelijk worden gemaakt via deze wijzigingsbevoegdheid. Hiervoor dient een wijzigingsplanprocedure te worden doorlopen. In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de wijzigingscriteria.

1.4 Leeswijzer

De toelichting van dit wijzigingsplan is als volgt opgezet:

  • in hoofdstuk 2 volgt een beschrijving van het plan;
  • hoofdstuk 3 bevat een beschrijving van de relevante beleidskaders;
  • in hoofdstuk 4 vindt een toetsing plaats aan de voor dit wijzigingsplan relevante wet- en regelgeving voor de verschillende omgevingsaspecten;
  • in hoofdstuk 5 wordt de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan aan de orde gesteld;
  • hoofdstuk 6 gaat in op de juridische regeling van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het perceel waarop dit wijzigingsplan betrekking heeft ligt tussen de bebouwingslinten van de Stationsweg en de Oudeweg in de kern Drachten. De wijk heet De Swetten.

Het bebouwingslint van de Oudeweg bestaat uit halfvrijstaande en vrijstaande woningen. De bebouwing is sterk gerelateerd aan het beloop van de historische vaarten en wegen. De bebouwingsdichtheid heeft op een aantal plaatsen een half-open bebouwingsstructuur. De bebouwing volgt in de meeste gevallen het beloop van de weg, maar is niet altijd in een strakke rooilijn gebouwd. De bebouwingsstructuur wordt in hoofdlijnen bepaald door kleinschalige woonhuizen van overwegend twee bouwlagen met kap. De zadeldaken ondersteunen voorts de samenhang in deze linten, evenals de overwegend rode baksteen en de overeenkomst in goot- en bouwhoogte. Langs het lint zijn ook kleinschalige bedrijven en voorzieningen opgenomen.

De Stationsweg is te typeren als een gemengd gebied waar naast de woonfunctie ook veel andere functies voorkomen, zoals kantoren, detailhandel en overige bedrijven in een lichte milieucategorie. De Stationsweg vormt een ouder bebouwingsgebied dat te typeren is als een stedelijk lint met een hoge bebouwingsdichtheid en een afwisselend bebouwingsbeeld. De bebouwing bestaat grotendeels uit (kleinschalige) woonhuizen van één á twee bouwlagen met kap. Het plangebied zelf is omgeven door woningbouw en bestaat in de huidige situatie uit een tweetal woonhuizen (inclusief tuin/erf) met daartussen in een aantal garageboxen. De garageboxen zijn te bereiken via een smalle (private) onverharde weg. Deze weg wordt zowel ontsloten vanaf de Oudeweg als vanaf de Stationsweg.

Een aantal foto's van het vooraanzicht van de noordkant inclusief ontsluitingsweg is weergeven in figuur 2.1. Een luchtfoto van de directe omgeving van het plangebied is weergegeven in figuur 2.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BW2016SSW009-0401_0002.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BW2016SSW009-0401_0003.png"

Figuur 2.1 Vooraanzichten noordkant plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BW2016SSW009-0401_0004.png"

Figuur 2.2 Luchtfoto directe omgeving plangebied (bron: Bing Maps)

2.2 Toekomstige situatie

Het voornemen is om de garageboxen te slopen en te vervangen voor een nieuwe woning. De woning heeft nog geen definitieve vormgeving. Bij de totstandkoming van het ontwerp wordt aangesloten bij de regels die gelden voor de bestemming 'Wonen -1' uit het geldende bestemmingsplan. Dit betekent dat:

  • de woning vrijstaand gebouwd moet worden;
  • de maximale goot- en bouwhoogte respectievelijk 6- en 10 meter mag zijn;
  • de dakhelling maximaal 60 graden mag bedragen;
  • de oppervlakte niet groter mag zijn dan 150 m²;
  • de voorgevel in de voorgevelbouwgrens moet staan;
  • de afstand tot de zijgrens van het bouwperceel minimaal 3 meter moet zijn;
  • de diepte maximaal 15 meter mag zijn.

In planologische zin stelt het plan het mogelijk maken van een extra woning binnen de bestemming 'Wonen -1' voor.

2.3 Toetsing aan wijzigingscriteria

Voor de gewenste planologische situatie kan gebruik worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid in artikel 20 lid 20.5.1 sub b van het bestemmingsplan. Hiermee wordt één extra woning mogelijk gemaakt. In deze paragraaf wordt het plan getoetst aan de wijzigingscriteria die hiervoor gelden.

