direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Voormalige schoollocatie Oudega
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0090.BP2021DPN016-0401

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In Oudega wordt momenteel een integraal kindcentrum gerealiseerd aan de Buorren 34. Daarin heeft onder meer SWS de Diamant een plek gekregen. Als gevolg hiervan is het voormalige schoolgebouw aan de Buorren 34e niet meer in gebruik als school. Het voornemen is daarop om deze gronden te herontwikkelen tot twee woonpercelen en een praktijkruimte. Dit is echter niet toegestaan op basis van het geldende bestemmingsplan.

Om de ontwikkeling juridisch-planologisch toch te kunnen regelen is het opstellen van een nieuw juridisch kader noodzakelijk. Bij dit kader zal onderbouwd moeten worden dat hierbij sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet hierin.

1.2 Ligging plangebied

Ten noordwesten van Drachten, ten zuiden van de Wâldwei (N31) ligt het dorp Oudega. Binnen dit dorp ligt het plangebied ten westen van het dorpscentrum aan de Buorren 34. Het betreft de locatie van de voormalige basisschool. De globale ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2021DPN016-0401_0001.jpeg"

Figuur 1.1 Ligging van het plangebied

1.3 Planologische regeling

Voor het plangebied geldt op dit moment het bestemmingsplan Kleine Kernen Noord van de gemeente Smallingerland, dat is vastgesteld op 10 januari 2012 en onherroepelijk is geworden op 13 april 2012. In het bestemmingsplan kent het plangebied de bestemming 'Maatschappelijk - 1'.

De gronden bestemd als 'Maatschappelijk - 1' zijn aangewezen voor levensbeschouwelijke voorzieningen, medische- en sociaal-medische voorzieningen, educatieve voorzieningen en voorzieningen op het gebied van openbare dienstverlening. Gebouwen dienen gebouwd te worden binnen het bouwvlak. Deze mag voor 80% worden bebouwd. Er geldt een maximale bouwhoogte van 4 meter. Een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan Kleine Kernen Noord is weergegeven in figuur 1.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2021DPN016-0401_0002.jpeg"

Figuur 1.2 Uitsnede bestemmingsplan Kleine Kernen Noord

Binnen de maatschappelijke bestemming zijn geen woningen toegestaan en zijn de bouwmogelijkheden voor de praktijkruimte niet toereikend.

Daarnaast gelden nog een aantal partiële herzieningen ter plaatse van het plangebied:

  • Partiële herziening Wonen-werken en Werk aan huis (vastgesteld 13 april 2012);
  • Paraplubestemmingsplan regeling aan- en uitbouwen en bijgebouwen (vastgesteld 17 maart 2015);
  • Parapluplan terrassen Smallingerland (vastgesteld 24 mei 2016);
  • Parapluplan Parkeernormen (vastgesteld 10 januari 2017);
  • Paraplubestemmingsplan Wonen in Smallingerland (vastgesteld 6 juni 2021).

1.4 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan is als volgt opgezet:

  • In hoofdstuk 2 volgt een beschrijving van de huidige en gewenste situatie;
  • Hoofdstuk 3 bevat een beschrijving van de relevante beleidskaders;
  • In hoofdstuk 4 vindt een toetsing plaats aan de wet- en regelgeving voor de verschillende omgevingsaspecten;
  • Hoofdstuk 5 gaat in op de juridische regeling van het plan;
  • Hoofdstuk 6 beschrijft de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande situatie

Het plangebied betreft het perceel van de voormalige basisschool in Oudega. Deze basisschool verhuist in de zomer van 2022 naar het noordelijk gelegen IKC. Centraal in het plangebied staat het schoolgebouw. Deze bestaat uit één bouwlaag met een plat dak. Daarachter staan het fietsenhok en noodlokalen. Aan de voorzijde is het schoolplein gelegen, evenals achter het fietsenhok. Het gehele terrein is verhard. In figuur 2.1 is een luchtfoto van de bestaande situatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2021DPN016-0401_0003.jpeg"

Figuur 2.1 Huidige situatie in het plangebied

Het plangebied maakt deel uit van de noordelijke lintbebouwing langs de Buorren, de doorgaande weg van het dorp. Zowel ten oosten als westen staan woningen in het lint. Ook aan de zuidzijde staan veel woningen, maar zijn ook andere functies mogelijk, waaronder maatschappelijke functies. Ten (noord)oosten van het plangebied zijn een korfbalvereniging en tennisvereniging gevestigd en ten noorden van het plangebied staat het IKC met bijbehorend parkeerterrein.

2.2 De nieuwe ontwikkeling

Nu met de komst van het IKC het schoolgebouw overbodig is geworden, is het voornemen om de bestaande bebouwing, zowel het schoolgebouw als de fietsenstalling, te slopen. Daarop wordt het plangebied ingericht ten behoeve van twee woonpercelen, waarop ruimte wordt geboden aan twee vrijstaande woningen. Deze percelen zijn gericht op de Buorren. Aan de achterzijde (noordzijde) van het perceel is het voornemen om een bedrijfsgebouw in de commerciële dienstverleningssector te realiseren.

Er zijn nog geen tekeningen van de woningen beschikbaar. Wel is het voornemen om aan te sluiten bij de bouwmogelijkheden die worden geboden aan de andere woningen in het lint aan de Buorren. Dit houdt in dan beide vrijstaande woningen een maximale goot-en bouwhoogte krijgen van respectievelijk 5 en 8 meter. Hiermee worden woningen van 1 tot 2 bouwlagen met kap mogelijk gemaakt. Voor de praktijkruimte geldt dat eveneens wordt aangesloten bij de bebouwing in de omgeving met een maximale bouwhoogte van 7 meter. Hierbij kan zowel een kap als een plat dak gerealiseerd worden. In figuur 2.2 is de voorgenomen indeling van het plangebied schetsmatig weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2021DPN016-0401_0004.jpg"

Figuur 2.2 Voorgenomen inrichting van het plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2021DPN016-0401_0005.jpeg"

Figuur 2.3 Plangebied met luchtfoto en kadastrale informatie bestaande situatie

Verkeer en parkeren

Verkeer

De ontsluiting van het plangebied vindt plaats via de (reeds bestaande) ontsluitingsweg die in zuidelijke richting aansluit op de Buorren. Deze weg wordt enigszins verplaatst ten opzichte van de oude ligging. Dit betreft de doorgaande weg in het dorp via waar uiteindelijk de N31 kan worden bereikt.

