Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Kraenlanswei 18-1 De Veenhoop
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0090.BP2020BGB083-0401

Toelichting

 

1 Inleiding

 

1.1 Algemeen

Aan de Kraenlanswei in De Veenhoop stond een schuur welke in gebruik was als paardenbedrijf. Inmiddels is de bedrijfsvoering beëindigd en de schuur gesloopt. De initiatiefnemer wil het perceel gebruiken voor reguliere bewoning. Dit is echter niet mogelijk op basis van de huidige bestemming 'Bedrijf - Paardenbedrijf, zoals geregeld in het geldende 'Bestemmingsplan Buitengebied'. Binnen de bestemming is wel een bedrijfswoning toegestaan, maar is geen reguliere bewoning toegestaan.
 
Om de ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te maken is het opstellen van een nieuw juridisch kader noodzakelijk. Bij dit kader zal onderbouwd moeten worden dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet hierin.

1.2 Ligging plangebied

Ten zuiden van het dorp De Veenhoop en ten westen van Drachten in de gemeente Smallingerland bevindt zich het plangebied. Het betreft de locatie van een voormalig paardenbedrijf. Het plangebied grenst aan de Kraenlanswei in het oosten, een woonperceel in het zuiden en agrarisch grasland in het noorden en westen. De globale ligging van het plangebied is weergegeven op onderstaande afbeelding.
 
Afbeelding: Ligging plangebied

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Voor het plangebied geldt op dit moment de planologisch- juridische regelgeving van het 'Bestemmingsplan Buitengebied' van de gemeente Smallingerland, dat is vastgesteld op 11 juni 2013. In het bestemmingsplan kent het plangebied de bestemming 'Bedrijf - Paardenbedrijf' en is de locatie dan ook bedoelt voor paardenbedrijven.
   
Afbeelding: Uitsnede geldende 'Bestemmingsplan Buitengebied'
 
In het plangebied geldt ook de 1e herziening 2015 van Bestemmingsplan Buitengebied, vastgesteld op 13 december 2016. Met deze 1e herziening is een wijzigingsbevoegdheid toegevoegd aan de bestemming 'Bedrijf – Paardenbedrijf'. Deze wijzigingsbevoegdheid houdt in dat het college van burgemeester en wethouders bevoegd is om na beëindiging van de bedrijfsactiviteiten de bestemming te wijzigen in 'Wonen'.
 
In deze situatie kan de wijzigingsbevoegdheid echter niet worden gebruikt, omdat deze als voorwaarde bevat dat de woning in de voormalige bedrijfswoning dient te worden gerealiseerd. Op dit perceel is een bedrijfswoning planologisch toegestaan, maar deze is feitelijk niet aanwezig. Daarom wordt deze ontwikkeling in een bestemmingsplan geregeld.
 
Naast de genoemde bestemmingsplannen zijn tevens een aantal andere plannen van toepassing op het plangebied. Het gaat om de volgende plannen:
  • Partiële herziening Wonen-werken en Werk aan huis, vastgesteld 17 maart 2015;
  • Paraplubestemmingsplan Parkeernormen, vastgesteld op 10 januari 2017;
  • Paraplubestemmingsplan Wonen in Smallingerland, vastgesteld op 6 juli 2021.
 
Voor bovenstaande plannen geldt dat de regelingen hiervan zijn geïntegreerd in de regeling van dit bestemmingsplan en op die wijze van toepassing blijven in het plangebied.

1.4 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan is als volgt opgezet:
  • In hoofdstuk 2 volgt een beschrijving van de huidige- en toekomstige situatie;
  • Hoofdstuk 3 bevat een beschrijving van de relevante beleidskaders;
  • In hoofdstuk 4 vindt een toetsing plaats aan de wet- en regelgeving voor de verschillende omgevingsaspecten;
  • Hoofdstuk 5 gaat in op de juridische regeling van het plan;
  • Hoofdstuk 6 beschrijft de maatschappelijke- en economische uitvoerbaarheid van het plan.

2 Huidige- en toekomstige situatie

2.1 Huidige situatie

In de huidige situatie is sprake van een onbebouwd perceel. Tot halverwege 2021 stond er in het plangebied een schuur welke voorheen in gebruik was als paardenbedrijf. De schuur had een oppervlak van 917 m2. Tevens was er een oude mestsilo van 92 m2 aanwezig die ook gesloopt is. Er is meer dan 1.000 m2 beeldverstorende bebouwing van een voormalig agrarisch bedrijf gesloopt, waardoor de ontwikkeling past binnen de provinciale ruimte-voor-ruimte regeling (zie hiervoor hoofdstuk 3.2.2/).  In de zuidoosthoek van het perceel staat een nutsgebouw; dit nutsgebouw blijft staan. Op onderstaande afbeeldingen is een luchtfoto van het plangebied en een foto van de schuur opgenomen. De afbeeldingen tonen de situatie voor de sloop.
   
Afbeelding: Luchtfoto plangebied
 
  
Afbeelding: Foto wegaanzicht plangebied

2.2 Toekomstige situatie

In de toekomstige situatie wordt op het perceel een woning met bijgebouw gerealiseerd. De oppervlakte van de woning inclusief bijgebouwen is in de planregels gemaximaliseerd op 300m2.
 
Op het perceel wordt alleen verharding toepast waar dat functioneel is; verharding wordt niet gebruikt om 'overhoekjes' te vullen. De tuin wordt zo groen mogelijk ingericht om een versnelde regenwaterafvoer te voorkomen en de biodiversiteit te verhogen. De bestaande in-/uitrit blijft gehandhaafd en parkeren vindt plaats op eigen terrein, daarvoor is voldoende ruimte. Daarnaast zal het nutsgebouw op de huidige locatie blijven staan.
 
Er wordt rekening gehouden met de landschappelijke kwaliteiten van het gebied door rekening te houden met het open houden van de zichtlijnen over de kavel. De precieze invulling van de locatie zal plaatsvinden aan de hand van een concreet bouwplan. Daarbij zal in ieder geval aansluiting plaats moeten vinden bij het landschappelijk inpassingsplan dat is opgenomen in bijlagen bij toelichting bijlage 4. Kernpunt hierin is dat er geen nieuwe opgaande groenstructuren op het perceel worden gerealiseerd. Een uitsnede van het landschappelijk inpassingsplan is te zien op de volgende afbeelding. Hiermee zal de ruimtelijke kwaliteit op en rond het perceel verbeteren. Het versterken van de landschappelijke kwaliteit is als voorwaardelijke verplichting in de regels van dit plan opgenomen. Op die manier is de landschappelijke inpassing juridisch geborgd.
Afbeelding: Uitsnede landschappelijk inpassingsplan waarop de toekomstige situatie is weergegeven

3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

 

3.1.1 De Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is op 11 september 2020 vastgesteld. De NOVI vervangt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012). De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.
 
In de NOVI geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI bestaat uit een visie, toelichting en uitvoeringsagenda. De combinatie van deze drie documenten zorgt voor een toetsing die leidt tot nationale strategische keuzes en gebiedsgericht maatwerk.
 
De NOVI geeft weer voor welke uitdagingen Nederland staat, wat daarbij de nationale belangen zijn, welke prioriteiten de Rijksoverheid stelt bij de inrichting van Nederland en hoe het Rijk keuzes maakt in de uitvoering daarvan. Keuzes die samenhangen met toekomstbeelden over de fysieke leefomgeving, maatschappelijke opgaven en bijbehorende economische perspectieven. Steeds duidelijker wordt dat de opgaven alleen goed aangepakt kunnen worden als dat in samenhang gebeurt, het ontwikkelpotentieel van heel Nederland optimaal wordt benut en gezorgd wordt voor een duurzame verbinding van alle delen van Nederland en met de landen om ons heen.
 