Er ontstaat geen onevenredige afbreuk aan het straat- en bebouwingsbeeld

Het stedenbouwkundige aanzicht is vooral van belang daar waar het gaat om voor- en zijaanzichten van de woning ten opzicht van de straat. De toekomstige woning is zowel vanaf de Oudeweg als de Stationsweg in de situatie niet zichtbaar. Tevens wordt de woning gebouwd met de bouwmogelijkheden die gelden voor de bestemming 'Wonen-1'. Hiermee wordt de woning qua uiterlijk in lijn gebouwd met de woningen in de directe omgeving van het plangebied. Er ontstaat dan ook geen onevenredige afbreuk aan het straat- en bebouwingsbeeld.

De woning past qua aantallen, woningtype en doelgroep in het gemeentelijke en provinciale woningbouwbeleid

De te bouwen woningen moeten qua aantallen, woningtype en doelgroep passen in het gemeentelijke en provinciale woningbouwbeleid, zoals dat op het moment van wijziging geldt. In hoofdstuk 3 is beschreven dat de woning qua aantallen, woningtype en doelgroep zowel in het gemeentelijk- als het provinciaal beleid past.

De geluidsbelasting is niet hoger dan de geldende voorkeursgrenswaarde

De geluidsbelasting van de toekomstige woning is niet hoger dan de geldende voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In paragraaf 4.8 wordt hier een uitgebreide motivering voorgegeven. Geconcludeerd wordt dat het aspect geluid de ontwikkeling niet in de weg staat.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op het ruimtelijk beleid dat het kader vormt voor dit wijzigingsplan. Hierbij komt het provinciaal en het gemeentelijk beleid aan bod. Dit beleid is afgestemd op het Rijksbeleid ten aanzien van de ruimtelijke ordening. Gezien het abstractieniveau wordt het in dit kader dan ook niet noodzakelijk geacht apart aandacht te besteden aan het Rijksbeleid.

3.1 Provinciaal beleid

Het provinciale beleid is uiteengezet in het Streekplan "Om de kwaliteit van de romte" (structuurvisie). De belangrijkste uitgangspunten uit het provinciale beleid zijn vastgelegd in de Verordening Romte Fryslân. Hierin zijn voor de provinciale belangen regels opgenomen, waar in bestemmingsplannen rekening mee gehouden moet worden.

Streekplan Fryslân

Het ruimtelijk beleid van de provincie vormt een belangrijk kader voor het gemeentelijk (bestemmingsplan)beleid. Dit is onder meer neergelegd in het Streekplan Fryslân, vastgesteld op 13 december 2006.

De provincie Fryslân zet meer dan voorheen in op de verhoging van de ruimtelijke kwaliteit bij veranderingen in het gebruik en de inrichting van de ruimte. Ruimtelijke kwaliteit dient zowel voor economische, sociale als culturele belangen en is daarmee voor alle functies in Fryslân essentieel. Met ruimtelijke kwaliteit wordt bedoeld dat in ruimtelijke plannen, in ontwerpen en in de uitvoering expliciet de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde in stand worden gehouden en verder worden ontwikkeld.

Drachten is in het streekplan aangemerkt als stedelijke kern. De provincie zet hier in op het benutten van de potenties voor wonen, bedrijvigheid en dienstverlening. De woningbehoefte van de inwoners heeft kwantitatieve en kwalitatieve aspecten. Op basis van de provinciale trendprognose 2005 wordt tot en met 2015 rekening gehouden met een autonome trendmatige groei van de woningbehoefte in Fryslân met maximaal 24.250 woningen tot een totaal van ongeveer 292.000 woningen. Voor het bundelingsgebied Drachten is tot deze periode 2.124 woningen voorzien. De provincie zet in op concentratie van woningbouw in de stedelijke centra.

Om het toekomstige ruimtebeslag van wonen te beperken, worden nieuwe woningen zoveel mogelijk eerst in het bestaande bebouwde gebied van kernen opgevangen. Het bestaande bebouwde gebied wordt gevormd door de bestaande bebouwde kommen van steden en dorpen. Door het bestaande bebouwde gebied optimaal te benutten wordt bij gedragen aan een efficiënt gebruik van de ruimte en daarmee aan een duurzame ruimtelijke inrichting. Hier wordt ook onder verstaan dat rekening wordt gehouden met de ruimtelijke kwaliteiten en milieukwaliteiten in het bestaande bebouwde gebied. Aan gemeenten wordt de taak toebedeeld de herstructureringsopgave te bekijken in relatie tot de totale kwantitatieve en kwalitatieve woningbouwopgave.

