direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Transferium Drachten Oost
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0090.BP2015BKA004-0401

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het voorliggende bestemmingsplan maakt de realisatie van een bustransferium mogelijk aan de oostzijde van Drachten. Het doel van het transferium is het optimaliseren van de bereikbaarheid van Drachten en omgeving met het (regionale) openbaar vervoer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2015BKA004-0401_0001.jpg"Figuur 1. Ligging van het plangebied in Drachten-Oost

1.2 Plangebied

Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door de Ureterpvallaat. De oostelijke grens wordt gevormd door de toekomstige ligging van de te realiseren parkeerplaatsen langs het transferium en de bestaande bebouwing. Dit geldt ook voor de zuidelijke plangrens. Aan de westzijde ligt de plangrens langs de Zonnedauw en de daaraan gelegen bebouwing. De plangrenzen zijn mede afgestemd op de bestemmingsgrenzen van het geldende bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2015BKA004-0401_0002.jpg"Figuur 2. Grens van het plangebied

1.3 Geldend bestemmingsplan

Het geldende bestemmingsplan is het bestemmingsplan 'Kantorenpark Drachten en Bedrijvenpark Noordoostkwadrant' (vastgesteld 11 juni 2013). De gronden vallen binnen de bestemmingen 'Kantoor' en 'Groen'. De realisatie van een transferium is niet mogelijk.

Ten oosten van het plangebied is het Van der Valk Hotel gelegen. Het geldende bestemmingsplan houdt rekening met de nieuwbouw van een nieuw hotel/congrescentrum. Deze plannen zijn weer overgenomen uit het hiervoor opgestelde bestemmingsplan 'Hotel Van der Valk' uit 2009.

 

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2015BKA004-0401_0003.jpg"Figuur 3. Het geldende bestemmingsplan Kantorenpark Drachten en Bedrijvenpark Noordoostkwadrant (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de huidige situatie in en om het plangebied. In hoofdstuk 3 komt het relevante provinciaal en gemeentelijk beleid aan bod.

In hoofdstuk 4 worden de planologische randvoorwaarden behandeld. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de juridische vorm van het plan en in hoofdstuk 6 op de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Huidige en toekomstige situatie

2.1 Ruimtelijke en functionele situatie

De locatie van het transferium is gelegen in het Kantorenpark Drachten, aan de zuidoostzijde van Drachten. Oorspronkelijk was dit gebied bestemd als woongebied in de jaren '80 van de vorige eeuw. Doordat de vraag naar kantoren in die tijd toenam en hier een goede zichtlocatie lag, is het gebied herontwikkeld tot kantorenpark. Het plangebied zelf is in gebruik als parkeerterrein. In de directe omgeving zijn vooral bedrijven en kantoren gelegen.

In het gebied zijn nog enkele kavels leeg die kunnen worden ingevuld met bebouwing. Een markant element in het Kantorenpark wordt gevormd door het hotel. Deze is gelegen naast het plangebied.

Aan de andere zijde van de Ureterpvallaat zijn flatgebouwen (de Tjaardaflats) gesitueerd.

2.2 Locatiekeuze

In het rapport 'Een visie op het OV voor Smallingerland' uit 2012 is geschetst dat Drachten door verbetering van de kwaliteit en bereikbaarheid voor busverkeer, meer moet gaan profiteren van de centrale ligging. Een nieuw transferium aan de oostzijde van Drachten, in de omgeving van de knoop N31-A7, is daarvoor een belangrijk middel. Dit transferium geeft ook kansen om bussen (Q-liners) te laten halteren die Drachten nu niet aandoen.

Voor de reiziger verandert er veel in positieve zin. Voor alle Drachtenaren ontstaat de nieuwe locatie Drachten-Oost vanwaar frequente en snelle verbindingen met de grotere buurtsteden ontstaan. Vanaf deze locatie kunnen bussen direct de snelweg op wat leidt tot kortere reistijd. Voor de meeste verbindingen scheelt dit zo'n 5 minuten ten opzichte van een vertrek van het oude busstation Van Knobelsdorffplein. Met name voor de reizigers die makkelijk met de fiets of de auto naar het transferium kunnen komen, zoals studenten, scholieren en forenzen ontstaat een aantrekkelijkere situatie. Ook voor de inwoners van de kleine kernen rondom Drachten ontstaat nu de mogelijkheid om met de auto naar het makkelijk bereikbare transferium Drachten-Oost te komen, te parkeren en met de bus verder te gaan, bijvoorbeeld naar het centrum van Groningen. De lokale en regionale buslijnen blijven belangrijk voor deze functie. Deze lijnen blijven namelijk de wijken van Drachten ontsluiten richting het centrum van Drachten en het nieuwe Transferium Drachten-Oost met alle overstapmogelijkheden.

Doel

Het doel van het transferium is, naast een kwalitatief hoogwaardige invulling, het optimaliseren van de bereikbaarheid van Drachten en omgeving met het (regionale) openbaar vervoer. Voor de locatiekeuze van het transferium is derhalve vooral het aspect bereikbaarheid belangrijk, maar ook de consequenties c.q. risico's ten aanzien van de omgeving, milieu en kansen voor aanvullende voorzieningen.

Aan de hand van een wensen- en eisenpakket zijn in totaal acht locaties beoordeeld (medio 2014). Deze zijn allen gelegen aan de oostzijde van Drachten. In april 2015 is een keuze gemaakt voor de voorliggende locatie. De reden daarvoor was dat deze locatie, voldoet aan de eisen voor bereikbaarheid en rijtijd voor zowel OV als fiets. Daarnaast is er nog een goede ruimtelijke relatie met Drachten en zijn hier voldoende parkeerplaatsen te realiseren. Ook is de voorliggende locatie beter geschikt qua geluid (geen geluidgevoelige bestemmingen in de directe omgeving).

2.3 Toekomstige functionele situatie

Het nieuwe transferium Drachten-Oost wordt gerealiseerd bij de afslag Drachten aan de N31. De ligging is zeer strategisch nabij de kruising van wegen en in de nabijheid van belangrijke bestemmingen zoals het kantorenpark en het leerpark. Het nieuwe transferium wordt het nieuwe centrale busknooppunt voor Drachten dat de stad ontsluit met de regio.

Alle Q-liners, regionale buslijnen en lokale buslijnen gaan halteren bij het nieuwe transferium. Zo ontstaat één plek waar transfermogelijkheden ontstaan tussen verschillende busdiensten maar ook van fiets naar bus en van auto naar bus.

Het nieuwe transferium maakt deel uit van een pakket aan maatregelen waarmee de gemeente Smallingerland het openbaar vervoersaanbod een flinke kwaliteitsimpuls wil geven. Naast het transferium wordt er ook aandacht besteed aan het huidige busstation aan het Van Knobelsdorffplein (herinrichting), de nieuwe plushalte Drachten Noord en de OV-ontsluiting Drachten-Zuid.