Het beleid in de leefomgeving is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de betrokken overheden. De NOVI geeft aan waar het Rijk zich op nationale schaal aan bindt, waar het regie voert richting medeoverheden of waar het juist aan de medeoverheden is om keuzes te maken. Provincies en (samenwerkende) gemeenten zullen in hun omgevingsvisies uiting geven aan hun eigen verantwoordelijkheid en keuzes in de fysieke leefomgeving.
 
Met de NOVI wordt in beeld gebracht waar kansen liggen. Kansen om de kwaliteit van onze leefomgeving te verbeteren. Kansen om sociale samenhang, gezondheid en economisch herstel te bevorderen en kansen om schone, veilige en duurzame technieken, die bijdragen aan de beoogde transitie naar een circulaire samenleving – stevig te verankeren in onze manier van leven en werken. Daartoe zijn 21 nationale belangen in de fysieke leefomgeving en de daaruit voortkomende opgaven beschreven. Die opgaven zijn in feite het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:
  1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
  2. Een duurzaam en (circulair) economisch groeipotentieel
  3. Sterke en gezonde steden en regio's
  4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond. Ten behoeve van die afweging gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
  • combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
  • kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

De ladder voor duurzame verstedelijking  is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigt en geoptimaliseerd instrument. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen ‘bestaand stedelijk gebied’ en ‘stedelijke ontwikkeling’. In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:
 
  • bestaand stedelijk gebied: ‘bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur’.
  • stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´ Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit). 

3.1.3 Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten in het rijksbeleid

De voorgenomen ontwikkeling is van een dusdanig kleine schaal dat deze geen belangen raakt uit de Nationale Omgevingsvisie. Het initiatief raakt geen rijksbelangen. In meerdere uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State is uitgesproken dat kleinschalige woningbouw geen stedelijke ontwikkeling is als bedoeld in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (o.a. ABRS 18 december 2013, 201302867/1/R4 waarbij het ging om 6 woningen en ABRS 8 april 2015, 201401119/1/R1 waarbij het ging om 9 woningen). Dit bestemmingsplan voorziet in de bouw van één woning met bijgebouw. Gelet op de hiervoor genoemde uitspraken van de Afdeling is in voorliggend geval dan ook geen sprake van een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Besluit ruimtelijke ordening. Er hoeft dan ook geen verdere toetsing plaats te vinden aan de “Ladder voor duurzame verstedelijking”.

3.2 Provinciaal beleid

 

3.2.1 Streekplan Fryslân 2007

Algemeen
Op 13 december 2006 is het Streekplan Fryslân 2007 vastgesteld door de Provinciale Staten. In het streekplan staan de provinciale kaders waarbinnen ruimtelijke ontwikkelingen de komende tien jaar kunnen plaatsvinden. Binnen deze kaders hebben gemeenten en andere initiatiefnemers ruim de mogelijkheid om ontwikkelingen tot stand te brengen, waarbij de kernkwaliteiten van Fryslân voor de toekomst in stand gehouden en versterkt worden. Daarbij stuurt de provincie op bovenlokale belangen, met als leidende gedachte: lokaal wat kan en provinciaal wat moet.
 
De provincie Fryslân zet meer dan voorheen in op de verhoging van de ruimtelijke kwaliteit bij veranderingen in het gebruik en de inrichting van de ruimte. Ruimtelijke kwaliteit dient zowel voor economische, sociale als culturele belangen en is daarmee voor alle functies in Fryslân essentieel. Met ruimtelijke kwaliteit wordt bedoeld dat in ruimtelijke plannen, in ontwerpen en in de uitvoering expliciet de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde in stand worden gehouden en verder worden ontwikkeld. Ondanks de verweving tussen steden en platteland wordt er nog steeds een grote waarde gehecht aan onderscheid tussen de dynamiek en intensiteit van steden en de rust en de ruimte van het gebied eromheen. Deze onderscheiden kwaliteiten moeten behouden blijven en waar mogelijk worden versterkt.
 
Het plangebied maakt onderdeel uit van het landelijk gebied. Het streekplan geeft aan dat het landelijk gebied primair bestemd is voor functies die een ruimtelijk-functionele relatie met het landelijk gebied hebben. Het gaat daarbij vooral om de functies landbouw, recreatie, natuur en waterberging en bestaande woon- en werkfuncties en voorzieningen. Ook behoud en versterking van landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten zijn gewenst.
 
Wonen: Fryslân als woonprovincie
De provincie streeft ernaar de woonkwaliteiten van Fryslân, zoals rust en ruimte, landschappelijke en natuurlijke waarden, en veiligheid en woon-zorgcombinaties te benutten als sociaal-economische impuls voor Fryslân. Hiermee wordt gestimuleerd dat mensen uit andere provincies naar Fryslân verhuizen. Een bijkomende doelstelling is om nieuwe (landelijke) woonvormen optimaal in te zetten voor ruimtelijke kwaliteitsverbetering op het gebied van landschap, natuur, water en recreatie. Het grootste deel van de binnenlandse vestiging wordt opgevangen binnen de stedelijke bundelingsgebieden, met een sterk accent op de stedelijke centra zelf. Buiten de bundelingsgebieden is de provincie terughoudend met het opvangen van woonmigratie door deze te beperken tot specifiek dorpse en landelijke woonkwaliteiten waar aanvullend vraag naar is.
 
Leefbaarheid & sociale samenhang: Functies in het landelijk gebied
De provincie streeft naar behoud en versterking van de leefbaarheid en de vitaliteit van het platteland, vooral ten behoeve van de inwoners van het platteland zelf. Deze doelstelling komt tot uitdrukking in:
  • het bevorderen van een evenwichtige bevolking- en huishoudensamenstelling op het platteland door ruimte te bieden voor de opvang van de plaatselijke woningbehoefte;
  • het vasthouden van de plaatselijke werkgelegenheid door ruimte te bieden voor de ontwikkeling van lokale en regionale bedrijvigheid;
  • het verbeteren van de ruimtelijke (kern)kwaliteiten van het platteland;
  • het verbeteren van de bereikbaarheid van voorzieningen door het draagvlak voor bovenlokale en regionale voorzieningen in de regionale centra te behouden en te versterken en in te zetten op bereikbaarheid van deze voorzieningen vanuit de kleine kernen;
  • het vergemakkelijken van de combinatie van arbeid en zorgtaken op het platteland.

3.2.2 Verordening Romte Fryslân 2014

Algemeen
Provinciale Staten hebben in hun vergadering van 25 juni 2014 de Verordening Romte Fryslân 2014 vastgesteld. De verordening stelt regels die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen. De verordening voorziet niet in nieuw beleid. Uitsluitend geldend provinciaal ruimtelijk beleid is omgezet in algemeen geldende regels. Het gaat met name om beleid in het Streekplan Fryslân 2007, het Derde provinciale Waterhuishoudingsplan 2010-2015 en het Provinciaal Verkeer- en Vervoerplan. Uitgangspunt is dat de verordening niet meer regelt dan noodzakelijk is. Wat elders al goed geregeld is (in de AMvB Ruimte of in andere wet- en regelgeving) hoeft niet over te worden gedaan. Verder is bij de wijze van regeling rekening gehouden met de verantwoordelijkheid van gemeenten. Binnen randvoorwaarden is ruimte voor lokaal maatwerk.
 
Relevante artikelen
Ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling zijn de volgende artikelen van belang.
 