Dit wijzigingsplan voorziet in het mogelijk maken van één nieuwe woning in het bestaand bebouwd gebied en sluit dus goed aan op de ambities van de provincie.

Verordening Romte Fryslân

Op 25 juni 2014 hebben Provinciale Staten de Verordening Romte Fryslân 2014 vastgesteld. Deze verordening behelst een aanpassing van de op 15 juni 2011 vastgestelde verordening en is op 16 augustus 2014 in werking getreden. In deze verordening is het beleid, zoals verwoord in het Streekplan, vertaald naar regels voor bestemmingsplannen.

In artikel 1 van de verordening worden regels gegeven gericht op het bundelen van stedelijke functies in stedelijk gebied. Indien dit niet mogelijk is, kan aansluitend op bestaand stedelijk gebied een uitbreidingslocatie worden toegestaan. Volgens de verordening valt de locatie binnen het bestaand stedelijk gebied. Hier kunnen stedelijke functies, zoals wonen, toegevoegd worden.

In artikel 3 is bepaald dat een ruimtelijk plan voor woningbouw in overeenstemming moet zijn met een woonplan, dat de schriftelijk instemming van Gedeputeerde Staten heeft. Hiervan mag afgeweken worden indien het woningbouwproject niet meer dan 3 woningen bevat. In deze situatie is sprake van één woning. In de volgende paragraaf wordt beschreven dat het plan binnen het woonplan van de gemeente past.

Op basis van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat het plan in overeenstemming is met de Verordening Romte Fryslân 2014.

3.2 Gemeentelijk beleid

Actualisatie gemeentelijk woonbeleid en woningbouwprogramma 2016 – 2025

De gemeente Smallingerland actualiseert haar woonbeleid en woningbouwprogramma regelmatig. Het aantal huishoudens in Smallingerland groeit de komende jaren nog. Maar vanaf circa 2025 wordt een daling van het aantal huishoudens verwacht.

Het belangrijkste doel in het woonbeleid is het vergroten van de kwaliteit van wonen. De gemeente streeft naar een gevarieerd woningbouwprogramma dat is afgestemd op de vraag. Nieuwbouw moet vooral een toevoeging zijn aan de woningvoorraad.

Voor de periode 2015 tot 2025 is sprake van een woningbehoefte van 900 woningen, oftewel 90 woningen per jaar. Qua woningbouwprogramma gaat de gemeente uit van incidentele woningbouw van 23 woningen tot 2025. Vanuit de woningbehoefte en differentiatie van de woningvoorraad vindt de gemeente het wenselijk om in te zetten op grondgebonden woningen van het type vrijstaand en twee onder één kap. De focus ligt hierbij op inbreidingslocaties. Inbreiding gaat voor uitbreiding, vanuit duurzaam ruimtegebruik.

Voor de bouw van vrijstaande woningen heeft de gemeente de doelgroep doorstromers voor ogen. Nieuwbouwwoningen worden namelijk vooral gekocht door doorstromers. Het woonbeleid van nieuwbouw is daarom vooral gericht op doorstroming van gezinnen van huur naar koop of van koop naar koop.

Dit wijzigingsplan heeft betrekking op het toevoegen van één vrijstaande woning voor de doelgroep doorstromers op een inbreidingslocatie. De woning past qua aantal, doelgroep en woningtype dan ook in het gemeentelijke woonbeleid.

Bestemmingsplan Drachten De Swetten

Het gemeentelijk beleid met betrekking tot het plangebied is neergelegd in het bestemmingsplan Drachten De Swetten. In het bestemmingsplan is een algemene wijzigingsbevoegdheid opgenomen die het mogelijk maakt om een extra woning in de bestemming 'Wonen -1' mogelijk te maken. Dit plan voorziet in een toepassing van de wijzigingsbevoegdheid en past dan ook volledig in het beleid van de gemeente.

Hoofdstuk 4 Planologische randvoorwaarden

Naast het feit dat ontwikkelingen in het plangebied binnen het beleidskader van Rijk, provincie en gemeente tot stand moeten komen, moet rekening worden gehouden met de aanwezige functies in en rond het plangebied. Uitgangspunt voor het wijzigingsplan is dat er een goede omgevingssituatie ontstaat.

