Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Tuskenwegen 13 Opeinde
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0090.BP2021DPN015-0401

Toelichting

1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

In 2019 is het schoolgebouw van de openbare basisschool de Bernebrêge gesloopt. In 2016 is de basisschool gefuseerd met de christelijke basisschool It Maitiidslibben tot de nieuwe basisschool De Leister Igge. De nieuwe school is gevestigd in het bestaande schoolgebouw van It Maitiidslibben. De gemeente Smallingerland wil ter plaatse van het gesloopte schoolgebouw aan de Kommisjewei woningen realiseren. Hiertoe is door de gemeente een stedenbouwkundig plan gemaakt met ruimte voor zeven woningen dat het bestaande groene karakter van het plangebied respecteert.
 
De voorgenomen ontwikkeling past niet in het geldende bestemmingsplan 'Kleine kernen noord' van de gemeente Smallingerland. Voorliggend bestemmingsplan vormt het nieuwe planologische kader om de bouw van zeven nieuwe woningen te realiseren.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied ligt in het oostelijke deel van Opeinde (ten oosten van het Opeinderkanaal). Aan de noordzijde wordt het plangebied begrensd door Kommisjewei en aan de zuidzijde door de Tuskenwegen. Ten westen en ten oosten wordt het plangebied begrensd door bebouwing aan de Kommisjewei en de Tuskenwegen.
 
Uitsnede van de topografische kaart met het plangebied rood omcirkeld (bron: www.opentopo.nl)
 
Het noordelijke deel van het plangebied bestaat uit het kadastrale perceel 4804 en het zuidelijke deel uit een gedeelte van het kadastrale perceel 4805. Het gezamenlijke oppervlak van deze percelen bedraagt circa 4.390 m².

1.3 Geldend bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Kleine kernen noord'. Het bestemmingsplan is vastgesteld 10 januari 2012. Het plangebied is in dit bestemmingsplan bestemd als 'Maatschappelijke - 1' en voorzien van een bouwvlak. Deze bestemming is bedoeld voor maatschappelijke voorzieningen zoals levensbeschouwelijke voorzieningen, medische- en sociaal-medische voorzieningen, educatieve voorzieningen en voorzieningen op het gebied van openbare dienstverlening. Binnen het bouwvlak zijn gebouwen toegestaan ten dienste van de bestemming zoals kerken, ziekenhuizen, onderwijsinstituten, kinderdagverblijven en bibliotheken.
 
Uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan 'Kleine kernen noord' (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

1.4 Opzet van de toelichting

Het tweede en derde hoofdstuk van deze toelichting geven een beschrijving van respectievelijk de bestaande- en toekomstige situatie. In het vierde en vijfde hoofdstuk wordt het bestemmingsplan getoetst aan het relevante ruimtelijke beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. In hoofdstuk zes wordt de voorgenomen ontwikkeling getoetst aan het Besluit milieu-effectrapportage. Hoofdstuk zeven bevat een toelichting op de regels. In hoofdstuk acht en negen komen achtereenvolgens de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid aan de orde.

2 Beschrijving van de bestaande situatie

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt bestaande situatie van het plangebied en omgeving beschreven. Aan bod komen ontstaansgeschiedenis van Opeinde, het landschap en de stedenbouwkundige structuur.

2.2 Ontstaansgeschiedenis

Opeinde is ontstaan tussen 1100 en 1400, aan het einde van een zandrug, die zich vanuit het zuiden in noordelijke richting uitstrekte. De oorspronkelijke kern van Opeinde lag op de plek die later het buurtschap Nijtap is gaan heten. In de loop van de tijd ontwikkelde zich een bebouwingslint langs de huidige Kommisjewei richting het westelijk gelegen Nijega.
 
Topografische kaart van omstreeks 1900 (www.topotijdreis.nl)
 
Met de aanleg van de Opeinder Vaart, in het begin van de twintigste eeuw, verschoof het centrum van het dorp naar het westen. Na de Tweede Wereldoorlog werd ten zuiden van de Kommisjewei een nieuwbouwwijk gebouwd.
 
Topografische kaart van de huidige situatie (www.topotijdreis.nl)
 
Het plangebied neemt in de ontwikkeling van het bebouwingslint een bijzondere plek in. Op de topografische kaart van omstreeks 1900 wordt het plangebied weergegeven als een onbebouwd en met singels omgeven perceel. Bij de bouw van de naoorlogse woonwijk is het plangebied niet ingevuld met woningen maar grotendeels onbebouwd gebleven. Langs de Kommisjewei is, iets terugliggend van de weg, een bijzonder gebouw, in de vorm van een school gerealiseerd.

2.3 Stedenbouwkundige structuur

Opeinde wordt gekarakteriseerd als een wegdorp. Dit dorpstype is kenmerkend voor de zand- en veenstreken van Friesland. Langs de Kommisjewei komen boerderijen en individuele burgerwoningen verspreid voor in een lint langs de weg en vormen het voor een wegdorp karakteristieke lintbebouwing met afwisselende dichtheden. Rondom de brug over het Opeinder Kanaal is de bebouwing verdicht. Deze verdichting vormt het centrum van het dorp. In oostelijke en westelijke richting wordt het bebouwingslint minder dicht en wordt het onderbroken door haaks op de weg liggende onbebouwde percelen. Hierdoor ontstaan doorzichten op het achterliggende landschap.
 
Lintbebouwing langs de Kommisjewei
 
De oorspronkelijke groei in dit dorpstype wordt gekarakteriseerd door een verlenging van het bebouwingslint of een verdichting van de structuur ervan. Na de Tweede Wereldoorlog is ten zuiden van het bebouwingslint langs de Kommisjewei en aan weerszijde van het Opeinder Kanaal een seriematige uitbreidingswijk gebouwd. De stedenbouwkundige structuur en de bebouwing van deze wijk wijkt af van het karakteristieken van het bebouwingslint langs de Kommisjewei en bestaat hoofdzakelijk uit seriematige woningbouw langs rechte woonstraten. De Tuskenwegen is één van de hoofdwegen door de uitbreidingswijk.

2.4 Plangebied

Het plangebied wordt gevormd door de voormalige schoollocatie en valt ruimtelijk in twee gebieden uiteen. In het noordelijke deel van het plangebied, dat grenst aan de Kommisjewei, stond het schoolgebouw met het schoolplein. Het zuidelijke deel van het plangebied bestaat uit een groengebied met bomen. Met de sloop van het schoolgebouw in 2019 is het hele plangebied ingericht als groengebied.
 
Topografie van het plangebied na de sloop van het schoolgebouw in 2019.
 
De ruimtelijke tweedeling in het plangebied komt ook naar voren in de stedenbouwkundige structuur. Het noordelijke deel is onderdeel van het karakteristieke bebouwingslint van Opeinde langs de Kommisjewei. De bebouwing aan weerszijden van het plangebied bestaat uit individuele vrijstaande of geschakelde woningen, afgewisseld met enkele voormalige boerderijen.
 
Het noordelijke deel van het plangebied gezien vanaf de Kommisjewei.
 
Het zuidelijke deel daarintegen maakt deel uit van de naoorlogse seriematige woonwijk. In dit gedeelte staan in een raster van 7 x 4 negentien lindebomen. De bomen geven het groengebied een monumentaal karakter. De bebouwing op de aangrenzende percelen en de percelen aan de overzijde van de Tuskenwegen bestaat seriematige twee-onder-één-kap woningen.
 
Het zuidelijke deel van het plangebied met de te behouden bomen en de bebouwing langs de Tuskenwegen in de achtergrond.

3 Beschrijving van de toekomstige situatie

3.1 Inleiding

Aan de hand van een beknopte beschrijving van het programma en het stedenbouwkundig plan wordt de toekomstige inrichting van het plangebied beschreven. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een beschrijving van de strijdigheden met het geldende bestemmingsplan.

3.2 Programma

Dit bestemmingsplan voorziet in de bouw van zeven woningen. Langs de Kommisjewei worden twee twee-onder-één-kap woningen gebouwd. Midden in het plangebied, grofweg op de bouwgrens van het voormalige schoolgebouw wordt een rijtje van vijf aaneengebouwde woningen gerealiseerd. Met dit bouwplan wordt voorzien in een gedifferentieerd programma, dat aansluit bij de lokale behoefte.

3.3 Stedenbouwkundig plan

Het stedenbouwkundig plan sluit aan bij de stedenbouwkundige kenmerken van het plangebied. De bebouwing concentreert zich in het noordelijke deel van het plangebied en het zuidelijke deel blijft onbebouwd, waarbij het huidige groene karakter met de monumentale bomen gehandhaafd blijft.
 
Schetsplan voor de stedenbouwkundige invulling van het plangebied (bovenkant afbeelding is zuid).
 
Het stedenbouwkundig plan voorziet in een hofje in het noordelijke deel van het plangebied. De opzet van het hofje is zo gekozen dat ook aan de Kommisjewei het oorspronkelijke groene karakter van het plangebied zo veel mogelijk behouden kan blijven. De bestaande bomen worden zoveel mogelijk gehandhaafd.
 