Artikel 1.6 Ruimte-voor-ruimte voor sloop beeldverstorende bebouwing 
 
In afwijking van artikel 1.1.1, eerste lid kan maximaal één nieuwe woning in het landelijk gebied worden toegestaan op een bestaand solitair bouwperceel, mits:
  1. minimaal 1.000 m² aan beeldverstorende bebouwing van een voormalig agrarisch bedrijf of minimaal 3.000 m² aan kassen van een voormalig glastuinbouwbedrijf in het landelijk gebied wordt gesloopt;
  2. in de plantoelichting is onderbouwd dat de ruimtelijke kwaliteit op en rond het perceel aanzienlijk zal verbeteren en dat geen beperkingen ontstaan voor de ontwikkeling van agrarische bedrijven in de omgeving, en
  3. de oppervlakte per woning inclusief bijgebouwen niet meer bedraagt dan 300m², of de maat die het bestemmingsplan buitengebied als algemene regel hanteert voor bestaande burgerwoningen. Artikel 3.1.1 is mede van toepassing. 
Artikel 2.1 Ruimtelijke kwaliteit
  1. De plantoelichting van een ruimtelijk plan voor een uitbreidingslocatie of voor het landelijk gebied omvat een ruimtelijke kwaliteitsparagraaf waarin, voor zover noodzakelijk, wordt aangegeven op welke wijze:
    1. het plan rekening houdt met de draagkracht van het landschap voor de opvang en inpassing van nieuwe functies, op grond van een analyse van de samenhang van de ondergrond, netwerken en nederzettingspatronen;
    2. het plan invulling geeft aan de blijvende herkenbaarheid van de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten, zijnde de structuren van provinciaal belang zoals die, met inbegrip van een richtinggevend advies, per deelgebied of gebiedsoverschrijdend zijn omschreven in de structuurvisie Grutsk op ’e Romte.
  2. Een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op landelijk gebied stelt zo nodig regels die ertoe strekken dat de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten als bedoeld in het eerste lid, sub b, herkenbaar blijven.
  3. Een ruimtelijk plan voor het landelijk gebied dient te voorzien in een zorgvuldige inpassing van:
    1. een uitbreidingslocatie;
    2. nieuwe infrastructuur of aanpassing van infrastructuur;
    3. een nieuwe recreatieve voorziening of uitbreiding van een recreatieve voorziening;
    4. agrarische bedrijven, inclusief glastuinbouwbedrijven;
    5. overige nieuwe of uitbreiding van bestaande, al dan niet aan het landelijk gebied gebonden functies, binnen de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten, zoals bedoeld in het eerste lid, sub b.
 
Artikel 2.3 Zorgvuldig ruimtegebruik
De toelichting bij een ruimtelijk plan dat voorziet in een nieuwe stedelijke functie buiten bestaand stedelijk gebied bevat een verantwoording waaruit blijkt dat toepassing is gegeven aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik, waaruit in ieder geval blijkt waarom die functie redelijkerwijs niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd.
 
Artikel 3.1 Woonplan
  1. Een ruimtelijk plan kan mogelijkheden voor woningbouw bevatten indien de aantallen en de kwaliteit van de woningbouw in overeenstemming zijn met een woonplan, dat de schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten heeft.
  2. In afwijking van het eerste lid kan een ruimtelijk plan een woningbouwproject bevatten dat niet is opgenomen in een woonplan, indien:
    1. het woningbouwproject niet meer dan 3 woningen bevat dan wel, voor zover gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied, niet meer dan 11 woningen bevat, en;
    2. in de plantoelichting is gemotiveerd dat en op welke wijze overschrijding van het woningbouwprogramma van het woonplan kan worden voorkomen door uitwisseling of fasering van projecten.

3.2.3 Toetsing van het initiatief aan het provinciaal beleid

Indien het initiatief wordt getoetst aan het Streekplan Fryslân 2007 wordt het volgende geconcludeerd. Ten eerste kan worden geconcludeerd dat het initiatief zorgt voor een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Verouderde, landschapontsierende agrarische bebouwing wordt namelijk vervangen door een nieuwe woning. De nieuwe woonkavel zal zorgvuldig worden ingepast, aansluitend op de kenmerken van de omgeving. Tevens wordt opgemerkt dat de ontwikkeling aansluit bij de provinciale ambitie om een evenwichtige bevolkings- en huishoudenssamenstelling te bevorderen op het platteland door in te spelen op de plaatselijke woonwensen.
 
Artikel 1.6
In voorliggend geval wordt er meer dan 1000 m2 aan voormalig agrarische bebouwing gesloopt. Zowel het erf van de bestaande bedrijfswoning als het erf van de nieuw te bouwen woning worden landschappelijk ingepast conform de geldende gebiedskenmerken. In toelichting hoofdstuk 2 wordt hier verder op ingegaan. Uit toelichting paragraaf 4.3 blijkt dat omliggende (agrarische) bedrijven niet worden belemmerd in de bedrijfsvoering. Het voornemen is dan ook in overeenstemming met artikel 1.6.
 
Artikel 2.1
Met de sloop van landschapontsierende agrarische bebouwing en de bouw van de woning wordt rekening gehouden met de kwaliteiten en kenmerken van het daar voorkomende landschap. De nieuwe bebouwing volgt de architectuur in de omgeving qua vorm, kleur en materiaal. Het erf wordt daarnaast op een adequate wijze landschappelijk ingepast, aansluitend op de kenmerken van het ter plaatse voorkomende veenpolderlandschap. Wat betreft de infrastructuur wordt gebruik gemaakt van de bestaande in- en uitrit, waardoor de verkeersveiligheid niet zal verslechteren.
 
Artikel 2.3
In voorliggend geval wordt de agrarische bebouwing gesloopt en wordt een nieuwe woning met bijgebouw gerealiseerd. De bebouwing in het buitengebied neemt met dit initiatief af. Van nieuwe stedelijke ontwikkeling is dan ook geen sprake. Gesteld wordt dat er in dit geval in voldoende mate rekening is gehouden met het principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.
 
Artikel 3.1:
Voorliggend plan voorziet in het feitelijk toevoegen van één woning in landelijk gebied. Planologisch is op het perceel ruimte voor de bouw van een bedrijfswoning, maar van dit bouwrecht was geen gebruik gemaakt. Planologisch is derhalve geen sprake van het toevoegen van een woning. De ontwikkeling is passend binnen de gemeentelijke woonvisie, aangezien er sprake is van transformatie van bestaande bebouwing. In het woningbouwprogramma is een post opgenomen voor incidentele woningbouw zoals in voorliggend bestemmingsplan mogelijk gemaakt wordt. De leefbaarheid van het buitengebied wordt vergroot door dit initiatief. De ontwikkeling is daarmee in overeenstemming met artikel 3.1.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie gemeente Smallingerland

De gemeenteraad heeft in 2013 de Structuurvisie gemeente Smallingerland opgesteld als ruimtelijke vertaling van de Integrale Visie Smallingerland. Deze visie geeft een verkenning van de ontwikkeling van de gemeente Smallingerland voor een langere periode.
Voor de structuurvisie wordt de lijn van de integrale visie gevolgd. Het beleid van de gemeente richt zich op een aantal pijlers; werken, wonen, sport en recreatie, cultuur, onderwijs en wijken. Binnen deze pijlers wordt een aantal doelen geformuleerd. Voor dit plan is de pijler 'wonen' van belang.
 
Wonen
De pijler 'Wonen' is evenals de andere pijlers een belangrijk onderdeel van de structuurvisie van de gemeente Smallingerland. Binnen deze pijler worden de volgende doelstellingen geformuleerd:
  • eigen identiteit van buurten, wijken en dorpen behouden en waar mogelijk versterken;
  • geslaagde initiatieven als milieuvriendelijk of energie neutraal wonen mogen niet ten onder gaan aan de wet van de remmende voorsprong;
  • Als gekozen wordt voor nieuwe woningbouw ontwikkelingen, dan kunnen deze alleen worden gerechtvaardigd vanuit een kwalitatieve aanvulling op het bestaande;
  • meer dan gemiddelde aandacht voor het wonen in het centrum van Drachten.
Het voornemen is om een leegstaande schuur te slopen en een woning met bijgebouw op die plaats te realiseren. De woning zal qua vorm en uitstraling in overeenstemming met de omgeving worden gerealiseerd, door te voldoen aan de geldende welstandsnormen. Daarmee blijft de identiteit van het gebied behouden. De woning zal een kwalitatieve toevoeging op de bestaande woonvoorraad in het gebied vormen en vervangt een landschap ontsierend gebouw. Daarmee is het voornemen in overeenstemming met de structuurvisie van de gemeente Smallingerland.

