Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Kraenlanswei 18-1 De Veenhoop
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0090.BP2020BGB083-0401

Regels

1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

 

1.1 plan

het bestemmingsplan 'Kraenlanswei 18-1 De Veenhoop' van de gemeente Smallingerland;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML - bestand NL.IMRO.0090.BP2020BGB083-0401 met de bijbehorende regels;

1.3 bestemmingsplan buitengebied

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.BP2013Buitengebied-0401 met de bijbehorende regels en bijlagen;

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 aan- of uitbouw

een toevoeging dan wel een vergroting van een ruimte aan een hoofdgebouw, die in directe verbinding staat met het hoofdgebouw en qua afmetingen ondergeschikt is aan dat hoofdgebouw;

1.7 archeologische waarden

waarden van in de bodem aanwezige voorwerpen of bewoningssporen van vroegere samenlevingen, die door hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische betekenis van algemeen belang zijn;

1.8 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.9 bêd en brochje

het bieden door de bewoner van recreatief nachtverblijf in de vorm van logies en ontbijt in of bij een woning, waarbij de ruimte die gebruikt wordt voor bêd en brochje een onzelfstandige woonruimte is en waarbij de bewoning afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte;

1.10 beperkt kwetsbaar object

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;

1.11 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.12 bevoegd gezag

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

1.13 bijgebouw

een opzichzelfstaand, al dan niet vrijstaand, gebouw behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw die qua afmetingen ondergeschikt is aan dat hoofdgebouw;

1.14 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.15 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.16 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.17 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.18 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.19 detailhande

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.20 dienstverlening

met detailhandel vergelijkbare activiteiten voor het bedrijfsmatig verlenen van diensten aan of ten gerieve van het publiek, zoals een wasserette, kapsalon, makelaarskantoor of reisbureau, zulks met uitzondering van horecabedrijven;

1.21 erker

een hoek- of rondvormig uitgebouwd deel van een hoofdgebouw, bouwkundig bestaande uit een "lichte" constructie met een overwegend transparante uitstraling;

1.22 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.23 gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden

de mogelijkheden om gronden en bouwwerken overeenkomstig de daaraan toegekende bestemming te gebruiken;

1.24 hoofdgebouw

een gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op een perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.25 internetwinkel

een winkel voor de verkoop van goederen via internet, waarbij:
  1. er geen fysiek klantencontact plaatsvindt,
  2. er geen afhaal van goederen plaatsvindt;
  3. er ter plaatse geen uitstalling van de koopwaar plaatsvindt;
  4. er geen reclame-uitingen bij de woning zijn toegestaan;
  5. het noodzakelijk transport van goederen gebeurt in de dagperiode (07:00 -19:00 uur).

1.26 inrichtingstekening

een inrichtingstekening, al dan niet voorzien van een beschrijving, waarbij ten minste aandacht dient te worden besteed aan de begrenzing van het (beoogde) bouwperceel, de ligging van erfverhardingen, de plaatsing van bouwwerken, de erfbeplanting en de mate waarin lichthinder voor omwonenden wordt beperkt;

1.27 maatschappelijke voorzieningen

educatieve, medische, religieuze, sociale, culturele en voorzieningen op het gebied van openbare dienstverlening;

1.28 maatvoering

de regels met betrekking tot de toegestane goothoogte en/of bouwhoogte en/of dakhelling en/of het bebouwingspercentage

1.29 meetverschil

een door de feitelijke terreininrichting aanwezig verschil tussen het beloop van lijnen in het veld en een op de kaart aangegeven bestemmings- of bouwgrens;

1.30 milieusituatie

de waarde van een gebied in milieuhygiënische zin die wordt bepaald door de mate van scheiding tussen milieugevoelige en milieubelastende functies, daarbij in het bijzonder gelet op het voorkómen dan wel beperken van hinder door geur, stof, geluid, gevaar, licht en/of trilling;

1.31 overkapping

elk bouwwerk, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;

1.32 peil

het peil overeenkomstig de bouwverordening, dan wel indien geen peil overeenkomstig de bouwverordening is vast te stellen, de bouwhoogte van het afgewerkte bouwterrein;

1.33 permanente bewoning

het gebruik van een (bedrijfs- of tussen)woning, woonhuis of een woning in een woongebouw als vaste woonplaats;

1.34 pergola

een bouwwerk, geen gebouw zijnde van een poortachtige constructie, primair bestemd om er beplanting langs te laten groeien, alsmede een naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerk, geen gebouw zijnde;

1.35 persoonlijke dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van diensten aan personen, zoals kapper, pedicure, manicure, of schoonheidsspecialist;

1.36 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.37 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.38 straat- en bebouwingsbeeld

de waarde van een gebied in stedenbouwkundige zin die wordt bepaald door de mate van samenhang in aanwezige bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte, een goede bouwhoogte- en breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en de samenhang in bouwvorm en ligging tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;

1.39 verkeersveiligheid

de waarde van een gebied voor de veiligheid van het verkeer die wordt bepaald door de mate van overzichtelijkheid en vrij uitzicht (met name bij kruisingen van wegen en uitritten) en de (mogelijke) effecten van bebouwing en overige inrichtingselementen op de gedragingen van verkeersdeelnemers;

1.40 vaste woonplaats

woonplaats voor degene die op het betreffende adres staat ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie, het adres waar de post wordt bezorgd en waarbij tevens uit het geheel van feiten en omstandigheden blijkt dat het betreffende adres als zijn of haar centrale levensplaats fungeert;

1.41 voorgevel

de naar de weg of naar de openbare ruimte gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg of naar de openbare ruimte gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;

1.42 werk aan huis

beroeps- of bedrijfsmatig verlenen van diensten op administratief, medisch, juridisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch, waaronder begrepen persoonlijke dienstverlening en webwinkels, of hiermee naar de aard gelijk te stellen beroep dat door zijn aard en omvang in een woning en bijbehorende bebouwing zodanig is dat deze activiteiten in een woning kunnen worden uitgeoefend en de activiteiten geen onevenredige afbreuk doen aan het woon- en leefmilieu in de directe omgeving;

1.43 wonen

het huisvesten van één (afzonderlijk) huishouden in een (bedrijfs- of tussen)woning, woonhuis of in een woning van een woongebouw, waarbij een (bedrijfs- of tussen)woning, woonhuis of een woning in een woongebouw uitsluitend mag worden gebruikt voor permanente bewoning;

1.44 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.45 woonhuis

een woning van ten hoogste drie bouwlagen, dat die qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;

1.46 woonsituatie

de waarde van een gebied voor de woonfunctie die wordt bepaald door de situering van om die woonfunctie liggende functies en bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op de daglichttoetreding, het uitzicht, de mate van privacy en het voorkómen of beperken van hinder;

1.47 zij- en/of achtererf

het gedeelte van een bouwperceel binnen een (woon)bestemming dat ligt achter (het verlengde van) de voorgevel, met uitzondering van de oppervlakte van het hoofdgebouw.