2.4 Toekomstige ruimtelijke situatie

Het nieuwe transferium Drachten-Oost wordt een plek waar het prettig is te verblijven tijdens een overstap. Er komt in de binnenzijde van de busroute een overdekte wachtruimte vanwaar directe toegang tot de bussen wordt geboden. Door in de ontwikkeling van het knooppunt samenwerking te zoeken met andere partijen worden de mogelijkheden verkend om het aanbod van voorzieningen verder uit te breiden. Verder zijn op het transferium ruim voldoende fietsenstallingen, parkeervoorzieningen voor de auto en taxistandplaatsen.

Bijlage 1 bevat een inrichtingsschets van het plangebied.

Transferium

De entree van het bustransferium wordt gerealiseerd aan de Zonnedauw. Hier komt een aparte inrit en aparte uitrit voor bussen en auto's. De keuze voor een gezamenlijke rijbaan voor auto's en bussen is bewust gemaakt, om te voorkomen dat er een te grote verharde oppervlakte wordt gecreëerd, waar verblijven niet prettig is. Het ontwerpprincipe van het transferium gaat uit van zo min mogelijk asfalt en rijbanen. Ten behoeve van het bustransferium worden 8 haltes gerealiseerd. In totaal stoppen per dag 581 bussen bij het transferium. Daarnaast zijn er 3 zogenoemde bufferplaatsen voor bussen die tijdelijk buiten dienst zijn.

Parkeren

Aan de zuid- en oostzijde van het terrein worden in totaal ongeveer 100 parkeerplaatsen gerealiseerd. Dit zijn parkeerplaatsen in eerste plaats ten behoeve van het transferium. Maar de parkeerplaatsen zijn openbaar toegankelijk en ook te gebruiken voor de andere functies in de omgeving.

Voetgangers en fietsers

Voetgangers en fietsers kunnen het transferium bereiken via een aparte langzaam verkeer verbinding die ontsloten wordt middels de Ureterpvallaat. Voor fietsen wordt een openbare fietsenstalling gerealiseerd aan de noordzijde van het plangebied. Het is mogelijk deze fietsenstalling in de toekomst uit te breiden, mocht dit nodig zijn.

Water en groen

Centraal in het plangebied wordt een groenpartij gerealiseerd. Aan de noordzijde en westzijde wordt water gerealiseerd, langs de Zonnedauw en de Ureterpvallaat.

Wacht- en verblijfsruimtes

In het plangebied worden twee gebouwtjes gerealiseerd. Het betreft een chauffeursruimte en een overkapping ten behoeve van wachtende passagiers. Deze bebouwing ligt in het ovaal dat gevormd wordt door de infrastructurele elementen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Provinciaal beleid

3.1.1 Streekplan Fryslân 2007

Op 13 december 2006 is het Streekplan Fryslân 2007 "Om de kwaliteit van de Romte" door Gedeputeerde Staten vastgesteld. Dit integraal-ruimtelijke beleidsplan heeft betrekking op de periode 2006 - 2016. Uitgangspunt van de provincie voor hun ontwikkelingsgerichte tweeledige ruimtelijke beleid is "een ondeelbaar Fryslân met ruimtelijke kwaliteit".

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2015BKA004-0401_0004.png"

Figuur 4. Detail Streekplan Fryslân (Bron: provincie Fryslân)

Een ondeelbaar Fryslân benadrukt dat stad en platteland elkaar nodig hebben en elkaar ondersteunen. Een Fryslân met ruimtelijke kwaliteit benadrukt het bovenlokale belang bij het in stand houden en verdere ontwikkeling van de landschappelijke kwaliteiten van Fryslân. Op die manier wil de provincie een economisch sterk en tegelijkertijd mooi Fryslân creëren. Er wordt ingezet op de verhoging van de ruimtelijke kwaliteit. Dit betekent dat in alle ruimtelijke plannen expliciet aandacht moet worden besteed aan de gebruikswaarde, de belevingswaarde en de toekomstwaarde.

Leefbare steden en een vitaal en aantrekkelijk platteland versterken elkaar wanneer ze elkaar aanvullen. Daarom wordt gekozen voor concentratie van verstedelijking in stedelijke gebieden. Wat betreft het platteland moet de vitaliteit en leefbaarheid bewaard blijven, met werk en voorzieningen die passen bij de aard en schaal van het gebied. De verstedelijking dient geconcentreerd te worden in de stedelijke bundelingsgebieden, vooral in de economische kernzones (A7-zone en Westergozone), en hierbinnen ook bij voorkeur in de grotere kernen om corridorvorming te voorkomen. Door de provincie is een aantal stedelijke centra genoemd die samen het stedelijk netwerk van Fryslân vormen, één daarvan is Drachten.

In het Streekplan is nog uitgegaan van de aanleg van de Zuiderzeespoorlijn, met een eigen station voor Drachten. De beslissing om de spoorlijn niet aan te leggen, vormt een aanleiding voor investeringen in de andere vormen van openbaar vervoer in Drachten. De realisatie van het transferium staat hierin centraal.

3.1.2 Provinciale verordening Romte Fryslân

Op 25 juni 2014 hebben Provinciale Staten van Fryslân de Verordening Romte Fryslân vastgesteld. Door middel van deze verordening vindt de vertaalslag plaats van het beleid zoals dat is opgenomen in het Streekplan Fryslân 2007, die nu de status van structuurvisie heeft, naar algemeen geldende regels.

In de Verordening Romte Fryslân wordt uitgegaan van bundeling van stedelijke functies. Om te voorkomen dat in het landelijk gebied verdere verstedelijking plaatsvindt, worden stedelijke functies geconcentreerd in het bestaand stedelijk gebied. De voorkeur gaat steeds uit naar herstructurering, transformatie of intensivering voordat gekeken wordt naar uitbreidingen buiten het bestaand stedelijk gebied. Het voorliggende plan betreft feitelijk een intensivering van infrastructurele functies binnen het bestaand stedelijk gebied en sluit hiermee goed aan op het gewenste beleid van de provincie Fryslân.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2015BKA004-0401_0005.jpg"

Figuur 5. Begrenzing van bestaand bebouwd gebied in Drachten (bron: ruimtelijke plannen.nl). Het plangebied is rood omkaderd

3.2 Gemeentelijk beleid

3.2.1 Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP), 2013

Het verkeer- en vervoerbeleid van de gemeente is vastgelegd in het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan (GVVP) van 2013. Doel van dit beleid is om:

  • de leefbaarheid en leefkwaliteit te vergroten en de menselijke maat terug te brengen in het verkeer;
  • de objectieve en subjectieve verkeersveiligheid te verbeteren;
  • een optimale bereikbaarheid te creëren en te garanderen voor zowel locaties als weggebruikers;
  • zorg te dragen voor een herkenbare inrichting van de verkeersstructuur, waardoor weggebruikers hun weg kunnen vinden en weten welk (verkeers)gedrag van hun verwacht wordt.