In de huidige situatie is een basisschool in het plangebied aanwezig. Een dergelijke inrichting heeft een grotere verkeersgeneratie dan twee vrijstaande woningen en een kleine praktijkruimte hebben. Daarom zal de verkeersgeneratie van in de nieuwe situatie niet leiden tot belemmeringen in de verkeersafwikkeling.

Parkeren

Voor de vrijstaande woningen geldt op basis van de Parkeernormennota van de gemeente Smallingerland een parkeerbehoefte van 2,3 parkeerplaatsen per woning. Op eigen erf is voldoende ruimte om te voorzien in twee tot drie parkeerplaatsen per woning. Daarmee wordt voor de woningen voorzien in de parkeerbehoefte op eigen erf.

Voor de praktijkruimte is, afhankelijk van welk soort praktijk er uiteindelijk zich vestigt, er een parkeerbehoefte van 1,9 tot 3,4 parkeerplaatsen. Op het terrein van de praktijkruimte wordt ruimte ingeruimd voor 5 parkeerplaatsen. Daarmee wordt tevens voorzien in de parkeerbehoefte van de praktijkruimte.

2.3 Ruimtelijke inpassing

Landschappelijke inpassing

De woningen en praktijkruimte komen in de bebouwd kom van Oudega te staan. Het plangebied is omringd door bebouwing in de vorm van woningen en een IKC. Aan de westzijde staat een bomensingel ter afscheiding naar het naastgelegen woonperceel en de sportvelden. Gezien de ligging is geen verdere landschappelijke inpassing noodzakelijk.

Stedenbouwkundige inpassing

De woningen aan de Buorren krijgen een maatvoering die is afgestemd op omliggende woningen. Door en goot- en bouwhoogte van maximaal 5 en 8 meter toe te passen krijgen de woningen eenzelfde hoogte en grootte als omliggende woningen. Verder gelden dezelfde welstandscriteria als voor de overige woningen in het lint. Daarmee wordt stedenbouwkundig aangesloten bij de omgeving en wordt het bebouwingslint gesloten. De voorgevelrooilijnen spelen hierop in.

Dit geldt eveneens voor het dienstverleningsgebouw die op het noordelijke deel van het plangebied mogelijk wordt gemaakt. Er geldt hiervoor een bouwhoogte van 7 meter en is eveneens een plat dak mogelijk. Dit sluit aan bij het noordelijk gelegen IKC. Omdat dit gebouw alzijdig zichtbaar is wordt het in de welstandsnota aangemerkt als 'bijzonder gebouw', hierbij is extra aandacht nodig voor de ruimtelijke kwaliteit.

Functionele inpassing

Aan de noordzijde van de Buorren is voornamelijk sprake van woningen. Door twee woningen in het plangebied te realiseren wordt het bestaande woonlint doorgetrokken in het plangebied. Dit sluit functioneel goed aan op de bestaande functies in de omgeving.

De praktijkruimte wordt aan de achterzijde van het perceel gerealiseerd. Dit sluit aan bij de maatschappelijke functies die hier onlangs gerealiseerd zijn, in de vorm van het IKC dat hier staat.

Zowel ten aanzien van de woningen als het gebouw voor dienstverlening wordt geconcludeerd dat ze functioneel aansluiten op de omgeving.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op het ruimtelijke beleid dat het kader vormt voor dit bestemmingsplan. Hierbij komt het rijks-, provinciaal- en het gemeentelijk beleid aan bod.

3.1 Rijksbeleid

Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (hierna: NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken, te kiezen voor slimme combinaties van functies en uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. En er nu mee aan de slag te gaan en beslissingen niet uit te stellen of door te schuiven. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe uitvoering wordt gegeven aan de NOVI.

Binnen de NOVI zijn 8 voorlopige aandachtsgebieden geformuleerd als zogeheten NOVI-gebied. In een NOVI-gebied krijgt een aantal concrete vraagstukken extra prioriteit. Dit helpt om grote veranderingen en ruimtelijke opgaven in een regio beter te realiseren

Opgaven

Er is in Nederland sprake van een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Deze opgaven kunnen niet apart van elkaar worden opgelost. Ze moeten in samenhang bekeken worden. Ze grijpen in elkaar en vragen meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Niet alles kan, niet alles kan overal. Op het niveau van nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan de omgeving in Nederland, verwoord in vier opgaven:

  • 1. Ruimte maken voor klimaatverandering en energietransitie;
  • 2. De economie van Nederland verduurzamen en het groeipotentieel behouden;
  • 3. Steden en regio's sterker en leefbaarder maken;
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Uitvoering

De NOVI gaat vergezeld van een uitvoeringsagenda, waarin staat aangegeven hoe het Rijk invulling geeft aan zijn rol bij de uitvoering van de NOVI. In de Uitvoeringsagenda zijn onder andere een overzicht van instrumenten en (gebiedsgerichte) programma's op de verschillende beleidsterreinen te vinden. De Uitvoeringsagenda zal, indien nodig, jaarlijks worden geactualiseerd.

De ontwikkeling in het plangebied raakt, gezien de relatief zeer kleine omvang, geen opgaven die zijn opgenomen in de NOVI.

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister vastgesteld. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Om de verantwoordelijkheden te leggen waar deze het beste passen brengt het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. Het Barro stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de SVIR. Dit plan raakt geen rijksbelangen zoals deze genoemd zijn in het Barro.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder is ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Dat betekent dat overheden nieuwe stedelijke ontwikkelingen moeten motiveren met oog voor de behoefte en de beschikbare ruimte binnen stedelijk gebied.

