direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Stationsweg - de Tuinen
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0090.BP2022SSW013-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Stationsweg en op de locatie de Tuinen in Drachten zullen sociale huurwoningen door Accolade worden gerealiseerd. Het plan bestaat uit twee delen: Stationsweg en De Tuinen. Het deel Stationsweg bestaat uit twee fasen. Fase 1 is de realisatie van 8 grondgebonden woningen. Fase 2 ziet op het wijzigingen van de huidige situatie op de plek waar nu een tijdelijk appartementengebouw staat. Dit tijdelijk appartementengebouw bestaat uit 24 wooneenheden voor jongeren en statushouders. Voor het tijdelijke appartementengebouw is een omgevingsvergunning afgegeven. De bedoeling is dat dit gebouw uiterlijk in 2036 gesloopt wordt. Op deze plek zullen dan in de tweede fase 13 grondgebonden woningen gerealiseerd. Het deel De Tuinen bestaat uit de realisatie van 17 grondgebonden woningen.

Om het voornemen planologisch en juridisch mogelijk te maken, is dit bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Geldend planologisch-juridisch regime

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan Drachten De Swetten als vastgesteld op 29 juni 2010. In dit geldende bestemmingsplan is sprake van de bestemmingen 'Detailhandel - 2' en 'Maatschappelijk - 1'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2022SSW013-0301_0001.png" Figuur 1.1 Kaartfragment bestemmingsplan Drachten De Swetten op ruimtelijkeplannen.nl

1.3 Leeswijzer

Na de inleiding in dit hoofdstuk is in hoofdstuk 2 op de planbeschrijving ingegaan. Het relevante beleid van onder ander het Rijk, de Provincie en de gemeente komt in hoofdstuk 3 aan de orde. Een omschrijving van de omgevingsaspecten, uit oogpunt van milieu en planologie gezien, is in het daaropvolgende hoofdstuk 4 opgenomen. In hoofdstuk 5 is de toelichting op de juridische vormgeving van dit bestemmingsplan gegeven en de hiervoor te volgen procedure. Tot slot is in hoofdstuk 6 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid uiteengezet. Bij dit bestemmingsplan zijn verder verschillende bijlagen opgenomen.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

Huidige situatie

De locatie aan de Stationsweg, waar de 8 grondgebonden woningen zijn gepland (fase 1), is op dit moment een braakliggend perceel (zie onderstaande foto). Achter dit perceel, vanaf de Stationsweg gezien, is een appartementengebouw aanwezig. Dit gebouw is in 2017 gebouwd, voor 24 tijdelijke woonunits voor jongeren en statushouders. Aanleiding voor de bouw van het gebouw was de extra druk op de woningmarkt vanuit verschillende doelgroepen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2022SSW013-0301_0002.png"

Figuur 2.1 Locatie Stationsweg - huidige situatie (bron: VDM Woningen)

Het deel De Tuinen, vanaf de Stationsweg gezien gelegen achter het appartementengebouw, is op dit moment een groen ingericht gebied. De heggen en struiken in het zuidelijke gebied zorgen voor een afscheiding naar het bedrijventerrein. Er is geen bebouwing in het gebied. In het verleden heeft hier wel bebouwing gestaan, maar dit is gesloopt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2022SSW013-0301_0003.png"

Figuur 2.2 Luchtfoto plangebied (bron: GoogleMaps)

Toekomstige situatie

In het plangebied zullen sociale huurwoningen worden gerealiseerd. Zoals in de inleiding al is beschreven, bestaat het plan uit twee delen: Stationsweg en De Tuinen.

Het deel Stationsweg bestaat uit twee fasen. Fase 1 is de realisatie van 8 grondgebonden woningen. Voor het tijdelijke appartementengebouw is een vergunning verleent. Voor fase 2 is in het bestemmingsplan is een uit te werken woonbestemming opgenomen om in de toekomst 13 grondgebonden woningen te kunnen realiseren.

De Tuinen bestaat uit de realisatie van 17 grondgebonden woningen. In beide delen wordt voorzien in parkeergelegenheid (zie paragraaf 4.9 Verkeer en parkeren).

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2022SSW013-0301_0004.jpg"

Figuur 2.3 Tekening gebied (bron: VDM Woningen)

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2022SSW013-0301_0005.png"

Figuur 2.4 3D ontwerp Stationsweg fase 1 (bron: VDM Woningen)

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2022SSW013-0301_0006.png"

Figuur 2.5 De Tuinen (bron: HKB Stedenbouwkundigen)

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Ruimtelijke ontwikkelingen moeten passen binnen wetten, regels en beleid van het Rijk, de provincie, regionaal gevoerd beleid op intergemeentelijk niveau en de gemeente. In dit hoofdstuk is het relevante beleidskader gegeven voor de planontwikkeling van de Stationsweg en de Tuinen. Daarbij is voor zover van belang verder ingegaan op wat voor het plangebied aan de orde is.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

"Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig"

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Hierin is de visie van het Rijk op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een integraal kader voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR is gekozen voor een selectieve inzet van het rijksbeleid waarbij 13 nationale belangen aan de orde zijn die in de SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen; het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn. Met betrekking tot het voornemen kan worden geconcludeerd dat geen van de 13 nationale belangen worden geschaad.

3.1.2 Nationale Omgevingsvisie (2020)

"Duurzaam perspectief voor onze leefomgeving"

Vanaf 2022 zal de Omgevingswet in werking treden. Onderdeel daarvan is een visie op de leefomgeving: de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) waarvan het definitieve beleidsdocument op 11 september 2020 voor behandeling naar de Tweede Kamer is gestuurd. Met de NOVI neemt het Rijk het voortouw voor een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Nederland. De NOVI richt zich op de volgende vier prioriteiten die onderling veel met elkaar te maken hebben en gevolgen hebben voor het inrichten van de fysieke leefomgeving:

  • 1. ruimte maken voor de klimaatverandering en energietransitie;
  • 2. de economie van Nederland verduurzamen en het groeipotentieel behouden;
  • 3. de steden en regio's sterker en leefbaarder maken;
  • 4. het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen.

In de NOVI staan de keuzes op nationaal niveau, maar in veel gevallen ligt de verantwoordelijkheid bij decentrale overheden. Op basis van drie uitgangspunten helpt de NOVI bij het wegen van belangen en het maken van keuzes:

  • 1. slimme combinaties maken waar dat mogelijk is;
  • 2. de kenmerken van het gebied centraal stellen;
  • 3. niet uitstellen of doorschuiven.

Vanwege de aanstaande Omgevingswet worden door gemeenten en provincies ook eigen omgevingsvisies opgesteld die meer concreet van toepassing kunnen zijn op voorgenomen plannen.

3.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) biedt de basis voor het stellen van algemene regels, op te nemen in een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB). Die regels richten zich primair op gemeenten, die het eerstverantwoordelijke overheidsniveau zijn voor de inhoud van ruimtelijke plannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, 07-12-2011), ook wel bekend onder de naam AMvB Ruimte, zijn de nationale belangen uit de SVIR voorzien van juridische kaders, waarmee de doorwerking van de nationale belangen op ruimtelijk gebied is geborgd.

Uit het Barro blijkt dat voor het planvoornemen en het plangebied geen sprake is van specifieke aspecten van nationaal belang. Wel geldt bij elk ruimtelijk plan nationaal belang 13. Hiermee vraagt het Rijk om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de zogeheten Ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Deze verplichte toetsing is vastgelegd in het Barro, dat weer verwijst naar het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Artikel 3.1.6, lid 2 van het Bro schrijft voor dat de onderbouwing van een ruimtelijk plan, waar een nieuwe stedelijke ontwikkeling mee mogelijk wordt gemaakt, aan de Ladder voor duurzame verstedelijking moet voldoen. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Als definitie voor stedelijke ontwikkeling is in het Bro opgenomen: "ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen".

In de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt wordt een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling gegeven (en voor zover buiten het bestaand stedelijk gebied gesitueerd ook een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien). Beoordeeld moet worden of sprake is van een nieuw, planologisch ruimtebeslag. Daarvan is in beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologisch regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd.

Vanwege voorliggend planvoornemen van dit bestemmingsplan heeft in paragraaf 4.10 Ladder voor duurzame verstedelijking van deze toelichting toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking plaatsgevonden.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Visies
3.2.1.1 Omgevingsvisie Fryslân 2020

"De Romte Diele"
De Omgevingsvisie is één van de instrumenten van de nieuwe Omgevingswet. In de Omgevingsvisie Fryslân, 'De Romte Diele' geheten, staat waar de provincie met de leefomgeving van Fryslân naar toe wil: de ambitie en doelen voor de toekomst. Het is een integrale visie voor de lange termijn op een tamelijk hoog abstractieniveau. De visie geeft de richting aan waar de provincie met allerlei partijen naar toe wil werken. Dit gebeurt in programma’s, concrete projecten en initiatieven, en zo nodig ook in regels. De visie is op 21 oktober 2020 vastgesteld.

De provinciale omgevingsvisie vervangt het strategisch beleid van de provincie in het streekplan, milieubeleidsplan, waterhuishoudingsplan en het verkeer- en vervoerplan. In de visie is aangegeven wat de provincie doet om de huidige basiskwaliteiten van de Friese leefomgeving op orde te houden. Daarnaast wil de provincie extra inzetten op vier urgente, integrale opgaven, te weten:

  • Fryslân vitaal, leefbaar en bereikbaar houden;
  • Energietransitie met kracht voortzetten;
  • Fryslân klimaatadaptatief inrichten;
  • Versterken biodiversiteit.

Inzet ten aanzien van onder meer woningbouw is dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor de verdeling van woningen over hun kernen. In visies/plannen wordt bepaald waar dit gebeurt en in welke kwaliteit. Bij nieuwe inzichten en ontwikkelingen kan van afspraken worden afgeweken wat de nodige flexibiliteit biedt. Er gelden vanuit de provincie verder geen grenzen aan woningbouwprojecten op binnenstedelijke inbreidingslocaties.

3.2.1.2 Grutsk op 'e Romte (2014)

Provinciale Staten hebben op 26 maart 2014 het document ‘Grutsk op ‘e Romte’ als thematische structuurvisie over landschap en cultuurhistorie vastgesteld. In deze thematische structuurvisie zijn landschappelijke en cultuurhistorische structuren van provinciaal belang in samenhang geanalyseerd en gewaardeerd. Het doel hiervan is behoud en verdere ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit door middel van informeren, inspireren en adviseren. ‘Grutsk op ‘e romte’ is als procesvereiste opgenomen in de provinciale ruimtelijk verordening, zodat bij het opstellen van een ruimtelijk plan een analyse dient te worden gemaakt van de aanwezige waarden in het plangebied. Op deze wijze verwacht Provinsje Fryslân de doorwerking van provinciale belangen in ruimtelijke plannen van gemeenten, rijk en provincie te borgen.

Het plangebied ligt in het hoofdlandschap Woudontginning met elzensingels. Het gebied ligt in het het verstedelijkte gebied van de kern Drachten. Kenmerkend in het gebied is de Stationsweg, die in 'Grutsk op 'e Romte' is aangeduid als lineaire bebouwingsstructuur. Het planvoornemen heeft geen effect op de landschappelijke en cultuurhistorische structuren omdat het aansluit bij de bestaande structuren.

3.2.2 Verordeningen
3.2.2.1 Verordening Romte Fryslân 2014 (geactualiseerd 2018)

Op 21 februari 2018 is de wijzigingsverordening Verordening Romte Fryslân 2014 vastgesteld. Deze wijzigingsverordening is een hernieuwde vaststelling van de verordening uit 2014. In de verordening zijn concrete regels gesteld die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen (uit het streekplan, maar ook daarna opgestelde structuurvisies) doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen. In de verordening is onder meer de grens tussen het bestaand stedelijk gebied en landelijk gebied vastgelegd. In stedelijk gebied bestaat een grotere mate van beleidsvrijheid wat betreft de ruimtelijke ordening dan in het landelijk gebied.

Wat betreft het bestaand stedelijk gebied geeft de provincie veel vrijheid aan gemeenten. Dit betekent dat er in principe nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk zijn in bestaand stedelijk gebied. In de verordening is bepaald dat een woningbouwproject van meer dan 11 woningen binnen bestaand stedelijk gebied in overeenstemming moet zijn met een door de provincie goedgekeurd gemeentelijk woonplan. Hieraan wordt met dit plan voldaan (zie paragraaf 3.3.1 en 3.4.2).