3.3.2 Actualisatie gemeentelijk woonbeleid en woningbouwprogramma 2016 - 2025

In september 2016 heeft de gemeente Smallingerland haar woonbeleid en het woningbouwprogramma geactualiseerd. Initiatieven voor dorpen worden beoordeeld of ze passend zijn bij de lokale woningbehoefte en marktomstandigheden.
 
In de actualisatie is een woningbehoefte berekend van 900 woningen voor de periode 2015-2025. Dit komt neer op 90 woningen per jaar De wenselijke toevoeging van de gemeente gaat hierbij uit van een toevoeging van 60 gezinswoningen. Daarnaast zet de gemeente in om particulier opdrachtgeverschap te stimuleren en maatwerk te bieden in overleg met de aanvragers. De woning die in dit plan gerealiseerd wordt past binnen de gestelde aantallen. Bovendien is sprake van particulier opdrachtgeverschap. Het plan is hierdoor in overeenstemming met het gemeentelijke woonbeleid.

3.3.3 Regionale afspraken Wonen 2016 - 2026, Woonregio Zuidoost Fryslân

Op regionaal niveau zijn afspraken ten aanzien van woningbouw vastgelegd door gemeenten en provincie. De gemeenten Heerenveen, Ooststellingwerf, Opsterland, Smallingerland en Weststellingwerf vormen samen de regio Zuidoost. Op 5 februari 2019 heeft de provincie een brief gestuurd aan de regio Zuidoost met woningbouwafspraken voor de periode 2016 tot 2026. Hierin zijn per gemeente afspraken gemaakt over de maximale binnenstedelijke en buitenstedelijkewoningbouwruimte. Voor de gemeente Smallingerland is er een maximale woningbouwruimte van 1.251 woningen voor 2016 tot 2026, met een aandeel van 40% binnenstedelijk en 60% buitenstedelijk.
 
De woning die mogelijk wordt gemaakt met dit bestemmingsplan, past binnen de beschikbare buitenstedelijkewoningbouwruimte. De woning valt binnen een reservering voor incidentele gevallen in het buitengebied. Daarmee is de behoefte aan de woningen aangetoond en past het voornemen binnen de woningbouwafspraken van regio Zuidoost Fryslân.

3.3.4 Woonvisie 2020-2025

De woningmarkt is de laatste jaren aangetrokken en demografische ontwikkelingen zoals vergrijzing zorgen voor een veranderende woningbouwopgave. Het college heeft de ambitie uitgesproken om de woningbouwprogrammering te versnellen. De woningmarkt is constant aan verandering onderhevig en er zijn regelmatig beleidswijzigingen, zoals de herziene Woningwet, de nieuwe Huisvestingswet, de Omgevingswet en de decentralisering van overheidstaken. In relatie tot deze ontwikkelingen is een nieuwe woonvisie opgesteld.
 
De ambities van Smallingerland in de woonvisie zijn:
  1. Aantrekkelijke en gevarieerde nieuwbouw. Ruim 1.000 woningen erbij in vijf jaar.
  2. Duurzamer en toekomstbestendigerwoningvoorraad. Op weg naar energieneutraal.
  3. Wijs met grijs; meer ruimte voor initiatieven gericht op senioren & woningaanpassing.
  4. Sterker inzetten op ‘mienskipssin’ en vitale dorpen en wijken.
  5. Sociaal wonen; betere beschikbaarheid, betaalbaarheid en zorg voor kwetsbare doelgroepen.
 In de woningbouwprogrammering voor de periode 2020-2025 zijn 75 woningen aangemerkt als 'incidentele woningbouw'. De voorgenomen ontwikkeling valt hieronder. Er is nog voldoende ruimte hierbinnen om medewerking te verlenen aan dit initiatief. Daarnaast is het noemenswaardig dat het voornemen het herbestemmen van een voormalig paardenbedrijf op een perceel tot woning betreft. Daarmee wordt een nieuwe duurzame functie aan het perceel toegevoegd. Dit past binnen de ambitie die de gemeente heeft op het gebied van herbestemmenen/of inbreiding voor uitbreiding.

3.3.5 Welstands- en reclamenota 2018

Het welstandsbeleid van Smallingerland is opgesteld vanuit de overtuiging dat de lokale overheid het belang van een aantrekkelijke bebouwde omgeving dient te behartigen. De gevels van gebouwen en andere bouwwerken vormen samen met de openbare ruimte de dagelijkse leefomgeving van de mensen in Smallingerland. Dat betekent dat de verschijningsvorm van een bouwwerk geen zaak is van de eigenaar alleen; elke voorbijganger wordt ermee geconfronteerd, of hij nu wil of niet. Het doel van het welstandstoezicht is om, in alle openheid, een bijdrage te leveren aan de belevingswaarde van de gemeente Smallingerland. Door het opstellen van welstandsbeleid wil de gemeente een helder, controleerbaar en klantgericht welstandstoezicht inrichten.
Een belangrijke pijler van de welstandsnota is het gebiedsgerichte welstandsbeleid. De gebiedsgerichte welstandscriteria worden gebruikt voor de kleine en middelgrote bouwplannen die zich voegen binnen de bestaande ruimtelijke structuur van Smallingerland. Deze criteria zijn gebaseerd op de identiteit van Smallingerland en het architectonische vakmanschap en de ruimtelijke kwaliteit zoals die in de bestaande situatie worden aangetroffen. Op grond van de ruimtelijke ontwikkeling van Smallingerland en op basis van veldwaarnemingen is een indeling gemaakt naar ruimtelijk en functioneel samenhangende gebiedsdelen. In Smallingerland zijn 31 typen welstandsgebieden onderscheiden. Voor de locatie zijn de gebiedscriteria  G2 Buitengebied open (Veenlandschap) van toepassing. De nieuwe woning dient aan de welstandscriteria van dit gebiedstype te voldoen. Hierdoor zal worden aangesloten bij het bebouwingsbeeld van de directe omgeving. Wanneer het ontwerp voor de woning wordt gemaakt zal deze worden getoetst aan de betreffende criteria.

3.3.6 Toetsing van het initiatief aan het gemeentelijk beleid

De voorgenomen ontwikkeling betreft een kleinschalig particulier initiatief in het buitengebied van de gemeente Smalligerland. Vanuit het gemeentelijk beleid zijn er geen specifieke richtlijnen voor ruimte voor ruimte plannen als deze. Aan de welstandscreteria zal voldaan moeten worden bij de uitwerking van het ontwerp van de woning. Verder past de toevoeging van één woning in het buitengebied ter vervanging van een landschapontsierende schuur binnen het woonbeleid van de gemeente. Daarmee past de ontwikkeling binnen het gemeentelijk beleid.

4 Onderzoek

4.1 Asbest

Best4best B.V. heeft op 18 november 2020 een asbestinventarisatie uitgevoerd op de locatie Kraenlânswei18-1 in De Veenhoop. Het asbestinventarisatierapport is opgenomen in bijlagen bij toelichting bijlage 2 De reikwijdte van het onderzoek betreft 'Gehele bouwwerk of object'. De asbestinventarisatie is uitgevoerd conform de eisen zoals vermeld in het ProcescertificaatAsbestinventarisaties.
 
Het doel van deze asbestinventarisatie is enerzijds het lokaliseren van de asbesthoudende en asbestverdachte materialen en anderzijds het aangeven met welke beschermende maatregelen de asbesthoudende materialen verwijderd moeten worden.
 