De geschakelde woningen langs de Kommisjewei voegen zich wat betreft uitstraling en schaal en omvang in de lintbebouwing langs de Kommisjewei. Zo is de nokrichting van de kan haaks op de weg georienteerd en voegen bouw- en goothoogte zich naar de naastgelegen bebouwing. Deze percelen worden ontsloten vanaf de Kommisjewei en zijn aan de voor- en zijkant omgeven door een tuin.
 
De rijwoningen voegen zich meer in het stedenbouwkundig patroon van de uitbreidingswijk langs de Tuskenwegen. Deze woningen zijn met hun voorkant georiënteerd op het hofje

3.4 Strijdigheid met het geldend bestemmingsplan

De voorgenomen ontwikkelingen zijn in strijd met het geldende bestemmingsplan 'Kleine kernen noord'. De bestemming 'Maatschappelijk - 1' staat de bouw van woningen met daarbijbehorende bouwwerken en andere voorzieningen niet toe.

4 Relevant ruimtelijk beleid

4.1 Inleiding

4.2 Europees beleid

4.2.1 Kaderrichtlijn Luchtkwaliteit

In de Europese Kaderrichtlijn Luchtkwaliteit worden de grondbeginselen van het Europese luchtkwaliteitsbeleid gegeven. De doelstellingen van dit beleid zijn het omschrijven en vastleggen van de luchtkwaliteit om de schade voor mens en milieu te voorkomen, verhinderen of te verminderen, de luchtkwaliteit te kunnen beoordelen, de bevolking te kunnen informeren over de kwaliteit van de lucht en het in stand houden van of verbeteren van de kwaliteit. In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) van 15 november 2007 is de Europese kaderrichtlijn opgenomen in Nederlandse wetgeving. In paragraaf 5.7 worden de gevolgen voor de luchtkwaliteit beschreven als gevolg van het realiseren van het plan.

4.2.2 Kaderrichtlijn Water

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om een gecoördineerd beheer in alle Europese stroomgebieden te realiseren, de waterkwaliteit verder te verbeteren en het publiek sterker bij het waterbeheer te betrekken. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. De gevolgen voor de realisatie van het plan worden beschreven in paragraaf 5.8.

4.2.3 Natura 2000

Om de natuur in Europa te beschermen en te ontwikkelen, werken de lidstaten van de Europese Unie (EU) samen aan Natura 2000: een samenhangend netwerk van beschermde natuurgebieden in alle lidstaten. Dit netwerk vormt de hoeksteen van het EU-beleid voor behoud en herstel van biodiversiteit. De Nederlandse bijdrage hieraan bestaat uit 162 gebieden.
Natura-2000 omvat alle gebieden die zijn beschermd op grond van de Vogelrichtlijn (1979) en Habitatrichtlijn (1992), die zijn opgenomen in de Wet natuurbescherming. In beide richtlijnen staan ook maatregelen voor soortenbescherming. In paragraaf 5.9 wordt besproken in hoeverre de bestemmingswijziging de aanwezige natuurwaarden raakt.

4.2.4 Verdrag van Malta

Het Europese Verdrag van Malta uit 1992 regelt de bescherming van archeologisch erfgoed, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Nederland heeft dit verdrag ondertekend en goedgekeurd. Invoering ervan gebeurt onder meer door de Erfgoedwet. In paragraaf 5.10 wordt beschreven op welke manier wordt omgegaan met archeologische en cultuurhistorische waarden.

4.3 Rijksbeleid

4.3.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. In de SVIR geeft de rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 en op de manier waarop zij hiermee om zal gaan. Eén van de kernbegrippen in de SVIR is decentralisatie. Het kabinet wil beslissingen over ruimtelijke ontwikkelingen dichter bij burgers en bedrijven brengen en provincies en gemeenten meer ruimte geven om maatwerk te leveren voor regionale opgaven.
Het motto van deze structuurvisie is 'Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig'. Dit is vertaald naar drie concrete doelstellingen:
  • concurrentiekracht verbeteren;
  • bereikbaarheid verbeteren;
  • leefbare en veilige leefomgeving met unieke en cultuurhistorische waarden.
De drie doelstellingen die het motto van de SVIR vertegenwoordigen, zijn terug te vinden in dertien nationale (gelijkwaardige) belangen. Voor de realisatie van de nationale belangen zijn vier instrumenten voorhanden:
  • kaders (gebiedsgerichte of thematische uitwerkingen van de SVIR, relevante wetgeving);
  • bestuurlijke prestatieafspraken (bijvoorbeeld met provincies en gemeenten);
  • financieel (bijvoorbeeld infrastructuurfonds);
  • kennis (bijvoorbeeld inzetten College van Rijksadviseurs bij ruimtelijke ontwikkelingen).
In de realisatieparagraaf van het SVIR is per nationaal belang aan de hand van de hierboven genoemde instrumenten aangegeven hoe het belang gerealiseerd zal worden.
 

4.3.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De basis van juridische borging van de realisatie van de nationale belangen ligt in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Barro geeft juridische kaders voor borging van het ruimtelijke rijksbeleid. Het Barro is in werking getreden op 30 december 2011. In het Barro wordt een aantal onderwerpen dat van rijksbelang is concreet benoemd.

4.3.3 Realisatieparagraaf ruimtelijk beleid

De nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) verlangt niet alleen dat verantwoordelijkheden en belangen worden benoemd, maar ook dat inzichtelijk is hoe deze belangen zullen worden verwezenlijkt. Het Rijk heeft de nationale ruimtelijke belangen opgenomen in de zogenaamde 'Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid'. Nationale ruimtelijke belangen zijn zaken waarvoor de rijksoverheid een specifieke verantwoordelijkheid neemt, hetgeen blijkt uit de inzet van diverse bevoegdheden en instrumenten om deze belangen te behartigen en te realiseren. Het overzicht van nationale belangen in de Realisatieparagraaf is gebaseerd op een zorgvuldige analyse van de Planologische Kernbeslissingen (PKB's) van het Rijk. De uitspraken in deze PKB's zijn op een beleidsneutrale wijze, dat wil zeggen inhoudelijk ongewijzigd, verwerkt in het overzicht van nationale ruimtelijke belangen, aangevuld en waar aan de orde geactualiseerd. Een beperkt aantal belangen zal worden geborgd met de (toekomstige) AMvB Ruimte.
Het Rijk geeft met deze werkwijze een transparante en scherp geselecteerde invulling aan de sturingsfilosofie 'decentraal wat kan, centraal wat moet'. Het resultaat hiervan is een heldere en scherpe markering van datgene wat centraal moet. Hierdoor wordt niet alleen voor medeoverheden duidelijk wanneer afstemming moet worden gezocht met het Rijk, maar wordt ook voor burgers, maatschappelijke en andere private organisaties duidelijk waar het Rijk voor staat. De Realisatieparagraaf heeft de status van structuurvisie.

4.3.4 Ladder voor duurzame verstedelijking

Wettelijk kader
Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Het Rijk wil met de introductie van de ladder vraaggerichte programmering bevorderen. De ladder beoogt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle stedelijke ontwikkelingen.
 
De definitie van een stedelijke ontwikkeling is opgenomen in artikel 1.1.1, eerste lid, onder i, van het Bro en luidt als volgt: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. In de handreiking staat dat er geen ondergrens is bepaald voor wat een ‘stedelijke ontwikkeling’ is.
 
In een uitspraak van 28 juni 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1724) geeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een overzicht van gevallen waarbij de toets van ontwikkelingen aan de Ladder voor duurzame verstedelijking achterwege kan blijven. Wanneer een bestemmingsplan voorziet in niet meer dan 11 woningen die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van het Bro (definitie van een stedelijke ontwikkeling), kunnen worden aangemerkt, kan deze ontwikkeling in beginsel niet als een stedelijke ontwikkeling worden aangemerkt.
 
Onderzoek
De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van minder dan 11 woningen, waardoor toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking achterwege kan blijven.
 
Conclusie
De ladder voor duurzame verstedelijking vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.3.5 Conclusie rijksbeleid

De voorgenomen ontwikkelingen passen binnen de uitgangspunten van het rijksbeleid en raken geen nationaal ruimtelijke belangen.

4.4 Provinciaal beleid

4.4.1 Omgevingsvisie Fryslân

De provinciale Omgevingsvisie, De Romte Diele, is op 23 september 2020 door Provinciale Staten vastgesteld. De Omgevingsvisie is één van de instrumenten uit de Omgevingswet. Veel provinciaal beleid, programma’s en projecten raken de Friese leefomgeving waarin mensen wonen, werken, zich verplaatsen, elkaar ontmoeten en recreëren. In de Omgevingsvisie staat waar de provincie met de leefomgeving van Fryslân naar toe wil: de ambitie en doelen voor de toekomst. Het is een visie voor de lange termijn op een tamelijk hoog abstractieniveau. Het is geen blauwdruk voor hoe Fryslân er over 20 à 30 jaar bij ligt. Wel geeft de visie de richting aan waar de provincie met allerlei partijen naar toe wil werken. Samen met verschillende organisaties, inwoners en ondernemers in Fryslân geeft de provincie nu invulling aan deze visie. Dit gebeurt in programma’s, concrete projecten en initiatieven, en zo nodig ook in regels.
 