Voor het bereiken van deze doelstellingen worden de principes van Shared Space en Duurzaam Veilig gecombineerd toegepast: Shared Space waar kan, Duurzaam Veilig waar moet.

Wegenstructuur

Er wordt onderscheid gemaakt naar wegen die primair een verkeersfunctie hebben en wegen waar verblijven centraal staat. Op wegen uit deze laatste categorie is vaak ook sprake van meerdere functies, zoals spelen, groen, ontsluiten, wonen of werken. Afhankelijk van de mate van de verkeersfunctie, zijn de wegen ingedeeld als stroomweg (pure verkeersfunctie), gebiedsontsluitingsweg (op wegvakken verkeersfunctie, op kruispunten uitwissel/verblijfsfunctie) of erftoegangsweg (pure verblijfsfunctie).

In verblijfsgebieden (erftoegangswegen) wordt gewerkt volgens het Shared Space-principe, waarbij de inrichting bepaald wordt door het gehele perspectief van functies, omgeving en landschap. Bij gebiedsontsluitingswegen moeten de kansen voor Shared Space benut worden. De kruispunten, waar juist de uitwisseling van verkeer en functies plaatsvindt, vormen hierbij primair de potentieel kansrijke locaties. Bij stroomwegen worden de inrichtingsprincipes van Duurzaam Veilig gevolgd.

Langzaam verkeer

Ten aanzien van fietsvoorzieningen is op gebiedsontsluitingswegen uitgangspunt dat het fietsverkeer wordt gescheiden van het gemotoriseerde verkeer door middel van vrij liggende paden of parallelle routes. Op erftoegangswegen geeft de gemeente de voorkeur aan een inrichting die past binnen het concept van Shared Space. Dit betekent dat fietsverkeer en gemotoriseerd verkeer gezamenlijk de ruimte delen. Mits hiervoor goede argumenten zijn, kan van dit principe worden afgeweken. Voor voetgangers geldt dat er voldoende ruimte voor hen moet zijn en dat deze ruimte ook goed toegankelijk is voor lichamelijk en visueel gehandicapten.

Parkeren

In bestaande gebieden geldt dat de gemeente terughoudend is met het opofferen van (openbare) groenvoorzieningen ten behoeve van extra parkeerplaatsen. Bij nieuwbouwplannen of nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met voldoende parkeerruimte voor zowel de auto als de fiets. Hierbij dient het parkeren primair op eigen terrein opgelost te worden. Het benodigde aantal parkeerplaatsen wordt bepaald door de parkeernormennota van de gemeente Smallingerland, of indien deze niet aanwezig is de geldende parkeerkencijfers van het CROW.

Openbaar vervoer

Het openbaar vervoer levert een belangrijke bijdrage aan de bereikbaarheid en ontsluiting van Smallingerland. Om goed openbaar vervoer te waarborgen worden busroutes 'busvriendelijk' ingericht en dienen haltes/overstappunten te voldoen aan eisen met betrekking tot opstel- en wachtruimte, stallingvoorzieningen en fiets- en looproutes.

In het GVVP is ingegaan op de vernieuwingen die nodig zijn op het openbaar vervoer in de gemeente. Als een van de speerpunten wordt de realisatie van het nieuwe transferium genoemd.

3.2.2 Een visie op het OV voor Smallingerland

In Drachten bestaat de bereikbaarheid per openbaar vervoer, in tegenstelling tot veel andere steden, alleen uit busvervoer. Geruime tijd is gestudeerd op de mogelijkheden van een spoorverbinding tussen Groningen en Amsterdam via Drachten en een spoorverbinding tussen Groningen en Heereveen. Deze verbinding bleek echter niet haalbaar. Dit vraagt om een eigen maar ook kritische kijk op de OV-ontsluiting voor Smallingerland.

Met de voorliggende visie op het OV geeft de gemeente Smallingerland weer op welke wijze zij de gereserveerde investeringsgelden wil aanwenden om haar bereikbaarheid met het OV een impuls te geven. In de visie zijn ideeën vormgegeven zodat voor de gemeente Smallingerland goede handvatten ontstaan voor de overleggen met provincie om te komen tot een nieuwe samenwerkingsagenda voor de inzet van de gereserveerde spoorgelden.

De realisatie van een nieuw transferium aan de oostzijde van Drachten staat in de visie centraal.

3.2.3 Structuurvisie Smallingerland

De Structuurvisie Smallingerland geeft inzicht waarom bepaalde ontwikkelingen, die afwijken van bestemmingsplannen, wel of niet wenselijk zijn. De visie maakt het voor iedereen duidelijk hoe de gemeente de ontwikkeling binnen de rode contouren ziet en op welke wijze zij deze gewenste ontwikkeling mogelijk denkt te maken. Daarnaast helpt de (ruimtelijke) structuurvisie gemeentelijke prioriteiten te stellen.

De structuurvisie gaat uit van de potentiële kracht van de ligging van Drachten in haar landschappelijke omgeving. De kern Drachten bevindt zich namelijk op een knoop van drie soorten landschappen. Het contrast tussen stad en platteland is daarmee uitgangspunt, waarbij het maken van sterke verbindingen vanuit de stad naar buiten en andersom een voorwaarde is.

De pijlers voor dit beleid richten zich op de thema's wonen, werken, sport en recreatie, cultuur, onderwijs en wijken. Voor voorliggend plan zijn met name de eerste twee thema's van belang.

Wat betreft werken zijn de volgende twee doelstellingen van belang:

  • Drachten is een centrumplaats in Noord-Nederland, met alle noodzakelijke voorzieningen binnen handbereik, zowel binnen als buiten de gemeentegrenzen.
  • Er wordt prioriteit gegeven aan de bereikbaarheid van Drachten voor zowel personen- als goederenverkeer. Verkeersknelpunten worden hiervoor aangepakt.

3.3 Waterbeleid

3.3.1 Nationaal beleid

In het nationale waterbeleid, vastgelegd in onder meer de Vierde Nota Waterhuishouding (1998), de adviezen van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw en de Europese Kaderrichtlijn water, staat het duurzaam omgaan met water centraal: het waarborgen van voldoende veiligheid en het zo klein mogelijk houden van de kans op wateroverlast. Dit moet mede gezien worden in het kader van de problematiek met betrekking tot ontwikkelingen als klimaatverandering, bodemdaling en zeespiegelstijging. Hiervoor is de trits 'vasthouden - bergen - afvoeren' maatgevend. Kort gezegd betekent dit dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd. Uitgangspunten in dit verband zijn:

  • 1. geen afwenteling van problemen naar andere compartimenten in ruimte en tijd;
  • 2. zoveel mogelijk gebiedseigen water vasthouden en de inlaat van gebiedsvreemd water zoveel mogelijk beperken;
  • 3. beperking van overlast door (grond)water of tekort aan water.