Het resultaat van het onderzoek is als volgt:
 
Vooronderzoek
Voorafgaand aan de asbestinventarisatie is vooronderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van asbestverdachte materialen. Op basis van de resultaten van de deskresearch bestaan er geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van asbesthoudende toepassingen in het object.
 
Bemonsterdeasbestverdachte materialen
Tijdens de asbestinventarisatie zijn geen asbestverdachte materialen aangetroffen.
 
Technische installaties en machines
Tijdens de inventarisatie zijn geen asbestverdachte technische installaties waargenomen.
 
Bronbladen
Er zijn geen asbestverdachte toepassingen vastgesteld tijdens de inventarisatie
 
Conclusie
Vanuit het aspect asbest zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.2 Archeologie & cultuurhistorie

Archeologie
Met betrekking tot dit aspect is per 1 juli 2016 de Erfgoedwet van toepassing. De Omgevingswet (nog niet van kracht) vervangt de Monumentenwet voor het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Tot het van kracht worden van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet. Hier blijven ze ongewijzigd van toepassing, zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. In de wet zijn archeologische resten beschermd. Wanneer de bodem wordt verstoord moeten archeologische resten intact blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.
 
Steentijd-bronstijd 
Op basis van de provinciale archeologisch verwachtingskaart Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) wordt gesteld dat in het plangebied zich op enige diepte archeologische lagen bevinden uit de steentijd, die zijn afgedekt door een veen- of kleidek. Mochten zich hier archeologisch resten bevinden, dan zijn deze waarschijnlijk goed van kwaliteit. De provincie beveelt daarom aan om bij ingrepen van meer dan 5000m² een karterend (boor)onderzoek uit te laten voeren, waarbij minimaal drie boringen per hectare worden gezet, met een minimum van drie boringen voor gebieden kleiner dan een hectare. De voorgenomen ingrepen zijn niet groter dan 5000m² dus een karterend (boor)onderzoek kan achterwege blijven.
 
IJzertijd-middeleeuwen
Op basis van de provinciale archeologisch verwachtingskaartFAMKE is er voor deze periode Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) wordt gesteld dat in het plangebied zich op enige diepte archeologische lagen bevinden uit de periode ijzertijd - middeleeuwen. Het gaat hier dan met name om vroeg en vol-middeleeuwse veenontginningen. Daarbij bestaat de kans dat er zich huisterpjes uit deze tijd in het plangebied bevinden. Ook de wat oudere boerderijen kunnen archeologische sporen of resten afdekken, hoewel de veengronden eromheen al afgegraven zijn. De provincie beveelt aan om bij ingrepen van meer 5000m² een historisch en karterend onderzoek te verrichten, waarbij speciale aandacht moet worden besteed aan eventuele Romeinse sporen en/of vroeg-middeleeuwse ontginningen. De voorgenomen ingrepen zijn niet groter dan 5000m² dus een karterend (boor)onderzoek kan achterwege blijven.
 
 
Toepassing
Op grond van de FAMKE geldt voor het plangebied een verwachtingswaarde. Hoewel de ingreep onder de grenswaarde voor onderzoek blijft, heeft de provincie in het vooroverleg verzocht toch een dubbelbestemming met bijbehorende beschermende regels voor deze verwachtingswaarde op te nemen. Aan dat verzoek is in dit plan gehoor gegeven.
 
 
Cultuurhistorie
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in een ruimtelijk plan beschreven moet worden hoe met de aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.
 
Volgens de gemeentelijke erfgoedvisie en -nota wordt uitgegaan van de Cultuur Historische kaart van de provincie Fryslân (CHK), waar ook de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) deel van uit maakt. Op deze kaarten is informatie opgenomen over archeologische en cultuurhistorische waarden. Daarnaast is gebruik gemaakt van de thematische structuurvisie 'Grutsk op 'e Romte' waarin de kernkwaliteiten van het cultuurhistorisch erfgoed en het landschap in Fryslân beschreven zijn. Volgens de Cultuur Historische kaart is er geen sprake van cultuurhistorische waarden binnen het plangebied. Door de afwezigheid van cultuurhistorische waarden kunnen deze ook niet geschaad worden door de voorgenomen ontwikkeling en vormt het aspect cultuurhistorie geen belemmering voor dit plan.
 
Conclusie
Vanuit het aspect archeologie & cultuurhistorie zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.
 

4.3 Bedrijven en milieuzonering

Tussen bedrijfsactiviteiten en hindergevoelige functies (waaronder wonen) is een goede afstemming nodig. Het doel daarbij is het voorkomen van onacceptabele hinder ter plaatse van woningen, maar ook om te zorgen dat bedrijven niet worden beperkt in de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden. Bij de afstemming wordt gebruik gemaakt van de richtafstanden uit de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder redelijkerwijs is uitgesloten. Deze afstand wordt gemeten tussen de bestemmingen van bedrijven en de gevels van geluidsgevoelige objecten. Bedrijfsactiviteiten zijn daarvoor ingedeeld in een aantal milieucategorieën.
 
De nieuwe woning
Ten eerste is een woning geen milieubelastende functies. Daarmee is eventuele milieuhinder afkomstig van de nieuw te bouwen woning op omliggende functies niet aan de orde.
 
Sportveldencomplex
De dichtstbijzijnde milieubelastendefunc betreft het sportveldencomplex van korfbalvereniging Altijd Kwiek op zo'n 180 meter van het plangebied. Volgens de VNG-bedrijvenlijst geldt voor een dergelijk sportveldencomplex een richtafstand van 50 meter. Aan deze afstand wordt ruimschoots voldaan.
   
Agrarische bedrijven
Het dichtsbijzijnde agrarisch bedrijf ligt op 600 meter van het plangebied. Dit betreft de locatie
Kanaeldyk 3 en hier is een paardenbedrijf gevestigd. Volgens de VNGbedrijvenlijst geldt voor een dergelijk bedrijf een richtafstand van 50 meter. Aan deze afstand wordt ruimschoots voldaan. Overige agrarisch bedrijven liggen verder van het plangebied en daarmee is ook geen verdere hinder van agrarische bedrijven te verwachten. Maar ook het omgekeerde is van toepassing, in die zin dat de woning geen beperkingen oplevert voor de bedrijfsvoering van bedrijven in de omgeving.
 
Buurperceel Kraenlanswei 20
Direct naast het plangebied bevindt zich op het perceel Kraenlânswei 20 een reguliere burgerwoning met de bestemming 'Wonen-Woonboerderij'. Bij woonboerderijen kunnen dezelfde nevenactiviteiten worden ontplooid als bij agrarische bedrijven. Op het perceel Kraenlanswei 20 is een praktijk voor paardengeneeskunde gevestigd, met specialisatie in gynaecologisch onderzoek en behandeling. Deze activiteiten vallen onder het Activiteitenbesluit. Dit betekent dat qua geluid moet worden voldaan aan de langtijdgemiddelde geluidniveaus van 50 dB(A), 45 dB(A) en 40 dB(A) in respectievelijk de dag, avond en nacht. Een artsenpraktijk wordt in de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' aangemerkt als een bedrijf in milieucategorie 1. Geluid is hierbij de maatgevende afstand. De richtafstand is 10 meter. Gezien de kleinschaligheid van de activiteit (de activiteit is als nevenactiviteit bij het wonen begrenst in oppervlakte), seizoensgebondenheid van de activiteit en de afstand ten opzichte van de nieuwe woning (circa 30 meter) is het aannemelijk dat aan de maximale geluidniveaus wordt voldaan. Bij deze woning is een mestplaat gesitueerd voor het hobbymatig houden van dieren. Het kan voorkomen dat er sporadisch een kleine hoeveelheid mest vanuit de gynaecologische praktijk op de mestplaat wordt gestort. Voor een hobbymatige mestplaat gelden geen vaste afstanden. De afstand tussen deze mestplaat en de nieuwe woning bedraagt circa 25 meter. Gezien deze afstand en het beperkte hobbymatige gebruik is het aannemelijk dat een acceptabele geursituatie aanwezig is. Hierbij is mede overwogen dat op Kraenlanswei 18-1 bij recht al een bedrijfswoning is toegestaan en dat dit voorliggende bestemmingsplan enkel het bedrijfswonen veranderd in burgerwonen.
  