De Omgevingsvisie bindt onszelf als provinciale overheid. Er staan negen principes in voor onze manier van werken, principes die richting geven bij het maken van keuzes. Deze principes worden altijd in samenhang toegepast. Ze kunnen in verschillende situaties tot verschillende oplossingen leiden. Zo kunnen we maatwerk bieden.
 
Inhoudelijke principes:
  1. Zuinig ruimtegebruik: De Friese ruimte doelmatig benutten, onder andere door verschillende vormen van ruimtegebruik te combineren.
  2. Omgevingskwaliteit als ontwerpbasis: Nieuwe ontwikkelingen bouwen voort op bestaande omgevingskwaliteiten.
  3. Koppelen van ambities: Plannen en projecten dragen bij aan meerdere ambities. Dit kan door opgaven met elkaar te verweven, slimme combinaties te maken en koppelkansen te benutten.
  4. Gezondheid en veilig: Gezondheid en veiligheid worden meegenomen in plannen en er wordt actief gezocht kan woden bijgedragen aan een gezonde, prettige leefomgeving. De milieukwaliteit moet minimaal aan de wettelijke normen voldoen.
 
Samenwerkingsprincipes:
  1. Rolbewust: Als provincie kiezen we onze rol bewust. We doen dit tijdig en in samenspraak met partners en inwoners. Naast de meer klassieke rollen als presterende en rechtmatige overheid, komt nadruk te liggen op netwerkende en participerende rollen.
  2. Decentraal wat kan: Taken in de leefomgeving worden in principe uitgevoerd door gemeenten en waterschappen. De provincie neemt vooral verantwoordelijkheid voor belangen die de hele provincie raken en voor wettelijke provinciale taken.
  3. Ja, mits: Van bepalen naar aansluiten en ondersteunen. Met een open houding, uitgaan van wat mogelijk is. Beleid is flexibel en biedt ruimte voor maatwerk per gebied. Bij situaties die niet binnen onze ambities en wettelijke taken passen, zijn we duidelijk in een zo vroeg mogelijk stadium.
  4. Aansluiting zoeken: We sluiten aan bij wat er al in de samenleving gebeurt. De provincie tuigt niet iets nieuws op als er al initiatieven bestaan die aan dezelfde doelen bijdragen.
  5. Sturen op proces, ruimer op inhoud: We geven samen met betrokkenen onze doelen aan en sturen vervolgens op het proces om daar te komen. Procesregels worden vastgelegd in de omgevingsverordening.
Om de ambities te kunnen realiseren moet de basis op orde zijn. De Friese ruimte heeft veel kwaliteiten die de provincie wil behouden en versterken. Dat moet op een slimme manier gebeuren: niet door verandering tegen te houden maar door gewenste nieuwe ontwikkelingen te laten aansluiten bij bestaande kwaliteiten.
 
Vier Opgaven
De provinciale Omgevingsvisie vervangt het strategisch beleid van de provincie in het Streekplan, Milieubeleidsplan, Waterhuishoudingsplan en het Verkeer- en vervoerplan. In de visie is aangegeven wat de provincie doet om de huidige basiskwaliteiten van de Friese leefomgeving op orde te houden. Daarnaast wil de provincie extra inzetten op vier urgente, integrale opgaven:
  • Fryslân vitaal, leefbaar en bereikbaar houden;
  • Energietransitie met kracht voortzetten;
  • Fryslân klimaatadaptief inrichten;
  • Versterken biodiversiteit.

4.4.2 Verordening Romte Fryslân 2014, geconsolideerde versie 2021

Op 25 juni 2014 hebben de Provinciale Staten de Verordening Romte Fryslân 2014 vastgesteld. Deze verordening behelst een aanpassing van de op 15 juni 2011 vastgestelde verordening en is op 16 augustus 2014 in werking getreden. In deze verordening bevat regels voor bestemmingsplannen.
 
Het plangebied maakt deel uit van bestaand stedelijk gebied als gedefinieerd in de Verordening Romte. De beoogde ontwikkeling van het realiseren van 7 woningen wordt gezien als stedelijke ontwikkeling. In de verordening zijn in hoofdstuk 3 regels opgenomen ten aanzien van wonen. In artikel 3.1 is opgenomen dat een ruimtelijk plan kan voorzien in de bouw van woningen, indien de aantallen en de kwaliteit daarvan in overeenstemming zijn met een woonplan. In paragraaf 4.5.2 en paragraaf 4.5.3 is opgenomen dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen het geactualiseerde woonbeleid van de gemeente en regionale woonafspraken tussen de provincie en de gemeente in de regio Zuidoost Fryslân.

4.4.3 Conclusie provinciaal beleid

De voorgenomen ontwikkelingen passen binnen de uitgangspunten van het gemeentelijke beleid.

4.5 Gemeentelijk beleid

4.5.1 Structuurvisie gemeente Smallingerland

De gemeenteraad heeft in 2013 de Structuurvisie gemeente Smallingerland opgesteld als ruimtelijke vertaling van de Integrale Visie Smallingerland, die in 2011 vast gesteld is. Laatstgenoemde geeft een verkenning van de ontwikkeling van de gemeente Smallingerland voor een langere periode.
 
Voor de structuurvisie wordt de lijn van de integrale visie gevolgd. Voor dorpen ligt de focus op optimalisering van de leefbaarheid. Het beleid van de gemeente richt zich op een aantal pijlers; werken, wonen, sport en recreatie, cultuur, onderwijs en wijken. Binnen deze pijlers is een aantal doelen geformuleerd. Voor de voorgenomen ontwikkeling is de pijler 'wonen' van belang.
 
Wonen
De pijler 'Wonen' is evenals de andere pijlers een belangrijk onderdeel van de structuurvisie. Binnen deze pijler zijn de volgende doelstellingen geformuleerd:
  • eigen identiteit van buurten, wijken en dorpen behouden en waar mogelijk versterken;
  • geslaagde initiatieven als milieuvriendelijk of energie neutraal wonen mogen niet ten onder gaan aan de wet van de remmende voorsprong;
  • Als gekozen wordt voor nieuwe woningbouw ontwikkelingen, dan kunnen deze alleen worden gerechtvaardigd vanuit een kwalitatieve aanvulling op het bestaande;
  • meer dan gemiddelde aandacht voor het wonen in het centrum van Drachten.

4.5.2 Actualisatie gemeentelijk woonbeleid en woningbouwprogramma 2016 - 2025

In september 2016 heeft de gemeente Smallingerland het woonbeleid en het woningbouwprogramma geactualiseerd. Initiatieven voor dorpen worden beoordeeld of ze passend zijn bij de lokale woningbehoefte en marktomstandigheden.
 
In de actualisatie is een woningbehoefte berekend van 900 woningen voor de periode 2015 - 2025. Dit komt neer op 90 woningen per jaar. De wenselijke toevoeging van de gemeente gaat hierbij uit van een toevoeging van 60 gezinswoningen. Voor wat betreft de sociale huursector ligt de basis van het beleid in de Visie op sociaal wonen in Smallingerland, die is vastgesteld in mei 2019. Hierin is opgenomen dat er beperkte uitbreidingsnieuwbouw in de sociale huursector plaatsvindt in Drachten om de verwachte huishoudensgroei hier op te kunnen vangen. De 7 woningen waarin de voorgenomen ontwikkeling voorziet, passen binnen de vastgestelde aantallen. Het plan is hierdoor in overeenstemming met het gemeentelijke woonbeleid.

4.5.3 Regionale afspraken Wonen 2016 - 2026, Woonregio Zuidoost Fryslân

Op regionaal niveau zijn afspraken ten aanzien van woningbouw vastgelegd door gemeenten en provincie. Voor de gemeente Smallingerland is er een maximale woningbouwruimte van 1.251 woningen voor de periode 2016 - 2026, met een aandeel van 40% binnenstedelijk en 60% buitenstedelijk. Daarnaast geldt er binnenstedelijk een extra planologische ruimte van 250 woningen ten behoeve van uitval of vertraging van binnenstedelijke projecten. De 7 woningen die mogelijk worden gemaakt met dit bestemmingsplan, passen binnen de beschikbare binnenstedelijke woningbouwruimte. Daarmee is de behoefte aan de woningen aangetoond en past het voornemen binnen de woningbouwafspraken van regio Zuidoost Fryslân.