In het plangebied worden slechts twee woningen en een praktijkruimte mogelijk gemaakt. Dit is op basis van jurisprudentie niet aan te merken als een stedelijke ontwikkeling in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking. Daarom is een toetsing aan de ladder niet noodzakelijk.

3.2 Provinciaal beleid

Het provinciale beleid is uiteengezet in de Omgevingsvisie Provincie Fryslân. De belangrijkste uitgangspunten uit het provinciale beleid zijn in de regelgeving vastgelegd in de Verordening Romte Fryslân. De nieuwe omgevingsverordening is nog niet vastgesteld.

Omgevingsvisie Provincie Fryslân 'De romte diele'

De hoofdambitie van de provincie voor de Friese leefomgeving is brede welvaart in een vitaal, veerkrachtig, karakteristiek en gezond Fryslân. In de Omgevingsvisie werkt de provincie de provinciale ambities, opgaven, doelen en werkwijze voor de komende jaren uit. De werkwijze is gestoeld op negen principes:

Inhoudelijke principes:

  • 1. zuinig ruimtegebruik;
  • 2. omgevingskwaliteit als ontwerpbasis;
  • 3. koppelen van ambities;
  • 4. gezondheid en veilig;

Samenwerkingsprincipes:

  • 5. rolbewust;
  • 6. decentraal wat kan;
  • 7. ja, mits;
  • 8. aansluiting zoeken;
  • 9. sturen op proces, ruimer op inhoud.

Dit is vertaald naar vier urgente opgaven die de provincie wil aanpakken:

  • 1. Fryslân houdt de leefomgeving vitaal, leefbaar en bereikbaar;
  • 2. Fryslân zet de energietransitie met kracht voort;
  • 3. Fryslân wordt klimaatadaptief ingericht;
  • 4. Fryslân versterkt de biodiversiteit.

Om de leefomgeving vitaal, leefbaar en bereikbaar te houden moeten onder mee voldoende woningen worden voorzien in de provincie. Daarbij zet de provincie onder meer in op het opknappen en hergebruiken van verouderde bedrijventerreinen, kantoorlocaties, winkelpanden en leegstaande gebouwen. Er staan steeds meer kerken, scholen, industrieel erfgoed en boerderijen leeg. Door onder meer renovatie, sloop, hergebruik en nieuwbouw in samenhang te bezien, kunnen woonkwaliteiten tot ontwikkeling komen die optimaal aansluiten op erfgoed en het cultuurhistorisch DNA van steden en dorpen. Het verbeteren van bestaand bebouwd gebied moet gecombineerd worden met optimale benutting ervan voor nieuwe woningen en bedrijvigheid. Het ontwikkelen van uitleglocaties is weliswaar eenvoudiger, maar heeft toot gevolg dat herstructurering en transformatie moeilijker van de grond komen en het leidt tot verspilling van ruimte.

Toetsing

Binnen het plangebied wordt een leegstaand schoolgebouw gesloopt ten behoeve van twee vrijstaande woningen en een praktijkruimte. Daarmee wordt een inbreidingslocatie binnen de dorpskern van Oudega herontwikkeld. De woningen sluiten goed aan op het bestaande woonlint aan de noordzijde van de Buorren, door dat het lint wordt doorgetrokken in het plangebied. Daarmee is het voornemen in overeenstemming met de provinciale omgevingsvisie.

Verordening Romte

In de Verordening Romte zijn regels gesteld die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen.

De provincie wil stedelijke ontwikkelingen zoveel mogelijk plaats laten vinden binnen bestaand stedelijk gebied. Het plangebied maakt deel uit van het bestaand stedelijk gebied van Oudega, waarmee de ontwikkeling in overeenstemming is met het provinciaal beleid voor wat betreft de locatie.

In artikel 3 zijn regels opgenomen ten aanzien van wonen:

  • 1. Een ruimtelijk plan kan mogelijkheden voor woningbouw bevatten indien de aantallen en de kwaliteit van de woningbouw in overeenstemming zijn met een woonplan, dat de schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten heeft.
  • 2. In afwijking van het eerste lid kan een ruimtelijk plan een woningbouwproject bevatten dat niet is opgenomen in een woonplan, indien:
    • a. het woningbouwproject niet meer dan 3 woningen bevat dan wel, voor zover gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied, niet meer dan 11 woningen bevat, en
    • b. in de plantoelichting is gemotiveerd dat en op welke wijze overschrijding van het woningbouwprogramma van het woonplan kan worden voorkomen door uitwisseling of fasering van projecten.

In dit geval passen de woningen binnen het gemeentelijk woningbouwprogramma. Dit is nader onderbouwd in paragraaf 3.3.

3.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie gemeente Smallingerland

De gemeenteraad heeft in 2013 de Structuurvisie gemeente Smallingerland opgesteld als ruimtelijke vertaling van de Integrale Visie Smallingerland. Deze visie geeft een verkenning van de ontwikkeling van de gemeente Smallingerland voor een langere periode.

Wonen

De pijler 'Wonen' is evenals de andere pijlers een belangrijk onderdeel van de structuurvisie van de gemeente Smallingerland. Binnen deze pijler worden de volgende doelstellingen geformuleerd:

  • eigen identiteit van buurten, wijken en dorpen behouden en waar mogelijk versterken;
  • geslaagde initiatieven als milieuvriendelijk of energie neutraal wonen mogen niet ten onder gaan aan de wet van de remmende voorsprong;
  • als gekozen wordt voor nieuwe woningbouw ontwikkelingen, dan kunnen deze alleen worden gerechtvaardigd vanuit een kwalitatieve aanvulling op het bestaande;
  • meer dan gemiddelde aandacht voor het wonen in het centrum van Drachten.