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering levert geen belemmering op voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.4 Bodem

Bij het aspect 'bodem' staat de vraag centraal of de bodemkwaliteittoereikend is voor het nieuwe gebruik. De bodem kan door eerdere (bedrijfs)activiteiten verontreinigd zijn. Voor de ruimtelijke procedure is het van het belang dat verdachte locaties worden gesignaleerd. Om de bodemkwaliteit in beeld te brengen is een bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in bijlagen bij toelichting bijlage 6 . De samenvatting en conclusie van dit onderzoek is als volgt.
 
Samenvatting
Lievense Milieu B.V. heeft een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van de Kraenlânswei 18 te De Veenhoop. De aanleiding voor het uitvoeren van diverse werkzaamheden wordt gevormd door de voorgenomen sloop van de huidige schuur en de nieuwbouw van een woning met bijgebouw op de locatie. Het doel van het onderzoek is het vaststellen van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem. De belangrijkste bevindingen uit het onderzoek zijn hieronder weergegeven:
  • tijdens het veldonderzoek zijn in de bodem (0,0-0,5 m -mv) plaatselijk bodemvreemdebijmengingen met baksteen waargenomen. Ter plaatse van de dam (boring 02) en de demping (R01 t/m R03) zijn eveneens geen bodemvreemdebijmengingen waargenomen en komt bodemopbouw overeen met het overige terrein. Derhalve wordt de demping en dam als onverdacht beschouwd voor het voorkomen van een bodemverontreiniging en wordt analytisch onderzoek niet noodzakelijk geacht;
  • uit de toetsing blijkt dat in de bovengrond (0,0-0,5 m -mv) een licht verhoogd gehalte aan minerale olie is gemeten. In de ondergrond (0,5-1,5 m -mv) zijn geen verhoogde gehaltes ten opzichte van de achtergrondwaarde aangetoond;
  • het grondwater is licht verontreinigd met barium en naftaleen.
Als uitgangspunt voor het onderzoek is de hypothese ‘onverdachte locatie’ overeenkomstig de NEN 5740 gehanteerd. De hypothese ‘onverdacht’ dient formeel te worden verworpen. In de grond is een licht verhoogd gehalte minerale olie aangetoond. In het grondwater is een licht verhoogde concentratie aan barium en naftaleen gemeten. Aangezien er alleen lichte verhogingen zijn aangetoond wordt een aanvullend onderzoek niet noodzakelijk geacht.
 
Aanbevelingen
Bij eventueel grondverzet kan vrijkomende grond niet zonder meer elders worden toegepast/hergebruikt. Hiervoor zijn de regels van het Besluit bodemkwaliteit van toepassing. Dit geldt ook indien tijdens het onderzoek geen bodemverontreiniging is aangetoond of indicatief de hergebruiksmogelijkheden zijn bepaald.
   
Conclusie
Het aspect bodem levert geen belemmering op voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.5 Ecologie

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. Bij de bescherming van gebieden gaat het om op Europees niveau aangewezen Natura2000-gebieden. Verder worden in de provinciale verordening gebieden beschermd die van belang zijn voor het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen de Ecologische Hoofdstructuur). De bescherming van gebieden en soorten is geregeld in de Wet natuurbescherming. Om te onderzoeken wat de gevolgen zijn van het voornemen voor gebiedsbescherming en soortenbescherming is een ecologisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in bijlagen bij toelichting bijlage 3 . De samenvatting en conclusie van dit onderzoek is als volgt. 
 
Jaarrond beschermde vogelnesten (huismus)
De paardenstal binnen het plangebied biedt broedmogelijkheden en rustplekken voor huismussen. Huismusverblijfplaatsen zijn jaarrond beschermd en gaan door de sloopwerkzaamheden mogelijk verloren. Geadviseerd wordt nader onderzoek uit te laten voeren om de aanwezigheid van jaarrond beschermde nesten van huismussen binnen het plangebied vast te stellen, dan wel uit te sluiten. Dit dient uitgevoerd te worden door middel van twee ochtendbezoeken (conform datumgrenzenSOVON, 1 april-15 mei). Wanneer er jaarrond beschermde nesten van huismussen binnen het plangebied worden vastgesteld, dient er een ontheffing te worden aangevraagd voor deze soort. Deze wordt in de regel afgegeven onder de voorwaarde dat er mitigerende en compenserende maatregelen worden uitgevoerd.
 
Algemeen voorkomende broedvogels
Het plangebied biedt mogelijkheden voor vogels om te broeden, in de bomen en struiken. Het gaat hier om soorten waarvan nesten alleen beschermd zijn tijdens het broedseizoen. Geadviseerd wordt daarom om de werkzaamheden buiten de broedtijd uit te voeren. De broedtijd loopt grofweg van 15 maart tot 15 juli. Er is echter geen standaard voor deze periode. Sommige soorten kunnen eerder of later in het jaar broeden. Wat van belang is, is of er een broedgeval is en of er sprake is van wezenlijke verstoring van het betreffende broedgeval. Eventueel kan tijdens de broedtijd gewerkt worden, dit dient dan te gebeuren onder begeleiding van een ecoloog.
 
Vrijgestelde- en niet beschermde soorten: de zorgplicht
Er kunnen een aantal niet beschermde of vrijgestelde soorten voorkomen in het plangebied, zoals verschillende soorten zoogdieren en amfibieën. Voor schade aan deze soorten geldt in principe een vrijstelling. De zorgplicht van de Wet natuurbescherming schrijft echter voor dat men verplicht is om alles wat redelijkerwijze mogelijk is, te doen of juist te laten om schade aan wilde planten en dieren zo veel mogelijk te voorkomen. Dit kan bijvoorbeeld tot uiting worden gebracht door voorafgaand aan de werkzaamheden dekking te verwijderen. Hierdoor worden eventueel aanwezige dieren vooraf bewogen een andere verblijfplaats te zoeken.
 
Gebiedsbescherming
Tijdens de uitvoering van de voorgenomen werkzaamheden komt er naar alle waarschijnlijkheid extra stikstof vrij door het inzetten van grote machines. Gezien de nabijheid tot het Natura2000-gebiedAldeFeanen, is het mogelijk dat dit gebied negatieve effecten zal ondervinden van de extra stikstofemissie. Om aan te tonen dat de ontwikkeling niet teveel stikstofuitstoot met zich meebrengt is een AERIUS-berekening uitgevoerd. Deze berekening is opgenomen in  bijlagen bij toelichting bijlage 5. De berekening is uitgevoerd voor de realisatiefase en exploitatiefase. Uit deze berekeningen blijkt dat er geen wijziging in stikstofneerslag > + 0,00 kg/j wordt veroorzaakt op omliggende Natura 2000 gebieden.
 
Vervolgstap: natuurinclusief bouwen
Op basis van bovenstaande bevindingen uit de quickscan is geconcludeerd dat nesten van de huismus niet zonder nader onderzoek kunnen worden uitgesloten. Echter is de eigenaar voordat het nader onderzoek heeft plaats gevonden overgegaan tot de sloop van de paardenstal. Deze sloop vond plaats voorafgaand aan het broedseizoen van 2021. Omdat nader onderzoek na sloop niet meer tot de oplossing behoord, is gezocht naar een praktische vorm van geschikte compensatiemaatregelen voor de huismus. De uitwerking hiervan is opgenomen in bijlagen bij toelichting bijlage 9.
 