Artikel 2 Wijze van meten

 

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 de bebouwde oppervlakte

van een bouwperceel, bebouwingsstrook, bebouwingsvlak of ander terrein wordt gemeten buitenwerks en 1 meter boven peil, met dien verstande dat de grondoppervlakten van alle op een terrein gelegen gebouwen en andere bouwwerken worden opgeteld;

2.3 bedrijfsvloeroppervlakte (b.v.o.)

wordt gemeten binnenwerks, met dien verstande dat de totale vloeroppervlakte van de bouwlagen ten dienste van kantoren en overige bedrijfsruimten met inbegrip van de daarbij behorende magazijnen en overige dienstruimten wordt opgeteld;

2.4 de breedte van een gebouw

tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels;

2.5 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.6 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.7 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.8 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
 
Meetverschillen:
Bij de toepassing van het bepaalde in het plan ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden afwijkingen ten gevolge van meetverschillen buiten beschouwing gelaten, mits dat meetverschil, mede gelet op de aard en omvang van hierdoor toegelaten of toe te laten (bouw)werken of werkzaamheden, als van zeer beperkte betekenis moet worden aangemerkt.
 
Uitzonderingsregel:
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van de oppervlakte en de inhoud van een bouwwerk worden ten aanzien van de plaatsing ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits deze bouwdelen niet meer dan 1 meter buiten het gevel- of dakvlak uitsteken.

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Ararisch met waarden - Open gebied

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Ararisch met waarden - Open gebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. grondgebonden agrarische bedrijven al dan niet met nevenactiviteiten en al dan niet met een ondergeschikte tak van intensieve veehouderij;
  2. het bedrijfswonen, eventueel in combinatie met werk aan huis en/of bêd en brochje en/of een internetwinkel;
  3. agrarische cultuurgrond,
maar ook voor de daarbij behorende:
  1. restauratieve voorzieningen;
  2. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en waterkering;
  3. parkeervoorzieningen;
  4. openbare nutsvoorzieningen;
  5. groenvoorzieningen;
  6. voet-, fiets- en ruiterpaden en ontsluitingswegen;
  7. dagrecreatief medegebruik;
  8. tuinen en erven
alsmede voor:
  1. behoud en herstel van cultuurhistorische en landschappelijke waarden waarvan de landschappelijke waarden zijn gespecificeerd  en waarvan de begrenzing van de landschapstypen is weergegeven in het 'Bestemmingsplan buitengebied';

3.2 Bouwregels

Op de gronden, bedoeld in artikel 3 lid 1, mogen de volgende bouwwerken worden gebouwd:
  1. gebouwen en overkappingen, uitsluitend ten behoeve van een grondgebonden agrarisch bedrijf, bedrijfswoningen, openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en waterkering en garageboxen;
  2. andere bouwwerken.
3.2.1 Gebouwen en overkapping
  1. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen ten behoeve van een agrarisch bedrijf gelden de volgende regels:
    1. de gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen een bouwvlak;
    2. de oppervlakte van stalruimte ten behoeve van veehouderij mag maximaal de bestaande oppervlakte zijn;
    3. de goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mogen maximaal respectievelijk 3,5 meter en 12 meter zijn, dan wel maximaal de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer zijn;
    4. de goot- en bouwhoogte van vrijstaande en aangebouwde bedrijfswoningen mogen maximaal respectievelijk 3,5 meter en 9 meter zijn, dan wel maximaal de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer zijn;
    5. het bouwen van kassen is niet toegestaan;
    6. per bouwvlak is maximaal 1 bedrijfswoning toegestaan, dan wel maximaal het bestaande aantal indien dit meer is;
    7. de oppervlakte van een vrijstaande of aangebouwde bedrijfswoning mag maximaal 150 m² zijn, dan wel maximaal de bestaande oppervlakte indien deze meer is;
    8. de oppervlakte van een agrarische loods mag maximaal de bestaande oppervlakte zijn.
  2. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en waterkering gelden de volgende regels:
    1. de bouwhoogte van een gebouw mag maximaal 6 meter zijn;
    2. de inhoud per gebouw mag maximaal 50 m³ zijn.
  3. Voor het bouwen van garageboxen geldt de volgende regel:
    1. de bouwhoogte van garageboxen mag maximaal 4 meter zijn.
3.2.2 Andere bouwwerken
Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 1 meter zijn, maar als een erf- of terreinafscheiding achter (het verlengde van) van de aan de kant van de weg gelegen gevel wordt gebouwd, mag de bouwhoogte maximaal 2 meter zijn
  2. mest- en sleufsilo's mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd
  3. de bouwhoogte van een mestsilo mag maximaal 4 meter (exclusief afdekking) zijn, dan wel maximaal de bestaande bouwhoogte indien deze meer is
  4. de bouwhoogte van een sleufsilo mag maximaal 3 meter zijn, dan wel maximaal de bestaande bouwhoogte indien deze meer is
  5. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken binnen een bouwvlak mag maximaal 15 meter zijn, dan wel maximaal de bestaande bouwhoogte indien deze meer is;
  6. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken buiten een bouwvlak mag maximaal 3 meter zijn, dan wel maximaal de bestaande bouwhoogte indien deze meer is, met dien verstande dat:
    1. de bouwhoogte van andere bouwwerken ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en waterkering maximaal 5 meter mag zijn, dan wel maximaal de bestaande bouwhoogte indien deze meer is
    2. de bouwhoogte van andere bouwwerken ten behoeve van de geleiding van het verkeer maximaal 7 meter mag zijn, dan wel maximaal de bestaande bouwhoogte indien deze meer is
  7. het bouwen van windturbines is niet toegestaan, met uitzondering van bestaande windturbines;
  8. het bouwen van mestvergistingsinstallaties is niet toegestaan, met uitzondering van bestaande mestvergistingsinstallaties.