Naast de waterkwantiteit heeft duurzaam omgaan met water ook betrekking op de waterkwaliteit. Hierbij staat de trits 'schoonhouden - scheiden - zuiveren' centraal. Bij schoonhouden, scheiden en zuiveren gaat het erom dat het water zo veel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod. Uitgangspunten in dit verband zijn:

  • 1. vervuiling waar mogelijk bij de bron aanpakken;
  • 2. voorkomen van verspreiding van verontreinigingen;
  • 3. benutten van schoon water.

Het beleidsdoel duurzaam omgaan met water dient niet alleen in waterbeheerplannen te worden uitgewerkt, maar er dient ook in de ruimtelijke ordening, waaronder de bestemmingsplannen, rekening mee te worden gehouden.

Afstemming van waterbeleid en ruimtelijke ordening kan door:

  • 1. het bieden van ruimte voor water in verband met veiligheid, wateroverlast en zoetwaterbeheer;
  • 2. water als ordenend principe in de functietoekenning;
  • 3. kansen benutten die water biedt voor de vergroting van de belevingswaarde en functiecombinaties (bijvoorbeeld cultuurhistorische waarden van voormalige waterlinies);
  • 4. randvoorwaarden aan de inrichting en het beheer op basis van water (bijvoorbeeld kruipruimteloos bouwen, zodat de grondwaterstand hoog kan blijven);
  • 5. effecten op waterkwaliteit meewegen bij besluitvorming in de ruimtelijke ordening.

3.3.2 Rol van de gemeente en van het waterschap in het waterbeheer

Tegenwoordig wordt veelal de lijn gevolgd dat het waterschap primair verantwoordelijk is voor de (oppervlakte)waterhuishouding, zoals waterkwaliteit, beveiliging tegen hoog water, peilbeheer en aan- en afvoer van water. (Het grondwater wordt beheerd door de provincie.) Per 1 januari 2004 zijn de Friese waterschappen gefuseerd tot één Wetterskip Fryslân. Het beleid van het waterschap is neergelegd in het Waterbeheerplan en in de Keur.

3.3.3 Keur, (beleids)regels en legger

Elk waterschap stelt een Keur vast waarin de gebods- en verbodsbepalingen zijn opgenomen die het waterschap nodig oordeelt ter uitvoering van zijn taak: de waterstaatkundige verzorging van het beheersgebied. De Keur dient om waterstaatswerken zoals oppervlaktewateren, waterkeringen en ondersteunende kunstwerken te beschermen door bepaalde activiteiten en werkzaamheden in, op, onder of aan die waterstaatswerken en bijbehorende beschermingszones te verbieden, tenzij er een watervergunning voor is verleend. De Keur vormt een onlosmakelijk geheel met de legger, het vergunningenbeleid en de algemene regels.

Het vergunningenbeleid beschrijft onder welke voorwaarden een watervergunning verleend kan worden. Bovendien kan het waterschap naar het vergunningenbeleid verwijzen ter motivering van op grond van de Keur te nemen besluiten.

Voor een aantal regelmatig voorkomende activiteiten en werkzaamheden, die weinig invloed hebben op de staat van oppervlaktewaterlichamen en/of waterkeringen in het beheersgebied van Wetterskip Fryslân, zijn algemene regels opgesteld. Hierdoor zijn de betreffende activiteiten en werkzaamheden niet langer vergunningplichtig, maar moeten ze wel worden gemeld.

De legger geeft aan welke waterstaatswerken onder de bescherming van de Keur vallen, waar de grenzen van de verschillende in de Keur genoemde zones liggen en wie de onderhoudsplichtigen zijn. In de legger is verder vastgelegd wat de minimaal benodigde afmetingen van keringen zijn om aan de vastgestelde veiligheidsnormen te voldoen en wat voor wateren de minimale afmeting is om een goede wateraan- en -afvoer te garanderen.

3.3.4 Watertoets

Doel van het watertoetsproces is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze worden meegewogen bij alle ruimtelijke plannen en besluiten die relevant zijn voor de waterhuishouding. Hoe eerder de initiatiefnemer de waterbeheerder erbij betrekt - dus al in de ideefase, als het formele proces nog niet is gestart - des te gemakkelijker is het om het waterbelang meegenomen te krijgen in een ontwerp (Werkgroep Watertoets, 2009).

De watertoets is geen afzonderlijke procedure. Het maakt onderdeel uit van de procedure die wordt doorlopen om het ruimtelijke plan tot stand te laten komen. Daarnaast is de watertoets géén toets achteraf, maar een proces dat wordt doorlopen parallel aan het proces van de totstandkoming van het ruimtelijke plan. Wetterskip Fryslân maakt gebruik van de digitale watertoets. Op de website www.dewatertoets.nl kan de initiatiefnemer, of degene die namens de initiatiefnemer een ruimtelijk plan opstelt, een watertoets voor een plan aanvragen. De aanvrager moet enkele vragen over het plan beantwoorden en het plangebied intekenen. Op basis van de ingevulde gegevens en de locatie van het plangebied bepaald de applicatie welke procedure van toepassing is (geen, korte procedure of normale procedure).

3.3.5 Waterplan Smallingerland, Smelne's Wetterwrâld (2007)

In 2007 is het Waterplan van de gemeente Smallingerland gereed gekomen. Het plan is opgesteld in nauwe samenwerking met het Wetterskip Fryslân. De gemeente en het Wetterskip hebben een samenhangend pakket van maatregelen opgesteld:

  • 1. meer betrokkenheid, efficiënter waterbeheer (creëren van interne betrokkenheid en draagvlak;
  • 2. stedelijke wateropgave in beeld (maatregelen om wateroverlast te voorkomen);
  • 3. geld als water (financieren door werk met werk te maken, externe middelen, het verbreed rioolrecht en subsidies);
  • 4. van streefbeeld naar maatregel (opstellen van een maatregelenprogramma met een omschrijving per project.

Vervolgens gaat het Waterplan in op de 4 pijlers van het maatregelenprogramma:

  • 1. droge plantsoenen en tuinen: meer ruimte voor het watersysteem creëren, volgens het principe van vasthouden - bergen - afvoeren;
  • 2. bewustwording: afstemming met andere organisaties en een goede informatievoorziening naar burgers;
  • 3. Europese Kaderrichtlijn Water (EKW) en het waterleven: het naleven van de Europese richtlijnen om een goede waterkwaliteit te waarborgen;
  • 4. recreatie: creëren van mogelijkheden voor recreatie, zichtbaar maken van water en het verbeteren van de wateroevers en -kwaliteit.