Door natuurinclusief te bouwen wordt getracht in de nieuwe situatie een ecologische plus te realiseren. Met de compensatiemaatregelen wordt het plangebied voor de komende generatie/toekomst blijvend geschikt voor de huismus. Om dit juridisch te borgen wordt in de regels van dit bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen waarmee een omgevingsvergunning voor het bouwen slechts kan worden verleend wanneer de instandhouding van de huismus in het bouwplan is aangetoond.
 
Om wezenlijke verstoring van vogelnesten te voorkomen wordt het aangeraden de herbouw van de woning buiten het broedseizoen (grofweg 15 maart t/m 15 juli) uit te voeren. Het plangebied biedt mogelijkheden voor vogels om te broeden, in de bomen en struiken. Het gaat hier om soorten waarvan nesten alleen beschermd zijn tijdens het broedseizoen. De broedtijd loopt grofweg van 15 maart tot 15 juli. Er is echter geen standaard voor deze periode. Sommige soorten kunnen eerder of later in het jaar broeden. Wat van belang is, is of er een broedgeval is en of er sprake is van wezenlijke verstoring van het betreffende broedgeval. Eventueel kan tijdens de broedtijd gewerkt worden, dit dient dan te gebeuren onder begeleiding van een ecoloog.
 
Daarnaast wordt tijdens de uitvoer van de werkzaamheden rekening gehouden met de Zorgplicht (Artikel 1.11 Wnb). De Zorgplicht geldt voor elke soort/individu in Nederland. Dit houdt in dat men tracht schade aan wilde planten en dieren zo veel mogelijk te voorkomen. Dit kan door een werkwijze te hanteren waarbij dieren kunnen ontsnappen en/of deze te verplaatsen naar een geschikte biotoop. En ook door rekening te houden met het voorkomen van felle lichtuitstraling tussen zonsondergang en zonsopkomst i.v.m. foeragerende vleermuizen.
Door natuurinclusief te bouwen (gericht op de huismus), rekening te houden met het broedseizoen en de Zorgplicht, wordt voldoende ingezet op de instandhouding van de huismus.
 
Conclusie
Het aspect ecologielevert geen belemmering op voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.6 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). In voornoemde Besluiten is een verantwoordingsplicht bij een toename van het groepsrisico opgenomen.    
Het aspect externe veiligheid wordt beoordeeld met het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft. Het GR is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting. Voor het GR is een oriënterende waarde bepaald. Dit betreft geen harde norm, maar vormt een onderdeel bij de beoordeling van de aanvaardbaarheid van het risico. In algemene zin geldt dat wanneer het GR onder de oriënterende waarde blijft, er sprake is van een acceptabel risiconiveau.
 
In het kader van het aspect externe veiligheid is de risicokaart geraadpleegd. Een uitsnede hiervan is weergegeven op onderstaande afbeelding.
    
Afbeelding: Uitsnede risicokaart met daarop het plangebied rood omcirkelt en de buisleiding met de rode sitppelllijn aangegeven
  
Uit de risicokaart blijkt dat er geen risicovolle inrichtingen en transportroutes in de omgeving van het plangebied aanwezig zijn die invloed hebben op de ontwikkeling in het plangebied.
 
Wel is sprake van buisleidingen ten westen van het plangebied. Hier zijn twee AardgasleidingenNEN-3650-leidingen aanwezig op circa 860 en 900 meter afstand van het plangebied. De dichtstbijzijnde buisleiding heeft een uitwendige diameter van 42 inch en een maximale werkdruk van 66,2 bar. Voor deze buisleiding geldt een minimale afstand van 490 meter. De buisleiding op 900 meter afstand heeft een uitwendige diameter van 48 inch en een maximale werkdruk van 80 bar. Voor deze buisleiding geldt een minimale afstand van 580 meter. Voor beide buisleidingen geldt dat ruimschoots wordt voldaan aan de afstand. Nader onderzoek is daarom niet noodzakelijk.
 
Conclusie
Het externe veiligheid geen belemmeringen op voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.7 Geluid

Het aspect 'geluid' gaat over geluidhinder op geluidsgevoelige objecten als gevolg van verkeer en industrie. De Wet geluidhinder (Wgh) is hiervoor het toetsingskader. Rondom wegen met een maximumsnelheid van meer dan 30 km/uur, spoorwegen en aangewezen bedrijven(terreinen) zijn geluidszones van toepassing. Als geluidsgevoelige objecten, zoals een woning, binnen deze zones worden toegevoegd, dan moet geluidsbelasting op de gevels hiervan worden bepaald en getoetst aan de normen. Bij het plangebied is geen sprake van geluidgezoneerde spoorwegen en industrie lawaai, dus alleen de aspecten 'wegverkeerslawaai' is aan de orde. Om het geluid afkomstig van de Kraenlanswei in beeld te brengen is akoestisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in bijlagen bij toelichting bijlage 1. De conclusies uit dit onderzoek zijn als volgt:
 
Ter plaatse van het perceel Kraenlanswei 18-1 ligt de Lden 48 dB contour in het maatgevende prognosejaar 2030 op 13 meter vanaf de as van de weg. Als de nieuwe woning op meer dan 13 meter vanuit de as van de Kraenlanswei wordt gebouwd dan:
  • Wordt voldaan aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde van Lden 48 dB.
  • Is er geen noodzaak voor het uitvoeren van een (vervolg)onderzoek voor het vaststellen van de (karakteristieke) geluidswering van de uitwendige scheidingsconstructie van de woning ten behoeve van de toetsing van het plan aan de geluids- en ventilatie-eisen van het Bouwbesluit 2012.
  • Een binnenniveau van 33 dB binnen de relevante geluidsgevoelige vertrekken op voorhand kan worden gegarandeerd.
  • Een goed woon- en leefklimaat ter plaatse gewaarborgd is.
 
   
Conclusie 
Het aspect geluid levert geen belemmering op voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.8 Kabels en leidingen

Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht. In en rondom het plangebied liggen geen kabels of leidingen die moeten worden voorzien van een planologische regeling. Wel bevindt zich in het plangebied een nutsgebouw. Dit gebouw blijft in de toekomstige situatie ook bestaan.
  
Conclusie
Het aspect kabels en leidingen levert geen belemmering op voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.9 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn normen voor luchtkwaliteit opgenomen. Deze normen zijn bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, tegen te gaan. Als maatgevend voor de luchtkwaliteit worden de gehalten fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) gehanteerd.
 
In de gemeente Smallingerland zijn geen knelpunten op het gebied van luchtkwaliteit. Op basis van de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten blijkt dat in de omgeving van het plangebied sprake is van een zeer goede luchtkwaliteit.
 
Voor bepaalde initiatieven is bepaald dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een plan komt hiervoor in aanmerking als het voor minder dan 3% van de grenswaarden voor NO2 en PM10 bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Vooralsnog geldt dat voor woningbouwlocaties met minder dan 1.500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling) geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden.
 
De voorgenomen ontwikkeling betreft een woningbouwlocatie voor slechts één woning en valt hiermee onder het begrip 'niet in betekenende mate'. Onderzoek naar de luchtkwaliteit kan achterwege blijven.
 
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit levert geen belemmering op voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.10 Mer- beoordeling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.
  • Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.
  • Voor de ontwerp-bestemmingsplanfase moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen. Deze beslissing wordt als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen.
  • Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen. Het bevoegd gezag dient binnen zes weken na indienen een m.e.r.-beoordelingsbesluit af te geven. Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbeslissing hoeft echter niet gepubliceerd te worden.
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de sloop van een bestaande schuur en de realisatie van één woning met bijgebouw. Dit wordt niet beschouwd als een stedelijk ontwikkelingsproject, waardoor een mer-beoordelingsnotitie niet noodzakelijk is. 
 