3.2.2.2 Omgevingsverordening Fryslân (ontwerp)

In de aanstaande Omgevingsverordening Fryslân staan de provinciale regels voor de fysieke leefomgeving geformuleerd. De nieuwe verordening komt voort uit het ingezette beleid in de provinciale omgevingsvisie en vormt de voortzetting van de meeste regels uit diverse provinciale verordeningen met een ruimtelijke werking. Zo vervangt de omgevingsverordening de Wegen- en Vaarwegenverordening, Milieuverordening, Verordening Wet Natuurbescherming, Waterverordening en de huidige Verordening Romte.

Op sommige punten hebben de aanstaande Omgevingswet en Omgevingsvisie tot aanpassingen geleid in de verordenend door de provincie voor te schrijven regels. Daarbij kan worden gedacht aan het herstel van biodiversiteit, energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, werkgelegenheid of landschapsversterking.

Het ontwerp van de Omgevingsverordening Fryslân is op 16 februari 2021 door Gedeputeerde Staten vastgesteld en heeft inmiddels ter inzage gelegen voor het indienen van zienswijzen. Als resultaat hiervan vinden zo nodig nog aanpassingen op onderdelen plaats. De verwachting is dat de omgevingsverordening in het tweede kwartaal van 2022 door Provinciale Staten van Fryslân wordt vastgesteld. De Friese gemeenten op hun beurt verwerken de uiteindeljk regels van de provinciale omgevingsverordening in de eigen omgevingsplannen.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regionale afspraken Woonregio Zuidoost-Friesland (2019)

Op regionaal niveau zijn afspraken ten aanzien van woningbouw vastgelegd door gemeenten in de regio en de provincie. De gemeenten Heerenveen, Ooststellingwerf, Opsterland, Smallingerland en Weststellingwerf vormen samen de regio Zuidoost. De provinciale prognose is een belangrijk vertrekpunt in de woningbouwafspraken in de regio Zuidoost-Friesland en de provincie Friesland. Op basis van de provinciale prognose (2016) en de geactualiseerde woningbouwafspraken (2019) is de woningbouwruimte voor Smallingerland vastgesteld op 1.251 woningen voor de periode 2016 t/m 2025, met een aandeel van 40% binnenstedelijk en 60% buitenstedelijk.

In de periode 2016 t/m 2019 zijn er in totaal 430 woningen netto toegevoegd. De resterende reguliere woningbouwopgave tot 2026 komt daarmee uit op 820 woningen. Met de provincie is afgesproken om maximaal 250 woningen over te programmeren voor het binnenstedelijk gebied, ten einde uitval of vertraging van binnenstedelijke projecten op te vangen. Dit biedt de mogelijkheid om planologisch 1.070 woningen te plannen.

De gemeente Smallingerland heeft in het kader van de woningbouwprogrammering in het najaar van 2020 een nieuwe gemeentelijke woonvisie vastgesteld, waarop in paragraaf 3.4.2 nader is ingegaan.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Omgevingsvisie Smallingerland

Op 1 maart 2022 heeft de gemeenteraad van Smallingerland de Omgevingsvisie Smallingerland 2040 vastgesteld. De gemeente brengt in deze omgevingsvisie focus op de toekomst van Smallingerland aan. De visie bevat het integrale beleid op hoofdlijnen voor de fysieke leefomgeving. Het geeft richting aan de manier waarop de gemeente in samenspraak met inwoners, ondernemers en maatschappelijke organisaties de leefomgeving wil beheren, inrichten en ontwikkelen, waarbij de ontstaansgeschiedenis niet uit het oog wordt verloren.

De visie geeft inzicht in de opgaven die er voor de toekomst liggen, op het gebied van leefbaarheid, economie en cultuur. De doelen voor 2040 zijn samen te vatten in vier begrippen, te weten: gezond, veilig, aantrekkelijk en economisch vitaal. De opgaven zijn concreet geformuleerd als het versterken van:

  • 1. Drachten als regionaal verzorgingsgebied;
  • 2. Drachten als stad voor innovatieve maakindustrie;
  • 3. Levendige en aantrekkelijke dorpen en wijken;
  • 4. Buitengebied met kwaliteit.


Leidende principes in de realisatie van deze opgaven om de doelen te bereiken zijn duurzaam, inclusief en identiteit. Deze leidende principes worden door de gemeente toegepast op de eigen plannen maar ook van private partijen die worden ontwikkeld en betekent dat wordt vastgehouden aan het karakter van het gebied en dat er versterkt en vernieuwd wordt passend bij Smallingerland.

Het planvoornemen sluit aan bij de derde opgave zoals hierboven beschreven: 'levendige en aantrekkelijke dorpen en wijken'. Eén van de strategiën die hierbij hoort is 'woningen voor iedereen'. De gemeente geeft in de Omgevingsvisie aan dat zij er samen met haar partners voor wil zorgen dat er ruimte worden gegeven voor nieuwbouw van woningen en verandering van functies naar wonen, en dat er veel verschillende woningen worden gebouwd, ook voor kwetsbare doelgroepen of mensen die minder te besteden hebben. De gemeente kijkt met name naar plekken voor nieuwe owningen in het bestaand stedelijk gebied. Het planvoornemen sluit hier bij aan, door te voorzien in de bouw van sociale huurwoningen in het stedelijk gebied.

3.4.2 Woonvisie Smallingerland 2020-2025

De gemeente Smallingerland wil de volgende generaties prettig laten wonen, leven, werken en recreëren. De afgelopen jaren is de woningmarkt sterk veranderd. Duurzaamheid en omgevingsgericht werken zijn steeds belangrijker. Op 6 oktober 2020 heeft de gemeente Smallingerland in dat kader haar nieuwe omgevingsgerichte woonvisie met woningbouwprogramma vastgesteld. Met de woonvisie wordt inzicht en overzicht gegeven met betrekking tot de precieze ontwikkelingen om in een veranderende omgeving richting te geven aan de woningmarktontwikkelingen in de gemeente Smallingerland.

Het woonbeleid van de gemeente is er voor iedereen en zet in op versnelling, specifieke doelgroepen en bovenal een sterke kwaliteit van de leefomgeving. Dit doet de gemeente door gericht aan het werk te gaan met vijf concrete ambities:

  • 1. Aantrekkelijke en gevarieerde nieuwbouw; Ruimte voor 1.000 woningen erbij in vijf jaar;
  • 2. Duurzame woningvoorraad. Op weg naar energieneutraal;
  • 3. Wijs met grijs; ruimte voor initiatieven gericht op senioren & woningaanpassing;
  • 4. 'Mienskipssin' en vitale dorpen en wijken;
  • 5. Sociaal wonen; betere beschikbaarheid van woningen voor kwetsbare doelgroepen.

Met betrekking tot het planvoornemen van dit bestemmingsplan is vooral de eerstgenoemde ambitie relevant om 1.000 woningen er in vijf jaar tijd bij te bouwen. Deze ambitie is als volgt omschreven.

"Smallingerland heeft een centrale ligging in Noord-Nederland en de gemeente heeft de ambitie om een uitvalsbasis te zijn voor mensen die werken in het noorden. Dit zijn mensen die actief zijn op de noordelijke arbeidsmarkt, een hogere woon-werkafstand accepteren en op zoek zijn naar een geschikte woning in het hart van het Noorden.

De gemeente wil de woningvoorraad voortvarend uitbreiden, rekening houdend met de toekomstige vraag en woonwensen. Drachten vervult een regionale functie met een aantrekkelijk centrum voor bewoners en bezoekers. Het aantal huishoudens neemt de aankomende jaren toe. Vooral de groep seniorenhuishoudens zal in omvang toenemen. Behalve senioren gaat het om mensen in andere levensfasen die vaker en langer alleen wonen dan voorheen. De gemeente gaat de komende jaren extra woningen realiseren die nodig zijn voor het toenemende aantal kleine huishoudens. Deze extra woningen worden deels in het centrum gerealiseerd. Een goed functionerend centrum voor Drachten vraagt om minder winkelmeters en biedt ruimte voor herontwikkeling en transformatie. Daarmee kan tegemoet gekomen worden aan de wens van bewoners om in het centrum te wonen. Daarnaast wordt hiermee de doorstroming gestimuleerd."

Het planvoornemen sluit aan bij deze ambitie doordat het voorziet in de bouw van sociale huurwoningen dichtbij het centrum van Drachten.

3.4.3 Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan (2013)

Het verkeer- en vervoerbeleid van de gemeente is vastgelegd in het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan (GVVP) van 2013. Doel van dit beleid is om:

  • de leefbaarheid en leefkwaliteit te vergroten en de menselijke maat terug te brengen in het verkeer;
  • de objectieve en subjectieve verkeersveiligheid te verbeteren;
  • een optimale bereikbaarheid te creëren en te garanderen voor zowel locaties als weggebruikers;
  • zorg te dragen voor een herkenbare inrichting van de verkeersstructuur, waardoor weggebruikers hun weg kunnen vinden en weten welk (verkeers)gedrag van hun verwacht wordt.

Voor het bereiken van deze doelstellingen worden de principes van Shared Space en Duurzaam Veilig gecombineerd toegepast: Shared Space waar kan, Duurzaam Veilig waar moet. De onderstaande principes worden, indien van toepassing, voor het onderhavige plan gehanteerd.

Wegenstructuur

Er wordt onderscheid gemaakt naar wegen die primair een verkeersfunctie hebben en wegen waar verblijven centraal staat. Op wegen uit deze laatste categorie is vaak ook sprake van meerdere functies, zoals spelen, groen, ontsluiten, wonen of werken. Afhankelijk van de mate van de verkeersfunctie zijn de wegen ingedeeld als stroomweg (pure verkeersfunctie), gebiedsontsluitingsweg (op wegvakken verkeersfunctie, op kruispunten uitwissel-/verblijfsfunctie) of erftoegangsweg (pure verblijfsfunctie).

In verblijfsgebieden (erftoegangswegen) wordt gewerkt volgens het Shared Space-principe, waarbij de inrichting bepaald wordt door het gehele perspectief van functies, omgeving en landschap. Bij gebiedsontsluitingswegen moeten de kansen voor Shared Space benut worden. De kruispunten, waar juist de uitwisseling van verkeer en functies plaatsvindt, vormen hierbij primair de potentieel kansrijke locaties. Bij stroomwegen worden de inrichtingsprincipes van Duurzaam Veilig gevolgd.

Langzaam verkeer

Ten aanzien van fietsvoorzieningen is op gebiedsontsluitingswegen uitgangspunt dat het fietsverkeer wordt gescheiden van het gemotoriseerde verkeer door middel van vrij liggende paden of parallelle routes. Op erftoe-gangswegen geeft de gemeente de voorkeur aan een inrichting die past binnen het concept van Shared Space. Dit betekent dat fietsverkeer en gemotoriseerd verkeer gezamenlijk de ruimte delen. Mits hiervoor goede argumenten zijn, kan van dit principe worden afgeweken. Voor voetgangers geldt dat er voldoende ruimte voor hen moet zijn en dat deze ruimte ook goed toegankelijk is voor lichamelijk en visueel gehandicapten.

Parkeren

In bestaande gebieden geldt dat de gemeente terughoudend is met het opofferen van (openbare) groenvoorzieningen ten behoeve van extra parkeerplaatsen. Bij nieuwbouwplannen of nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met voldoende parkeerruimte voor zowel de auto als de fiets. Hierbij dient het parkeren primair op eigen terrein opgelost te worden. Het benodigde aantal parkeerplaatsen wordt bepaald door de gemeentelijke parkeernormennota (zie paragraaf 3.4.4) .

Openbaar vervoer

Het openbaar vervoer levert een belangrijke bijdrage de bereikbaarheid en ontsluiting van Smallingerland. Om goed openbaar vervoer te waarborgen worden busroutes ‘busvriendelijk’ ingericht en dienen haltes/overstappunten te voldoen aan eisen met betrekking tot opstel- en wachtruimte, stallingvoorzieningen en fiets- en looproutes.

3.4.4 Parkeernormennota Smallingerland (2015)

De gemeente Smallingerland heeft op 17 februari 2015 de "Parkeernormennota 2015" vastgesteld. Hierin heeft de gemeente ervoor gekozen om de CROW-normen te volgen door deze door te vertalen in het gemeentelijk parkeerbeleid, als vastgesteld in de parkeernormennota. In de nota is een parkeerregeling opgenomen waarin is geregeld hoeveel en waar parkeerplaatsen beschikbaar moeten zijn. De nota gaat uit van het gemiddelde tussen het minimum en maximum kencijfer zoals opgenomen in de publicatie van het CROW (publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie').

In maart 2022 heeft het college van Burgemeester en Wethouders ingestemd met lagere parkeernormen voor sociale huurwoningen. Op basis hiervan kan gewerkt worden met 1,2 parkeerplaats per sociale huurwoning.

In paragraaf 4.9 Verkeer en parkeren is het parkeren in het plangebied nader toegelicht.