4.5.4 Welstands- en reclame nota 2014

Het welstandsbeleid is opgesteld vanuit de overtuiging dat de lokale overheid het belang van een aantrekkelijke bebouwde omgeving dient te behartigen. De gevels van gebouwen en andere bouwwerken vormen samen met de openbare ruimte de dagelijkse leefomgeving. Dat betekent dat de verschijningsvorm van een bouwwerk geen zaak is van de eigenaar alleen; elke voorbijganger wordt ermee geconfronteerd, of hij nu wil of niet. Het doel van het welstandstoezicht is om, in alle openheid, een bijdrage te leveren aan de belevingswaarde van de gemeente Smallingerland. Door het opstellen van welstandsbeleid wil de gemeente een helder, controleerbaar en klantgericht welstandstoezicht inrichten.
 
Een belangrijke pijler van de welstandsnota is het gebiedsgerichte welstandsbeleid. De gebiedsgerichte welstandscriteria worden gebruikt voor de kleine en middelgrote bouwplannen die zich voegen binnen de bestaande ruimtelijke structuur. Deze criteria zijn gebaseerd op de identiteit van Smallingerland en het architectonische vakmanschap en de ruimtelijke kwaliteit zoals die in de bestaande situatie worden aangetroffen. Op grond van de ruimtelijke ontwikkeling van Smallingerland en op basis van veldwaarnemingen is een indeling gemaakt naar ruimtelijk en functioneel samenhangende gebiedsdelen.
 
Voor het plangebied zijn twee gebiedstypen van toepassing. Het gebiedstype 'Lintbebouwing' is van toepassing op het noordelijke deel van het plangebied, dat ligt langs de Kommisjewei. Voor het zuidelijke deel van het plangebied geldt het gebiedstype 'Dorpsuitbreiding'.
 
Lintbebouwing
In dit deelgebied worden criteria gegeven voor de lintbebouwing in de dorpen en de lint bebouwingen in de kern Drachten. Deze bebouwing is sterk gerelateerd aan het beloop van de historische vaarten en wegen. De bebouwingsdichtheid is landelijk (half-open bebouwingsstructuur) en hoe verder van de 'dorpskern' verwijderd, hoe groter de open ruimte tussen de bebouwing is. De bebouwing volgt in de meeste gevallen het beloop van de weg, maar is niet altijd in een strakke rooilijn gebouwd. De bebouwingsstructuur wordt in hoofdlijnen bepaald door kleinschalige woonhuizen van overwegend één bouwlaag met kap. De zadeldaken ondersteunen voorts de samenhang in deze linten, evenals de overwegend rode baksteen en de overeenkomst in goot- en bouwhoogte. Dominant is het beeld van relatief eenvoudige woningen in een ambachtelijke traditionele stijl uit de 19e en 20e eeuw. Het beleid voor linten is gericht op het behoud van de aanwezige ruimtelijke karakteristiek met een historische uitstraling.
 
Dorpsuitbreiding
In de dorpen zijn op één of enkele locaties uitbreidingswijken gerealiseerd die volgens een planmatige opzet tot stand zijn gekomen. Binnen de (kleinschalige) uitbreidingen komen verschillende type bouwstromen voor, zoals seriematig, projectmatig en individueel. Doordat er vaak voortgeborduurd wordt op een reeds bestaande uitbreidingswijk zijn de verschillende type bouwwijzen in elkaar vervlochten.
De eerste woningbouw is veelal in een seriematige opzet uitgevoerd. Wel zijn er verschillende woningtypen. Bijvoorbeeld rijtjes woningen van twee bouwlagen met kap, twee-onder-één-kapwoningen woningen en seniorenwoningen. Het resultaat is een enigszins gevarieerd beeld van clustergewijze bebouwing uit de jaren ’60/’70 met een rechtlijnig stratenpatroon.
Uit een meer recente periode komen vrijstaande of dubbele woningen voor. Deze woningen kennen vrijwel allemaal een vrij traditionele hoofdvorm (één bouwlaag met duidelijke kap) maar hebben een individuele uitstraling.
Het stratenpatroon in de recentere uitbreidingen is veel minder rechtlijnig dan dat van de eerdere wijken uit de jaren ’60 en bestaat uit een hoofdontsluiting waarop de eventuele hofjes en doodlopende straten op uitkomen. Over het algemeen blijkt dat er in de uitbreidingswijken per cluster een zekere samenhang nagestreefd wordt.
Binnen deze uitbreidingswijken komen in veel gevallen ook voorzieningen voor zoals een schoolgebouw en een sportveld met bijbehorende gebouwen. Het beleid is grotendeels gericht op het beheer van de bestaande situatie.

4.5.5 Conclusie gemeentelijk beleid

De voorgenomen ontwikkelingen passen binnen de uitgangspunten van het gemeentelijke beleid.

5 Milieu- en omgevingsaspecten

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de voor de voorgenomen ontwikkeling relevante milieu- en omgevingsaspecten besproken.

5.2 Bodem

5.2.1 Beoordelingskader

Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Dit kan worden aangetoond met een actueel bodemonderzoek.

5.2.2 Onderzoek

Om eventuele verontreiniging van de bodem en het grondwater te kunnen vaststellen is een verkennend bodemonderzoek conform de NEN5740 uitgevoerd. Het rapport van het verkennend bodemonderzoek is als bijlage 1 opgenomen in de bijlagen bij toelichting.
 
Op basis van de onderzoeksresultaten kan worden geconcludeerd dat formeel gezien de hypothese ‘onverdacht’ verworpen dient te worden, omdat er licht verhoogde gehalten in de grond (klasse wonen) en het grondwater zijn aangetroffen. De licht verhoogde gehalten zijn echter dusdanig beperkt dat ze geen aanleiding tot het uitvoeren van een nader bodemonderzoek. Uit milieuhygiënisch oogpunt bestaan er geen beperkingen voor de voorgenomen nieuwbouw van woningen In het plangebied.
 
Indien grond van de locatie wordt afgevoerd voor toepassing elders, volstaan de resultaten van het onderliggende bodemonderzoek mogelijk niet. Om definitief vast te stellen of de grond buiten de locatie kan worden hergebruikt, kan het bevoegd gezag (gemeente waar de grond zal worden toegepast) verzoeken om een partijkeuring conform het Besluit bodemkwaliteit.

5.2.3 Conclusie

Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de haalbaarheid van het bestemmingsplan.

5.3 Bedrijven en milieuzonering

5.3.1 Beoordelingskader

Het is gebruikelijk om voor ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van bedrijvigheid gebruik te maken van de afstanden uit de publicatie Bedrijven en milieuzonering (VNG-uitgeverij, 2009). Andersom is deze publicatie te gebruiken voor het verantwoord inpassen van bedrijvigheid in een woon- of werkomgeving. De publicatie geeft informatie over de milieukenmerken van vrijwel alle voorkomende bedrijfstypen. Het biedt daarmee een hulpmiddel om ruimtelijke ordening en milieu op elkaar af te stemmen.
Uitgangspunt is dat de in de bedrijvenlijst genoemde afstanden gelden tussen enerzijds de perceelsgrens van het bedrijf en anderzijds de gevel van de woning. De richtafstanden gelden ten opzichte van rustige woongebieden. Dit kan zowel een rustige woonwijk als een rustig buitengebied zijn.
Het kan zo zijn dat specifieke wet- en regelgeving andere afstanden voorschrijft. Deze gaan dan voor de afstanden uit de VNG-publicatie. Te denken valt aan de Wet geurhinder en veehouderij, het Activiteitenbesluit of het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

5.3.2 Onderzoek

In de nabijheid van het plangebied zijn enkele bedrijven/instellingen gevestigd die een mogelijke invloed hebben op het goede woon- en leefklimaat in het plangebied. Het perceel direct te westen van het plangebied is bestemd als 'Gemengd - 2'. Deze bestemming maakt de functies detailhandel, dienstverlening, horecabedrijven categorie 1, ambachtelijke bedrijven en wonen mogelijk. Voor deze functies geldt conform de VNG-publicatie een richtafstand van 10 meter. De kortste afstand, gemeten vanaf de grens bestemmingsvlak die deze functies mogelijk maken, bedraagt 18 meter. Hiermee wordt voldaan aan de richtafstand van 10 meter.
 
Aan de overzijde van de Kommisjewei is ten westen van het plangebied de bestemming 'Bedrijf - 2' toegekend. Deze bestemming maakt bedrijven in de categorie 2 mogelijk. Voor deze bedrijven geldt conform de VNG-publicatie een richtafstand van 30 meter. De kortste afstand, gemeten vanaf de grens bestemmingsvlak die deze functies mogelijk maken, bedraagt 69 meter. Hiermee wordt voldaan aan de richtafstand van 30 meter.

5.3.3 Conclusie

Het aspect 'bedrijven en milieuzonering' vormt geen belemmering voor de haalbaarheid van het bestemmingsplan.

5.4 Verkeer en parkeren

5.4.1 Verkeer

5.4.1.1 Verkeersaantrekkende werking
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de wijziging van de bestemming 'Maatschappelijk' ten behoeve van een school in de bestemming 'Wonen', waarmee 7 woningen mogelijk worden gemaakt. Als gevolg hiervan zal de verkeersaantrekkende werking afnemen.
5.4.1.2 Conclusie verkeer
Het aspect 'verkeer' vormt geen belemmering voor de haalbaarheid van het bestemmingsplan.