In de structuurvisie is opgenomen dat voor de dorpen in de gemeente Smallingerland de focus ligt op optimalisering van de leefbaarheid. Door de herontwikkeling wordt een leegstaand schoolgebouw gesloopt ten behoeve van nieuwe woningen en een praktijkruimte. Daarmee krijgt de locatie midden in de dorpskern een upgrade en wordt de kwaliteit van het dorp verbeterd. Dit heeft een positieve werking op de leefbaarheid in het dorp en is daarmee in overeenstemming met de gemeentelijke structuurvisie.

Welstands- en reclamenota 2018 gemeente Smallingerland

Het welstandsbeleid van Smallingerland is opgesteld vanuit de overtuiging dat de lokale overheid het belang van een aantrekkelijke bebouwde omgeving dient te behartigen. De gevels van gebouwen en andere bouwwerken vormen samen met de openbare ruimte de dagelijkse leefomgeving van de mensen in Smallingerland. Dat betekent dat de verschijningsvorm van een bouwwerk geen zaak is van de eigenaar alleen; elke voorbijganger wordt ermee geconfronteerd, of hij nu wil of niet. Het doel van het welstandstoezicht is om, in alle openheid, een bijdrage te leveren aan de belevingswaarde van de gemeente Smallingerland. Door het opstellen van welstandsbeleid wil de gemeente een helder, controleerbaar en klantgericht welstandstoezicht inrichten.

In de huidige opzet valt het plangebied binnen de gebiedsgerichte criteria in het gebied 'G4 Lintbebouwing. De ontwikkeling wordt hieraan getoetst met de hieraan toegewezen objectgerichte criteria '08 Bijzonder gebouw' voor wat betreft het bedrijfsgebouw. Dit zorgt ervoor dat een solitair gebouw los van de directe omgeving een goede inpassing krijgt maar ook een zelfstandige hogere beeldkwaliteit. Deze criteria liggen nu ook op de huidige school.

Woonvisie en woningbouwprogramma gemeente Smallingerland 2020-2025

Met de woonvisie en het woningbouwprogramma wordt inzicht en overzicht gegeven met betrekking tot de precieze ontwikkelingen om in een veranderende omgeving richting te geven aan de woningmarktontwikkelingen in onze gemeente. De woonvisie heeft een looptijd tot 2026. Het woningbouwprogramma biedt flexibiliteit en ruimte om in te spelen op de woningbehoefte voortkomend uit maatschappelijke en demografische ontwikkelingen in de gemeente.

De gemeente vindt het belangrijk dat inwoners over een goede woning beschikken, ook oor de leefbaarheid, vitaliteit en diversiteit in de dorpen. De doorstroom in de dorpen stagneert doordat oudere huishoudens langer thuis blijven wonnen of geen geschikte woningen kunnen vinden. Smallingerland streeft naar kwalitatieve en aantrekkelijke nieuwbouw in de kernen. De gemeente staat open voor en ondersteunt initiatieven die aandacht hebben voor het versterken van de leefbaarheid van de kern.

In de periode 2020-2025 is binnen de gemeente Smallingerland ruimte voor 1.100 woningen. Het initiatief binnen het plangebied is niet specifiek benoemd in het woningbouwprogramma. Daarentegen is ruimte voor 75 woningen aan incidentele woningbouw.

Toetsing

Het voornemen draagt bij aan de leefbaarheid van Oudega, doordat een leegstaand oud schoolgebouw wordt gesloopt en wordt vervangen door woningen en een praktijkruimte. De woningen passen binnen het woningbouwprogramma voor de komende vijf jaar van de gemeente Smallingerland. Daarmee sluit het initiatief aan op het gemeentelijk woonbeleid.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

Voor het project is het van belang dat tijdens de uitvoering en in de nieuwe situatie sprake is van een goede omgevingssituatie. Deze omgevingstoets gaat in op de milieuaspecten en om andere sectorale regelgeving.

4.1 Mer-beoordeling

Beleid en Normstelling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.

Per 7 juli 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

  • Voor de ontwerp-bestemmingsplanfase moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen.
  • Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen. Het bevoegd gezag dient binnen zes weken na indienen een m.e.r.-beoordelingsbesluit af te geven. Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbeslissing hoeft echter niet gepubliceerd te worden.

Onderzoek

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). In dit geval is sprake van een perceelsgebonden ontwikkeling. Er worden slechts twee woningen en een praktijkruimte mogelijk gemaakt, waar in de huidige situatie een school mogelijk is. Daarom heeft de ontwikkeling geen grote effecten op de omgeving en kan gesteld worden dat geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het besluit milieueffectrapportage. Het is daarom niet noodzakelijk een m.e.r.-aanmeldingsnotitie op te stellen.

4.2 Geluid

Toetsingskader

Het aspect 'geluid' gaat over geluidhinder op geluidsgevoelige objecten als gevolg van verkeer en industrie. De Wet geluidhinder (Wgh) is hiervoor het toetsingskader. Rondom wegen met een maximumsnelheid van meer dan 30 km/uur, spoorwegen en aangewezen bedrijven(terreinen) zijn geluidszones van toepassing. Als geluidsgevoelige objecten, zoals woningen, scholen en kinderdagverblijven, binnen deze zones worden toegevoegd, dan moet geluidsbelasting op de gevels hiervan worden bepaald en getoetst aan de normen. Bij het plangebied is geen sprake van geluidgezoneerde spoorwegen en industrie lawaai, dus alleen de aspecten 'wegverkeerslawaai' is aan de orde.

Toetsing

De voorgenomen woningen in het plangebied betreffen geluidsgevoelige objecten voor de Wet geluidhinder. De wegen rondom het plangebied betreffen allen 30 km/uur-wegen. Ten aanzien van deze wegen is het niet noodzakelijk om voor de Wet geluidhinder een akoestisch onderzoek uit te voeren. Omdat er een gering aantal verkeersbewegingen plaatsvindt op de Buorren en er in het lint al woningen op eenzelfde afstand tot de weg mogelijk zijn, kan worden aangenomen dat ter plaatse geen sprake zal zijn van geluidhinder. Er is daarom geen akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai noodzakelijk.