3.4.5 Gemeentelijk Waterplan Smallingerland 2017-2020

Iedere vier jaar wordt het waterbeleid in de gemeente Smallingerland geactualiseerd. Dit gebeurt in samenwerking tussen de gemeente Smallingerland en Wetterskip Fryslân en wordt vastgelegd in het Gemeentelijk Waterplan. Het waterplan is in 2016 en 2017 opgesteld en in de winterperiode 2016-2017 bestuurlijk vastgesteld door de besturen van de gemeente en het waterschap. De doelstellingen van het waterplan zijn:

  • het vastleggen van een nieuwe watervisie en daarbij behorende streefbeelden en doelstellingen;
  • het vastleggen van nieuwe projecten en de daarvoor benodigde middelen om deze doelstellingen te
  • bereiken;
  • zorgdragen dat de benodigde middelen worden afgewogen van het Beleidsplan 2018 - 2021.
3.4.6 Welstand- en reclamenota 2018

De gemeente Smallingerland beschikt over de Welstand- en reclamenota 2018. In deze nota zijn voor verschillende typen gebied criteria vastgesteld omtrent plaatsen, hoofdvorm, aanzichten, opmaak en diversen. Het welstandsbeleid van Smallingerland is opgesteld vanuit de overtuiging dat de lokale overheid het belang van een aantrekkelijke bebouwde omgeving dient te behartigen. De gevels van gebouwen en andere bouwwerken vormen samen met de openbare ruimte de dagelijkse leefomgeving van de mensen in Smallingerland. Dat betekent dat de verschijningsvorm van een bouwwerk geen zaak is van de eigenaar alleen; elke voorbijganger wordt ermee geconfronteerd, of hij nu wil of niet. Het doel van het welstandstoezicht is om in alle openheid een bijdrage te leveren aan de belevingswaarde van de gemeente Smallingerland. Door het opstellen van welstandsbeleid wil de gemeente een helder, controleerbaar en klantgericht welstandstoezicht inrichten.

De woningen aan de Stationsweg moeten voldoen aan de criteria die zijn opgenomen in de Welstandsnota Smallingerland. Voor de woningen op de locatie De Tuinen zijn nieuwe welstandseisen opgesteld welke door de gemeenteraad moeten worden vastgesteld. Deze nieuwe welstandseisen zijn op een aantal punten aangepast ten opzichte van de Welstandsnota Smallingerland. In Bijlage 1 zijn de nieuwe welstandseisen voor De Tuinen opgenomen. Deze welstandseisen worden apart van het bestemmingsplan vastgesteld.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Uit de bestaande omgevingssituatie kunnen (wettelijke) belemmeringen en/of voorwaarden voor de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan blijken. Uitgangspunt is dat er een goede omgevingssituatie bestaat voor het planvoornemen. In de volgende paragrafen zijn de relevante milieukundige en planologische randvoorwaarden beschreven en beoordeeld op eventuele beperkingen voor het plangebied.

4.1 Ecologie (en stikstof)

Wet- en regelgeving
In het kader van de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen is het van belang om aandacht te besteden aan beschermde natuurwaarden. De effecten op natuurwaarden dienen te worden beoordeeld in relatie tot bestaande wet- en regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming, soortenbescherming en beschermde houtopstanden, zoals vastgelegd in de Wet natuurbescherming (Wnb) en de Omgevingsverordening.

Onderzoek
Om de uitvoerbaarheid van het planvoornemen te toetsen is door Altenburg & Wymenga ecologisch onderzoek uitgevoerd naar de effecten op eventuele beschermde waarden in het plangebied en in de omgeving daarvan. Er zijn twee onderzoeken uitgevoerd, één voor de Stationsweg en één voor De Tuinen. Daarnaast is voor het plan als geheel een stikstofdepositie-onderzoek uitgevoerd. Hieronder volgt de verslaglegging van de uitkomsten en conclusies van de uitgevoerde onderzoeken.

Ecologische beoordeling Stationsweg

De rapportage van de ecologische beoordeling voor de Stationsweg is als Bijlage 2 bij deze toelichting gevoegd. Naast het raadplegen van bronnen is het plangebied ten behoeve van de inventarisatie op 25 augustus 2021 bezocht door een ecoloog. Hieronder volgen kort de conclusies.

Soortenbescherming

Onderdeel van de Wnb is soortenbescherming van planten en dieren. Dit betreffen:

  • alle van nature in Nederland in het wild voorkomende vogels die vallen onder de Vogelrichtlijn (Wnb art. 3.1-3.4)
  • dier- en plantensoorten die beschermd zijn op grond van de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn (Wnb art. 3.5-3.9);
  • nationaal beschermde dier- en plantensoorten genoemd in de bijlage van de wet (Wnb art. 3.10-3.11).


Van deze laatstgenoemde groep beschermde soorten mogen provincies een zogenaamde ‘lijst met vrijstellingen’ opstellen (Wnb art. 3.11). Voor de soorten op deze lijst geldt een vrijstelling van de verboden genoemd in art. 3.10 eerste lid van de Wnb.

In het plangebied zijn geen mogelijkheden voor soorten met jaarrond beschermde nestplaatsen aanwezig. In de opgaande begroeiing aan de rand van en rondom het plangebied kunnen wel algemene vogelsoorten tot broeden komen, zoals de merel en winterkoning. Werkzaamheden buiten het broedseizoen uitvoeren is de beste optie. Een alternatief is om werkzaamheden voor aanvang van het broedseizoen te beginnen, zodat broedpogingen in het werkgebied achterwege blijven door de verstoring tijdens de werkzaamheden. Er dient tevens te worden voorkomen dat tijdens werkzaamheden in het broedseizoen alsnog broedgevallen ontstaan die kunnen worden aangetast. Dit is mogelijk door geen geschikte plaatsen voor nesten te laten ontstaan, door bijvoorbeeld bouwmateriaal goed af te dekken.

In het plangebied zijn geen mogelijkheden voor verblijfplaatsen of vliegroutes van vleermuizen aanwezig. Wel is het mogelijk dat deze in de directe omgeving aanwezig zijn. Ook is het mogelijk dat het plangebied deel uitmaakt van foerageergebieden van vleermuizen. Er is in de omgeving echter voldoende alternatief foerageergebied aanwezig. Daarom kan geconcludeerd worden dat de functionaliteit van eventueel in de omgeving aanwezige verblijfplaatsen niet wordt aangetast. Ten aanzien van eventueel in de omgeving aanwezige verblijfplaatsen en vliegroutes is het wel van belang om bij de aanlegwerkzaamheden lichtuitstraling richting de omgeving zo veel mogelijk te voorkomen.

Het plangebied en de directe omgeving daarvan vormt mogelijk ook onderdeel van het leefgebied van enkele algemeen voorkomende soorten zoogdieren zoals de steenmarter en muizensoorten. Voor deze soorten geldt dat Provinciale Staten van Fryslân een vrijstelling heeft verleend voor het overtreden van de verbodsbepalingen van artikel 3.10 Wnb bij projecten in het kader van ruimtelijke ontwikkeling. Wel is voor deze soorten de Zorgplicht van toepassing. Bij uitvoering van de plannen dienen zoogdiersoorten de gelegenheid te krijgen om zich te verplaatsen naar onverstoord leefgebied. Overige beschermde soorten ondervinden geen negatieve effecten door uitvoering van de plannen.

Gebiedsbescherming

Op circa 6,8 km ligt het Natura 2000-gebied de Wijnjeterper Schar, op 7,5 km het Natura 2000-gebied Van Oordt's Mersken en op 7,8 km het Natura 2000-gebied Alde Feanen.

Het plangebied is gescheiden van de Natura 2000-gebieden door bebouwing, wegen en agrarisch gebied. Gezien de grote afstand tot de Natura 2000-gebieden, de inrichting van het tussenliggende gebied en de aard van het plan, kan een toename van verstoring door geluid, verlichting of optische verstoring worden uitgesloten.

Een eventuele toename van stikstofdepositie ten gevolge van bouwwerkzaamheden in de aanlegfase is op basis van de Wet stikstofreductie en natuurverbetering vrijgesteld van vergunningplicht. Dat geldt niet voor eventuele toename in de gebruiksfase, omdat dit plan kan leiden tot meer verkeersbewegingen. Daarom moet een Aerius-berekening uitgevoerd worden om te bepalen of het plan leidt tot een toename van stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden.

Ecologische beoordeling De Tuinen

De rapportage van de ecologische beoordeling voor De Tuinen is als Bijlage 3 bij deze toelichting gevoegd. Naast het raadplegen van bronnen is het plangebied ten behoeve van de inventarisatie op 10 januari 2022 bezocht door een ecoloog. Hieronder volgen kort de conclusies.

Soortenbescherming

De beoogde werkzaamheden veroorzaken een conflict met de Wnb wanneer broedende vogels en hun nesten worden verstoord. Bij werkzaamheden moet volgens de Wet natuurbescherming rekening worden gehouden met het broedseizoen van vogels. De Wet natuurbescherming kent geen standaardperiode voor het broedseizoen. Het gaat erom of er een broedgeval is dat verstoord kan worden. Verstoring van nesten is niet toegestaan.

Ten aanzien van broedende vogels zijn er verschillende mogelijkheden om conflicten met de Wet natuurbescherming te voorkomen. Werkzaamheden buiten het broedseizoen uitvoeren is de meest zekere optie. Een alternatief is om werkzaamheden voor aanvang van het broedseizoen te beginnen, zodat broedpogingen in het werkgebied achterwege blijven door de verstoring tijdens de werkzaamheden. Er dient tevens te worden voorkomen dat tijdens werkzaamheden in het broedseizoen alsnog broedgevallen ontstaan die kunnen worden aangetast. Dit is mogelijk door geen geschikte plaatsen voor nesten te laten ontstaan, door bijvoorbeeld bouwmateriaal goed af te dekken en kap- en snoeiafval tijdig te verwijderen. Mochten er toch vogels tot broeden komen en door de werkzaamheden worden verstoord, dan ontstaat er een conflict met de Wet natuurbescherming en moeten de verstorende werkzaamheden gestaakt worden tot na de broedperiode van de betreffende soort(en). De meeste vogelsoorten broeden binnen de periode van half maart tot half juli

De beoogde werkzaamheden veroorzaken geen conflict met de Wet natuurbescherming ten aanzien van jaarrond beschermde nesten. Deze zijn niet aangetroffen in het plangebied en worden er ook niet verwacht.

De beoogde werkzaamheden veroorzaken een conflict met de Wnb wanneer er verblijfplaatsen en/of foerageergebied van vleermuizen verloren gaan. Binnen het plangebied zijn meerdere mogelijkheden voor verblijfplaatsen aanwezig in bomen. Om de mogelijkheden voor vleermuizen in deze holtes te bepalen, en het gebruik van het plangebied als foerageergebied, is een aanvullend onderzoek naar vleermuizen noodzakelijk.

Door uitvoering van de plannen zal geen conflict met de Wet natuurbescherming ontstaan ten aanzien van overige beschermde soorten. Wel dient ten aanzien van zoogdiersoorten de zorgplicht in acht genomen te worden, door de dieren de gelegenheid te geven het plangebied te verlaten.

Gebiedsbescherming

De beoogde werkzaamheden veroorzaken geen conflict met de Wnb ten aanzien van Natura 2000-gebieden, behalve mogelijk door een toename in stikstofdepositie in de gebruiksfase. Hiervoor is een AERIUS-berekening uitgevoerd. Op de uitkomsten hiervan wordt hieronder, onder het kopje 'Stikstofdepositie-onderzoek' ingegaan.

De beoogde werkzaamheden veroorzaken geen conflict met de wet- en regelgeving ten aanzien van Natuurnetwerk Nederland, Ganzenfoerageergebied en Weidevogelkansgebied.

Stikstofdepositie-onderzoek

Vanwege het planvoornemen is tevens onderzoek ingesteld naar de stikstofdepositie vanwege het toekomstig gebruik van de woningen (gebruiksfase). Het memo hierover met daarbij de berekeningen, middels de meest recente AERIUS-calculator van 23 februari 2022, met informatie over de invoergegevens is als Bijlage 4 opgenomen.

In het model is het verkeer van en naar de gebouwen opgenomen, waarbij gebruik is gemaakt van CROW publicatie 381, december 2018. Daarbij is gebruikgemaakt van de kencijfers voor sociale huurwoningen (circa 5 ritten per woning). Omdat het ten tijde van het onderzoek niet duidelijk was hoeveel woningen er worden uitgevoerd, is in de berekening uitgegaan van 26 woningen. Voor 26 woningen moet er rekening worden gehouden met 130 ritten per etmaal. Aanvullend hierop is er rekening gehouden met 4 ritten middelzwaar verkeer per etmaal ten behoeve van pakketbezorging. De totale emissie van het plan in de gebruiksfase bedraagt ongeveer 7,3 kg NOx/jr en 0,4 kg NH3/jr.