5.4.2 Parkeren

5.4.2.1 Parkeerbehoefte
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de bouw van twee twee-onder-één-kap woningen en vijf rijwoningen. Om de parkeerbehoefte voor deze ontwikkeling te kunnen bepalen zijn in de Parkeernormennota 2015 parkeernormen voor wonen opgenomen. Voor twee-onder-één-kap woningen geldt een parkeernorm van 2,2 parkeerplaatsen per woning. Voor deze woningen dient dus te worden voorzien in 5 parkeerplaatsen. Dit is inclusief het bezoekersparkeren. Voor deze woningen geldt dat op de percelen voldoende ruimte is om twee parkeerplaatsen te realiseren. Aan weerszijden van de Kommisjewei zijn voldoende parkeerplaatsen aanwezig om te kunnen voorzien in het bezoekersparkeren.
 
Voor de rijwoningen geldt een parkeernorm 2,0 parkeerplaatsen per woning. Voor deze woningen dient te worden voorzien 10 parkeerplaatsen. Deze parkeerplaatsen worden gerealiseerd langs de ontsluitingsweg ten zuiden van de woning.
5.4.2.2 Conclusie parkeren
Het aspect 'parkeren' vormt geen belemmering voor de haalbaarheid van het bestemmingsplan.

5.4.3 Conclusie

Het aspect 'verkeer en parkeren' vormt geen belemmering voor de haalbaarheid van het bestemmingsplan.

5.5 Wegverkeerslawaai

5.5.1 Beoordelingskader

Met de nieuwbouw van de woning wordt er een geluidsgevoelige functie toegevoegd aan de omgeving. In de Wet geluidhinder (Wgh) is bepaald dat langs wegen geluidszones liggen. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen stedelijk en buitenstedelijk gebied. Wegen in stedelijk gebied waarvoor een 30 km-regime geldt zijn conform artikel 74 van de Wgh. zonevrij. Vanuit de Wet geluidhinder geldt er voor geluidgevoelige bebouwing langs deze wegen geen beperking. Wel dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening inzicht te worden gegeven in de geluidsbelasting. Naast een afweging in het kader van ruimtelijke ordening dient ook te worden voldaan aan de voorschriften in het kader van het Bouwbesluit 2012.

5.5.2 Onderzoek

Om de geluidbelasting op de gevels van de nieuwe woningen inzichtelijk te maken is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. Het rapport van het onderzoek is als bijlage 2 opgenomen in de bijlagen bij toelichting.
 
Indien voor de beoordeling aansluiting zou worden gezocht bij de grenswaarden uit de Wgh. (inclusief aftrek ex art. 110g Wgh) dan zal voor wat betreft de Kommisjewei alleen ter plaatse van de twee woningen op het noordelijk deel de voorkeursgrenswaarde van 48 dB worden overschreden. Wel wordt ruimschoots voldaan aan de in de Wgh. genoemde maximaal toelaatbare waarde van 63 dB.
De geluidsbelasting als gevolg van het verkeer op de Tuskenwegen voldoet, aansluiting zoekende bij de grenswaarden uit de Wgh. (inclusief aftrek ex art. 110g Wgh), in het gehele bouwvlak aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.
 
Omdat de Wet geluidhinder niet van toepassing is op wegen met een snelheidsregime van 30 km/uur, hoeft er geen hogere waarde vastgesteld te worden. Op basis van het Bouwbesluit 2012 geldt daardoor voor de karakteristieke geluidswering van de gevel alleen de basiseis van 20 dB.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening en ter bescherming van de burger tegen geluidsoverlast wordt geadviseerd de karakteristieke geluidswering van de uitwendige scheidingsconstructie minimaal gelijk te stellen aan het verschil tussen de gecumuleerde geluidsbelasting op de uitwendige scheidingsconstructie en de binnengrenswaarde van 33 dB (eis nieuwbouw Bouwbesluit). Dit betekent dat voor de rekenpunten met een gecumuleerde geluidsbelasting van hoger dan (33 + 20 dB basiseis =) 53 dB Lden mogelijk aanvullende voorzieningen nodig zijn.

5.5.3 Conclusie

Het aspect 'wegverkeerslawaai' vormt geen belemmering voor de haalbaarheid van het bestemmingsplan. De karakteristieke geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie dient zodanig te zijn dat kan worden voldaan aan de binnengrenswaarde van 33 dB uit het Bouwbesluit.

5.6 Externe veiligheid

5.6.1 Beoordelingskader

Externe veiligheid gaat om het beperken van de kans op en het effect van een ernstig ongeval voor de omgeving door:
  • het gebruik, de opslag en productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen);
  • het transport van gevaarlijke stoffen (buisleidingen, wegen, waterwegen en spoorwegen);
  • het gebruik van luchthavens.
 
Risico's
Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beperken van de risico’s voor de burger door bovengenoemde activiteiten. Hiertoe zijn risico’s gekwantificeerd, namelijk door middel van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
 
Plaatsgebonden risico (PR)
Het PR is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft.
 
Groepsrisico (GR)
Dit is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting.
 
Wet- en regelgeving
Het externe veiligheidsbeleid is verankerd in diverse wet- en regelgeving. De volgende besluiten zijn relevant:
 
1. Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Met het Bevi zijn risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
 
2. Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)
Op basis van het Bevb dienen plannen, vergelijkbaar met het Bevi, te worden getoetst aan de grens- en richtwaarde voor het PR en de oriëntatiewaarde voor het GR.
 
3. Basisnet
Het basisnet is een landelijk aangewezen netwerk voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Binnen bepaalde grenzen wordt dit vervoer over de weg, binnenwater en spoor gegarandeerd. Het basisnet heeft betrekking op de Rijksinfrastructuur: hoofdwegen (snelwegen), hoofdwaterwegen (binnenwateren) en hoofdspoorwegen (enkele uitzonderingen daargelaten). Het basisnet is vastgelegd in onder andere de Wet vervoer gevaarlijke stoffen.
 
4. Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt)
Voor ruimtelijke ordening in relatie tot de transportroutes is het Bevt opgesteld. Hierin zijn de regels voor de ruimtelijke ordening rondom het basisnet wettelijk vastgelegd.
 
5. Activiteitenbesluit milieubeheer (Activiteitenbesluit)
Het Activiteitenbesluit en de daarbij behorende regeling is de opvolger van een groot aantal AMvB’s. In het Activiteitenbesluit staan algemene regels voor verschillende milieuaspecten, zoals veiligheidsafstanden waaraan voldaan moet worden.
 
Verantwoordingsplicht
In het Bevi, Bevb en het Bevt is onder andere een verantwoordingsplicht GR opgenomen. Deze verantwoording houdt in dat in bepaalde gevallen planologische keuzes moeten worden onderbouwd en verantwoord door het bevoegd gezag.
 

5.6.2 Onderzoek

Om de veiligheidsrisico's voor de voorgenomen ontwikkelingen te bepalen is een onderzoek externe veiligheid uitgevoerd. Het rapport van het onderzoek is als bijlage 3 opgenomen in de bijlagen bij toelichting.
5.6.2.1 Inventarisatie risicobronnen
Voor de inventarisatie van de aanwezige risicobronnen met de daarbij behorende veiligheidszones is de EV-Signaleringskaart (d.d. 16-04-2021) geraadpleegd.
 
Uitsnede EV-Signaleringskaart d.d. 16-04-2021
 
Inrichtingen
Ten noordwesten van het plangebied liggen op ruim 1,2 kilometer twee LPG-tankstations. Ten zuiden van het plangebied ligt op ruim 2 kilometer een LPG-tankstation. Het invloedsgebied van de LPG-tankstations bedraagt 150 meter en deze zijn daardoor niet relevant voor de voorgenomen ontwikkeling.
Ten zuiden van het plangebied is in Drachten het bedrijf Renewi gevestigd. Renewi valt onder het Besluit risico zware ongevallen 2015 (BRZO). In dit bedrijf zijn onder andere giftige producten aanwezig, die bij een brand waar deze stoffen bij betrokken zijn, een invloedsgebied ter grootte 2,75 kilometer veroorzaken. Het plangebied ligt op 2,3 kilometer vanaf dit BRZO bedrijf. Het maximale effectgebied van deze inrichting is met het programma Safeti-NL berekend en wordt gevormd door de PR10-30 contour. Voor de verantwoording van het groepsrisico wordt het maximale effectgebied als het invloedsgebied beschouwd.
 
Transportroutes gevaarlijke stoffen
Ten noorden van Opeinde ligt de N31. Deze weg is aangewezen als transportroute voor gevaarlijke stoffen. De afstand van het plangebied tot de weg bedraagt circa 780 meter. De afstand is groter dan het invloedsgebied van de weg.
 