Op basis van het voorgaande wordt verreweg het grootste deel van het Waterplan besteed aan de lijst met concrete projecten. Dit betreft bijvoorbeeld het opstellen van een grondwaterplan, het opstellen van diverse waterstructuurplannen voor wijken in Drachten, het verrijken van de begroeiing bij waterpartijen en oevers in het Fennepark en de Singels, voorlichting aan burgers over duurzaam waterbeheer en de monitoring van de uitvoering van plannen. Ieder project is uitgewerkt volgens dezelfde opzet, waarbij aspecten als 'eindresultaat', 'einddatum' en 'projectstructuur' worden benoemd.

In de laatste hoofdstukken gaat het plan in op de kosten en de organisatie.

3.3.6 Gemeentelijk Waterplan Smallingerland 2013-2016

De gemeente heeft een nieuw waterplan opgesteld (vastgesteld op 4 december 2012). Doel van het waterplan is het oude waterplan te actualiseren (zowel visie als maatregelenprogramma), waarbij ook een grondwaterplan hoort en daarnaast afstemming te zoeken met andere beleidsplannen. Het waterplan dient als basis voor de voortzetting van het beleid op het gebied van duurzaam waterbeheer tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten.

3.3.7 Beeldkwaliteit

De bebouwing zal voldoen aan de beeldkwaliteitsregels die opgenomen zijn in de welstandsnota van de gemeente. De bebouwing in het plangebied valt onder het hoofdstuk 'bijzondere bestaande / nieuwe solitaire objecten' (08). Voor nieuwe solitaire objecten geldt een bijzonder/hoog welstandsambitieniveau.

Hoofdstuk 4 Planologische randvoorwaarden

4.1 Archeologisch onderzoek

Op grond van de Wet op de archeologische monumentenzorg is het noodzakelijk in ruimtelijke plannen aandacht te besteden aan mogelijk aanwezige archeologische waarden in het betreffende plangebied. De provincie heeft op haar website een kaart (Friese Archeologische MonumentenKaart Extra, FAMKE) geplaatst, waarop staat aangegeven in welke gebieden een bepaald soort onderzoek dient te worden uitgevoerd en in welke gevallen dit onderzoek achterwege kan blijven.

Het plangebied staat op de FAMKE-kaart niet aangeduid als bijzonder waardevol. Voor de periode ijstijd-middeleeuwen geldt voor het plangebied dat archeologisch onderzoek niet nodig is. Voor de periode steentijd-bronstijd is onderzoek alleen nodig bij grote ingrepen. Het plangebied voldoet niet aan de door de provincie gestelde oppervlaktes. Een archeologisch onderzoek is dan ook niet nodig.

Conclusie

Het bestemmingsplan is wat betreft het aspect archeologie uitvoerbaar.

4.2 Wegverkeerslawaai

Op grond van de Wet geluidhinder is langs elke weg een geluidzone van kracht. Deze verplichte zonering heeft een tweeledige functie. Enerzijds worden de gebieden afgeperkt waarbinnen de ondervonden geluidhinder moet worden teruggedrongen. Anderzijds bieden de geluidszones de gemeente de mogelijkheid te voorkomen dat in de toekomst geluidhinderlijke situaties ontstaan. De breedte van de geluidszones hangt samen met de aard van de omgeving (stedelijk of buitenstedelijk). In principe heeft elke weg een zone, met uitzondering van wegen:

  • 1. die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  • 2. waarvoor een maximum snelheid geldt van 30 km/uur.

Het plangebied is gelegen in een gebied met een sterk infrastructureel karakter. Er liggen diverse wegen in de omgeving waar een geluidzone van kracht is. De maximumsnelheid op de wegen in het transferium zal 30 km/uur bedragen.

Door de FUMO is in september 2015 een berekening uitgevoerd naar de verwachting voor wegverkeerslawaai. Het rapport is opgenomen in bijlage 2 bij deze toelichting. Het aspect wegverkeerslawaai wordt behandeld in hoofdstuk 3 (geluid wegverkeer dat valt onder de Wet geluidhinder) en hoofdstuk 4 (geluid wegverkeer dat niet valt onder de Wet geluidhinder). De conclusies van het onderzoek staan weergegeven in hoofdstuk 6.

In januari 2016 heeft de FUMO een aanvulling op dit onderzoek uitgevoerd. Daarin is het geluid berekend met een andere uitvoering van het Transferium. De wijziging in wegdektype op de doorgaande wegen heeft voor het geluid geen effect. Het aanvullende rapport is opgenomen in bijlage 3 bij deze toelichting. De opbouw van het rapport is gelijk aan die van het basisrapport.

Om het effect van de fysieke wijziging van het Ureterpvallaat, de rotonde en de realisatie van het Transferium inzichtelijk te maken is er voor gekozen om twee situaties met elkaar te vergelijken:

  • 1. Vergelijking van de huidige situatie als referentiekader en de toekomstige situatie met gewijzigde Ureterpvallaat en rotonde maar zonder Transferium.
  • 2. Vergelijking van de huidige situatie als referentiekader en de toekomstige situatie met gewijzigde Ureterpvallaat en rotonde met het te realiseren Transferium.

De huidige situatie betreft het jaar 2015. Voor de toekomstige situaties is gekozen voor het maatgevende jaar 2025. De toename van geluid op de gevels van woningen blijkt circa 0,3 tot 0.6 dB meer te zijn dan in tabel 2 het rapport van september 2015 was opgenomen. Ook uit de nieuwe berekeningen blijkt dat het geluid op de woningen voor de Wet geluidhinder door die wijzigingen (het realiseren van het transferium) toeneemt met minder dan 2 dB. Hierdoor is er geen sprake van een reconstructie in het kader van de Wet geluidhinder. De verhoging blijft binnen de normstelling.

Conclusie

Het bestemmingsplan mag wat betreft geluidhinder uitvoerbaar worden geacht.

De maximaal toegestane snelheid op het Transferium is 30 km per uur. De Wet geluidhinder is op daarom niet van toepassing. Het geluid van het Transferium moet wel worden beoordeeld in verband met de beoordeling van een goede ruimtelijke ordening.

4.3 Milieuhinder

Bedrijven of andere milieubelastende functies in de directe omgeving van woningen (of (andere) milieugevoelige gebieden) kunnen daar (milieu)hinder vanwege geur, stof, geluid, gevaar en dergelijke veroorzaken. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, zoals dat uitgangspunt is van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), is het waarborgen van voldoende afstand tussen milieubelastende functies en woningen noodzakelijk.