Uit de uitgevoerde AERIUS-berekening blijkt dat er geen stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden zijn met een overschrijding van een planbijdrage van meer dan 0,00 mol N/ha/jaar. Er treedt door de stikstofdepositie geen negatief effect op in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) beschermde Natura 2000-gebieden. Het aspect stikstof staat nadere besluitvorming niet in de weg.

Conclusie

Gelet op vorenstaande conclusies met betrekking tot de soortenbescherming en gebiedsbescherming, waaronder het berekende effect op beschermde natuurgebieden van 0,00 mol/ha/jaar, mag worden geconcludeerd dat de ecologische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan niet wordt belemmerd. Enige uitzondering hierop is dat voor vleermuizen aanvullend onderzoek nodig is voor het deel De Tuinen. Het aanvullend onderzoek is gestart en loopt nog tot najaar 2022. Op voorhand zijn er mitigerende maatregelen genomen door het ophangen van vleermuizenkasten, op basis van inschatting van aanwezige vleermuizen in het plangebied. De verwachting is dat deze mitigerende maatregelen voldoende zijn en dat een ontheffing van de Wet natuurbescherming verleend kan worden. Mochten er meer mitigerende maatregelen nodig zijn, dan is er in en in de omgeving van het plangebied voldoende ruimte om deze te nemen. Het plan is op dit punt uitvoerbaar.

4.2 Erfgoed

Wet- en regelgeving
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de toekomstige Omgevingswet. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

Voor het onderzoek naar erfgoed wordt uitgegaan van de Cultuurhistorische Kaart 2 (CHK2) van de Provinsje Fryslân, waar ook de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) deel van uit maakt. Op deze kaarten is informatie opgenomen over archeologische en cultuurhistorische waarden.

4.2.1 Archeologie

Toetsing

De FAMKE biedt informatie over in de provincie bekende of te verwachten archeologische waarden. Ten aanzien van archeologie geeft de provinciale archeologische advieskaart voor het plangebied aan dat er een verwachting bestaat voor het aantreffen van resten uit de periode ijzertijd-middeleeuwen.

Volgens de Friese Archeologische MonumentenKaart Extra (FAMKE) van de Provincie Fryslân is voor de periode steentijd-bronstijd alleen onderzoek nodig bij grote ingrepen (>2,5 ha), omdat op basis van eerder onderzoek vermoed wordt dat eventuele aanwezige archeologische resten uit de steentijd al ernstig verstoord zijn. Voor de periode ijzertijd-middeleeuwen is een karterend onderzoek 3 nodig (historisch en karterend onderzoek). De provincie beveelt aan om bij ingrepen van meer 5000 m² een historisch en karterend onderzoek te verrichten, waarbij speciale aandacht moet worden besteed aan eventuele Romeinse sporen en/of vroegmiddeleeuwse ontginningen.

Onderzoek en conclusie

Gelet op vorenbeschreven provinciale advisering is door RAAP archeologisch onderzoek verricht in het plangebied. De rapportage hiervan is als Bijlage 5 bij deze toelichting opgenomen. In het archeologisch onderzoek is geconcludeerd dat op basis van de resultaten van het booronderzoek de verwachting is dat geen archeologische resten in het plangebied worden bedreigd vanwege het planvoornemen van dit bestemmingsplan. Daarom wordt in het kader van de voorgenomen bodemingrepen geen vervolgstap uit het proces van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ) noodzakelijk geacht.

4.2.2 Cultuurhistorie

Toetsing
Bestudering van de CHK2 van Provinsje Fryslân leert dat in het plangebied geen bijzonderheden ten aanzien van nog bestaande cultuurhistorische waarden hoeven te worden verwacht.

Conclusie
Dit bestemmingsplan wordt niet belemmerd vanwege de mogelijkheid op het verstoren van onderkende cultuurhistorische of archeologische waarden; de noodzaak van een beschermingsregeling ten behoeve van archeologie en cultuurhistorie ontbreekt.

4.3 Waterparagraaf

Wet- en regelgeving
Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets. Het doel hiervan is het waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten.

Door middel van de watertoets als procesinstrument wordt in een vroegtijdig stadium aandacht besteed aan het wateraspect. Het gaat hierbij om de thema's waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkeringen, wegen, afvalwaterketen en beheer & onderhoud van nieuw en bestaand oppervlaktewater.

Waterwet 
De Waterwet, die per 22 december 2009 van kracht is geworden, heeft gezorgd voor een ingrijpende bundeling van deze wetgeving. De strategische delen uit het Nationaal Waterplan op grond van de Waterwet zijn opgegaan in de Novi (zie paragraaf 3.1.2 Nationale Omgevingsvisie (2020)). Daarnaast geldt het Nationaal Water Programma 2022-2027, waarin de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid zijn opgenomen.

Gemeentelijk Waterplan Smallingerland 2017-2020

De gemeente actualiseert iedere vier jaar in samenwerking met Wetterskip Fryslân het eigen waterbeleid dat wordt vastgelegd in het Gemeentelijk Waterplan. Thans is nog het waterplan voor de periode 2017-2020 van toepassing. Dit waterplan vormt geen verplicht plankader, maar geeft handvatten voor het integraal met water ontwikkelen van plannen en daarmee direct samenhangende zaken, met het oog op bijvoorbeeld ecologie en leefbaarheid. Ook vormt het een kader voor beheer en onderhoud.

Toetsing
Digitale watertoets

Bij alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dient vanwege de wettelijk verplichte watertoets in het kader van de Waterwet aandacht te worden besteed aan het wateraspect. Hiervoor wordt het planvoornemen ingediend bij Wetterskip Fryslân. De aanvraag digitale watertoets heeft op 1 maart 2022 plaatsgevonden. Stukken hieromtrent zijn als bij deze toelichting opgenomen in Bijlage 6. De te ontvangen advisering zal bij het vervolg van het planproces van dit bestemmingsplan worden betrokken.

Verharding

Door ruimtelijke ontwikkelingen neemt de hoeveelheid verhard oppervlak toe met als gevolg een versnelde afvoer van hemelwater. Het is nodig om deze versnelde afvoer te compenseren om de waterberging in een gebied in stand te houden. Dit geldt ook voor toevoegen van oppervlakteverharding die wel past binnen het bestemmingsplan, maar waarvan de grond al meer dan vijf jaar braak ligt en waar in het verleden niet voor gecompenseerd is.

Het is niet toegestaan zonder watervergunning neerslag versneld tot afvoer te laten komen indien daarbij meer dan 200 m2 onverharde grond in stedelijk gebied en 1500 m2 in landelijk gebied wordt bebouwd of verhard. Er geldt een vrijstelling van de vergunningsplicht wanneer wordt voldaan aan de compensatieregels genoemd in dit wateradvies. De meest voorkomende manier van compenseren is het graven van extra oppervlaktewater. Bij het graven van extra oppervlaktewater hanteert het Wetterskip de volgende compensatienorm:

  • Boezem 5%, dit heeft alleen betrekking op de Friese boezem;
  • Polder 10%,
  • Vrij afstromend, alternatieve maatregelen.

Uiteraard is het toepassen van alternatieve maatregelen in het plan ook mogelijk.

In de stedenbouwkundige ontwerp voor invulling van het plangebied met woningbouw is rekening gehouden met compensatieverplichting met oppervlaktewater vanwege de verhardingstoename als gevolg van bebouwing. Voor het deel De Tuinen wordt watercompensatie toegepast in de vorm van wadi's. Het uitgangspunt daarbij is 10% compensatie. Voor het deel Stationsweg is geen watercompensatie nodig, omdat op dit perceel voorheen ook verharding (bebouwing) aanwezig was en dit nog niet langer dan 5 jaar geleden is. Hierover heeft afstemming plaatsgevonden met het Wetterskip.

Vrij voor de boezem

Als uitkomst van de watertoets is het advies opgenomen om voldoende hoog te bouwen. Dit heeft ermee te maken dat het plangebied niet door een boezemkade is beschermd tegen hoge waterstanden in de Friese boezem. Het Wetterskip adviseert de nieuwe bebouwing en infrastructuur voldoende hoog aan te leggen. In de uitvoering van het plan wordt hier rekening mee gehouden.

Conclusie

Voorwaarden met betrekking tot relevante waterhuishoudkundige aspecten worden met dit bestemmingsplan in acht genomen. Met het oog daarop wordt er dan ook van uitgegaan dat het planvoornemen van dit bestemmingsplan uitvoerbaar is.

4.4 Hinder van bedrijven en voorzieningen

Normstelling en beleid
Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, zoals die uitgangspunt is van de Wro, geldt eveneens de noodzakelijkheid tot een voldoende ruimtelijk-functionele afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en hindergevoelige functies (waaronder woningen). Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst in de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) uit 2009. Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten (betreffende geluid, geur, stof en gevaar) redelijkerwijs kan worden uitgesloten. De grootste afstand is bepalend.

In de genoemde VNG-publicatie worden twee omgevingstypen onderscheiden. Bij het omgevingstype 'rustige woonwijk of rustig buitengebied' wordt functiescheiding nagestreefd. Hiertoe worden minimale richtafstanden gehanteerd, waarbij een bepaalde bij een bedrijf of voorziening behorende milieucategorie een zoneringsafstand ten opzichte van hindergevoelige functies inhoudt. Bij het omgevingstype ‘gemengd gebied’ is sprake van functiemenging. In tegenstelling tot rustige woongebieden zijn in dergelijke levendige gebieden milieubelastende activiteiten op kortere afstand van woningen mogelijk. Hiertoe mogen de aangegeven minimale richtafstanden met één afstandsstap worden verkleind (milieucategorie 1 wordt 0, 2 wordt 1, 3.1 wordt 2, et cetera).

Bedrijvigheid in de directe omgeving van woningen (of (andere) milieugevoelige gebieden) kunnen daar (milieu)hinder vanwege geluid, geur, stof, gevaar en dergelijke veroorzaken. Op grond van de Wet milieubeheer (Wm) zijn bedrijven en instellingen verplicht te voldoen aan de eisen van een AMvB, dan wel een milieuvergunning te hebben voor de exploitatie van het bedrijf, waarbij rekening gehouden dient te worden met de omliggende woonbebouwing. Door middel van milieuwet- en regelgeving wordt (milieu)hinder voor hindergevoelige functies, zoals woningen, zo veel mogelijk voorkomen.

Toetsing

Met het planvoornemen van dit bestemmingsplan is sprake van het juridisch-planologisch mogelijk maken van woningen. Woonfuncties gelden als hindergevoelig en daarom moet worden bestudeerd of sprake is van hinderveroorzakende functies zoals bedrijven en voorzieningen in en nabij het plangebied. Omdat in en rondom het plangebied voornamelijk sprake is van woongebied, wordt voor het plangebied uitgegaan van het omgevingstype 'rustig woongebied'.

In de omgeving van het plangebied zijn een aantal bedrijven aanwezig.

Aan de zuidzijde bevinden zich loodsen waar op grond van het geldende bestemmingsplan bedrijven zijn toegestaan van milieucategorie 2. Bij deze milieucategorie hoort een richtafstand van 30 meter. Aan deze richtafstand wordt niet voldaan. De dichtstbij gelegen nieuw te bouwen woning ligt op circa 25 meter van de perceelgrens van de loodsen. Ondanks dat, kan worden gesteld dat in dit geval een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd kan worden. Hierbij nemen we het huidige gebruik van de bedrijfspanden in ogenschouw. De bedrijfsactiviteiten, verkeersbewegingen en het geluid van laden en lossen is zodanig van aard dat er geen reden is te oordelen dat er geen sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Hierbij is ook de locatie van het terrein met bedrijven meegenomen. De locatie is niet geschikt voor bedrijvigheid met veel verkeersbewegingen met vrachtwagens en er is ook geen verwachting voor een grootschalige publiekstrekker of productiebedrijf. Wanneer er een nieuw bedrijf zich wil vestigen op deze locatie, die past binnen de op grond van het bestemmingsplan toegelaten bedrijfsactiviteiten, is dit ook in de nieuwe situatie nog steeds mogelijk.

Aan de noordwestzijde bevindt zich een locatie van jeugdzorg. Aan de westzijde van de Stationsweg geldt een gemengde bestemming, waar naast wonen ook dienstverlening en kantoren zijn toegestaan, en detailhandel en horeca waar dat specifiek in het bestemmingsplan is aangeduid. In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich enkel woningen aan de Stationsweg. Deze woningen leiden voor het voornemen niet tot een belemmering en/of potentiële milieuhinder.