4.3 Bedrijven en milieuzonering

Toetsingskader

Tussen bedrijfsactiviteiten en hindergevoelige functies (waaronder wonen) is een goede afstemming nodig. Het doel daarbij is het voorkomen van onacceptabele hinder ter plaatse van woningen en scholen/kinderdagverblijven, maar ook om te zorgen dat bedrijven niet worden beperkt in de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden. Bij de afstemming wordt gebruik gemaakt van de richtafstanden uit de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder redelijkerwijs is uitgesloten. Deze afstand wordt gemeten tussen de bestemmingen van bedrijven en de gevels van geluidsgevoelige objecten. Bedrijfsactiviteiten zijn daarvoor ingedeeld in een aantal milieucategorieën.

Toetsing

In het plangebied worden twee woningen en een praktijkruimte mogelijk gemaakt. De woningen zijn bedrijfshindergevoelig, terwijl de praktijkruimte juist een externe werking heeft. Het plangebied ligt in een omgeving met een grote verscheidenheid aan functies. Zo zijn er sportvelden, een IKC, woningen, een praktijkruimte, centrumfuncties en een doorgaande weg in de nabije omgeving gelegen. Op basis daarvan wordt geconcludeerd dat sprake is van een gemengd gebied. Hiervoor geldt dat één stap terug kan worden gedaan.

Voor een praktijkruimte geldt milieucategorie 1. In gemengd gebied is hieraan een richtafstand van 0 meter gekoppeld, waardoor de afstand tot de nieuwe woningen niet relevant is. Er is hoe dan ook geen sprake van een belemmering.

Ten (noord)oosten van het plangebied liggen sportvelden (korfbal en tennis). Hiervoor geldt milieucategorie 3.1 met een richtafstand van 30 meter in gemengd gebied. Beide woningen komen op meer dan 30 meter afstand van de sportvelden te liggen, waardoor de woningen voldoen aan de richtafstand.

Ten noorden van het plangebied is het IKC van Oudega gerealiseerd. Hier zijn onder meer een basisschool en kinderopvang gevestigd. Voor dergelijke inrichtingen geldt op basis van de VNG-brochure milieucategorie 2 en een richtafstand van 10 meter in gemengd gebied. De woningen liggen op minimaal 45 meter van het IKC en daarmee wordt voldaan aan de richtafstand.

Tot slot zijn aan de zuidzijde van de Buorren meerdere percelen waar detailhandel, dienstverlening, horeca categorie 1 en maatschappelijke voorzieningen mogelijk zijn. Voor dergelijk inrichtingen geldt maximaal milieucategorie 1. In gemengd gebied geldt hierbij een richtafstand van 0 meter waar vanzelfsprekend aan wordt voldaan. Daarmee is geen onderzoek noodzakelijk betreffende milieuzonering.

4.4 Bodem

Toetsingskader

Bij het aspect 'bodem' staat de vraag centraal of de bodemkwaliteit toereikend is voor het nieuwe gebruik. De bodem kan door eerdere (bedrijfs)activiteiten verontreinigd zijn. Voor de ruimtelijke procedure is het van het belang dat verdachte locaties worden gesignaleerd.

Toetsing

Met de ontwikkeling van woningen en een bedrijfsgebouw voor commerciële dienstverlening worden bodemgevoelige inrichtingen ontwikkeld, waarvoor moet worden aangetoond dat de bodem ter plaatse van voldoende kwaliteit is om de voorgenomen functie op uit te oefenen. Daarom is in het kader van dit plan een verkennend bodemonderzoek (bijlage 1) uitgevoerd voor het gehele plangebied.

Uit de resultaten blijkt, dat zowel in boven- als de ondergrond en het materiaal uit de in het plangebied gedempte sloot geen verhoogde gehalten aan onderzochte parameters zijn vastgesteld ten opzichte van de achtergrondwaarden. Ook uit de resultaten van de analyse van het grondwater blijkt dat geen verhoogde gehalten aan onderzochte parameters zijn vastgesteld.

Op basis van de onderzoeksresultaten kan de hypothese 'onverdacht van bodemverontreiniging' worden aangenomen, daar er zowel in de grond als in het grondwater geen verhoogde gehalten aan onderzochte parameters zijn vastgesteld. Uit milieuhygiënisch oogpunt bestaan er geen beperkingen voor de voorgenomen bestemmingswijziging en nieuwbouw op de locatie. Er is geen nader onderzoek noodzakelijk.

4.5 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In de Wet milieubeheer zijn normen voor luchtkwaliteit opgenomen. Deze normen zijn bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, tegen te gaan. Als maatgevend voor de luchtkwaliteit worden de gehalten fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) gehanteerd.

In de gemeente Smallingerland zijn geen knelpunten op het gebied van luchtkwaliteit. Op basis van de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten blijkt dat in de omgeving van het plangebied sprake is van een zeer goede luchtkwaliteit.

Voor bepaalde initiatieven is bepaald dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een plan komt hiervoor in aanmerking als het voor minder dan 3% van de grenswaarden voor NO2 en PM10 bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

Toetsing

In het plangebied worden twee vrijstaande woningen en een praktijkruimte gerealiseerd. Ten behoeve hiervan wordt een voormalige basisschool gesloopt en verwijderd. De woningen en praktijkruimte hebben per saldo een minder grote verkeersgeneratie dan de voormalige school. Hierdoor is het redelijkerwijs aan te nemen dat dit project voor minder dan 3% van de grenswaarden voor NO2 en PM10 bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit is niet noodzakelijk.

4.6 Ecologie

Toetsingskader

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. Bij de bescherming van gebieden gaat het om op Europees niveau aangewezen Natura 2000-gebieden. Verder worden in de provinciale verordening gebieden beschermd die van belang zijn voor het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen de Ecologische Hoofdstructuur). De bescherming van gebieden en soorten is geregeld in de Wet natuurbescherming.