4.1 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Gebiedsbescherming

In de directe omgeving van het plangebied is geen sprake van Natura 2000- en Natuur Netwerk Nederland (voorheen Ecologische Hoofdstructuur) gebieden. Het plangebied bestaat uit bijna volledig ingericht bebouwd gebied en ligt niet in de nabijheid van een Natura 2000- of EHS-gebied. Er kan dus aangenomen worden dat er geen negatieve effecten op (één van) deze zones zullen optreden.

Soortenbescherming

Op grond van de Flora- en faunawet geldt een algemeen verbod voor het verstoren en vernietigen van beschermde plantensoorten, beschermde diersoorten en hun vaste rust- of verblijfplaatsen. Onder voorwaarden is ontheffing van deze verbodsbepalingen mogelijk. Voor soorten die vermeld staan in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn en een aantal Rode-Lijst-soorten zijn deze voorwaarden zeer streng.

Het gaat hier om een bestaand perceel dat in gebruik is ten behoeve van garageboxen ten midden van een woonwijk. Aangenomen wordt dat de bouw van een woning geen significante effecten heeft op de flora en fauna op het perceel en de naaste omgeving. Daarnaast is het niet aannemelijk dat er verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn in de te slopen garageboxen. Geconcludeerd wordt dat de gebouwen geen geschikte verblijfsplaats voor beschermde diersoorten is.

Er kunnen broedvogels in de buurt van de garageboxen aanwezig zijn. Hiermee dient rekening te worden gehouden in die zin dat het slopen van de garageboxen indien mogelijk buiten het broedseizoen moet plaatsvinden. De piek van het broedseizoen valt in de periode half maart - half juli.

4.2 Milieuzonering bedrijven

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (waaronder woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming wordt gebruik gemaakt van de richtafstanden uit de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten.

De voorgenomen te bouwen woning in het plangebied betreft een gevoelige functie. Het plangebied kan omschreven worden als 'gemengd gebied'. Het plangebied ligt namelijk aan de rand van een gemengd gebied waar bedrijfsfuncties en woonfuncties zijn toegestaan. De afstanden uit de richtafstandenlijst kunnen daarom met één afstandstap worden verminderd.

Ten oosten van het plangebied bevinden zich gronden binnen de bestemming 'Gemengd-1'. Hier is bedrijvigheid in de vorm van dienstverlening, kantoordoeleinden en bedrijfsactiviteiten uit de categorieën 1 en 2 toegestaan. Voor dergelijke bedrijven geldt een richtafstand van 10 meter in gemengd gebied. Tevens zijn binnen de bestemming woningen toegestaan. De bedrijven binnen de bestemming 'Gemengd-1' worden dan ook niet onevenredig in hun bedrijfsvoering geschaad.

Op het perceel aan de Westersingel 3 is in het geldende bestemmingsplan een bouwbedrijf toegestaan. Dergelijke bedrijven vallen binnen milieucategorie 2, waarvoor een richtafstand van 10 meter geldt in gemengd gebied. De beoogde woning ligt op ruim 80 meter afstand. Aan de richtafstand wordt dus voldaan.

Ten slotte zijn ten zuiden en ten zuidwesten een tweetal maatschappelijke voorzieningen uit milieucategorie 2 aanwezig. De beoogde woning ligt op circa 20 meter afstand. Aan de richtafstand wordt daarom voldaan.

Geconcludeerd wordt dat het aspect milieuzonering de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg staat.

4.3 Bodem

Het uitgangspunt wat betreft de bodemkwaliteit in het projectgebied is dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn, dat er geen risico's voor de volksgezondheid ontstaan. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet ten minste verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd.

Dit wijzigingsplan voorziet in de planologische mogelijkheid voor de bouw van een extra woning op het perceel. Om de bodemkwaliteit aan te tonen heeft voor de ontwikkeling een tweetal verkennende bodemonderzoeken plaats gevonden. Eén voor het noordelijk deel van het plangebied en één voor het zuidelijk deel. De onderzoeken zijn als bijlage 1 en 2 bij de toelichting toegevoegd. Op basis van de resultaten van de onderzoeken zijn er geen belemmeringen voor de toekomstige nieuwbouw op het perceel. Wel moet bij de nieuwbouw rekening gehouden worden met de sterke verontreiniging met minerale olie in de bovengrond ter plaatse van boring 103. Grond die hier vrijkomt moet afgevoerd worden en kan niet hergebruikt worden op locatie.

Geconcludeerd wordt dat het aspect bodem de vaststelling van het wijzigingsplan niet in de weg staat.