Aan de overzijde van de Stationsweg is een supermarkt gelegen. Voorheen zat hier ook een busremise, maar deze is inmiddels niet meer aanwezig (nog wel als zodanig bestemd). De grond is inmiddels van de supermarkt, dus met de busremise wordt in dit plan geen rekening meer gehouden. Voor de supermarkt geldt een richtafstand van 10 meter. De afstand tot het plangebied is circa 50 meter, dus aan deze richtafstand wordt voldaan.

Conclusie

Voorliggend bestemmingsplan mag uitvoerbaar worden geacht ten aanzien van het onderdeel hinder van bedrijven en voorzieningen.

4.5 Geluidhinder

Wet- en regelgeving
De Wet geluidhinder (Wgh) is er op gericht om de geluidhinder vanwege onder andere spoorweglawaai, industrielawaai en wegverkeerslawaai te voorkomen en te beperken. De Wgh bepaalt dat de 'geluidsbelasting' op gevels van woningen en andere geluidsgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan een in de wet bepaalde norm die als voorkeursgrenswaarde wordt aangeduid. In veel gevallen is deze norm 48 dB.

Wanneer binnen een geluidzone langs (spoor)wegen of ten behoeve van industrielawaai nieuwe geluidgevoelige objecten, zoals woningen, worden gerealiseerd, moet door middel van akoestisch onderzoek worden vastgesteld of aan de grenswaarden uit de Wgh wordt voldaan. Spoorweglawaai en industrielawaai is op voorhand in het plangebied niet aan de orde. Daarom wordt hierna allen op wegverkeerslawaai ingegaan.

In artikel 74 Wgh is aangegeven wanneer een weg zoneplichtig is. Elke weg heeft in principe een zone, behoudens wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. De breedte van een geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van de weg binnen of buiten stedelijk gebied.

Toetsing

Omdat dit bestemmingsplan ziet op de nieuwbouw van woningen, die als geluidsgevoelige objecten worden aangemerkt, en in het plangebied diverse geluidzones van omringende wegen van toepassing zijn, is toetsing aan de Wgh nodig. Hiervoor is akoestisch onderzoek door de FUMO verricht. Er zijn twee onderzoeken uitgevoerd, één voor de woningen aan de Stationsweg, waarvan de rapportage als Bijlage 7 bij de toelichting is opgenomen, en één voor de woningen in het deel De Tuinen, waarvan de rapportage als Bijlage 8 bij de toelichting is opgenomen.

Stationsweg

Uit de berekeningen blijkt dat de voorkeurgrenswaarde van 48 dB op een aantal punten wordt overschreden door het verkeer op de Stationsweg. Het gaat hier om de voorgevels van alle 8 woningen en de zijgevel van de meest noordelijke woning. De hoogste geluidsbelasting is 58 dB. De maximaal vast te stellen hogere waarde van 63 dB (stedelijk gebied) wordt niet overschreden. Het verkeer op de Ringweg overschrijdt de voorkeursgrenswaarde niet.

Geadviseerd wordt om bij het wijzigen van het bestemmingsplan hogere waarden vast te stellen, vanwege het wegverkeer op de Stationsweg. Alvorens tot het verlenen van hogere waarden over te kunnen gaan, moet worden onderbouwd dat maatregelen om de geluidbelasting te reduceren onvoldoende doeltreffend voor het planvoornemen zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Hiervoor is door de FUMO het volgende aangegeven.

Op de Stationsweg bestaat het wegdek uit dicht asfalt beton (DAB) dat vergelijkbaar is met het referentiewegdek uit de rekenmethode en op de kruispunten een klinkerverharding in keperverband. Het toepassen van het meest geluid reducerend type wegdek (dunne deklaag type B uit de rekenmethode) tussen de minirotonde en het kruispunt met de Trambaan zal een afname van 5 dB realiseren waarmee de hoogst berekende waarde 53 dB zal zijn. Hiermee is de overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB nog 5 dB. Echter stuit het toepassen van een dunne deklaag op kruisingen met afslaand verkeer op mechanische bezwaren. Uit financieel oogpunt is het aanbrengen van stil asfalt in relatie met het gering aantal woningen niet doelmatig.

Het verlagen van de maximumsnelheid naar 30 km/u zal ook een afname van 5 dB realiseren. Omdat wegen met een snelheid van 30 km/u vrij zijn van toetsing aan de Wgh vervalt daarmee het toetsen aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB en hoeft er geen hogere waarde besluit genomen te worden. Omdat de Stationsweg deel uitmaakt van een hoofdontsluitingsroute zal het verlagen van de maximumsnelheid mogelijk niet wenselijk zijn. Dit is later door de gemeente bevestigd, het verlagen van de maximumsnelheid is voor deze weg niet wenselijk.

Het vergroten van de afstand door de woningen verder van de weg te plaatsen geeft een verlaging van de geluidsbelasting. Alleen is het resultaat van een afstandsverdubbeling maar 3 dB lager. Het plaatsen van de woningen op een grotere afstand is stedenbouwkundig niet gewenst omdat daarmee afgeweken wordt van de bestaande bebouwing in de straat. Het afschermen door middel van een geluidsscherm tussen de weg en de woningen is zowel stedenbouwkundig als verkeerskundig niet wenselijk.

Voorgaande motiveert het afgeven van hogere waarden. Daarbij geldt dat bij de omgevingsvergunning voor het bouwen van de betrokken initiatiefnemer/aanvrager een verklaring nodig is met betrekking tot de garantie voor het halen van de wettelijk vereiste van een maximale binnenwaarde van 33 dB conform het Bouwbesluit. Daarvoor dient in ieder geval een nader onderzoek te worden ingesteld naar de karakteristieke geluidwering van de te realiseren uitwendige scheidingsconstructie van de woningen waar het afgeven van een hogere waarde voorgenomen is. Er kan overigens ook voor worden gekozen om voor het gehele gebied een gelijke hogere waarde af te geven van maximaal 53 dB. In dat geval moeten alle woningen aan de voorwaarde van nader onderzoek naar de uitwendige scheidingsconstructie voldoen bij de aanvraag om omgevingsvergunning voor het bouwen.

De Tuinen

Uit de berekeningsresultaten blijkt dat vanwege het verkeer op de doorgaande zoneplichtige wegen Stationsweg en Ringweg de voorkeursgrenswaarde van 48 dB nergens wordt overschreden. De geluidbelasting van de Stationsweg is ten hoogste 40 dB en van de Ringweg 34 dB inclusief 5 dB aftrek volgens artikel 110g van de Wgh.

Het plan moet ook getoetst worden aan de voorschriften en eisen van het Bouwbesluit. Omdat er geen hogere waarde vastgesteld hoeft te worden geldt voor de karakteristieke geluidwering van de gevel op basis van het Bouwbesluit, formeel alleen de basiseis van 20 dB.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening en ter bescherming van de burger tegen geluidsoverlast, adviseren wij de karakteristieke geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie minimaal gelijk te stellen aan het verschil tussen de gecumuleerde geluidbelasting op de uitwendige scheidingsconstructie (lees: gevel- en dakvlakken) en de binnengrenswaarde van 33 dB (eis nieuwbouw Bouwbesluit). Met deze benadering kan gemotiveerd worden dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat binnen de te realiseren (woon)bestemming.

Deze gecumuleerde gevelbelasting exclusief aftrek 110g Wgh, is in dit geval ten hoogste 51 dB. Gelet op die gevelbelasting en rekening houdend met de basiseis van 20 dB, kan een maximaal binnenniveau van 33 dB op voorhand voldoende worden gegarandeerd.

Conclusie

Gelet op voorgaande mag worden geconcludeerd dat de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan niet door geluidhinder wordt belemmerd.

4.6 Externe veiligheid

Wet- en regelgeving
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico’s voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, aardgas of LPG. Het aandachtsveld van externe veiligheid richt zich op zowel inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn als het transport van gevaarlijke stoffen. Dit vervoer kan plaatsvinden over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid is er op gericht te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Dit is verankerd in diverse wet- en regelgeving, zoals het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Barim; ook bekend als het Activiteitenbesluit).

De volgende normen worden onderscheiden:

  • Plaatsgebonden risico (PR): Dit betreft afstandseisen, die moeten worden gezien als grenswaarde (harde norm) waarvan niet kan worden afgeweken.
  • Groepsrisico (GR): Het groepsrisico is afhankelijk van de bevolkingsdichtheid rondom een risicovolle activiteit. Dit betreft geen harde norm, maar een oriëntatie waarde. Daarvoor bestaat een verantwoordingsplicht.

Toetsing
In het kader van het Interprovinciaal Overleg (IPO) is een zogenoemde risicokaart ontwikkeld. Hierin is informatie opgenomen die met risico te maken heeft; zowel risicobronnen als kwetsbare objecten worden getoond die aandacht verdienen bij ruimtelijke ontwikkelingen. Om na te gaan of er voor het planvoornemen ook aandachtspunten (in dit geval risicobronnen) op het vlak van de externe veiligheid aanwezig zijn, is de risicokaart geraadpleegd. Navolgende figuur toont het kaartfragment hiervan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2022SSW013-0301_0007.png"

Figuur 4.1 Risicobronnen in de nabijheid van het plangebied (bron: FUMO)

De FUMO heeft voor de twee delen waaruit het plangebied bestaat, de Stationsweg en De Tuinen, een onderzoek uitgevoerd naar het aspect externe veiligheid. De rapportages van de onderzoeken zijn als Bijlage 9 (Stationsweg) en Bijlage 10 (De Tuinen) bij deze toelichting gevoegd.

Uit bovenstaande afbeelding kan worden opgemaakt dat in de nabijheid van het plangebied de volgende risicobronnen aanwezig zijn:

  • ten oosten van de planlocatie ligt de N31, onderdeel van basisnet weg,
  • aan de westzijde van de planlocatie liggen, met zwarte stippellijnen weergegeven, hogedruk aardgastransportleidingen van Gasunie,
  • de paarse cirkel betreft het invloedsgebied van het bedrijf Renewi, aan de Lier 2 te Drachten.


Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied van de buisleidingen en de N31. Daarom is voor de beoordeling van de ontwikkeling uitsluitend het invloedsgebied van Renewi relevant. Het plan ligt dus binnen het invloedsgebied van het bedrijf Renewi vallend onder het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (BRZO).

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2022SSW013-0301_0008.png"

Figuur 4.2 Invloedsgebied van Renewi (paarse contour) ten opzichte van het plangebied (rood gearceerd is het deel De Tuinen) (bron: FUMO)

Op basis van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) dient het groepsrisico verantwoord te worden. Het plangebied valt geheel binnen het invloedsgebied van Renewi. De ruimtelijke ontwikkeling is met Safeti-NL doorgerekend en levert geen wijziging van het groepsrisico op ten opzichte van de huidige situatie. Voor de ruimtelijke ontwikkeling is, ten behoeve van de berekening, rekening gehouden met een toename van 41 personen, uitgaande van 2,4 personen per woning voor De Tuinen, en een toename van 20 personen, uitgaande van 2,5 personen per woning voor de Stationsweg.

Voor beide delen van het plangebied geldt dat de populatie ten gevolge van de ruimtelijke ontwikkeling geen rekenkundige toename oplevert. De afstand tussen risicobron en het plangebied is daarvoor te groot en bedraagt circa 2,5 km. Daarnaast is de toename van grootte van de populatie ten opzichte van de totale binnen het invloedsgebied aanwezige populatie te verwaarlozen. De oriëntatiewaarde wordt niet overschreden. De hoogte van het GR binnen het invloedsgebied bedraagt minder dan 0,1 % van de oriëntatiewaarde.

Er zijn geen redenen aanwezig om maatregelen te treffen die leiden tot een lager groepsrisico. Aan de bron zijn veiligheidsmaatregelen getroffen die in de omgevingsvergunning van de inrichtingen zijn vastgelegd. Tevens beschikt Renewi over een veiligheidsbeheersysteem. De hoogte en de verandering van het groepsrisico vormt geen belemmering om het plan vast te kunnen stellen.

De FUMO heeft geadviseerd om op grond van artikel 13, derde lid van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) de brandweer advies te vragen over de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp en over de zelfredzaamheid van personen in het invloedsgebied van de inrichting.

Op 24 februari 2022 heeft Brandweer Fryslân advies uitgebracht over de aspecten bestrijding en beperking van rampen, bereikbaarheid en zelfredzaamheid van personen. Brandweer Fryslân voorziet in het plangebied:

  • geen knel-/aandachtspunt met betrekking tot de opkomsttijd;
  • geen knel-/ aandachtspunt met betrekking tot de zelfredzaamheid;
  • geen knel-/aandachtspunt met betrekking tot de opkomsttijd. De berekende opkomsttijd voor het eerst aankomende blusvoertuig in het plangebied ligt nabij de 11 minuten en voldoet daarmee aan de geldende norm van 12 minuten;
  • geen knel-/ aandachtspunt met betrekking tot het bluswater en bluswatervoorziening;
  • een knelpunt/aandachtspunt met betrekking tot de bereikbaarheid. De doodlopende weg voldoet niet aan de vereisten.