Buisleidingen
Ten noorden van het plangebied ligt op een afstand van circa 460 meter een hoge druk aardgastransportleiding van Vermilion. Daarnaast ligt op ruim 1 kilometer ten oosten van het plangebied een hoge druk aardgasleiding. Het invloedsgebied van deze buisleidingen bedraagt 105 meter. Gezien deze afstanden zijn deze buisleidingen niet relevant voor de voorgenomen ontwikkeling.
5.6.2.2 Risicoverantwoording
De inrichting Renewi valt onder het BRZO’15. Dit houdt in dat hierdoor het Bevi op deze inrichting van toepassing is en dat de voorgenomen ontwikkeling moet worden getoetst aan het plaatsgebonden risico 10-6 per jaar en dat het groepsrisico moet worden beoordeeld en verantwoord.
 
Plaatsgebonden risico
Het plangebied ligt buiten de contouren van het plaatsgebonden risico van dit bedrijf. De voorgenomen ontwikkeling voldoet hiermee aan de grenswaarde van het plaatsgebonden risico 10-6 per jaar.
 
Groepsrisico
Het plangebied ligt op circa 2,3 km vanaf Renewi en de grootte van het maximale invloedsgebied is 2,75 km. Het plangebied ligt hiermee dus aan de rand van het invloedsgebied van Renewi. Wanneer deze ruimtelijke ontwikkeling met maximaal 10 woningen, waarbij gerekend wordt met een populatie van 21 personen, in het rekenmodel wordt ingevoerd, levert dat geen toename van het groepsrisico op. Het is daarom niet noodzakelijk een QRA voor deze ruimtelijke ontwikkeling op te stellen.
 
Verantwoording groepsrisico
In de toelichting van het bestemmingsplan moet het groepsrisico worden verantwoord. Onderdeel van deze verantwoording is gelet op artikel 12, lid 2 van het Bevi het advies van Brandweer Fryslân. De gemeente Smallingerland dient Brandweer Fryslân voor deze ruimtelijke ontwikkeling in de gelegenheid te stellen om te kunnen adviseren.
 
In de verantwoording van het groepsrisico dient de gemeente aan te geven dat het risico wel of niet aanvaardbaar is. Voor deze ruimtelijke ontwikkeling kan het groepsrisico aanvaardbaar worden geacht. De ruimtelijke ontwikkeling ligt namelijk aan de rand van het toxische effectgebied van Renewi. Door de afstand en tijd neemt de concentratie van giftige stoffen in een gifwolk namelijk af. Verder is van belang dat vanwege de voorwaarden die in het Bouwbesluit 2012 zijn vastgelegd, er in voldoende mate invulling kan worden gegeven aan het handelingsperspectief, zoals hiervoor is genoemd.
 
Het ontwerpbestemmingsplan wordt voorgelegd aan Brandweer Fryslân.

5.6.3 Conclusie

Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor de haalbaarheid van het bestemmingsplan. [Aanvullen met de verantwoording van het groepsrisico naar aanleiding van overleg met brandweer]

5.7 Luchtkwaliteit

5.7.1 Beoordelingskader

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
  • Besluit en de Regeling 'niet in betekenende mate' bijdragen (Luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (Luchtkwaliteitseisen);
  • Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007.
Besluit en de Regeling 'niet in betekenende mate' bijdragen (luchtkwaliteitseisen)
Het Besluit 'niet in betekenende mate' bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
  • woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIMB kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden. Met grenswaarden voor beide stoffen van 40 µg/m³ komt dit neer op een bijdrage van 1,2 µg/m³.
 
Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerzijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
 
Regeling Beoordeling luchtkwaliteit 2007
In deze regeling staat staan criteria en eisen vastgelegd waaraan de berekeningen en de rekenmodellen moeten voldoen. Hieronder een overzicht van de rekenmodellen:
  • CARII: berekening van emissies voor binnenstedelijk verkeer;
  • NIBM-tool: eenvoudige berekening van emissies van verkeer volgens worst case benadering;
  • ISL2: berekening van emissies voor buitenstedelijk verkeer;
  • ISL3a: berekening van emissies van industrie (onder meer veehouderijen).

5.7.2 Onderzoek

Om te bepalen of de voorgenomen ontwikkeling bijdraagt in de verslechtering van de luchtkwaliteit is een Onderzoek luchtkwaliteit ten gevolge van wegverkeer uitgevoerd. Het rapport van het onderzoek is als bijlage 4 opgenomen in de bijlagen bij toelichting.
 
Op basis van de GCN-kaarten wordt aangetoond dat er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarden. Als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling zal er geen sprake zijn van een feitelijke of dreigende overschrijding van grenswaarden. Op basis van de resultaten uit de rekenmodule NIBM draagt het bouwplan niet in betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.

5.7.3 Conclusie

Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de haalbaarheid van het bestemmingsplan.

5.8 Water

5.8.1 Watertoets

Het doel van de watertoets is om in vroeg stadium in overleg te treden met het waterschap over de voorgenomen ontwikkeling. De watertoets is uitgevoerd op www.dewatertoets.nl. Op basis hiervan heeft het
Wetterskip Fryslân een wateradvies uitgebracht. Voor de voorgenomen ontwikkeling geldt de korte procedure. Een samenvatting van de watertoets en het wateradvies van het waterschap zijn als bijlage 5 opgenomen in de bijlagen bij toelichting.

5.8.2 Advies waterschap

Toename verharding
Door ruimtelijke ontwikkelingen neemt de hoeveelheid verhard oppervlak toe met als gevolg een versnelde afvoer van hemelwater. Het is nodig om deze versnelde afvoer te compenseren om de waterberging in een gebied in stand te houden. Dit geldt ook voor toevoegen van oppervlakteverharding die wel past binnen het bestemmingsplan, maar waarvan de grond al meer dan vijf jaar braak ligt en waar in het verleden niet voor gecompenseerd is.
 
Het is verboden zonder Watervergunning neerslag versneld tot afvoer te laten komen indien daarbij meer dan 200 m² onverharde grond in stedelijk gebied wordt bebouwd of verhard. Er geldt een vrijstelling van de vergunningsplicht wanneer wordt voldaan aan de compensatieregels genoemd in dit wateradvies. De meest voorkomende manier van compenseren is het graven van extra oppervlaktewater. Uiteraard is het toepassen van alternatieve maatregelen in het plan ook mogelijk. Afhankelijk van de maatregel kunnen andere normen gelden.
De voorgenomen ontwikkeling voorziet niet in de toename van het verhard oppervlak groter dan 200 m². Het schoolgebouw is gesloopt in 2019, het terrein ligt daarmee minder dan 5 jaar braak. Het nemen van compenserende maatregelen of het aanvragen van een Watervergunning is niet van toepassing

5.8.3 Conclusie

Het aspect 'water' vormt geen belemmering voor de haalbaarheid van het bestemmingsplan.

5.9 Ecologie

5.9.1 Beoordelingskader

Met ingang van 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en de Boswet. De wet regelt soortenbescherming en gebiedsbescherming. Verder zijn in de Omgevingsverordening van de provincie Gelderland regels opgenomen ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland.
 
Zorgplicht
Het eerste artikel in de Wnb heeft betrekking op de zorgplicht en heeft betrekking op het voorkomen of beperken van schade aan soorten en gebieden, voor zover deze niet middels overige verbodsbepalingen zijn gereguleerd. Het gaat daarbij in de praktijk vooral om minder streng beschermde soorten, waarbij het onnodig doden, verwonden of beschadigen dient te worden vermeden.

5.9.2 Onderzoek

Om de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling voor beschermde plant- en diersoorten en gebieden te bepalen is quickscan flora en fauna uitgevoerd. Het rapport van de quickscan is als bijlage 6 opgenomen in de bijlagen bij toelichting.
 
Beschermde plant- en diersoorten
 
Algemene broedvogels
Het plangebied biedt mogelijkheden voor vogels om te broeden, in de bosschages, bomen, oevers en in de nestkasten binnen of grenzend aan het plangebied. Het gaat hier om soorten waarvan nesten alleen beschermd zijn tijdens het broedproces. Geadviseerd wordt om de werkzaamheden buiten de broedtijd uit te voeren. De broedtijd loopt grofweg van 15 maart tot 15 juli. Er is echter geen standaard voor deze periode. Sommige soorten kunnen eerder of later in het jaar broeden. Het uitvoeren van werkzaamheden tijdens de broedtijd vergt maatwerk en dient te gebeuren onder begeleiding van een ecoloog om verstoring van broedvogels te voorkomen.
 
Jaarrond beschermde nesten (huismus en gierzwaluw)
Grenzend aan het plangebied zijn gebouwen aangetroffen die broedmogelijkheden voor huismus en gierzwaluw bieden. De omgeving biedt daarnaast voldoende rustplekken om het plangebied als geschikt functioneel leefgebied voor de huismus te beoordelen. Geadviseerd wordt om de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren en hierbij rekening te houden met de broedtijd van gierzwaluw en huismus. Het uitvoeren van werkzaamheden tijdens de broedtijd vergt maatwerk en dient te gebeuren onder begeleiding van een ecoloog om verstoring van broedvogels te voorkomen.
 