Conclusie
Het aspect mer-beoordeling levert geen belemmering op voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.11 Water

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het WetterskipFryslân, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan is de digitale watertoets doorlopen om WetterskipFryslân in te lichten over het voornemen.
 
Ten behoeve van het bestemmingsplan is de digitale watertoets doorlopen (dossiercode: 20201130-2-24918). Hieruit is naar voren gekomen dat de normale procedure moet worden gevolgd. Dit houdt in dat de aanwezige wateraspecten van invloed zijn op het plan. Het resultaat van de watertoets is opgenomen  in bijlagen bij toelichting bijlage 8. In deze paragraaf wordt ingegaan op de verschillende aspecten die uit de watertoets naar voren zijn gekomen.
 
Veiligheid en waterkeringen
Binnen het plangebied is geen sprake van waterkeringen waar rekening mee gehouden moet worden gehouden. De ontwikkeling heeft daarmee geen invloed op de waterveiligheid in de omgeving.
 
Afvalwaterketen en riolering
Het afvalwater afkomstig van de te realiseren woning wordt aangesloten op de bestaande riolering. Het hemelwater zal zoveel mogelijk worden geïnfiltreerd op het eigen perceel waarvoor voldoende ruimte aanwezig is. Water dat evenveel niet gefiltreerd kan worden wordt afgevoerd op de sloten welke rondom het perceel liggen.
 
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Er worden geen uitloogbare materialen gebruikt in de bouw- en gebruiksfase, waardoor geen sprake is van diffuse verontreinigingen van water en bodem.
 
Waterkwantiteit en watercompensatie
Door de ontwikkeling neemt het verhard oppervlak in het plangebied af. In de huidige situatie is er ruim 1000 m2 verharding aanwezig op het perceel. In de toekomstige situatie is er slechts 300 m2 aan gebouwen op het terrein toegestaan. Verder zullen er nog enkele paden worden ingericht en blijft de inrit bestaan. De verharding zal in de toekomstige situatie echter minder dan 1000 m2 zijn. Dit is ook weergeven in het landschappelijk inpassingsplan dat is opgenomen in bijlagen bij toelichting bijlage 4. Toename van verharding is dus niet aan de orde en compenserende maatregelen zijn daarom niet nodig.
 
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de 'Keur'. Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In het kader van dit plan zal een aanvraag worden verzocht mocht dit nodig zijn.
 
Conclusie
Het aspect water levert geen belemmering op voor de voorgenomen ontwikkeling.
       

5 Juridische vormgeving

5.1 Inleiding

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP). De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op dezelfde manier worden verbeeld. De SVBP is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro gemaakt moeten worden. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden, met inachtneming van de aanpassingen die voortvloeien uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsbepalingen van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.
Het Bro bepaalt dat een bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting. Deze toelichting heeft echter geen juridische status, maar is wel belangrijk als het gaat om de onderbouwing van hetgeen in het bestemmingsplan is geregeld.

5.2 Toelichting op de bestemming

In het voorliggende bestemmingsplan wordt de beoogde situatie vastgelegd. Het plangebied in dit plan heeft slechts één bestemming gekregen.
 
Agrarisch met waarden - Open gebied
De bestemming 'Agrarisch met waarden - Open gebied' voorziet primair in het gebruik van gronden en gebouwen ten behoeve van de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf. Bouwwerken zijn in het plangebied binnen deze bestemming niet toegestaan vanweg het ontbreken van een bouwvlak.
   
Wonen
Per bestemmingsvlak is niet meer dan 1 woning toegestaan. Voor de oppervlakte van de bebouwing wordt geen onderscheid gemaakt in oppervlakten van hoofd- en bijgebouwen. De maximale oppervlakte is 300 m² voor de totale bebouwing.
 
Maatvoering gebouwen
Voor woningen is maximale goot- en bouwhoogte van het hoofdgebouw van respectievelijk 3,5 m en 9 m, waarbij de dakhelling minimaal 40˚ bedraagt.
 
De maatvoering van vrijstaande bijgebouwen is als volgt: goothoogte maximaal 3 m en bouwhoogte maximaal 6 m.
 
De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en van overkappingen is gelimiteerd op 3 m, dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze meer is.
 
Beroep aan huis
In toenemende mate bestaat de behoefte om beroepshalve in huis ook activiteiten te ontplooien. In dat verband is een regeling opgenomen die voorziet in het toelaten van aan de woonfunctie verbonden nevenactiviteiten, zoals aanhuis-verbonden beroepen en bedrijven. Activiteiten zoals kantoor, atelier, internetwinkel, beperkte hobbymatigedierhouderij, Bêd & Brochje en dergelijke, worden daarbij toegestaan. Voorwaarde hiervoor is dat de woonfunctie voorop blijft staan. Daarom wordt de oppervlakte van dergelijke activiteiten beperkt tot ten hoogste 50 m2 .
 
Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'
De beschermende regeling ten aanzien van de archeologische waarde van het gebied is opgenomen in de bestemming 'Waarde - Archeologie' Binnen deze bestemming is opgenomen dat bij ingrepen die een groter oppervlak beslaan dan 5000 m2 eisen worden gesteld ter bescherming van eventuele archeologische resten.

6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).
Het initiatief betreft de realisatie van een woning met bijhorende voorzieningen ter plaatse van Kraenlanswei18-1 in De Veenhoop. De initiatiefnemer heeft aangetoond over voldoende financiële middelen te beschikken voor de uitvoering van dit plan. De gemeente is niet in financiële zin betrokken bij de realisering van de woning. De gemeente zal met de initiatiefnemer een exploitatie- alsook een planschadeovereenkomst aangaan. Op grond van het voorgaande kan worden aangenomen dat de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is gegarandeerd.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Voor de uitvoerbaarheid van het project is het van belang te weten of het maatschappelijk en economisch uitvoerbaar is.
 
Inspraak en vooroverleg
Het bestemmingsplan is als voorontwerp aan overlegpartners en belanghebbenden toegestuurd. Zij hebben gereageerd middels de vooroverlegreacties welke zijn opgenomen in bijlagen bij toelichting bijlage 7.
 
Provincie Fryslân
De provincie Fryslân wijst in haar reactie op drie zaken. Ten eerste archeologie. Aan die opmerking is gehoor gegeven door het opnemen van een archeologische dubbelbestemming. Ten tweede het wonen. Hiertoe is in hoofdstuk 3.3.4. toegelicht dat dit plan betrekking heeft op de ruimte voor incidentele woningbouw. Ten derde ecologie. Dit is nader uitgewerkt in hoofdstuk 4.5. De vooroverlegreactie van de provincie is daarmee verwerkt in dit bestemmingsplan.
 
Brandweer Fryslân
De brandweer wijst op het knelpunt in de opkomsttijden van de brandweer en vraagt om die reden om een uitspraak over de wenselijkheid van het toevoegen van een woning op deze locatie. Ten aanzien hiervan is overwogen dat wonen op deze locatie al bij recht is toegestaan in de vorm van een bedrijfswoning. Het wonen op deze locatie is geen nieuwe ontwikkeling. Er vindt daarom geen heroverweging plaats over de wenselijkheid van het wonen op deze locatie.
 
Directe omgeving
De initiatiefnemer heeft zelf de direct omwonenden betrokken bij de totstandkoming van de planvorming. Zo zijn zij tijdens het proces geïnformeerd over plannen en meegenomen in het proces.
 
Zienswijze
Er zijn geen zienswijzen op het plan ingediend. Wel zijn er door de provincie Fryslan en door het naastgelegen perceel opmerkingen gemaakt over het ontwerpplan, waardoor het plan op enkele ondergeschikte onderdelen is aangepast. 
 
Vaststelling
 PM