Brandweer Fryslân adviseert om:

  • de doodlopend weg te laten voldoen aan de voorwaarden zoals genoemd in het advies van Brandweer Fryslân (specfiek voor De Tuinen);
  • te borgen dat alle wooneenheden bereikbaar zijn tot een maximale afstand van 40 meter vanaf de weg ten behoeve van de slangdekking;
  • het voorontwerpbestemmingsplan ter advisering aan Brandweer Fryslân voor te leggen.


Geconcludeerd kan worden dat het aspect externe veiligheid geen beperking oplevert voor de ontwikkeling van het plan.

Conclusie

Gelet op voorgaande mag worden geconcludeerd dat de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan niet door toegenomen risico's op het gebied van externe veiligheid wordt belemmerd.

4.7 Luchtkwaliteit

Normstelling en beleid
In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10) en zeer fijn stof (PM2,5) van belang. Grenswaarden ten aanzien van de jaargemiddelde concentratie betreffen 40 µg/m3 voor zowel NO2 als PM10 en 25 µg/m3 voor PM2,5. Projecten met een invloed van 'niet in betekenende mate' (nibm) op de luchtkwaliteit zijn verder vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:

  • woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen;
  • projecten die leiden tot minder dan 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10). Deze grens komt in 2021 overeen met 1.739 auto's dan wel 157 vrachtwagens per weekdagetmaal (Grenswaarden per 06-04-2021).

PM10 en PM2,5 zijn overigens sterk gerelateerd, aangezien PM2,5 onderdeel uitmaakt van de emissie van PM10. Als aan PM10 wordt voldaan, mag daarom worden aangenomen dat ook de grenswaarde van PM2,5 niet wordt overschreden.

Toetsing
Het toevoegen van woningbouw leidt tot een toename van de verkeersaantrekkende werking (van motorvoertuigbewegingen) van en naar het plangebied. Voorgaande vrijstellingsregeling voor woningbouw is evenwel van toepassing op het planvoornemen van dit bestemmingsplan omdat bij recht ten hoogste 25 woningen kunnen worden gerealiseerd.

Voorts is door de FUMO eveneens de luchtkwaliteit onderzocht van het totale verkeer op de rondom liggende en voor de invulling van het plangebied met woningbouw relevante wegen. De rapportages van deze onderzoeken naar luchtkwaliteit zijn als Bijlage 11 (Stationsweg) en Bijlage 12 (De Tuinen) bij de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen. In beide onderzoeken is geconcludeerd dat het planvoornemen niet tot een dusdanig aantal verkeersbewegingen leidt dat de luchtkwaliteit in het geding zou zijn. Het plan draagt niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Aanvullend onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit is daarom niet noodzakelijk. Bovendien blijkt ook op basis van Grootschalige Concentratiekaarten Nederland (GCN-kaarten) dat geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijdig van geldende grenswaarden voor de luchtkwaliteit. Aan de regels met betrekking tot de Wet milieubeheer kan bij uitvoering van het planvoornemen worden voldaan. De Wet luchtkwaliteit staat uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

Conclusie
Het planvoornemen van dit bestemmingsplan dient te worden beschouwd als een nibm-plan en wordt, blijkt ook uit luchtkwaliteitsonderzoeken van de FUMO, niet door de wettelijk gestelde eisen wat betreft het aspect luchtkwaliteit belemmerd.

4.8 Bodemkwaliteit

Wet- en regelgeving

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in de toelichting op een ruimtelijk plan inzicht verkregen moet worden in de uitvoerbaarheid van het plan. Dit betekent dat er onder meer inzicht verkregen moet worden in de noodzakelijke financiële investering in een (mogelijk noodzakelijke) bodemsanering. Een onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is derhalve onderdeel van de onderzoeksverplichting bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan. Uitgangspunt ten aanzien van de bodemkwaliteit is dat deze bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zodanig goed moet zijn dat er geen risico’s voor de volksgezondheid bestaan bij het gebruik van het plangebied voor wonen of een andere functie. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening moet het bestemmen van gronden met een bodem van onvoldoende milieuhygiënische kwaliteit met een hiervoor gevoelige bestemming in beginsel worden voorkomen.

Onderzoek

Vanwege het planvoornemen van dit bestemmingsplan is door Enviso een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De onderzoeksrapportage hiervan is als Bijlage 13 opgenomen. Doel van het onderzoek is geweest om de milieuhygiënische bodemkwaliteit vast te stellen om op basis daarvan te kunnen bepalen of de gronden voldoende geschikt zijn voor de voorgenomen woningbouwontwikkeling aan zowel de Stationsweg en de Tuinen.

De conclusies en aanbevelingen van het onderzoek kunnen als volgt worden samengevat:

  • Op basis van het uitgevoerde vooronderzoek wordt het grootste deel van de onderzoekslocatie als ‘onverdacht’ beschouwd. De locatie van de (voormalige) HBO-tank, de brandplek en de slootdemping kunnen als ‘verdacht’ worden beschouwd.
  • Uit de toetsingsresultaten blijkt dat ter plaatse van de locatie aan De Tuinen geen tot slechts marginaal verhoogde gehalten aan onderzochte parameters zijn vastgesteld. Ter plaatse van de locatie aan de Stationsweg zijn zowel in de boven- als ondergrond licht verhoogde gehalten aangetroffen. Ter plaatse van de verdachte locaties (HBO-tank en slootdemping) zijn geen verontreinigingen aangetroffen.
  • Uit de toetsingsresultaten blijkt dat ter plaatse van de locatie aan De Tuinen alleen wat licht verhoogde gehalten zijn aangetroffen. Ter plaatse van de locatie aan de Stationsweg is in eerste instantie een verhoogd gehalte aan zink aangetroffen ten opzichte van de interventiewaarde. Na herbemonstering is gebleken dat zink verhoogd is ten opzichte van de streefwaarde, maar de interventiewaarde wel benaderd. Uit navraag bij de gemeente Smallingerland is gebleken dat (sterk) verhoogde gehalten aan zink vaker voorkomen en er ter plaatse sprake is van door natuurlijke (bodem)processen veroorzaakte verhoogde concentraties, waarbij geen sprake is van een verontreinigingssituatie.

Op basis van de onderzoeksresultaten kan worden geconcludeerd dat op de locatie aan De Tuinen geen tot slechts marginaal verhoogde gehalten zijn aangetroffen, ter plaatse van de locatie aan de Stationsweg zijn in zowel de grond als het grondwater alleen licht verhoogde gehalten aan enkele onderzochte parameters aangetroffen. De aangetroffen lichte verontreinigingen geven geen aanleiding tot het uitvoeren van een nader bodemonderzoek.

Conclusie

Voorliggend bestemmingsplan wordt, gelet op het verrichte verkennend bodemonderzoek, in uitvoerbaarheid niet gehinderd door het aspect bodemkwaliteit.

4.9 Verkeer en parkeren

Voor een ruimtelijk plan geldt dat de verkeerseffecten die optreden als gevolg van een planvoornemen in het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten worden onderbouwd. De nadruk ligt daarbij op de effecten van de ontwikkeling op de verkeersafwikkeling en parkeren (bereikbaarheid), de verkeersveiligheid en de verkeershinder (leefbaarheid). In publicatie nr. 381 'Toekomstbestendig parkeren, Van parkeerkencijfers naar parkeernormen' (2018) van het CROW (het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte) zijn vuistregels en kengetallen aangereikt om verkeerseffecten bij ontwikkelingen te bepalen. De richtlijnen van het CROW gaan uit van een bandbreedte van minimale en maximale parkeerkencijfers. Daarnaast heeft de gemeente Smallingerland haar eigen parkeerbeleid 'Nota Parkeernormen Smallingerland - Drachten 2015'. De parkeernormennota van de gemeente gaat uit van het gemiddelde van de minimale en maximale parkeerkencijfers (afgerond naar boven).


Verkeersafwikkeling
De realisatie van de woningen leidt tot een toename van de verkeersaantrekkende werking van en naar het plangebied. Op basis van de kengetallen van het CROW gaat het om een maximale verkeersgeneratie van circa (24*5=) 120 verkeersbewegingen per etmaal. Het plangebied grenst direct aan de Stationsweg, een gebiedsontsluitingsweg. Deze weg heeft voldoende capaciteit om de verkeerstoename door de planontwikkeling, aan te kunnen.

Parkeren

In het gemeentelijk parkeerbeleid is een norm van 1,6 pp/woning opgenomen voor sociale huurwoningen in de rest van de bebouwde kom (niet in het centrum of de schil van het centrum). Hiervan is 0,3 pp/woning het benodigde aandeel voor bezoekers. Het college heeft de parkeernormen voor sociale huurwoningen recent (maart 2022) naar beneden bijgesteld, op basis van een onderzoek naar autobezit bij sociale huurwoningen. Voor grondgebonden sociale huurwoningen in Drachten, in de rest van de bebouwde kom geldt een norm van 1,2 pp/woning. Dit is dan ook de norm die voor dit plan wordt aangehouden.

Achter de 8 nieuw te bouwen woningen aan de Stationsweg worden 13 parkeerplaatsen gerealiseerd. Hiermee wordt voldaan aan de norm van (8*1,2=) 9,6 benodigde parkeerplaatsen.

Bij de 17 nieuw te bouwen woningen in De Tuinen worden 21 parkeerplaatsen gerealiseerd. Hiermee wordt ook voldaan aan de norm van (17*1,2=) 20,4 benodigde parkeerplaatsen.

Conclusie

De thema's verkeer en parkeren vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen.

4.10 Ladder voor duurzame verstedelijking

4.10.1 Inleiding

Het voorgenomen woningbouwplan is vanwege zijn omvang aan te merken als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Hiervoor is in verband met een zorgvuldig ruimtegebruik een uitgebreide onderbouwing in het kader van de Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: de Ladder) noodzakelijk. De Ladder is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. De toelichting bij een bestemmingsplan, dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient namelijk een beschrijving/toetsing van de behoefte aan die ontwikkeling te bevatten. In navolgende vindt die toetsing van de behoefte aan de ladder plaats aan het bij recht in dit bestemmingsplan opgenomen maximale aantal van 24 woningen. Hiervoor is gebruik gemaakt van de meest actuele beleidsdocumenten, zoals de gemeentelijke en regionale woonvisie, en de daaraan ten grondslag liggende woningbehoefteprognoses.

4.10.2 Wettelijk kader

Bij besluit van 28 augustus 2012 is de Ladder toegevoegd aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en vervolgens op 1 oktober 2012 in werking getreden. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. De Ladder staat als instrument niet op zichzelf, maar geeft mede vorm aan de systeemverantwoordelijkheid van de minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening voor een goede ruimtelijke ordening. Deze verantwoordelijkheid brengt met zich mee, dat de minister er voor zorgt dat decentrale overheden over de juiste instrumenten kunnen beschikken voor een zorgvuldige benutting van de ruimte. Hieronder wordt begrepen het voorkomen van overprogrammering, het faciliteren van groei, het anticiperen op stagnatie en het leefbaar houden van krimpregio's. De Ladder is onder andere van toepassing op woningbouwplannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Bij het bepalen óf en hoe de Ladder moet worden toegepast, zijn de volgende aspecten van belang:

1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?

2. Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?

3. Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?

4. Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?

5. Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?

4.10.3 Toetsing

Ad 1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?

Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling, in relatie tot de omgeving. Voor wonen geldt dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen of meer sprake is van een stedelijke ontwikkeling die Ladderplichtig is. Het bestemmingsplan bevat de mogelijkheid van 25 nieuwe grondgebonden woningen. Gelet op de omvang van het woningbouwplan is sprake van een stedelijke ontwikkeling.

Ad 2. Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?

De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd. Het plangebied is onderdeel van het bestemmingsplan Drachten de Swetten (vastgesteld in 2010).

Voor het plangebied zijn de enkelbestemmingen Detailhandel -2 en Maatschappelijk - 1 van toepassing. De bestemming Verkeer - Verblijf komt ook voor op de ontsluitingsweg in het gebied. Binnen de bestemming Detailhandel - 2 is een bouwvlak opgenomen met een oppervlak waarbinnen bebouwing met een oppervlakte van circa 1.900 m2 is toegestaan. Binnen de bestemming Maatschappelijk - 1 is bebouwing van maximaal circa 2.050 m2 toegestaan.