Om te onderzoeken wat de gevolgen zijn van het voornemen voor gebiedsbescherming en soortenbescherming is een ecologisch onderzoek (bijlage 3) uitgevoerd.

4.6.1 Gebiedsbescherming

Natura 2000-gebieden

De bescherming van Natura 2000-gebieden is sinds 1 januari 2017 opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. Projecten of activiteiten die niet noodzakelijk zijn voor, of verband houden met, het beheer van de natuurwaarden van Natura 2000-gebieden en mogelijk negatieve effecten hebben op deze waarden, dienen getoetst te worden. Deze toetsing vindt enkel plaats in het geval de uitvoering van een project plaatsvindt binnen de invloedssfeer van een Natura 2000-gebied en verwacht wordt dat deze uitvoering (mogelijk) negatieve effecten heeft op soorten of habitattypen waarvoor het Natura 2000-gebied is aangegeven.

Vanuit het onderzoek wordt geconcludeerd dat het plangebied niet in de directe nabijheid van een Natura 2000-gebied ligt. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft de Alde Feanen, op circa 2 kilometer afstand.

Aanvullend onderzoek stikstofdepositie

Naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 mei 2019 met betrekking tot het Programma Aanpak Stikstof wordt bij vrijwel ieder plan stilgestaan bij de mogelijke stikstofemissie en het effect daarvan op Natura 2000-gebieden (in dit geval de Alde Feanen).

Per 1 juli 2021 is de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn) en het Besluit stikstofreductie en natuurverbetering (Bsn) in werking getreden. De Wsn en de Bsn regelt een vrijstelling voor de vergunningsplicht in artikel 2.7 lid 2 Wnb voor de aanlegfase van bouwwerkzaamheden. Dit is de vergunningplicht voor Wnb-projecten. Deze vrijstelling geldt alleen voor de effecten als gevolg van stikstofdepositie en niet voor eventuele andere effecten als gevolg van het project op Natura-2000 gebieden. De Wsn en de Bsn regelt slechts indirect een vrijstelling voor de aanlegfase van Wnb-plannen en dus voor bestemmingsplannen. Omdat de Wsn en Bsn slechts indirect een vrijstelling voor de aanlegfase van Wnb-plannen en bestemmingsplannen regelt, zou indien gewenst de aanlegfase toch in het kader van een goede ruimtelijke ordening kunnen worden meegenomen. In het stikstofonderzoek voor dit plan (bijlage 2) is de aanlegfase in het kader van een goede ruimtelijke ordening meegenomen in de berekening. Uit de berekening voor de aanleg- en exploitatiefase blijkt dat er geen berekende stikstofdeposities zijn die hoger uitkomen dan 0,00 mol/ha/jaar. Negatieve effecten in de vorm van vermesting en verzuring zijn derhalve niet aan de orde.

Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) maakt onderdeel uit van het rijksbeleid voor het creëren en vormgeven van een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen natuurgebieden in Nederland. Indien een ruimtelijke ingreep binnen de begrenzing van het NNN plaatsvindt moet een ' nee, tenzij' procedure worden doorlopen en zal bij doorgang van de ingreep in de regel compensatie en mitigatie noodzakelijk zijn.

Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat het plangebied geen onderdeel uitmaakt van het NNN. Effecten op NNN-gebieden ten gevolge van het planvoornemen kunnen op voorhand worden uitgesloten. Er wordt geconcludeerd dat vanuit de NNN er geen belemmeringen zijn die de uitvoering van de planontwikkeling in de weg staan.

Vanuit gebiedsbescherming zijn er geen belemmeringen voor de uitvoering van dit plan.

4.6.2 Soortenbescherming

Bij deze ontwikkeling wordt de bestaande bebouwing van de basisschool gesloopt en worden ter plaatse nieuwe gebouw opgericht. Omdat er sloopwerkzaamheden met de ontwikkeling gepaard gaan, is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Deze quickscan is opgenomen als bijlage 3. De quickscan heeft overigens ook betrekking op de gronden van het MFC, waarvoor inmiddels een ruimtelijke procedure is doorlopen. Tevens heeft een actualisatie van de quickscan plaatsgevonden, deze is opgenomen in bijlage 4.

.

Met betrekking tot de voormalige schoollocatie is uit de quickscan het volgende naar voren gekomen:

Mogelijk zijn vogels, waarvan de nesten niet jaarrond beschermd zijn, in het plangebied aanwezig. De nesten van deze vogels zijn beschermd tijdens het broedproces. Daarom wordt geadviseerd om de werkzaamheden buiten de broedtijd van vogels uit te voeren. Wanneer wel tijdens de broedtijd werkzaamheden worden uitgevoerd zal eerst een broedvogelcheck uitgevoerd moeten worden. Wanneer daaruit geen aanwezigheid van vogels geconstateerd worden kunnen de werkzaamheden uitgevoerd worden. Wanneer wel broedvogels aanwezig zijn zullen maatregelen genomen moeten worden.

Met betrekking tot vleermuizen is geconcludeerd dat het schoolgebouw toegankelijk is voor verschillende soorten vleermuizen. Daarop is een nader onderzoek naar vleermuizen uitgezet. De eerste onderzoeksronde heeft plaatsgevonden in het najaar van 2021. Hieruit is naar voren gekomen dat ter plaatse alleen foeragerende vleermuizen zijn waargenomen en er geen verblijfplaatsen zijn aangetroffen. In 2022 heeft de tweede onderzoeksronde plaatsvinden. Uit het onderzoek (zie bijlage 5) blijkt dat geen verblijfplaatsen van vleermuizen zijn vastgesteld binnen het plangebied. Er zijn op het gebied van verblijfplaatsen van vleermuizen geen vervolgstappen benodigd voor de voortgang van het project.

Tot slot geldt te allen tijde de zorgplicht, die voorschrijft dat men verplicht is om alles wat redelijkerwijze mogelijk is, te doen of juist te laten om schade aan wilde planten en dieren zoveel mogelijk te voorkomen.