Bij het voorliggende plan dient te worden aangetoond dat het transferium geen belemmering vormt voor de nabijgelegen hindergevoelige functies. Hiervoor kan gebruik gemaakt worden van de richtafstandenlijst van de VNG, als opgenomen in de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering'. In de lijst zijn busstations (dan wel tram- of metrostations en remises) opgenomen in categorie 3.2, waarbij een afstand van 100 meter ten opzichte van hindergevoelige functies wordt geadviseerd. De dichtstbijzijnde hindergevoelige functie is het flatgebouw aan de noordzijde (de Tjaardaflat). Deze is gelegen op ruim 100 meter van het transferium. Voor parkeerterreinen (feitelijk de bestaande functie in het plangebied) wordt een afstand van 30 meter aangehouden.

Door de FUMO is in juli 2015 een berekening uitgevoerd naar de verwachting voor milieuhinder. Het rapport is opgenomen in bijlage 2 bij deze toelichting. In januari 2016 heeft de FUMO een aanvullende berekening uitgevoerd (zie paragraaf 4.2). Het rapport is opgenomen in bijlage 3 bij deze toelichting. Het aspect geluid door het transferium kan niet worden berekend met de rekenmethode voor wegverkeerslawaai. Daarom is het berekend met de methode voor industrielawaai. In het rapport wordt dit behandeld in hoofdstuk 4. De conclusies van het onderzoek staan weergegeven in hoofdstuk 6.

Omdat in de kantoorpanden alleen overdag en mogelijk in de avond wordt gewerkt, is bij de berekening van de geluidbelasting als gevolg van het Transferium uitgegaan van alleen de geluidbelasting in de dag-, en de avondperiode. Voor de in de buurt gelegen woningen wordt wel uitgegaan van de dag-, avond- en nachtperiode.

Voor het jaar 2025 bedraagt de hoogst berekende toename van de gevelbelasting op het kantoor Zonnedauw 2. De toename bedraagt hier 23 dB(A). Dit wordt veroorzaakt doordat de ingang van het transferium nu nabij dit kantoor wordt gesitueerd. Het maximale niveau blijft echter gelijk. Hoewel er sprake is van een forse toename, is een kantoor geen geluidgevoelige bestemming en wordt door de Wet geluidhinder niet beschermd. Daarom worden dus geen wettelijke normen overschreden. De toename wordt aanvaardbaar geacht, omdat er sprake is van een kantoorfunctie. Mensen ervaren geluid in een werkomgeving anders dan in de woonomgeving; ze verblijven hier alleen tijdens hun werkdag. Ook is het daarbij niet nodig voor de avondperiode een strengere geluidseis te hanteren. Het geluid neemt niet dusdanig toe dat er niet meer kan worden gesproken van een goed werk-/kantoorklimaat.

Het hoogst berekende maximale geluidniveau in het jaar 2025 is ter hoogte van het kantoor Zonnedauw 3a, 66 dB(A) in zowel de dag- als de avondperiode. toename van 2 dB(A).

De hoogste gevelbelasting voor het jaar 2025 is gelegen op de woningen in de Tjaardaflat nummers 158-286. Deze bedraagt 50, 47 en 43 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode. Dit betreft een toename van 15, 8 en 7 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond en nachtperiode ten opzichte van de situatie in 2015. Omdat er voor het Transferium geen normstelling is, is er alleen een acceptabelheidstoets door de gemeente. Wel kan worden gesteld dat het wegverkeerslawaai op de gevels van deze woningen veel hoger is dan het geluid afkomstig van het Transferium. Het Transferium zal dus per saldo geen negatief effect hebben op de geluidbelasting.

Het hoogste maximale geluidniveau in het jaar 2025 op de woningen is eveneens op de Tjaardaflat nummers 158-286. Deze bedraagt 52 dB(A) in zowel de dag-, avond- als de nachtperiode. Deze niveaus zijn 1 dB lager dan in 2015. Voor een indicatie of dit acceptabel is, zijn de waarden getoetst aan de waarden uit het Activiteitenbesluit, waarden gebaseerd op spraakverstaanbaarheid en voorkomen van slaapstoornis. Hieruit blijkt dat deze waarden voldoen aan de grenswaarde van 70, 65 en 60 dB(A) voor respectievelijk de dag-, avond- en de nachtperiode.

Conclusie

Vanuit het oogpunt van milieuhinder mag het plan daarom uitvoerbaar worden geacht.

4.4 Luchtkwaliteit

De wetgeving met betrekking tot de luchtkwaliteit is opgenomen in titel 5.2 van de Wet milieubeheer. De normstelling die daarop is gebaseerd is opgenomen in bijlage 2 van de Wet milieubeheer.

In het algemeen kan worden gesteld dat onder meer uit de actuele grootschalige basiskaarten Nederland (GCN-kaarten) van het Milieu en Natuur Planbureau (www.mnp.nl) blijkt dat in de noordelijke provincies de achtergrondconcentraties laag zijn. Er worden geen grenswaarden overschreden. In de gemeente Smallingerland zijn de Zuider- en Noorderhogeweg in Drachten de drukste wegen. Voor deze wegen zijn in 2008 berekeningen uitgevoerd. Uit de resultaten blijkt dat er geen overschrijdingen van de luchtkwaliteitsnormen zijn aangetoond (stikstofoxide (NO2), koolmonoxide (C0), fijn stof (PM10) en benzeen (C6H6)).

In de bestaande situatie is in het plangebied een parkeerterrein gelegen. De realisatie van het transferium betekent een afname van het aantal parkeerplaatsen en daarmee een afname van het aantal verkeersbewegingen van en naar dit terrein. Het transferium zelf zal echter nieuwe verkeersbewegingen met zich meebrengen, door het komen en gaan van lijnbussen. Per 24 uur worden er 581 bussen verwacht. Dit resulteert in 1162 verkeersbewegingen (van bussen). Ook zal het transferium een verkeersaantrekkende werking hebben van autoverkeer. Het is echter niet te verwachten dat dit meer is dan het huidige parkeerterrein (wat functioneert als carpoolplaats).

Het transferium is een nieuwe functie. In de directe omgeving stoppen in de bestaande situatie echter al veel regionale en lokale lijndiensten. In totaal zijn dit ongeveer 225 bussen per 24 uur. De lijndiensten creëren in bestaande situatie in de directe omgeving van het plangebied daarmee ongeveer 450 verkeersbewegingen op de Ureterpvallaat en 300 bussen richting West.

Door de komst van het transferium worden er netto 712 extra verkeersbewegingen per 24 uur gecreëerd door de lijndiensten. Dit aantal zorgt ervoor dat nader onderzoek uitgevoerd dient te worden naar de invloed van het transferium op de luchtkwaliteit.