3.3 Nadere eisen

3.3.1 Bevoegdheid tot stellen nadere eis
Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan:
  1. de plaats van bouwwerken indien de afstand tot de as van wegen binnen de bestemming 'Verkeer - Wegverkeer' minder is dan 30 meter en tot de as van de overige wegen minder dan 10 meter;
3.3.2 Beoordelingscriteria
en nadere eis als bedoeld in artikel 3 lid 3.1 kan worden gesteld met het oog op het voorkomen van onevenredige afbreuk van:
  1. het gebruik van landbouwgronden voor de agrarische productie;
  2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  3. het uitzicht van woningen;
  4. de milieusituatie;
  5. het straat- en bebouwingsbeeld;
  6. de verkeersveiligheid;
  7. de cultuurhistorische en landschappelijke waarden, waarbij de landschappelijke waarden zijn gespecificeerd in het 'Bestemmingsplan buitengebied'.

3.4 Afwijken van de bouwregels

3.4.1 Afwijkingsbevoegdheden
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:
  1. het bepaalde in artikel 3 lid 2 sub a, onder 2, voor het uitbreiden van de oppervlakte van stalruimte ten behoeve van veehouderij binnen het bouwvlak, mits:
    1. een vergunning als bedoeld in artikel 19d van de Natuurbeschermingswet is verkregen of uit onderzoek of middels een verklaring van het bevoegd gezag in zake de Natuurbeschermingswetvergunning, is gebleken dat deze vergunning niet nodig is of kan worden verleend;
    2. de oppervlakte van de bebouwing ten behoeve van intensieve veehouderij maximaal 2.500 m² is, mits de intensieve veehouderij ondergeschikt blijft aan de hoofdactiviteit, dan wel een grotere oppervlakte indien
      1. dit noodzakelijk is in verband met wettelijke eisen op het gebied van de gezondheid en het welzijn van dieren;
      2. deze uitbreiding niet leidt tot meer dierplaatsen;
  2. het bepaalde in artikel 3 lid 2.1, onder 1 en artikel 3 lid 2.2, sub b voor het bouwen van gebouwen en andere bouwwerken buiten het bouwvlak- waaronder stalruimte ten behoeve van veehouderij is begrepen - mits:
    1. de bebouwing ten behoeve van een grondgebonden agrarisch bedrijf wordt gesitueerd binnen een denkbeeldige rechthoek die inclusief het bouwvlak maximaal 2,5 hectare is;
    2. bestaande bouwvlak wordt gesitueerd zodat één bouwensemble op een vergroot bouwperceel wordt verkregen;
    3. de afstand tussen de grens van de bebouwing en (bedrijfs)woningen van derden minimaal 50 meter is;
    4. het agrarisch bedrijf qua ontsluiting en milieusituatie zorgvuldig wordt ingepast;
    5. wordt voorzien in een goede landschappelijke inpassing van de bebouwing, waarbij:
      1. de aanwijzingen uit de handleiding erfinrichitng buitengebied uit het 'Bestemmingsplan buitengebied' zijn gevolgd;
      2. de uitvoering van de landschappelijke inpassing in het kader van het verlenen van de omgevingsvergunning middels het stellen van voorschriften of het stellen van andere voorwaarden wordt gegarandeerd, waarbij in ieder geval voorschriften of andere voorwaarden worden gesteld omtrent de termijn waarbinnen de landschappelijke inpassing is gerealiseerd en omtrent de verplichting tot instandhouding van de goede landschappelijke inpassing
    6. een vergunning als bedoeld in artikel 19d van de Natuurbeschermingswet is verkregen; of uit onderzoek of middels een verklaring van het bevoegd gezag in zake de Natuurbeschermingswetvergunning, is gebleken dat deze vergunning niet nodig is of kan worden verleend
  3. het bepaalde in artikel 3 lid 2.2, sub a, onder 1, voor het bouwen van kleine agrarische bedrijfsgebouwen ten behoeve van bedrijfsmatige agrarische activiteiten buiten het bouwvlak waarvan de oppervlakte maximaal 50 m
    2
    is en de bouwhoogte maximaal 5 meter is
  4. het bepaalde in artikel 3 lid 2.2, sub a, onder 3, voor een goothoogte van gebouwen van maximaal 6 meter
  5. het bepaalde in artikel 3 lid 2.2, sub a, voor het bouwen van andere bouwwerken buiten een bouwvlak met een maximale bouwhoogte van 5 meter;
  6. het bepaalde in lid artikel 3 lid 2.2 sub h, voor het realiseren van mestvergistingsinstallaties, met dien verstande dat:
    1. de installatie met minimaal 50% wordt gevuld met mest die afkomstig is van het eigen bedrijf, dan wel gedeeltelijk afkomstig is van een buurbedrijf mits die mest via een leiding wordt verpompt;
    2. de installatie binnen een bouwvlak wordt geplaatst;
    3. de bouwregels van artikel 3 lid 2.2 van overeenkomstige toepassing zijn.
3.4.2 Beoordelingscriteria
Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 3 lid 4.1 kan alleen worden verleend als hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
  1. het gebruik van landbouwgronden voor de agrarische productie;
  2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  3. het uitzicht van woningen;
  4. de milieusituatie;
  5. het straat- en bebouwingsbeeld;
  6. de verkeersveiligheid;
  7. de waterbergingscapaciteit- en de waterkwaliteit;
  8. de (openlucht) recreatiemogelijkheden;
  9. de cultuurhistorische en landschappelijke waarden, waarbij de landschappelijke waarden zijn gespecificeerd in het 'Bestemmingsplan buitengebied'.