4.7 Archeologie

Toetsingskader

Met betrekking tot dit aspect is per 1 juli 2016 de Erfgoedwet van toepassing. De Omgevingswet (nog niet van kracht) vervangt de Monumentenwet voor het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Tot het van kracht worden van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet. Hier blijven ze ongewijzigd van toepassing, zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

In de wet zijn archeologische resten beschermd. Wanneer de bodem wordt verstoord moeten archeologische resten intact blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.

Toetsing

Ten behoeve van de wijziging van het bestemmingsplan is op basis van de richtlijnen van de FAMKE een bureau- en karterend archeologisch veldonderzoek uitgevoerd. De doelstelling van het onderzoek is het vaststellen van de archeologische waarde van het plangebied.

Op basis van het onderzoek wordt geconcludeerd dat in het plangebied de middelhoge tot hoge verwachting voor de periode Middeleeuwen - Nieuwe tijd gehandhaafd moet blijven. De kans bestaat dat een sporenniveau uit de Middeleeuwen - Nieuwe tijd nog aanwezig is. Daarom wordt vervolgonderzoek in de vorm van proefsleuven geadviseerd om vast te stellen of dit sporenniveau hier daadwerkelijk nog voorkomt.

In overleg met de provinciaal archeoloog van Fryslân heeft de gemeente besloten deze aanbeveling niet te ondersteunen. Omdat de kans zeer gering is dat in het plangebied een sporenniveau uit de Middeleeuwen - Nieuw tijd voorkomt, hebben gemeente en provincie in overleg besloten dat een vervolgonderzoek in dit geval niet te rechtvaardigen is. Daarmee kan het plangebied op archeologische gronden worden vrijgegeven. Het onderzoek is opgenomen als bijlage 6.

Voor dit bestemmingsplan wordt uitgegaan van de advisering van de adviseur van de gemeente en de provinciaal archeoloog. Daarom is geen nader onderzoek noodzakelijk.

4.8 Cultuurhistorie

Toetsingskader

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in een ruimtelijk plan beschreven moet worden hoe met de aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.

Toetsing

Volgens de gemeentelijke erfgoedvisie en -nota wordt uitgegaan van de Cultuur Historische kaart van de provincie Fryslân (CHK), waar ook de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) deel van uit maakt. Op deze kaarten is informatie opgenomen over archeologische en cultuurhistorische waarden. Daarnaast is gebruik gemaakt van de thematische structuurvisie 'Grutsk op 'e Romte' waarin de kernkwaliteiten van het cultuurhistorisch erfgoed en het landschap in Fryslân beschreven zijn.

Volgens de Cultuur Historische kaart is er geen sprake van cultuurhistorische waarden binnen het plangebied. Door de afwezigheid van cultuurhistorische waarden kunnen deze ook niet geschaad worden door de voorgenomen ontwikkeling en vormt het aspect cultuurhistorie geen belemmering voor dit plan.

4.9 Water

Toetsingskader

Deze 'waterparagraaf' bevat de wettelijk verankerde watertoets. Hierin wordt beoordeeld wat de effecten van het bestemmingsplan op de waterhuishouding zijn en of er waterschapsbelangen spelen. Het plangebied ligt in het beheersgebied van Wetterskip Fryslân. In de Leidraad Watertoets van het Wetterskip staan de uitgangspunten waarmee bij het ontwikkelen van ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. De beschrijving van de wateraspecten sluit zoveel mogelijk aan bij de indeling van het Waterbeheerplan en de Leidraad Watertoets in de thema's Veilig, Voldoende en Schoon.

Toetsing

Het plan is via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het Wetterskip Fryslân. Uit de digitale watertoets blijkt dat de normale procedure van toepassing is voor dit project. Het resultaat is opgenomen als bijlage 7.

Waterkwantiteit

In de huidige situatie is vrijwel het hele plangebied verhard door de aanwezigheid van het schoolgebouw, het schoolplein en de fietsenstallingen. In de voorgenomen situatie worden woonpercelen ingericht en neemt de verharding niet toe, maar zelfs af. Daarom is geen watercompensatie noodzakelijk.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting,
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar RWZI.

In dit geval wordt aangesloten op de bestaande riolering. Het hemelwater wordt zoveel mogelijk geïnfiltreerd.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase. Hier wordt in de uitvoeringsfase rekening mee gehouden.

Veiligheid en waterkeringen

De ontwikkeling heeft geen invloed op de waterveiligheid in de omgeving.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. Het plangebied valt niet onder een beschermingszone.

Ruimtelijke adaptatie 

Om ook in de toekomst prettig te kunnen wonen, werken en recreëren moeten steden en dorpen ingericht worden met het oog op de toekomst. Kansen moeten benut worden om het gebied klimaat robuust in te richten. Zo is het mogelijk om het bebouwd gebied beter bestand te maken tegen hevige regenbuien, periodes van droogte en hitte en de gevolgen van een mogelijke overstroming.

Bij de inrichting van het plangebied kan hierop geanticipeerd worden door bijvoorbeeld het percentage verhard oppervlak te verminderen en het plangebied groener in te richten. Door nú maatregelen te nemen, worden steden en dorpen mooier en wordt grote schade in de toekomst voorkomen. Voor veel maatregelen geldt bovendien dat ze kosteneffectief zijn, als ze maar in een vroeg stadium in het proces worden meegenomen. Met voorgenoemde advies wordt bij de uitvoering van de plannen rekening gehouden.

4.10 Externe veiligheid

Toetsingskader

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). In voornoemde Besluiten is een verantwoordingsplicht bij een toename van het groepsrisico opgenomen.

Het aspect externe veiligheid wordt beoordeeld met het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft. Het GR is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting. Voor het GR is een oriënterende waarde bepaald. Dit betreft geen harde norm, maar vormt een onderdeel bij de beoordeling van de aanvaardbaarheid van het risico. In algemene zin geldt dat wanneer het GR onder de oriënterende waarde blijft, er sprake is van een acceptabel risiconiveau.