Voor nieuw te bouwen woningen is een maximum oppervlakte per woning van 100 m2 per woning in dit bestemmingsplan opgenomen. Per woning wordt nog een bijgebouw (schuurtje) mogelijk gemaakt van 40 m2 bij een tussenwoning en 75 m2 bij een eindwoning. Van de 25 woningen zijn er 10 eindwoningen. Het bestaande woongebouw blijft staan en heeft een oppervlakte van circa 800 m2. De totale maximale bebouwing die door dit plan mogelijk wordt gemaakt is: (25*100) + (10*75) + (15*40) + 800 = 4.650 m2. Hiermee neemt de toegestane bebouwing toe ten opzichte van wat op grond van het geldende bestemmingsplan is. Er is sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.


Ad 3. Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?

Wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, moet de behoefte aan die ontwikkeling worden gemotiveerd. De behoefte moet worden bepaald binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied van de ontwikkeling. De aard en omvang van de ontwikkeling zijn leidend voor het schaalniveau waarop de ruimtebehoefte moet worden afgewogen. Voor wonen kan dit schaalniveau de gemeentegrens overstijgen.

Gelet op het feit dat het hier gaat om een relatief klein woningbouwproject én omdat er sociale huurwoningen worden mogelijk gemaakt, is het de verwachting dat hier met name inwoners uit de eigen gemeente zullen gaan wonen. Dit sluit ook aan bij de verhuisdynamiek in de gemeente die de Omgevingsgerichte Woonvisie 2020-2025 beschrijft. Hierin is opgenomen dat de gemeente een sterke interne verhuisdynamiek kent, waarbij circa 62% van alle personen die in Smallingerland een woning betrekken al in de gemeente woonachtig waren.

Ad 4. Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?

Zoals hiervoor al staat vermeld, dient de behoefte aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt, te worden beschreven. Daarbij is het niet relevant of het plangebied binnen of buiten bestaand stedelijk gebied ligt. Kortgezegd is de 'behoefte' het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende 10 jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als dit aanbod feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit). Naast kwantitatieve aspecten kunnen ook kwalitatieve aspecten een rol spelen bij de beschrijving van de behoefte. Daarbij kan vooral worden gedacht aan specifieke woontypen, wooncategorieën en woonmilieus.

De woningbouwruimte voor Smallingerland is vastgesteld op 1.251 woningen voor de periode 2016 t/m 2025. In de periode 2016 t/m 2019 zijn er in totaal 430 woningen netto toegevoegd. De resterende reguliere woningbouwopgave tot 2026 komt daarmee uit op 820 woningen. Aan de Woonvisie is een woningbouwprogramma toegevoegd. In dit woningbouwprogramma is voor het plangebied Stationsweg 8 woningen opgenomen. Locatie De Tuinen is niet opgenomen. Wel is er ruimte voor incidentele woningen in Drachten, van 12 woningen per jaar. Hieruit wordt geconcludeerd dat er kwantitatief gezien behoefte is aan de woningen waar dit plan in voorziet.

Ook kwalitatief gezien, voorziet dit plan in een behoefte. In de Woonvisie is beschreven dat de wachttijd voor een sociale huurwoning oploopt. Vooral de wachttijden voor grondgebonden woningen in het betaalbare segment (doelgroep: kleine huishoudens) en appartementen zonder lift in het goedkope segment (voornamelijk jongeren) stijgen. Daar tegenover staat dat wachttijden voor appartementen met lift of grondgebonden nultredenwoningen (beide woningtypes voor vooral de doelgroep senioren) en woningen in het duurdere huursegment relatief kort zijn. Dit leidt tot een ontwikkelingsrichting voor het woningtype 'grondgebonden' in de huurklasse goedkoop/betaalbaar van beperkte groei.

Voorliggend plan voorziet in de realisatie van 25 grondgebonden woningen voor kleine huishoudens. De woningen beschikken over 2 slaapkamers en een badkamer op de bovenverdieping. Naar verwachting sluit dit goed aan bij de vraag die er is op dit moment.

Ad 5. Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?

In artikel 1.1.1 onder h van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip 'bestaand stedelijk gebied' vastgelegd. Als bestaand stedelijk gebied wordt aangemerkt: "het bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur".

Het plangebied ligt middenin het stedelijk gebied van Drachten. Geconcludeerd kan worden dat het plangebied onderdeel is van het bestaand stedelijk gebied.

4.10.4 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het woningbouwplan voldoet aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Het plan voorziet in een kwantitatieve en kwalitatieve behoefte. Deze behoefte wordt opgevangen in bestaand stedelijk gebied.

4.11 Overig

4.11.1 M.e.r.-verantwoording

Op grond van het Besluit milieueffectrapportage is een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig voor activiteiten die genoemd worden in het Besluit milieueffectrapportage (kolom 1 van de D-lijst), maar onder de daar genoemde drempelwaarden liggen. Een stedelijk ontwikkelingsproject staat omschreven in het Besluit onder D 11.2. De voorgenomen ontwikkeling blijft weliswaar ruim onder de aangegeven drempelwaarden (100 ha, 2.000 woningen, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2), maar op grond van de nieuwe wetgeving is alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling noodzakelijk. In dat kader is een vormvrije m.e.r.-beoordeling gemaakt, waarin in principe voor alle milieuaspecten moet worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke nadelige milieugevolgen. In het navolgende is de vormvrije m.e.r.-beoordeling behandeld.

Het Besluit milieueffectrapportage (hierna: Besluit m.e.r.) is gewijzigd. De wijziging is het gevolg van de implementatie van Richtlijn 2014/52/EU die ziet op het wijzigen van Richtlijn 2011/92/EU. Dit is de richtlijn die ziet op projecten (kolom 4). De wijzigingsrichtlijn is voor het overgrote deel geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. Het gewijzigde Besluit m.e.r. is (op één onderdeel na) in werking getreden op 7 juli 2017, maar geldt vanaf 16 mei 2017 voor alle lopende vergunningaanvragen en bestemmingsplannen waarover nog geen besluit is genomen. Eén van de belangrijkste gevolgen van de wijziging van het Besluit m.e.r. is dat een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet worden aangevraagd door middel van een aanmeldnotitie. Dit is geregeld in artikel 2 lid 5 Besluit m.e.r. Indien de gemeente initiatiefnemer is hoeft deze geen aanmeldnotitie op te stellen.

In dit geval is de gemeente niet de initiatiefnemer. Het planvoornemen kan worden geplaatst in categorie D11.2 betreffende ‘De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen’. Voor het plan is daarom een aanmeldnotitie m.e.r. opgesteld. De notitie is als Bijlage 14 bij deze toelichting gevoegd. De gemeente neemt hierover separaat een besluit.

4.11.2 Duurzaamheid

Vanaf 1 januari 2021 moet alle nieuwbouw voldoen aan de eisen voor BENG (Bijna Energie Neutrale Gebouwen) waarmee is vastgelegd dat energiebronnen voor gebouwen in bepaalde mate duurzaam moeten zijn.

In het nationaal energieakkoord voor duurzame groei is afgesproken dat de energievoorziening in 2050 geheel klimaatneutraal is. Voor de gebouwde omgeving betekent dat er geen aardgas meer gebruikt mag worden voor het verwarmen van gebouwen: de warmtetransitie (Energierapport van het ministerie van Economische Zaken). Basale keuzes in het licht van het beleid zijn dan ook de volgende:

  • Kies voor aardgasvrij. Een investering in een gasnet heeft een afschrijvingsduur van 60 jaar, daarom is het van belang om nieuwe gebouwen nu al niet meer op het aardgasnet aan te sluiten en dit nadrukkelijk na te streven. Verwacht wordt dat de aansluitplicht voor de netbeheerders komt te vervallen.
  • Kies voor maximale isolatie.
  • Kies voor zongericht verkavelen en dakoppervlakken die geschikt zijn voor zonne-energie.
  • Maak een afweging voor collectieve duurzame warmtevoorzieningen of individuele (Warmte Koude Opslagsystemen, zonnecollectoren en dergelijke).

De woningen in dit plan worden aardgasvrij uitgevoerd.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Plansystematiek

Dit bestemmingsplan is zodanig vormgegeven dat het voldoet aan de vereisten voortkomend uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Bij de vormgeving van de regels en de verbeelding is aangesloten op de meest recente regeling Ruimtelijke Standaarden ruimtelijke ordening en is de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012) toegepast. Het bestemmingsplan voldoet daarmee aan de digitale verplichtingen zoals die per 01-01-2010 van kracht zijn.

SVBP2012

De SVBP2012 bevat een aantal juridische regels die moeten worden opgevolgd. Voor de planregels betekent dit dat er sprake is van een aantal dwingend voorgeschreven begripsbepalingen, die worden neergelegd in artikel 1 aangaande de begrippen. Ook schrijft de SVBP2012 voor op welke wijze er invulling moet worden gegeven aan artikel 2 betreffende de wijze van meten. Vanwege het Bro geldt verder een formulering die ten aanzien van de anti-dubbeltelregel en het overgangsrecht eveneens in de planregels moet worden overgenomen.

Analoog vs. digitaal bestemmingsplan

De regels zijn zo opgesteld dat deze gebruikt kunnen worden in een analoog alsook in een digitaal bestemmingsplan. Op basis van de Wro is het digitaal vastgestelde bestemmingsplan leidend. Als er een verschil bestaat tussen het analoge en digitale bestemmingsplan, is het digitale bestemmingsplan bepalend qua vormgeving en inhoud.

5.2 Toelichting op de regels

De regels zijn vervat in artikelen die onderverdeeld zijn in vier hoofdstukken:

Hoofdstuk 1 - Inleidende regels
In de 'Inleidende regels' zijn algemene artikelen opgenomen die voor het gehele plan van belang zijn. In artikel 1 zijn omschrijvingen opgenomen van de in het plan voorkomende relevante begrippen. In artikel 2 is vastgelegd op welke wijze dient te worden gemeten. Door deze vaste omschrijving van de begrippen en van de wijze van meten wordt eenduidigheid in de bedoelingen van het plan gegeven en wordt de rechtszekerheid vergroot.

Hoofdstuk 2 - Bestemmingsregels
In de 'Bestemmingsregels' zijn de bestemmingen en de gebruiks- en/of bebouwingsmogelijkheden van de betreffende gronden aangegeven. De bestemmingen zijn op alfabetische volgorde benoemd. De regels kunnen onder meer bestaan uit de volgende onderdelen:

  • Bestemmingsomschrijving

In de bestemmingsomschrijving is uitgegaan van een volledige opsomming van wat binnen een bestemming functioneel ten aanzien van het gebruik van de gronden is toegestaan. Soms kan het voorkomen dat verschillende functies of bestemmingen naast elkaar zijn toegelaten, soms als primaire bestemming en soms als ondergeschikte bestemming.

  • Bouwregels

De bouwregels bieden voor iedere bestemming het kader in hoeverre er ergens gebouwd mag worden. Er zijn regels gesteld met betrekking tot het oprichten van hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Bouwregels kunnen eisen wat betreft maatvoering, oppervlakte- en inhoudsbepalingen en aantallen te plaatsen bouwwerken omvatten.

  • Afwijken van de bouwregels

Met het afwijken van de bouwregels wordt geregeld dat door het bevoegd gezag in voorkomende gevallen onder voorwaarden bij verschillende bestemmingen kan worden afgeweken van de eerder opgenomen bouwregels per bestemming.

  • Specifieke gebruiksregels

Met specifieke gebruiksregels is vastgelegd welk gebruik in ieder geval tot strijdig met het in de bestemmingsomschrijving toegestane gebruik wordt gerekend.

  • Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen in een aantal concrete situaties bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit plan.

  • Wijzigingsbevoegdheiden

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan op een aantal onderdelen onder bepaalde randvoorwaarden te wijzigen

Hoofdstuk 3 - Algemene regels
In de 'Algemene regels' staan artikelen benoemd die voor alle of meerdere bestemmingen gelden. Het betreffen onder andere de voor alle bestemmingen geldende algemene bouw- en gebruiksregels. De afwijkingsmogelijkheden in de verschillende bestemmingen en de algemene afwijkingsregels zorgen verder voor enige flexibiliteit in het plan. De algemene afwijkingen zijn niet specifiek op één bestemming gericht; zij kunnen gebruikt worden ten aanzien van alle bestemmingen. In de algemene wijzigingsregels zijn regels opgenomen waaronder Burgemeester en wethouders op een aantal onderdelen onder bepaalde randvoorwaarden het plan kan wijzigen. In de overige regels is tot slot het parkeerverhaal met betrekking tot bouwen uitgwerkt.