Door de FUMO is in juli 2015 een berekening uitgevoerd naar de verwachting luchtkwaliteit. Het rapport is opgenomen in bijlage 2 bij deze toelichting. Het aspect industrielawaai wordt behandeld in hoofdstuk 5. De conclusies van het onderzoek staan weergegeven in hoofdstuk 6.

De luchtkwaliteit als gevolg van het totale verkeer op de betrokken wegen voldoet aan het jaargemiddelde grenswaarden betreffende de stoffen NO2 en PM10. Op basis van de resultaten uit het onderzoek blijkt dat in de zichtjaren 2015 en 2025 nergens een overschrijding is van de grenswaarden uit de Wet luchtkwaliteit met betrekking tot de jaargemiddelden van de stoffen PM10 en N02. Alle waarden zijn veel lager dan 40 µg/m3. Er vindt wel een overschrijding plaats van het 24 uurgemiddelde van de grenswaarden, maar deze grenswaarden overschrijden niet de gestelde norm.

Conclusie

Vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit mag het plan daarom uitvoerbaar worden geacht.

4.5 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat om het beperken van de kans op en het effect van een ernstig ongeval voor de omgeving door:

  • inrichtingen waar risicovolle activiteiten plaatsvinden;
  • transportroutes van gevaarlijke stoffen;
  • buisleidingen.

Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beperken van de risico's voor de burger door bovengenoemde activiteiten. Het externe veiligheidsbeleid is verankerd in diverse wet- en regelgeving. Dat betreft:

  • Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRNVGS);
  • Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Conclusie

Binnen of buiten dit plangebied zijn geen risicobronnen aanwezig waarvan de risicocontouren of de invloedsgebieden over het plangebied lopen. De wet- en regelgeving voor externe veiligheid heeft dan ook geen gevolgen voor dit bestemmingsplan.

4.6 Ecologisch onderzoek

Wet- en regelgeving

Om de uitvoerbaarheid van het plan te toetsen, is een inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd. Het doel hiervan is om na te gaan of een vooronderzoek in het kader van de Flora- en faunawet (Ffw), een Voortoets in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw 1998) of een analyse in het kader van het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. Naast het raadplegen van bronnen is het plangebied ten behoeve van de inventarisatie op 20 juni 2015 bezocht door een ecoloog van BügelHajema Adviseurs bv.

Plangebied

Het plangebied is in de huidige situatie ingericht als parkeerterrein met plantvakken en verspreid een aantal bomen. Ten noorden en westen van het parkeerterrein ligt een sloot die afbuigt naar het oosten, het plangebied in. Langs de sloot is een groenstrook met bomen en struiken aanwezig; tussen de sloot en het parkeerterrein ligt een brede grasberm.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2015BKA004-0401_0006.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2015BKA004-0401_0007.jpg"

Figuur 6. Plangebied vanuit het oosten (links) en te dempen sloot (rechts)

Onderzoek

Soortbescherming

Flora- en faunawet

Achter de Ffw staat het idee van de zorgplicht voor in het wild levende beschermde dieren en planten en hun leefomgeving. Beschermde soorten worden opgesomd in de 'lijsten beschermde inheemse planten- en diersoorten'. De Algemene Maatregel van Bestuur ex artikel 75 van de Ffw van 23 februari 2005, kent een driedeling voor het beschermingsniveau van planten- en diersoorten, hierna te noemen: licht, middelzwaar beschermd en streng beschermd. De inheemse vogelsoorten hebben een eigen afwijkend beschermingsregime; ze vallen zowel onder het middelzware als strenge beschermingsregime.

Inventarisatie

Uit de informatie van Quickscanhulp.nl1 (© NDFF - quickscanhulp.nl 18-06-2015 17:10:20) komt naar voren dat in de directe omgeving (straal van 1 km) van het projectgebied enkele (middel)zwaar beschermde planten- en diersoorten voorkomen. Het betreft, naast waarnemingen van vogels en vleermuizen, rietorchis, daslook, adder, steenmarter, eekhoorn en waterspitsmuis. Op basis van het veldbezoek blijkt echter dat het plangebied een zeer beperkte natuurwaarde heeft.

In het plangebied staan exemplaren zachte berk, zomereik, gewone es, zwarte els, hartbladige els, grove den en fijnspar. Langs de sloot bestaat de ondergroei onder andere uit laurierkers, braam en vlier. In de sloot en langs de oever groeit onder meer riet, grote lisdodde, grote brandnetel, harig wilgenroosje en gele lis; soorten van voedselrijke omstandigheden. Beschermde plantensoorten zijn tijdens het veldbezoek niet waargenomen en worden op basis van de terreinomstandigheden en aangetroffen soorten evenmin verwacht.

De sloot is tijdens het veldbezoek bemonsterd met een fijnmazig schepnet op het voorkomen van beschermde vissen. Hierbij zijn geen vissen aangetroffen. In het te dempen deel van de sloot staat het water bovendien erg laag en ligt veel afgevallen blad. De steile oevers in het plangebied worden tot kort op de sloot gemaaid, waardoor een relatief smalle ruig begroeide strook overblijft. Voor waterspitsmuis is juist een brede ruige oevervegetatie met afwisselend flauwe en steile oevers van belang. Waterspitsmuis is dan ook niet in het plangebied te verwachten.

De bomen in het plangebied beschikken niet over voor vleermuis geschikte holtes (verblijfplaatsen). Vleermuizen zullen wel foerageren in het plangebied. Te verwachten soorten zijn gewone en ruige dwergvleermuis en laatvlieger.

In het plangebied zijn verder licht beschermde soorten als (spits)muizen, egel en gewone pad te verwachten. In de bomen en struiken in het plangebied kunnen soorten als houtduif, merel en vink tot broeden komen.

Toetsing

Het plangebied zal als foerageergebied voor vleermuizen veranderen maar niet als zodanig verloren gaan. Als gevolg van de werkzaamheden kunnen wel verblijfplaatsen van enkele licht beschermde amfibie- en zoogdiersoorten worden verstoord en/of vernietigd (artikel 9 Ffw). Ook kunnen hierbij enkele exemplaren worden gedood (artikel 11 Ffw). Licht beschermde soorten worden niet in hun voortbestaan bedreigd en vallen in de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. Wel geldt voor deze soorten de zorgplicht van de Ffw.

Ten aanzien van vogels dient bij de planning en uitvoering van werkzaamheden rekening te worden gehouden met het broedseizoen van vogels. Verstoring van broedgevallen van vogels dient te worden voorkomen (artikel 11 Ffw). Voor de in en direct rond het projectgebied te verwachten vogelsoorten kan dit plaatsvinden door werkzaamheden buiten de broedperiode van aanwezige soorten uit te voeren. Voor het broedseizoen wordt geen standaardperiode gehanteerd in het kader van de Ffw. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Voor de meeste vogels geldt dat het broedseizoen ongeveer van 15 maart tot 15 juli duurt.