3.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van gronden en bouwwerken voor nevenactiviteiten, indien:
    1. de oppervlakte die voor de uitoefening van de nevenactiviteit wordt gebruikt meer is dan 1/3 deel van de bedrijfsgebouwen met een maximum van 400 m
    2. de oppervlakte die wordt gebruikt voor productiegebonden detailhandel en therapeutische dagbesteding meer is dan 50
    3. de afstand van een groepsaccommodatie tot een agrarisch bedrijf minder bedraagt dan 100 m of de afstand van een groepsaccommodatie tot de erfgrens van de dichtstbijzijnde woning van derden minder bedraagt dan 50 meter;
  2. het gebruik van gronden en bouwwerken voor werk aan huis en/of bêd en brochje en/of een internetwinkel, waarvan:
    1. de bedrijfsvloeroppervlakte meer is dan 50 ;
    2. de activiteiten op grond van de Wet milieubeheer en/of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht vergunnings- of meldingplichtig zijn;
    3. omwonenden onevenredig veel hinder kunnen ondervinden;
    4. detailhandel onderdeel vormt, waarbij goederen worden verhandeld die ergens anders worden gemaakt of verwerkt;
    5. verkeers- of parkeeroverlast kan worden ondervonden;
    6. het aantal eenheden voor bêd en brochje per adres meer dan 2 is en de eenheden niet in een hoofdgebouw worden gerealiseerd;
    7. het gebruik van andere gebouwen dan bedrijfswoningen voor bewoning;
    8. het gebruik dan wel in gebruik geven van gebouwen voor het uitoefen van bedrijfsactiviteiten, die zijn genoemd in bijlage 1 van het 'Bestemmingsplan buitengebied' onder categorie 1 en 2;
  3. het gebruik en/of inrichten ten behoeve van exploratie en exploitatie van diepe delfstoffen (met uitzondering van seismologisch onderzoek);
  4. het gebruik en/of inrichten ten behoeve van reclame-uitingen, anders dan omschreven in de gemeentelijke Nota Reclamebeleid, vastgesteld op 1 maart 2011;
  5. de stalling en/of opslag van machines, voer-, vaar- en vliegtuigen, dan wel onderdelen daarvan op onbebouwde terreinen;
  6. het plaatsen van en/of het gebruik van (sta)caravans en (zee)containers of naar aard en omvang daarmee gelijk te stellen goederen op onbebouwde terreinen;
  7. het gebruik als opslag-, stort-, lozings-, of bergplaats van voorwerpen, stoffen en materialen op onbebouwde terreinen;
  8. het gebruik van gronden voor opslag op onbebouwd terrein;
  9. het gebruik van gronden ten behoeve van houtteelt;
  10. het gebruik van gronden als kampeerplaats voor kampeermiddelen, met uitzondering van de bestaande terreinen voor kleinschalig kamperen, met dien verstande dat het aantal kampeerplaatsen maximaal 25 is;
  11. het gebruik van gebouwen voor het houden van dieren op meer dan één bouwlaag;
  12. het gebruik van gronden voor een paardenbak;
  13. het gebruik van gronden en gebouwen voor evenementen.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

3.6.1 Afwijkingsbevoegdheden
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:
  1. het bepaalde in artikel 3 lid 5 sub d, voor bedrijfsactiviteiten, die zijn genoemd in bijlage 1 van het 'BEstemmingsplan buitengebied' onder categorie 1 en 2 als ondergeschikte activiteit bij het agrarische bedrijf;
  2. het bepaalde in artikel 3 lid 5 sub e, voor het gebruik en/of inrichten ten behoeve van exploratie van diepe delfstoffen, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie';
  3. het bepaalde in artikel 3 lid 5 sub i, ten behoeve van houtteelt;
  4. het bepaalde in artikel 3 lid 5 sub j, voor nieuwe terreinen voor kleinschalig kamperen bij agrarische bedrijven, mits:
    1. het terrein valt binnen een bouwvlak, dan wel binnen de denkbeeldige rechthoek die is ontstaan na verlening van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 3 lid 4.1 sub a;
    2. de afstand tot het dichtstbijzijnde kampeerterrein of terrein voor kleinschalig kamperen minimaal 200 meter is;
    3. de afstand tot de bestemmingsgrens van de dichtstbijzijnde woning van derden minimaal 50 meter is;
    4. de afstand tot het dichtstbijzijnde agrarisch bedrijf minimaal 100 meter is;
    5. het terrein voor kleinschalig kamperen direct aansluitend aan de bebouwing op het perceel wordt ingericht, achter de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw;
    6. het aantal kampeerplaatsen maximaal 25 is;
    7. het terrein voor kleinschalig kamperen minimaal 0,5 hectare groot is.
  5. het bepaalde in artikel 3 lid 5 sub l, voor nieuwe terreinen voor het aanleggen van een paardrijbak buiten hebt bouwvlak, mits sprake is van een goede landschappelijke inpassing.
3.6.2 Beoordelingscriteria
Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 3 lid 6.1 kan alleen worden verleend als hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
  1. het gebruik van landbouwgronden voor de agrarische productie
  2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden
  3. het uitzicht van woningen
  4. de milieusituatie
  5. het straat- en bebouwingsbeeld
  6. de verkeersveiligheid
  7. de waterbergingscapaciteit- en de waterkwaliteit
  8. de (openlucht) recreatiemogelijkheden;
  9. de cultuurhistorische en landschappelijke waarden, waarbij de landschappelijke waarden zijn gespecificeerd in het 'Bestemmingsplan buitengebied'.