Vleermuizen (verblijfplaatsen)
De woningen grenzend aan het plangebied zijn geschikt voor vleermuizen om in te verblijven, vanwege ruimtes achter gevelbetimmering, onder dakpannen en overstaande gevelpannen. Daarnaast kunnen de boomholtes in de bomen in het plangebied mogelijk ook als verblijfplaats gebruikt worden. Indien er bomen worden gekapt met holtes erin dient te worden onderzocht of de betreffende holten dienen als verblijfplaats voor vleermuizen.
De bomen vallen, evenals de eerder genoemde woningen, binnen de invloedssfeer van de werkzaamheden. Hierdoor kan er verstoring van vleermuisverblijfplaatsen optreden. Om de verstoring tot een minimum te beperken wordt geadviseerd om felle lichtuitstraling richting de omliggende gebouwen en de mogelijke geschikte boomholtes tussen zonsondergang en zonsopkomst zowel tijdens de werkzaamheden als in de uiteindelijke situatie te voorkomen.
 
Zorgplicht
Er kan een aantal niet beschermde of vrijgestelde soorten voorkomen in het plangebied, zoals verschillende soorten kleine zoogdieren, amfibieën en vissen. Voor schade aan deze soorten geldt in principe een vrijstelling. De zorgplicht van de Wet natuurbescherming schrijft echter voor dat men verplicht is om alles wat redelijkerwijze mogelijk is, te doen of juist te laten om schade aan wilde planten en dieren zo veel mogelijk te voorkomen. Dit kan bijvoorbeeld tot uiting worden gebracht door voorafgaand aan de werkzaamheden dekking te verwijderen. Hierdoor worden eventueel aanwezige dieren vooraf bewogen een andere verblijfplaats te zoeken.
 
Beschermde gebieden
Het plangebied valt niet onder de Natuurnetwerk Nederland (NNN), ganzenfoerageergebieden of weidevogelgebieden aangesteld door de provincie Fryslân. Een toetsing naar een mogelijk conflict tussen gebiedsbescherming en het initiatief is niet van toepassing.
 
Stikstofemissie
Een mogelijk substantieel negatief effect van de voorgenomen ontwikkeling op de stikstofemissie en daarmee op Natura 2000-gebieden is door middel van een AERIUS-berekening nader onderzocht. Uit deze berekening blijkt dat bij zowel de aanlegfase als de gebruiksfase de stikstofdepositie niet hoger zijn dan 0,00 mol/ha/j op Natura 2000-gebieden in de omgeving van het plangebied. Daarmee kunnen op voorhand negatieve effecten op deze Natura 2000-gebieden vanwege stikstofdepositie uitgesloten worden. De AERIUS-berekening is als bijlage 7 opgenomen in de bijlagen bij toelichting.

5.9.3 Conclusie

Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor de haalbaarheid van het bestemmingsplan.

5.10 Archeologie en cultuurhistorie

5.10.1 Archeologie

5.10.1.1 Beoordelingskader
Op 1 juli 2016 is de nieuwe Erfgoedwet in werking getreden. Deze wet vervangt onder meer de Monumentenwet 1988. In artikel 9.1 van de Erfgoedwet is echter bepaald dat tot het tijdstip waarop de nieuwe Omgevingswet in werking is getreden de bepalingen uit de Monumentenwet 1988 met betrekking tot archeologie van toepassing blijven. De nieuwe Omgevingswet treedt op 1 januari 2021 in werking.
In het kader van een ruimtelijk plan is het noodzakelijk te onderzoeken in hoeverre de betreffende gronden van archeologische waarde kunnen zijn. De uitkomsten hiervan worden door het bevoegde gezag meegenomen in de belangenafweging.
5.10.1.2 Onderzoek
Volgens de provinciale archeologische waardenkaart geldt er voor het plangebied een archeologische verwachtingswaarde voor de periode IJzertijd-Middeleeuwen. Bij ingrepen groter dan 5.000 m² is een historisch en karterend archeologisch onderzoek noodzakelijk.
Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 4.390 m², waarvan circa 1.380 m² wordt gebruikt ten behoeve van het realiseren van het bouwplan. Dit oppervlakte is kleiner dan 5.000 m². Om deze reden is het uitvoeren van een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk.
5.10.1.3 Conclusie archeologie
Het aspect 'archeologie' vormt geen belemmering voor de haalbaarheid van het bestemmingsplan.

5.10.2 Cultuurhistorie

5.10.2.1 Beoordelingskader
Volgens artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. Dat betekent dat gemeenten een analyse moeten verrichten van de cultuurhistorische waarden in de ontwikkelingslocatie en moeten aangeven welke conclusies ze daar aan verbinden en op welke wijze ze deze waarden borgen in het bestemmingsplan.
5.10.2.2 Aanwezige cultuurhistorische waarden
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een beschermd dorps- of stadsgezicht. De in het plangebied aanwezige bebouwing is niet aangewezen als een rijks- of gemeentelijk monument. In de directe omgeving van het plangebied komen geen aangewezen rijks- of gemeentelijke monumenten voor.
Op het niveau van de gemeente Smallingerland heeft het bebouwingslint langs de Kommisjewei een historische en landschappelijke waarde in de zin dat de ontwikkeling van het lint karakteristiek is voor de groei van kleine kernen in het buitengebied van de gemeente. Het lint bestaat uit een grote verscheidenheid van bebouwing, van hoofdzakelijk agrarische oorsprong, die op wisselende afstad van de weg staat. Latere toevoegingen zijn passend binnen deze karakteristiek gerealiseerd. Het stedenbouwkundig plan (zie paragraaf 2.4) voorziet in een bouwplan dat past binnen deze kenmerken.
5.10.2.3 Conclusie cultuurhistorie
Het aspect 'cultuurhistorie' vormt geen belemmering voor de haalbaarheid van het bestemmingsplan.

5.10.3 Conclusie

Het aspect 'archeologie en cultuurhistorie' vormt geen belemmering voor de haalbaarheid van het bestemmingsplan.

5.11 Conclusie milieu- en omgevingsaspecten

De relevante milieu- en omgevingsaspecten vormen geen belemmering voor de haalbaarheid van het bestemmingsplan.

6 Besluit Milieu-effectrapportage

6.1 Inleiding

De voorgenomen ontwikkeling past niet binnen de geldende bestemmingsplan ‘Kleine kernen noord’. Om de voorgenomen ontwikkelingen mogelijk te kunnen maken is een besluit in het kader van artikel 3.1, lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) noodzakelijk, in casu een bestemmingsplan. Op dergelijke besluiten is het Besluit milieueffectenrapportage (Besluit m.e.r.) van toepassing.

6.2 Beoordelingskader

Op 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. De wijziging van het Besluit m.e.r. volgt uit de implementatie van artikel 1, vierde lid, onder a en b, van Richtlijn 2014/52/EU van de Europese Unie. De artikelen 7.16 tot en met 7.20a van de Wet milieubeheer (Wm) zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing, waarbij het niet uitmaakt of het een activiteit betreft boven of onder de D-drempel.

6.3 Procedure

In het gewijzigde Besluit m.e.r. is de procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling beschreven. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, dienen de volgende stappen genomen te worden:
  1. de initiatiefnemer stelt een aanmeldnotitie op.
  2. het bevoegd gezag neemt binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden.
  3. de initiatiefnemer voegt het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).

6.4 Aanmeldnotitie

Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkelingen is een Aanmeldnotitie Besluit m.e.r. opgesteld. In de Aanmeldnotitie zijn de belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu beschreven, waarbij is ingegaan op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten. De Aanmeldnotitie wordt gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan voorgelegd aan het college van burgemeester en wethouders met het verzoek te besluiten geen milieueffectrapportage op te laten stellen.
 
De Aanmeldnotitie is als bijlage 8 opgenomen in de bijlagen bij toelichting.

6.5 Vormvrije mer-beoordeling

Het besluit tot het vaststellen van een bestemmingsplan heeft betrekking op activiteiten die voorkomen op de D-lijst (D11.2: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen) uit het Besluit m.e.r. Voor deze activiteit zijn drempelwaarden opgenomen voor de omvang het stedelijke ontwikkelingsproject. Deze drempelwaarden betreffen stedelijke ontwikkelingsprojecten met een omvang van:
  1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  2. een aaneengesloten gebied dat 2.000 of meer woningen omvat of
  3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.
 
Beoordeling
De concrete omstandigheden in dit geval betreft de bouw van 7 woningen met bijhorende verkeers-, groen- en watervoorzieningen. Het plangebied ligt in bestaand stedelijk gebied ... De oppervlakte van het plangebied bedraagt circa 3.000 m² en blijft hiermee onder de drempelwaarde van 100 hectare. De voorgenomen ontwikkeling maakt 7 woningen mogelijk en blijft daarmee onder de drempelwaarde van 2.000 woningen. Omdat de ontwikkeling niet voorziet in bedrijfsmatige activiteiten wordt de drempelwaarde voor bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² niet overschreden.
Gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de locatie die niet in of bij beschermde natuurgebieden ligt en het feit dat er geen sprake is van nadelige effecten op de leefomgeving, maakt dat kan worden volstaan met deze een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling.
De Aanmeldnotitie wordt voorgelegd aan het college van burgemeester en wethouders met het verzoek te besluiten dat kan worden volstaan met deze vormvrije mer-beoordeling en geen milieueffectrapportage op te laten stellen. Het college besluit wordt te zijner tijd opgenomen als bijlage bij de toelichting.