4.4 Archeologie

Archeologie

Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is in 2007 de Wet op de archeologische monumentenzorg als onderdeel van de Monumentenwet in werking treden. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven. De wet verplicht gemeenten bij het opstellen van ruimtelijke plannen en projecten rekening te houden met de in hun bodem aanwezige waarden.

Voor een globaal inzicht in mogelijke waarden heeft de provincie de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) gepubliceerd. Deze bestaat uit een advieskaart voor de steentijd - bronstijd en uit een advieskaart voor de ijzertijd - middeleeuwen.

Uit de advieskaart voor de steentijd - bronstijd wordt voor het plangebied vermoed, op basis van eerder onderzoek, dat eventuele aanwezige archeologische resten uit de steentijd al ernstig verstoord zijn. Voor de meeste kleine ingrepen is hier dan ook geen verder onderzoek noodzakelijk.

Uit de advieskaart voor de ijzertijd - middeleeuwen kan in het plangebied archeologische resten bevinden. Archeologisch onderzoek is nodig bij ingrepen groter dan 5.000 m2 .

Met dit wijzigingsplan worden geen ingrepen mogelijk gemaakt die groter dan 5.000 m2 zijn. Archeologisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk. Het aspect archeologie staat het wijzigingsplan dan ook niet in de weg.

4.5 Cultuurhistorie

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting van een bestemmingsplan worden beschreven op welke manier rekening wordt gehouden met de cultuurhistorische waarden in het plangebied.

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van specifieke cultuurhistorische waarden. Wel ligt het plangebied aan een historisch bebouwingslint. Hier vindt echter geen afbreuk aan. Het aspect cultuurhistorie heeft dan ook geen gevolgen voor het wijzigingsplan.

4.6 Water

Het Wetterskip Fryslân is geïnformeerd over het wijzigingsplan via de Digitale watertoets (www.dewatertoets.nl). Hiermee is bepaald dat het plan een beperkte invloed heeft op de waterhuishouding dat de Korte procedure moet worden gevolgd. Het Wetterskip heeft een wateradvies gegeven waarin maatregelen staan om wateroverlast te voorkomen. Het wateradvies is als bijlage 3 bij de toelichting opgenomen. Met de genoemde maatregelen zal bij de totstandkoming van de woning rekening gehouden worden.

4.7 Luchtkwaliteit

Een onderdeel van de Wet milieubeheer betreft luchtkwaliteit. De wet is bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, aan te pakken.

Overschrijdingen van de grenswaarden voor luchtkwaliteit zijn veelal het gevolg van het aantal verkeersbewegingen in een gebied. Op grond van de algemene maatregel van bestuur 'niet in betekenende mate' (NIBM) vormen luchtkwaliteitseisen geen belemmeringen voor projecten die niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen vrijgesteld van toetsing.

Er worden slechts één woning mogelijk gemaakt. Het plan draagt niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Aanvullend onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit is niet noodzakelijk.

4.8 Geluid

Op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) is rond inrichtingen die ''in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken'', wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/u en spoorwegen een geluidzone van kracht. Bij ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones dient akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de in de wet bepaalde voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

Ten behoeve van de zoneplichtige wegen is in het kader van het geldende bestemmingsplan onderzoek uitgevoerd naar de ligging van de voorkeursgrenswaardecontour van 48 dB. In het onderzoek zijn de zogenaamde poldercontouren geregeld, dat wil zeggen dat het afschermend of reflecterend effect van direct langs de wegen gelegen gebouwen en woonwijken niet in het rekenmodel is meegenomen. Wel zijn geluidschermen of geluidswallen langs de wegen in het rekenmodel meegenomen.

Het onderzoek wijst uit dat de voorkeursgrenswaarde in het plangebied niet wordt overschreden (zie figuur 4.6). Tevens zal de werkelijke ligging van de voorkeursgrenswaardecontouren dichter bij de weg liggen bij het wel meenemen van het afschermende en reflecterende effect van langs de weg gelegen gebouwen in het rekenmodel. Aanvullende onderzoeken zijn niet noodzakelijk. Het aspect wegverkeerslawaai staat de ontwikkelingen niet in de weg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BW2016SSW009-0401_0005.png"

Figuur 4.6 48 dB contour (bron: Gemeente Smallingerland)

4.9 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over “externe veiligheid” om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het externe veiligheidsbeleid heeft vorm gekregen in de risicobenadering. Er wordt getoetst aan twee verschillende normen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Ten aanzien van het plaatsgebonden risico geldt een kans van 10-6 als grenswaarde. Dit betekent dat binnen de zogenaamde PR 10-6-contour geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden toegestaan. Voor ontwikkeling van nieuwe beperkt kwetsbare objecten, geldt deze norm als streefwaarde. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

In het kader van het aspect externe veiligheid is de risicokaart van de provincie Fryslân geraadpleegd. Hieruit blijkt dat binnen of buiten het plangebied geen risicobronnen aanwezig zijn waarvan de risicocontouren of de invloedsgebieden over het plangebied lopen. De wet- en regelgeving betreffende externe veiligheid heeft dan ook geen gevolgen voor dit wijzigingsplan.