3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

3.7.1 Vergunningplicht
Het is verboden op of in de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegde gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren:
  1. de aanleg en/of aanpassing van voet-, fiets- en ruiterpaden;
  2. de aanleg en/of aanpassing van ontsluitingswegen;
  3. de aanleg van dagrecreatieve voorzieningen in de vorm van picknickplaatsen, aanlegplaatsen, parkeervoorzieningen, visoevers, vaarwater en dergelijke;
  4. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen met een oppervlakte van meer dan 100 m², buiten een bouwvlak;
  5. het uitvoeren van seismologisch onderzoek;
  6. de aanleg en/of aanpassing van paardenbakken, binnen een bouwvlak, dan wel binnen de denkbeeldige rechthoek die is ontstaan na verlening van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 3 lid 4.1 sub a;
  7. het ophogen, afgraven of afschuiven van gronden;
  8. het kappen en rooien van houtwallen en/of singels, bosjes en andere beplantingselementen.
3.7.2 Uitzondering vergunningplicht
 artikel 3 lid 7.1 geldt niet voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden die:
  1. plaatsvinden in het kader van het normale onderhoud;
  2. al in uitvoering waren op het moment van het van kracht worden van het plan.

3.7.3 Beoordelingscriteria
  1. Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 3 lid 7.1 kan alleen worden verleend als hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
    1. het gebruik van landbouwgronden voor de agrarische productie;
    2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    3. de milieusituatie;
    4. het straat- en bebouwingsbeeld;
    5. de verkeersveiligheid;
    6. de waterbergingscapaciteit en de waterkwaliteit;
    7. de cultuurhistorische en landschappelijke waarden, waarbij de landschappelijke waarden zijn gespecificeerd in bijlage 3 van het 'Bestemmingsplan buitengebied'.
  2. Voor zover voor meerdere werken en/of werkzaamheden omgevingsvergunningen worden gevraagd en deze in één plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken.

3.8 Wijzigingsbevoegdheid

3.8.1 Wijzigingsbevoegdheden
Burgemeester en wethouders kunnen het plan, overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, wijzigen door:
  1. de bestemming te wijzigen ten behoeve van een bouwvlak van maximaal 2 hectare voor het uitbreiden van de oppervlakte van stalruimte ten behoeve van intensieve veehouderij, met dien verstande dat:
    1. dit noodzakelijk is in verband met wettelijke eisen op het gebied van de gezondheid en het welzijn van dieren;
    2. deze uitbreiding niet leidt tot meer dierplaatsen;
    3. de wijzigingsbevoegdheid niet leidt tot een toename van de ammoniakemmissie van het betreffende bedrijf, tenzij voorafgaand aan de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid het bevoegd gezag inzake de Natuurbeschermingswetvergunning verklaart op basis van een ontwerpaanvraag voor een vergunning ex. art. 19d Natuurbeschermingswet, dat de betreffende ontwerpanvraag voor een vergunning ex. art. 19d Natuurbeschermingswet verleend kan worden dan wel niet noodzakelijk is.
  2. de bestemming te wijzigen in de bestemming 'Wonen', met dien verstande dat:
    1. de agrarische bedrijfsactiviteiten volledig zijn beëindigd;
    2. maximaal 1 woning mag worden gerealiseerd;
    3. de woning in voormalige agrarische bedrijfswoning dient te worden gerealiseerd;
    4. voor het overige de regels van artikel 23 van het 'Bestemmingsplan buitengebied' van overeenkomstige toepassing zijn.
  3. de bestemming te wijzigen in de bestemming 'Wonen - Woonboerderij', met dien verstande dat:
    1. de agrarische bedrijfsactiviteiten volledig zijn beëindigd;
    2. maximaal 1 woning mag worden gerealiseerd;
    3. de woning in het traditionele hoofdgebouw dient te worden gerealiseerd;
    4. voor het overige de regels van artikel 25 Wonen - Woonboerderij van het 'Bestemmingsplan buitengebied' van overeenkomstige toepassing zijn.
  4. de bestemming te wijzigen in de bestemming 'Wonen' of 'Wonen - Woonboerderij' ten behoeve van de uitbreiding van een erf bij een bestaande woning of woonboerderij, met dien verstande dat;
    1. een erf maximaal mag worden vergroot met de eigen oppervlakte, waarbij de oppervlakte van het nieuwe bestemmingsvlak maximaal 2.500 m
      2
      mag zijn;
    2. een inrichtingsplan dient te zijn opgesteld;
    3. voor het overige de regels van artikel 23 'Wonen' of artikel 25 'Wonen - Woonboerderij' van het 'Bestemmingsplan buitengebied' van overeenkomstige toepassing zijn.
  5. de bestemming te wijzigen in de bestemming 'Bedrijf' ten behoeve van bedrijfsactiviteiten, die zijn genoemd in bijlage 1 van het 'Bestemmingsplan buitengebied' onder categorie 1 en 2, met dien verstande dat:
    1. de agrarische bedrijfsactiviteiten volledig zijn beëindigd;
    2. de bedrijfsactiviteiten in de bestaande agrarische bedrijfsbebouwing dienen te worden gerealiseerd, dan wel in nieuw te bouwen gebouwen, mits:
    3. daarvoor bestaande bebouwing is gesloopt, waarbij karakteristieke en monumentale gebouwen behouden dienen te blijven; en
    4. de oppervlakte van de nieuw te bouwen gebouwen maximaal 50% is van de oppervlakte van de gesloopte gebouwen;
    5. een inrichtingsplan dient te zijn opgesteld, waaruit blijkt dat de plaatsing, omvang, vorm en het gebruik van gebouwen passen in de karakteristiek van de omgeving;
    6. per bestemmingsvlak uitsluitend 1 bedrijfswoning is toegestaan, indien bij het voormalige agrarische bedrijf ook een bedrijfswoning aanwezig was;
    7. geen beperkingen ontstaan voor agrarische bedrijven in de omgeving;
    8. voor het overige de regels van artikel 5 'Bedrijf' van het 'Bestemmingsplan buitengebied' van overeenkomstige toepassing zijn.
  6. de bestemming te wijzigen in de bestemming 'Bedrijf - Paardenbedrijf' ten behoeve van een paardenbedrijf, met dien verstande dat:
    1. de agrarische bedrijfsactiviteiten volledig zijn beëindigd;
    2. de bedrijfsactiviteiten in de bestaande agrarische bedrijfsbebouwing dienen te worden gerealiseerd, dan wel in nieuw te bouwen gebouwen, mits:
    3. daarvoor bestaande bebouwing is gesloopt, waarbij karakteristieke en monumentale gebouwen behouden dienen te blijven; en
    4. de oppervlakte van de nieuw te bouwen gebouwen maximaal 50% is van de oppervlakte van de gesloopte gebouwen;
    5. een inrichtingsplan dient te zijn opgesteld, waaruit blijkt dat de plaatsing, omvang, vorm en het gebruik van gebouwen passen in de karakteristiek van de omgeving;
    6. per bestemmingsvlak maximaal 1 bedrijfswoning is toegestaan, indien bij het voormalige agrarische bedrijf ook een bedrijfswoning aanwezig was;
    7. geen beperkingen ontstaan voor agrarische bedrijven in de omgeving;
    8. voor het overige de regels van artikel 7 'Bedrijf - Paardenbedrijf van het 'Bestemmingsplan buitengebied' van overeenkomstige toepassing zijn.
  7. de bestemming te wijzigen in de bestemming 'Maatschappelijk' met dien verstande dat:
    1. de agrarische bedrijfsactiviteiten volledig zijn beëindigd;
    2. de maatschappelijke functie in de bestaande agrarische bedrijfsbebouwing dient te worden gerealiseerd, dan wel in nieuw te bouwen gebouwen, mits:
    3. daarvoor bestaande bebouwing is gesloopt, waarbij karakteristieke en monumentale gebouwen behouden dienen te blijven; en
    4. de oppervlakte van de nieuw te bouwen gebouwen maximaal 50% is van de oppervlakte van de gesloopte gebouwen;
    5. per bestemmingsvlak maximaal 1 bedrijfswoning is toegestaan, indien bij het voormalige agrarische bedrijf ook een bedrijfswoning aanwezig was;
    6. een inrichtingsplan dient te zijn opgesteld, waaruit blijkt dat de plaatsing, omvang, vorm en het gebruik van gebouwen passen in de karakteristiek van de omgeving;
    7. geen beperkingen ontstaan voor agrarische bedrijven in de omgeving;
    8. voor het overige de regels van artikel 14 Maatschappelijk van het 'Bestemmingsplan buitengebied'van overeenkomstige toepassing zijn.
  8. de bestemming te wijzigen in de bestemming 'Bos' ten behoeve van de realisering van permanent bos, met dien verstande dat:
    1. de regels van artikel 8 Bos van het 'Bestemmingsplan buitengebied' na de wijziging van overeenkomstige toepassing zijn.
  9. de bestemming te wijzigen in de bestemming 'Natuur' ten behoeve van de realisering van natuur, met dien verstande dat:
    1. de regels van artikel 15 Natuur van het 'Bestemmingsplan buitengebied' na de wijziging van overeenkomstige toepassing zijn.
3.8.2 Beoordelingscriteria
Een wijziging als bedoeld in artikel 3 lid 8.1 kan alleen worden uitgevoerd als hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
  1. het gebruik van landbouwgronden voor de agrarische productie;
  2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  3. het uitzicht van woningen;
  4. de milieusituatie;
  5. het straat- en bebouwingsbeeld;
  6. de verkeersveiligheid;
  7. de waterbergingscapaciteit- en de waterkwaliteit;
  8. de (openlucht) recreatiemogelijkheden;
  9. de cultuurhistorische en landschappelijke waarden, waarbij de landschappelijke waarden zijn gespecificeerd in bijlage Bijlage 3 van het 'Bestemmingsplan buitengebied'.