Toetsing

In het kader van het aspect externe veiligheid is de risicokaart geraadpleegd. Hieruit blijkt dat geen risicovolle inrichtingen en transportroutes in de omgeving van het plangebied aanwezig zijn die invloed hebben op de ontwikkeling in het plangebied.

Wel is sprake van buisleidingen ten westen van het plangebied. Hier zijn drie Aardgasleidingen NEN-3650-leidingen aanwezig op circa 930, 950 en 1.110 meter afstand van het plangebied. De dichtstbijzijnde buisleiding heeft een uitwendige diameter van 42 inch en een maximale werkdruk van 66,2 bar. Voor deze buisleiding geldt een richtafstand van 490 meter. De buisleiding op 950 meter afstand heeft een uitwendige diameter van 48 inch en een maximale werkdruk van 80 bar. Voor deze buisleiding geldt een richtafstand van 580 meter. Tot slot geldt voor de buisleiding op 1.100 meter afstand van het plangebied een uitwendige diameter van 11 inch en een maximale werkdruk van 1 bar. Voor deze buisleiding geldt een richtafstand van minder dan 45 meter. Voor alle drie de buisleidingen geldt dat ruimschoots wordt voldaan aan de richtafstand. Nader onderzoek is daarom niet noodzakelijk.

4.11 Kabels en leidingen

Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.


In en rondom het plangebied liggen geen kabels of leidingen die moeten worden voorzien van een planologische regeling.

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

5.1 Inleiding

In het voorgaande hoofdstuk zijn de uitgangspunten van dit bestemmingplan geformuleerd. In dit hoofdstuk zijn de bestemmingen en de bijbehorende regels beschreven.

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP). De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op dezelfde manier worden verbeeld. De SVBP is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro gemaakt moeten worden. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden, met inachtneming van de aanpassingen die voortvloeien uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsbepalingen van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

Het Bro bepaalt dat een bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting. Deze toelichting heeft echter geen juridische status, maar is wel belangrijk als het gaat om de onderbouwing van hetgeen in het bestemmingsplan is geregeld.

5.2 Toelichting op de bestemmingen

In het voorliggende bestemmingsplan wordt de beoogde situatie vastgelegd. Het plangebied in dit plan twee enkelbestemmingen gekregen.

Dienstverlening

Binnen de bestemming dienstverlening wordt de praktijkruimte voorzien. Binnen de bestemming zijn dienstverlenende bedrijven mogelijk. De bouwregels voorzien een pand bestaande uit één laag met een kap of twee lagen met plat dak.

Verkeer

De gronden aan de voorzijde van de woonpercelen, een strook langs de Buorren, zijn bestemd als 'Verkeer'. Deze gronden vallen buiten de kadastrale woonpercelen, maar maakten voorheen wel deel uit van de voorheen geldende maatschappelijke bestemming. In de toekomstig situatie wordt dit een trottoir en daarom is de bestemming 'Verkeer' toegekend. De regels sluiten aan bij die van het bestemmingsplan 'Kleine kernen noord'.

Wonen - 1

De woonpercelen zijn beide bestemd als Wonen - 1. Deze regeling sluit zoveel mogelijk aan op de geldende woonbestemming rondom het plangebied. Er geldt een maximale goot- en bouwhoogte van 5 en 8 meter. Daarmee worden woningen toegestaan die qua maatvoering passen in de omgeving.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Voor de uitvoerbaarheid van het project is het van belang te weten of het maatschappelijk en economisch uitvoerbaar is.

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Via de procedure van het bestemmingsplan kan de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan worden aangetoond. Tijdens deze procedure zijn er verschillende momenten waarop gereageerd kan worden op de plannen.

Inspraak en overleg

Het bestemmingsplan wordt eerst als voorontwerp aan overlegpartners en belanghebbenden ter inzage gelegd. Omwonenden zijn voorafgaand hierop al geïnformeerd, zoals hierboven is beschreven.

Zienswijze

Vervolgens heeft het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode werd eenieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen (artikel 3.8 Wro).

Tijdens de zes weken ter inzage legging is één zienswijze ingediend door de provincie Fryslân (zie bijlage 8). De provincie vraagt om twee zaken. Ten eerste om de ecologische quickscan uit 2018 te actualiseren, en om daarin ook de resultaten van het vervolgonderzoek naar vleermuizen op te nemen. Hieraan is gehoor gegeven. Het vastgestelde bestemmingsplan bevat een nieuwe ecologische quickscan, en ook de resultaten van het vleermuizenonderzoek. De conclusie van dat vervolgonderzoek is dat er geen vleermuizen zijn aangetroffen die binding hebben met het te slopen schoolgebouw.

Ten tweede vraagt de provincie om in de wijzigingsbevoegdheid een koppeling op te nemen naar de afspraken over het woningbouwprogramma, en naar een door GS geaccordeerd woonplan. Hieraan is geen gehoor gegeven. De reden hiervoor is dat het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid niet resulteert in extra woningen, maar alleen in grotere percelen bij de twee nieuw bestemde woningen.

Het verwerken van de zienswijze in het bestemmingsplan leidt alleen tot aanpassingen in de toelichting en in de bijlagen.

Vaststelling

Het bestemmingsplan is vervolgens ongewijzigd vastgesteld. Het besluit tot vaststelling wordt gepubliceerd en het bestemmingsplan ligt zes weken ter inzage. Tijdens die periode bestaat de mogelijkheid beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te dienen tegen het besluit en het plan.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Financiële haalbaarheid

Het initiatief betreft de bouw van 2 woningen en een praktijkruimte in Oudega. De initiatiefnemer heeft aangetoond over voldoende financiële middelen te beschikken voor de uitvoering van dit plan. De woningen worden tegen marktconforme prijzen aangeboden.

Grondexploitatie

Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, (woning)bouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd.

Dit bestemmingsplan is een gemeentelijk initiatief. Alle kosten en opbrengsten worden verrekend binnen een dekkende grondexploitatie.