4.10 Kabels en leidingen

In (de omgeving van) het plangebied kunnen kabels en leidingen aanwezig zijn die beperkingen opleggen voor de bouwmogelijkheden in het plangebied. Hierbij valt te denken aan hoogspanningsverbindingen, waterleidingen en straalpaden. Bij leidingen, zoals gas-, water- en rioolpersleidingen, volgen deze belemmeringen uit het zakelijk recht. Bij hoogspanningsverbindingen gaat het om veiligheid en gezondheid. De beperkingen bij straalpaden zijn van belang voor het goed functioneren van de straalpaden.

In en rond het plangebied zijn geen kabels of leidingen aanwezig waarmee met dit wijzigingsplan rekening gehouden dient te worden. Wel kunnen er enkele kleinere huisaansluitingen voor bijvoorbeeld gas, water en riool zijn. Met de uitvoering van de plannen wordt met deze leidingen rekening gehouden. Voor het wijzigingsplan behoeven deze leidingen geen bescherming.

Hoofdstuk 5 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een wijzigingsplan. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt in de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.

5.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het wijzigingsplan doorloopt de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen procedure. Door het voeren van de genoemde procedure, met de daarbij horende zienswijzen-, c.q. beroepsprocedure, worden belanghebbenden betrokken bij het plan. Het voorontwerp wijzigingsplan heeft van vrijdag 24 juni tot en met donderdag 21 juli 2016 ter inzage gelegen voor inspraak. Tijdens deze periode is één inspraakreactie ontvangen. De samenvatting en de beantwoording hiervan is opgenomen in bijlage 4. De inspraakreactie heeft niet geleid tot wijzigingen in het wijzigingsplan.

Het ontwerpwijzigingsplan wordt vervolgens voor zes weken ter inzage gelegd (artikel 3.8 Wro). Tijdens deze periode wordt aan belanghebbenden de mogelijkheid geboden tot het indienen van zienswijzen.

De vaststelling van het wijzigingsplan wordt vervolgens door het College van Burgemeester en Wethouders bekend gemaakt en ter inzage gelegd. Tegen het besluit is beroep mogelijk bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

5.2 Economische uitvoerbaarheid

Het gaat hier om een particulier initiatief. De gemeente draagt geen financiële verantwoordelijkheid en risico's. De economische uitvoerbaarheid is daarmee voldoende aangetoond.

5.3 Grondexploitatie

Door middel van de grondexploitatieregeling beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten, bijvoorbeeld voor het bouw- en woonrijp maken en kosten voor de ruimtelijke procedure. Indien er sprake is van bepaalde bouwplannen, dient de gemeente hiervoor in beginsel een exploitatieplan op te stellen. Van deze verplichting kan worden afgezien als het kostenverhaal anderszins verzekerd is. Dit kan middels een anterieure overeenkomsten. Voor vaststelling van het planologisch besluit dient duidelijk te zijn op welke wijze de kosten zullen worden verhaald.

In dit geval is een anterieure overeenkomst met de aanvrager afgesloten om het kostenverhaal te verzekeren. Hierin is onder andere het aspect planschade afgedekt.

Hoofdstuk 6 Juridische regeling

Verbeelding

Het Wijzigingsplan Drachten - Oudeweg 98 gaat vergezeld van een verbeelding. Na onherroepelijk worden van het wijzigingsplan maakt de verbeelding deel uit van het bestemmingsplan Drachten de Swetten.

Regels

De regels die deel uitmaken van het Drachten de Swetten zijn onverkort van toepassing op dit wijzigingsplan.

De bestemmings- en aanduidingsregels die van toepassing zijn op het plangebied van het wijzigingsplan (in dit geval de bestemming 'Wonen - 1' en de aanduidingen 'maximum aantal wooneenheden' en 'minimale-maximale goot-, bouwhoogte (m) en dakhelling (graden)') zijn onverkort van toepassing. In de regels is een koppeling gelegd met deze bestemming.