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wonen, eventueel in combinatie met:
    1. werk aan huis en/of bêd en brochje en/of een internetwinkel
maar ook voor de daarbij behorende
  1. tuinen en erven; groenvoorzieningen en waterpartijen;
  2. parkeervoorzieningen;
  3. speelvoorzieningen;
  4. wegen, straten en paden;
  5. openbare nutsvoorzieningen.

4.2 Bouwregels

4.2.1 Toegelaten bouwwerken
Op de gronden, bedoeld in artikel 4 lid 1, mogen de volgende bouwwerken worden gebouwd:
  1. woonhuizen en daarbij behorende aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte:
    1. niet meer mag zijn dan 300 m2;
    2. maximaal 50% van het bestemmingsvlak mag zijn,
  2. gebouwen, ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en waterkering;
  3. andere bouwwerken.
4.2.2 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
  1. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen worden gebouwd;
  2. per bestemmingsvlak mag maximaal 1 hoofdgebouw worden gebouwd;
  3. de afstand van een hoofdgebouw tot de zijgrens van het bouwperceel moet minimaal 3 meter zijn;
  4. bij vervangende nieuwbouw moet de bestaande locatie op het bouwperceel gehandhaafd worden;
  5. de goot- en bouwhoogte van een hoofdgebouw mogen maximaal respectievelijk 3,5 meter en 9 meter zijn;
  6. de dakhelling van een hoofdgebouw moet minimaal 40° zijn;
  7. de afstand tussen gebouwen mag maximaal 20 meter zijn.
4.2.3 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
  1. de goot- en bouwhoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen maximaal respectievelijk 3 meter en 6 meter zijn;
  2. de bouwhoogte van een overkapping mag maximaal 3 meter zijn.
4.2.4 Gebouwen ten behoeve openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en waterkering
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en waterkering gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van een gebouw mag maximaal 3 meter zijn;
  2. de inhoud per gebouw mag maximaal 50 m³ zijn.
4.2.5 Andere bouwwerken
Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 1 meter zijn, maar als een erf- of terreinafscheiding achter (het verlengde van) van de aan de kant van de weg gelegen gevel wordt gebouwd, mag de bouwhoogte maximaal 2 meter zijn;
  2. de bouwhoogte van palen en masten mag maximaal 8 meter zijn;
  3. de bouwhoogte van andere bouwwerken mag maximaal 3 meter zijn.