6.6 Conclusie

Het Besluit m.e.r. vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

7 Toelichting op de regels

7.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op de bestaande situatie, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het opstellen van het bestemmingsplan: de verbeelding (plankaart) en de regels. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de opzet van dit bestemmingsplan. Daarnaast worden de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels verantwoord. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom bepaalde bestemmingen zijn aangewezen en waarom bepaalde bebouwing acceptabel is.
 
Het bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding. De regels en de verbeelding vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. De toelichting vormt de verantwoording voor de gemaakte keuzen voor de inrichting van het plangebied en de toekenning van de bestemmingen.
 
Met het bestemmingsplan 'Tuskenwegen 13 Opeinde' worden de huidige bestemmingen gewijzigd, zodat de bouw van 7 woningen met de daarbijbehorende voorzieningen mogelijk worden gemaakt . Dit bestemmingsplan is mede gebaseerd op het bestemmingsplan 'Kleine kernen noord' en opgesteld aan de hand van de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen SVBP2012, zoals vastgelegd in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. De regels zijn voor zover nodig op hun beurt weer aangepast aan specifieke situaties in het plangebied.
 
De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende hoofdstukken:
  • Hoofdstuk 1 Inleidende regels;
  • Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels;
  • Hoofdstuk 3 Algemene regels;
  • Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels.

7.2 Opzet van de regels

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012) is verplicht.
De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 maakt het mogelijk bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.
 
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

7.2.1 Inleidende regels

In hoofdstuk 1 zijn regels opgenomen die gelden voor het gehele plangebied. Het hoofdstuk bevat bevat de volgende artikelen:
  • artikel 1 (Begrippen): In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen, voor een eenduidige interpretatie van deze begrippen.
  • artikel 2 (Wijze van meten): Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

7.2.2 Bestemmingsregels

In hoofdstuk 2 zijn de verschillende bestemmingen die voorkomen in het plangebied vertaald in juridische regels. Voor ieder gebied op de verbeelding is de bestemming aangegeven. De regels zijn per bestemming onderverdeeld in onder meer:
  • Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan (wonen, bedrijvigheid etc.);
  • Bouwregels: ruimtelijke bouwregels waaraan de bebouwing moet voldoen (bebouwingshoogte, bebouwingspercentage etc.);
  • Gebruiksregels: regels ten aanzien van het toegestane gebruik van gronden en bouwwerken;
  • Afwijken van de gebruiks- en bouwregels: regels voor gevallen waarin kan worden afgeweken en onder welke voorwaarden van bouw- en gebruiksregels.
In paragraaf 7.3 van de toelichting worden de verschillende bestemmingen nader toegelicht.
 

7.2.3 Overige regels

In hoofdstuk 3 zijn algemene regels opgenomen. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
  • artikel 7 (Anti-dubbeltelregel): deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te kunnen voorkomen. Dit kan zich met name voordoen, indien een deel van een bouwperceel, dat reeds bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage was betrokken, wederom - nu ten behoeve van de berekening van het maximale bebouwingspercentage van een ander bouwperceel - wordt betrokken;
  • artikel 8 (Algemene bouwregels): in de algemene bouwregels zijn regels opgenomen ten behoeve van het realiseren van voldoende parkeerplaatsen indien sprake is verwachte parkeerbehoefte als gevolg van het bouwen van een bouwwerk. 
  • artikel 9 (Algemene gebruiksregels): in de algemene gebruiksregels zijn een aantal functies opgenomen die in elk geval in strijd met het bestemmingsplan. Tevens zijn in dit artikel regels opgenomen ten aanzien van het realiseren van voldoende parkeerplaatsen indien sprake is van een verwachte parkeerbehoefte als gevolg van het gebruik van gronden en/of gebouwen;
  • artikel 10 (Algemene aanduidingsregels): in dit artkel zijn regels opgenomen ten aanzien van het bouwen en het gebruik binnen de 'veiligheidszone - gasdrukmeet- en regelstation'. Het bouwen van kwetsbare objecten en het gebruik van gronden ten behoeve van (beperkt) objecten is binnen deze zone niet toegestaan;
  • artikel 11 (Algemene afwijkingsregels): op basis van de algemene afwijkingsregels kunnen Burgemeester en wethouders omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van onderdelen van bestemmingsregels, mocht dat in die regels zelf niet geregeld zijn. Bedoeld worden onder meer geringe afwijkingen van bouw- of bestemmingsgrenzen;
  • artikel 12 (Algemene wijzigingsregels): op basis van de wijzigingsregels kan met een wijzigingsplan in concreet benoemde gevallen worden afgeweken van het bestemmingsplan.

7.2.4 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 staan de overgangs- en slotbepalingen. In artikel 13 (Overgangsrecht) is het overgangsrecht beschreven. Hierin wordt aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. De inhoud van deze regels is overgenomen uit de standaardregels uit het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
In artikel 14 (Slotregel) is de officiële benaming van dit bestemmingsplan weergegeven en de datum van vaststelling door de gemeenteraad.

7.3 Nadere toelichting op de bestemmingen

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing opgericht mag worden. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar mogelijk worden gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden. Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.
 
In deze paragraaf worden de keuzes die zijn gemaakt nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.
 
In dit bestemmingsplan zijn de bestemmingen 'Groen', 'Verkeer - Verblijf', 'Wonen - 1 en 2' en 'Wonen - 3' opgenomen. De regels voor deze bestemmingen zijn overgenomen uit het bestemmingsplan 'Kleine kernen noord' en op ondergeschikte punten aangepast aan het stedenbouwkundig plan.
De bestemming 'Groen' is opgenomen ten behoeve van het behoud van het groene karakter van het plangebied en de aanwezige bomen. Binnen deze bestemming kunnen groen-, speel-, parkeer- en water en waterhuishoudkundige voorzieningen en fiets- en voetpaden worden gerealiseerd. Deze bestemming biedt enkel de mogelijkheid tot het realiseren van andere bouwwerken. In de bestemming is een specifieke aanduiding opgenomen ten behoeve van een bestaand gasdrukmeet- en regelstation.
De bestemming 'Verkeer - Verblijf' is opgenomen ten behoeve van de ontsluiting van de woningen in het zuidelijke deel van het plangebied. Binnen deze bestemming kunnen wegen, parkeervoorzieningen en voet- en rijwielpaden worden gerealiseerd met de daarbij behorende groen-, speel-, parkeer- en water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
De bestemmingen 'Wonen - 1 en 2' en 'Wonen - 3' zijn opgenomen ten behoeve van de bouw van respectievelijk vrijstaande en half-vrijstaande woningen en woningen in rijen, uitsluitend binnen de op de verbeelding opgenomen bouwvlakken. Het wonen is toegestaan eventueel in combinatie met werk aan huis en/of bêd en brochje. Ten behoeve van de stedenbouwkundige inpassing is aan het bouwen van woningen een maximum en minimum bouw- en goothoogte en een dakhelling gegeven.

8 Financiële uitvoerbaarheid

8.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de exploitatie van het plan en de eventueel daaruit voortvloeiende planschade besproken.

8.2 Exploitatie

De Grondexploitatiewet (afdeling 6.4 Wet ruimtelijke ordening) gaat ervan uit dat bij het bestemmingsplan een exploitatieplan wordt vastgesteld tenzij het kostenverhaal anders verzekerd is.

9 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

9.1 Inleiding

De procedure voor vaststelling van een bestemmingsplan is geregeld in de Wet ruimtelijke ordening. Aangegeven is dat tussen de gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd, voordat een ontwerpbestemmingsplan ter visie kan worden gelegd. Bovendien is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing verklaard (zienswijzenprocedure).

9.2 Overleg

Conform artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening is dit bestemmingsplan toegestuurd aan bevoegde instanties. De privincie Fryslan en het Wetterskip Fryslan hebben een overlegreactie gegeven op het ontwerpbestemmingsplan. De overlegreacties en het antwoord daarop zijn opgenomen in Nota van Zienswijzen en Overleg. Deze nota is als als bijlage 9 opgenomen in de bijlagen bij toelichting.

9.3 Zienswijzen

Het ontwerp van dit bestemmingsplan heeft vanaf donderdag 23 september 2021 voor een periode van zes weken terinzage gelegen. Gedurende deze periode is één zienswijze ingediend. Deze zienswijze en het antwoord daarop is opgenomen in de Nota van Zienswijzen en Overleg. Deze nota is als als bijlage 9 opgenomen in de bijlagen bij toelichting.