Hoofdstuk 4 - Overgangs- en slotregels
Ten slotte bevat het bestemmingsplan nog 'Overgangs- en slotregels'. Dit betreft overeenkomstig de in het Bro voorgeschreven artikelen over het overgangsrecht met betrekking tot bouwwerken en gebruik en afsluitend de slotregel.

5.3 Toelichting op de bestemmingen

Wonen - 3

De woningen in het plangebied zijn geregeld in de woonbestemming. Op basis van de ruimtelijke verschijningsvorm van de woning, namelijk in rijen is de woonbestemming "Wonen - 3". In de regels zijn de minimale en maximale dakhellingen en goot- en bouwhoogten aangegeven waaraan de woningen moeten voldoen. Naast bepalingen ten aanzien van de hoofdbebouwing, zijn in de regels maatvoeringen opgenomen waaraan erfbebouwing op de woonpercelen (aan-, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen) moeten voldoen. Binnen deze bestemming zijn daarnaast ook wegen, straten en paden toegestaan, evenals parkeervoorzieningen en groenvoorzieningen.

Wonen - Uit te werken

Het bouwen van bouwwerken is uitsluitend toegestaan als er een uitgewerkt bouwplan ligt bij Burgemeester en Wethouders. In de bestemming zijn uitwerkingsregels opgesteld waaraan het plan moet voldoen.

Gemengd - 1

In het plan is een klein hoekje opgenomen van het naastgelegen perceel (Stationsweg 201). Dit hoekje heeft in het vigerend bestemmingsplan de bestemming "Detailhandel - 2", terwijl de rest van het perceel de bestemming "Gemengd - 1" heeft. Door voor het hoekje de bestemming "Gemengd - 1" op te nemen, heeft het gehele perceel daarmee dezelfde bestemming.

De bestemming komt vrijwel letterlijk overeen met de bestemming "Gemengd - 1" uit het vigerende plan. Alleen de niet-relevante aanduidingen zijn niet opgenomen en er is geen bouwvlak waardoor de bouwregels afwijken.

5.4 Bestemmingsplanprocedure

De bestemmingsplanprocedure is geregeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de procedure zijn de volgende fasen te onderscheiden:

Ontwerpbestemmingsplan en vaststellingsprocedure
Na aankondiging in de Staatscourant en in het Gemeenteblad en op de website www.ruimtelijkeplannen.nl, wordt het ontwerpbestemmingsplan gedurende 6 weken ter inzage gelegd. Gedurende deze periode kan een ieder zienswijzen omtrent het ontwerp naar voren brengen. Na afloop van de termijn van de terinzagelegging stelt de gemeenteraad het bestemmingsplan al dan niet gewijzigd uiterlijk 12 weken na de termijn van terinzagelegging vast.

Vastgesteld bestemmingsplan en beroepsprocedure
Na de vaststelling van het bestemmingsplan maakt de gemeenteraad het vaststellingsbesluit bekend en legt het vastgestelde bestemmingsplan ter inzage. Iedereen die een zienswijze heeft ingediend, heeft ook de mogelijkheid om beroep in te stellen. Op deze hoofdregel is een aantal uitzonderingen:

  • tegen gewijzigde vaststelling kan beroep worden ingediend zonder dat een zienswijze is ingediend, als de gewijzigde vaststelling leidt tot een belang van diegene die eerder geen aanleiding zag om een zienswijze in te dienen;
  • als kan worden aangetoond dat er een dringende reden bestond waarom geen zienswijze is ingediend. Deze optie is gebonden aan een strikte uitleg en zal niet snel aan de orde zijn.

Indien Gedeputeerde Staten (GS) of de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) een zienswijze hebben ingediend die door de gemeenteraad niet volledig is overgenomen of indien de gemeenteraad het bestemmingsplan gewijzigd heeft vastgesteld, geschiedt bekendmaking en terinzagelegging uiterlijk 6 weken na vaststelling. Binnen 6 weken na bekendmaking van het vaststellingsbesluit kan er beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS).

Indien het bestemmingsplan ongewijzigd is vastgesteld en er gehoor is gegeven aan zienswijzen van GS en/of de ILT wordt het vaststellingsbesluit door de gemeenteraad uiterlijk 2 weken na vaststelling bekend gemaakt. Tevens wordt uiterlijk 2 weken na vaststelling het bestemmingsplan ter inzage gelegd.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. Onderdeel hiervan is de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid. Ook wordt in dit hoofdstuk aandacht besteed aan het aspect grondexploitatie.

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Ten behoeve van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is het van belang te weten of het bestemmingsplan economisch uitvoerbaar is. Doel van de grondexploitatieregeling is het inzichtelijk maken van de financiële haalbaarheid en het bieden van meerdere mogelijkheden voor het kostenverhaal waardoor er meer sturingsmogelijkheden zijn. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden. Een zogenaamd exploitatieplan dient verplicht onderdeel uit te maken van het bestemmingsplan, tenzij de kosten bij de vaststelling van het bestemmingsplan anderszins zijn verzekerd. Dan vervalt deze verplichting. De gemeenteraad moet wel expliciet besluiten dat een exploitatieplan niet wordt vastgesteld, omdat de uitvoerbaarheid anderszins verzekerd is.


Financiële haalbaarheid
Stationsweg

Het plan betreft een particulier initiatief. De gemeente heeft hiermee geen financiële bemoeienis. De kosten voor de uitvoering van het plan zijn voor rekening van de initiatiefnemer. Tussen de gemeente en de initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst gesloten. Daarin zijn afspraken gemaakt over de plankosten en mogelijke planschade. Met het sluiten van de anterieure overeenkomst is het kostenverhaal anderszins verzekerd en een exploitatieplan niet nodig.

De Tuinen

Het plan betreft een gemeentelijk initiatief. De grond is in eigendom van de gemeente Smallingerland. Na onherroepelijk wording van het bestemmingsplan zal de grond worden verkocht om woningbouw te realiseren. De marktconforme verkoopprijzen en aanvullende bijdragen is de exploitatie van het plan economisch uitvoerbaar.


Grondexploitatie
Doel van de grondexploitatieregeling is het inzichtelijk maken van de financiële haalbaarheid en het bieden van meerdere mogelijkheden voor het kostenverhaal waardoor er meer sturingsmogelijkheden zijn. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden.

Dit bestemmingsplan stelt geen bouwplannen in de zin van het Bro voor. Het is daarom niet verplicht om een grondexploitatieplan vast te stellen. Bovendien is er geen sprake van bovenplanse kosten, bijvoorbeeld voor infrastructuur en dergelijk. De gemeente sluit met de initiatiefnemer een planschadeovereenkomst, waarmee het verhaal van eventuele planschade is gedekt. De gemeenteraad besluit bij de vaststelling van het bestemmingsplan geen grondexploitatieplan vast te stellen.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Participatie

Initiatiefnemer Accolade en de gemeente Smallingerland hebben in het kader van het planvoornemen meerdere malen de omwonenden betrokken. De participatie gaven de gemeente en Accolade vorm volgens het principe ophalen van op- en aanmerkingen op de eerste voorstellen. Dit vond plaats op 13 oktober 2021 en 16 februari 2022.

Informatie ophalen en verwerken in de plannen

Op 13 oktober 2021 hield Accolade voor de Stationsweg een inloopbijeenkomst voor omwonenden en haar huurders aan de Stationsweg. Hier informeerde Accolade de omwonenden over de plannen en beantwoordde vragen. Accolade nam waar mogelijk op- en aanmerkingen mee in de planvorming. Het verslag in de vorm van de nieuwsbrief is als Bijlage 15 bij deze toelichting gevoegd.

Op 16 februari 2022 hielden de gemeente Smallingerland en Accolade als gemeenschappelijk initiatiefnemers voor de locatie de Tuinen een participatiebijeenkomst voor de omwonenden. Voor deze bijeenkomst werden ook de betrokkenen uitgenodigd die op 13 oktober 2021 al aanwezig waren. Het verslag van deze bijeenkomst is als Bijlage 16 bij deze toelichting gevoegd.

Informatie brengen

Op maandag 4 april 2022 informeerden de gemeente Smallingerland en Accolade in een bijeenkomst wat met de op- en aanmerkingen van de betrokkenen is gebeurd. Ook informeerden de gemeente en Accolade de omwonenden over de bestemmingsplanprocedure en de procedure hogere grenswaarde geluid. Het verslag van deze bijeenkomst is als Bijlage 17 bij deze toelichting gevoegd.

Vooroverleg

Dit bestemmingsplan doorloopt de wettelijk vastgelegde procedure. Daarbij heeft vooroverleg (artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening) plaatsgevonden. Er zijn twee vooroverlegreacties binnengekomen, van Brandweer Fryslân en van de provincie Fryslân.

Brandweer Fryslân

De vooroverlegreactie van Brandweer Fryslân is als Bijlage 18 bij deze toelichting gevoegd. In de reactie wordt verwezen naar een eerder advies dat de Brandweer voor dit plan heeft afgegeven. Dit advies is als Bijlage 19 bij deze toelichting gevoegd. De Brandweer geeft aan dat de adviespunten grotendeels zijn overgenomen, maar hoe de adviespunten over bereikbaarheid zijn uitgewerkt, ziet de Brandweer niet terug. Het gaat om twee adviespunten. Hieronder zijn deze adviespunten opgenomen en wordt toegelicht hoe hiermee om is gegaan:

  • 1. de Brandweer adviseert om de doodlopende weg te laten voldoen aan alle voorwaarden genoemd onder bereikbaarheid;
  • 2. de Brandweer adviseert om te borgen dat alle wooneenheden bereikbaar zijn tot een maximale afstand van 40 meter vanaf de weg ten behoeve van de slangdekking.

1.

De doodlopende weg De Tuinen is 6 meter breed en voldoet daarmee aan de gestelde eisen. Deze weg blijft onveranderd.

2.

Aan de maximale afstand van 40 meter vanaf de weg ten behoeve van de slangdekking wordt voldaan, zoals ook te zien is in onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2022SSW013-0301_0009.png"

Figuur 6.1 Afstand van 40 meter in gebied vanaf omliggende wegen

Provincie Fryslân

De vooroverlegreactie van provincie Fryslân is als Bijlage 20 bij deze toelichting gevoegd. Hieronder zijn deze adviespunten opgenomen en wordt toegelicht hoe hiermee om is gegaan:

  • 1. Soortenbescherming: de provincie adviseert de resultaten van het aanvullend onderzoek naar vleermuizen te verwerken in het ontwerpplan of aan te tonen dat het plan uitvoerbaar is door in te gaan op de verleenbaarheid van een eventueel benodigde ontheffing van de Wet natuurbescherming.
  • 2. Ontgrondingen: de provincie adviseert in de toelichting aan te geven of sprake is van een vrijstelling voor ontgrondingen. Deze vrijstelling geldt, mits niet meer dan 10.000 m3 aan gronden wordt afgevoerd en de diepte van de ontgronding niet meer dan 2 meter bedraagt.
  • 3. Natuurinclusief bouwen: in de Omgevingsvisie van de provincie wordt ingezet op natuurinclusief ontwerpen bij nieuwe ontwikkelingen. De provincie wijst op de '40 punten checklist' van de Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging als inspiratie.

1.

Het aanvullend onderzoek is gestart en loopt nog tot najaar 2022. Op voorhand zijn er mitigerende maatregelen genomen door het ophangen van vleermuizenkasten, op basis van inschatting van aanwezig vleermuizen in het plangebied. De verwachting is dat deze mitigerende maatregelen voldoende zijn en dat een ontheffing van de Wet natuurbescherming verleend kan worden. Mochten er meer mitigerende maatregelen nodig zijn, dan is er in en in de omgeving van het plangebied voldoende ruimte om deze te nemen. Deze conclusie is opgenomen in paragraaf 4.1.

2.

Er wordt niet meer dan 10.000 m3 aan gronden afgevoerd en de diepte van de ontgronding bedraagt niet meer dan 2 meter. Er is daarmee sprake van vrijstelling van de vergunningplicht voor ontgrondingen.

3.

De aandachtspunten voor natuurinclusief ontwerpen worden meegenomen in de uitwerking van het plan.

Ontwerp
De gemeente Smallingerland legt na het wettelijke vooroverleg het ontwerpbestemmingsplan zes weken er inzage voor zienswijzen (afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht). Tijdens deze periode wordt een ieder in de gelegenheid gesteld om zienswijzen tegen het bestemmingsplan kenbaar te maken (artikel 3.8 Wet ruimtelijke ordening). Eventueel ingekomen zienswijzen worden waar nodig verwerkt in het bestemmingsplan.

Vaststelling
Na de zienswijzenperiode besluit de gemeenteraad over de vaststelling van het bestemmingsplan. De indieners van de zienswijzen worden hiervan op de hoogte gesteld. Uiteindelijk is op het besluit van de raad beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.