4.3 Afwijken van de bouwregels

4.3.1 Afwijkingsbevoegdheden
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:
  1. het bepaalde in artikel 4 lid 2.1 sub a onder i, voor een vergroting van het oppervlak van aan- en uitbouwen en bijgebouwen met maximaal 50 m2 per woning, uitsluitend ten behoeve van agrarische (neven)activiteiten mits:
    1. de aanvrager minimaal 2 hectare agrarische cultuurgrond in duurzaam bezit of pacht heeft, en:
    2. deze gronden binnen een afstand van 1 kilometer tot het woonperceel zijn gelegen;
  2. het bepaalde in artikel 4 lid 2.2 sub c, voor het bouwen van hoofdgebouwen op de zijgrens van een perceel;
  3. het bepaalde in artikel 4 lid 2.2 sub d, voor een andere locatie op het bouwperceel van hoofdgebouwen bij vervangende nieuwbouw;
  4. het bepaalde in artikel 4 lid 2.2 sub e, voor een goothoogte van maximaal 6 meter;
  5. het bepaalde in artikel 4 lid 2.2 sub f voor een dakhelling van minimaal 15°;
  6. het bepaalde in artikel 4 lid 2.2 sub g voor een overschrijding van de afstand van 20 meter.
4.3.2 Beoordelingscriteria
Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 4 lid 3.1 kan alleen worden verleend als hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
  1. het gebruik van landbouwgronden voor de agrarische productie;
  2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  3. het uitzicht van woningen;
  4. de milieusituatie;
  5. het straat- en bebouwingsbeeld;
  6. de verkeersveiligheid;
  7. de waterbergingscapaciteit- en de waterkwaliteit;
  8. de (openlucht) recreatiemogelijkheden;
  9. de cultuurhistorische, landschappelijke en/of natuurlijke waarden.

4.4 Specifieke gebruiksregels

 
4.4.1 Algemeen
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
  2. het gebruik van gronden en bouwwerken voor werk aan huis en/of bêd en brochje en/of een internetwinkel, waarvan:
    1. de totale bedrijfsvloeroppervlakte meer is dan 30% van de totale gezamenlijke begane grondvloeroppervlakte van de bebouwing op het perceel, met een maximum van 50 m
    2. de activiteiten op grond van de Wet milieubeheer vergunnings- of meldingsplichtig zijn;
    3. omwonenden onevenredig veel hinder kunnen ondervinden;
    4. detailhandel onderdeel vormt, waarbij goederen worden verhandeld die ergens anders worden gemaakt of verwerkt;
    5. verkeers- of parkeeroverlast kan worden ondervonden;
    6. het aantal eenheden voor bêd en brochje per adres meer dan 2 is en de eenheden niet in een hoofdgebouw worden gerealiseerd;
  3. het gebruik van gronden als kampeerplaats voor kampeermiddelen.
4.4.2 Voorwaardelijke verplichitng
  1. Het gebruik conform het bepaalde in artikel 4 lid 1 is uitsluitend toegestaan indien de gronden landschappelijk zijn ingepast en in stand worden gehouden, conform de het landschappelijk inpassingsplan dat is opgenomen in bijlagen bij de regels bijlage 1;
  2. Het gebruik conform het bepaalde in artikel 4 lid 1 en het bouwen conform artikel 4 lid 2 is uitsluitend toegestaan indien wordt voldaan aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai van Lden 48 dB. Hieraan wordt voldaan wanneer het hoofdgebouw wordt gebouwd op ten minste 13 meter uit de as van de weg aan de voorzijde van het bouwperceel, of wanneer dit blijkt uit een actueel akoestisch onderzoek;
  3. Het gebruik conform het bepaalde in artikel 4 lid 1 en het bouwen conform artikel 4 lid 2 is uitsluitend toegestaan indien de instandhouding van de huismus is gewaarborgd doordat in het hoofdgebouw of in een bijgebouw minimaal 10 nestgelegenheden voor de huismus worden gerealiseerd en in stand worden gehouden.

4.5 Afwijken van de gebruiksregels

4.5.1 Afwijkingsbevoegdheden
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:
  1. het bepaalde in artikel 4 lid 4.1 sub b onder vi, voor het toestaan van meer dan 2 eenheden bêd en brochje per adres, mits deze eenheden in een hoofdgebouw worden gerealiseerd, dan wel in een bijgebouw;
  2. het bepaalde in artikel 4 lid 4.1 sub c, voor nieuwe terreinen voor kleinschalig kamperen, mits:
    1. de afstand tot het dichtstbijzijnde kampeerterrein of terrein voor kleinschalig kamperen minimaal 200 meter is;
    2. de afstand tot de dichtstbijzijnde woning van derden minimaal 10 meter is;
    3. de afstand tot het dichtstbijzijnde agrarisch bedrijf minimaal 100 meter is;
    4. het terrein voor kleinschalig kamperen direct aansluitend aan de bebouwing op het perceel wordt ingericht, achter de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw;
    5. het aantal kampeerplaatsen maximaal 15 is;
    6. het terrein voor kleinschalig kamperen minimaal 0,5 hectare groot is;
    7. voor het terrein voor kleinschalig kamperen een inrichtingsplan wordt opgesteld.
4.5.2 Beoordelingscriteria
Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 4 lid 5.1 kan alleen worden verleend als hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
  1. het gebruik van landbouwgronden voor de agrarische productie;
  2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  3. het uitzicht van woningen;
  4. de milieusituatie;
  5. het straat- en bebouwingsbeeld;
  6. de verkeersveiligheid;
  7. de waterbergingscapaciteit- en de waterkwaliteit;
  8. de (openlucht) recreatiemogelijkheden;
  9. de cultuurhistorische, landschappelijke en/of natuurlijke waarden.

4.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

4.6.1 Vergunningplicht
Het is verboden op of in de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegde gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren:
  1. het aanleggen van paardenbakken.
4.6.2 Beoordelingscriteria
Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 4 lid 6.1 kan alleen worden verleend als:
  1. er geen onevenredige licht-, stof- en geluidhinder optreedt voor woningen van derden;
  2. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
    1. het gebruik van landbouwgronden voor de agrarische productie;
    2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    3. de milieusituatie;
    4. het straat- en bebouwingsbeeld;
    5. de verkeersveiligheid;
    6. de waterbergingscapaciteit en de waterkwaliteit;
    7. de cultuurhistorische, landschappelijke en/of natuurlijke waarden.

Artikel 5 Waarde - Archeologie

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

5.2 Bouwregels

5.2.1 Bouwwerken
Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 5000 m², moet alvorens een omgevingsvergunning wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin, naar het oordeel van burgemeester en wethouders:
  1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en/of
  2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd; en/of
  3. voldoende is aangetoond dat de archeologische waarden niet worden verstoord.
5.2.2 Voorwaarden
Indien uit het in artikel 5 lid 2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door Burgemeester en Wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

5.3.1 Vergunningplichtige werken en werkzaamheden
Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is, ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze regels van toepassing zijnde bestemmingen, een omgevingsvergunning vereist:
  1. het ontgronden, afgraven (waaronder het graven van watergangen en waterpartijen), egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
  2. het verwijderen en/of aanbrengen van bomen en diepwortelende beplanting;
  3. het aanleggen van energie-, transport- en of communicatieleidingen.
5.3.2 Uitzondering vergunningsplicht
Het bepaalde in artikel 5 lid 3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
  1. het normale onderhoud betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  3. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie;
  4. een kleinere oppervlakte dan 5000 m² beslaan.
5.3.3 Toetsingscriteria
De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.
5.3.4 Onderzoeksplicht
Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen moet worden besloten dat de omgevingsvergunning pas kan worden verleend nadat door de aanvrager een rapport is overgelegd waarin:
  1. de archeologische waarden van de gronden, die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord, in voldoende mate zijn vastgesteld; en/of
  2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
5.3.5 Beoordelingscriteria
Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen moet er ten behoeve van de beoordeling van het rapport advies worden ingewonnen bij een ter zake deskundige.
5.3.6 Voorwaarden omgevingsvergunning
Indien uit het in artikel 5 lid 3.5 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het uitvoeren van werken of werkzaamheden zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door Burgemeester en Wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

3 Algemene regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene gebruiksregels

7.1 Algemene gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
  1. prostitutiedoeleinden en seksinrichtingen, behalve als dit duidelijk is toegestaan in de bestemmingsregels;
  2. het storten of het lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen;
  3. het opslaan van gerede of ongerede materialen of goederen buiten gebouwen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, voer- en vaartuigen, werktuigen, machines of onderdelen hiervan;
  4. het opslaan van onklare voer- en vaartuigen of onderdelen hiervan;
  5. het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens.

7.2 Uitzonderingen

 artikel 7 lid 1 geldt niet voor:
  1. het (tijdelijk) gebruik voor het realiseren of handhaven van de bestemmingen, zoals bouwwerkzaamheden, of het normale onderhoud van de gronden;
  2. de opslag van goederen of materialen als onderdeel van de uitoefening van een bedrijf dat volgens het plan is toegestaan;
  3. het plaatsen van onderkomens volgens de gebruiksregels van de bestemmingsregels in hoofdstuk 2 van deze regels;
  4. het opslaan of storten van afval- en meststoffen, maar alleen als dit noodzakelijk is voor het normale onderhoud van de gronden en de watergangen.

7.3 Parkeerregeling gebruik

7.3.1 Specifieke gebruiksregels
  1. Gronden en bouwwerken mogen niet worden gebruikt ten behoeve van het veranderen en/of wijzigen van het gebruik van bouwwerken waardoor op het bijbehorende bouwperceel of in de directe omgeving niet in voldoende parkeergelegenheid kan worden voorzien.
  2. Deze regeling geldt niet voor het vergunde gebruik van gronden en bouwwerken op het moment van de inwerkingtreding van het plan.
7.3.2 Afwijken van de gebruiksregels
  1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 7 lid 3.1 sub a voor het toestaan van het veranderen van het gebruik van gronden en bouwwerken indien op het bijbehorend bouwperceel of in de directe omgeving in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien.
  2. Voorafgaand aan de verlening van een omgevingsvergunning wordt aan de hand van de parkeercijfers zoals opgenomen in de meest recente Parkeernormennota van de gemeente Smallingerland op het moment van aanvraag van de omgevingsvergunning bepaald of is voorzien in voldoende parkeergelegenheid ten behoeve van hetgeen is beschreven in de aangevraagde omgevingsvergunning.
  3. Krachtens een voorschrift verbonden aan de omgevingsvergunning dient:
    1. in voldoende mate verzekerd te zijn dat voldoende parkeergelegenheid zoals bedoeld onder b b wordt gerealiseerd;
    2. in voldoende mate verzekerd te zijn dat voldoende parkeergelegenheid zoals bedoeld onder b b in stand wordt gehouden.
  4. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde onder a en b en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien en in stand wordt gehouden, mits dit geen onevenredig afbreuk doet aan de parkeersituatie ter plaatse.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

8.1 Afwijkingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van:
  1. de bij recht in de bestemmingsregels gegeven maten, afmetingen en percentages, tot maximaal 10% van die maten, afmetingen en percentages, maar alleen als dit om bouwtechnische redenen of om redenen van doelmatigheid van de bouw noodzakelijk is;
  2. het bepaalde ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde voor het plaatsen van zend-, ontvang- en/of sirenemasten tot een bouwhoogte van maximaal 40 meter;
  3. het bepaalde in het plan en toestaan dat bij agrarische bedrijven, voormalige agrarische bedrijven en woningen 1 recreatieappartement per adres wordt gerealiseerd in het hoofdgebouw dan wel in een bijgebouw dat een duidelijke ruimtelijke samenhang met het hoofdgebouw vertoont, mits de woonfunctie van het hoofdgebouw behouden blijft en het recreatieappartement op minimaal 10 meter uit de erfgrens wordt gerealiseerd.

8.2 Beoordelingscriteria

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 8 lid 1 kan alleen worden verleend als hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de archeologische waarden, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

4 Overgangs- en slotregels

Artikel 9 Overgangsrecht

9.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van artikel 9 lid 1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 9 lid 1 sub a met maximaal 10%.
  3. artikel 9 lid 1 sub a   is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

9.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 9 lid 2 sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. Indien het gebruik, bedoeld in artikel 9 lid 2 sub a na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. artikel 9 lid 2 sub a   is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 10 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het
bestemmingsplan Kraenlanswei 18-1 De Veenhoop
van de gemeente Smallingerland .
Behorend bij het besluit van .............................