Gebiedsbescherming

Voor het plangebied is de volgende wet- en regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming relevant: de Natuurbeschermingswet 1998 en de provinciale structuurvisie en verordening.

Natuurbeschermingswet 1998

In de Nbw 1998 is de bescherming van specifieke (natuur)gebieden geregeld. In de Nbw 1998 zijn ook de bepalingen vanuit de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn verwerkt. Onder de Nbw 1998 worden drie typen gebieden aangewezen en beschermd: Natura 2000-gebieden, Beschermde Natuurmonumenten en Wetlands. Activiteiten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningsplichtig. Relevant daarbij is dat de Nbw 1998 een externe werking kent.

Ecologische hoofdstructuur

De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het nationale natuurbeleid. De begrenzing en ruimtelijke bescherming van de provinciale EHS is voor de provincie Fryslân uitgewerkt in het Streekplan Fryslân 2007 en de Verordening Romte Fryslân 2014 (provinciaal ruimtelijk natuurbeleid).

Natuur buiten de EHS

Vanuit het Streekplan Fryslân 2007 en de Verordening Romte Fryslân 2014 wordt buiten de EHS-gebieden bij ruimtelijke plannen specifiek ingezet op de bescherming van bestaande natuurgebieden en natuurwaarden in agrarisch gebied.

Inventarisatie

Het plangebied is geen onderdeel van een beschermd gebied in het kader van de Nbw 1998 en de gronden zijn niet aangewezen als EHS of natuurgebied. Het dichtstbijzijnde beschermde gebied in het kader van de Nbw 1998 is het Natura 2000 gebied Wijnjeterperschar op een afstand van ongeveer 5 kilometer ten zuidoosten van het plangebied. Het meest dichtbij gelegen gebied in het kader van de EHS betreft bospercelen op een afstand van ongeveer 4 kilometer ten zuiden van het plangebied. Er liggen op korte afstand van het plangebied geen percelen die vallen binnen de begrenzing 'Weidevogelkansgebieden'.

Toetsing

Gezien de terreinomstandigheden en ligging van het plangebied (ten opzichte van beschermde gebieden) en de aard van de ontwikkeling worden met betrekking tot het voorgenomen plan op voorhand geen negatieve effecten op beschermde (natuur)gebieden verwacht.

Het plan heeft in het kader van de Nbw 1998 geen negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van natuurlijke habitats en soorten. Het plan is daarnaast niet in strijd met het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid.

Conclusie

Op basis van de uitgevoerde ecologische inventarisatie is gezien de aangetroffen terreinomstandigheden en de aard van het plan een voldoende beeld van de natuurwaarden ontstaan.

Uit de ecologische inventarisatie is naar voren gekomen dat een vooronderzoek in het kader van de Ffw, een Voortoets in het kader van de Nbw 1998 of een analyse in het kader van het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet noodzakelijk is.

Voor uitvoering van het plan is geen ontheffing van de Ffw of een vergunning op grond van de Nbw 1998 nodig. Het plan is niet in strijd met het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid. Bij de planning en uitvoering van de werkzaamheden dient wel rekening te worden gehouden met nestelende vogels. Verstoring van broedgevallen (in gebruik zijnde nesten) van vogels dient te worden voorkomen.

Op voorhand kan in redelijkheid worden gesteld dat natuurwet en -regelgeving de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg staat.

4.7 Waterparagraaf

In 2012 is door de gemeente Smallingerland met het Wetterskip Fryslân een waterplan opgesteld. In paragraaf 3.3 is hier op ingegaan. Voor het plan is de digitale watertoets ingevuld. De relevantie voor de waterhuishouding van het plangebied is beperkt. Er is geen sprake van een toename van het verharde oppervlak. Er zal juist een afname plaatsvinden doordat in het plangebied water en groen zal worden gerealiseerd.

Het Wetterskip Fryslân heeft een wateradvies opgesteld voor het plan. Dit advies is opgenomen in bijlage 3 bij deze toelichting. Daarmee is het aspect water voldoende onderbouwd.

Conclusie

Voorliggend bestemmingsplan mag wat betreft het aspect water uitvoerbaar worden geacht.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het juridische deel van het bestemmingsplan; de verbeelding en de planregels. Allereerst zal kort worden ingegaan op de plansystematiek die door de gemeente wordt gehanteerd. Daarna komen de verschillende bestemmingen, die op de verbeelding en in de planregels voorkomen, aan bod. Ten slotte wordt kort ingegaan op het gemeentelijk beleid betreffende de handhaving van de in het bestemmingsplan opgenomen planregels. Het plan is zodanig opgesteld dat is aangesloten op de systematiek van de gemeente.

5.2 Plansystematiek

Algemeen

Wat betreft de opzet van de planregels en de verbeelding, heeft de gemeente aansluiting gezocht bij de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012). De standaardopzet betreft onder meer de opbouw van de planregels en de verbeelding, de benaming van bestemmingen en een aantal standaardbegripsbepalingen.

Digitaal en analoog

De planregels zijn zodanig opgesteld dat deze kunnen fungeren in zowel een digitaal bestemmingsplan als in een analoog bestemmingsplan. Het digitale bestemmingsplan is weliswaar het bindende plan, maar het is nog steeds mogelijk een analoge versie van het bestemmingsplan te raadplegen. Het plan voldoet daarmee aan de Wet ruimtelijke ordening.

Vaste hoofdstukindeling planregels

De hoofdstukindeling van de planregels van het bestemmingsplan is als volgt ingericht:

Inleidende regels:

  • Begrippen
  • Wijze van meten

Bestemmingsregels:

  • Bestemming

Algemene regels:

  • Anti-dubbeltelregel
  • Algemene gebruiksregels
  • Algemene afwijkingsregels
  • Algemene wijzigingsregels

Overgangs- en slotregels:

  • Overgangsrecht
  • Slotregel

Algemene regels

De algemene gebruiksregels zijn voor de overzichtelijkheid in het hoofdstuk "Algemene regels" opgenomen. Slechts in enkele gevallen bestaat er noodzaak om specifieke gebruiksregels te formuleren. De specifieke gebruiksregels zijn in de desbetreffende bestemmingsregels opgenomen.

Dit geldt ook voor de afwijkingen bij omgevingsvergunning en de wijzigingsbevoegdheden; deze zijn in de algemene regels opgenomen en, voor zover nodig, als specifieke regel in de desbetreffende bestemmingsregels.

Overgangs- en slotregels

Overeenkomstig de algemene regels zijn ook de overgangs- en slotregels gezamenlijk in een hoofdstuk opgenomen.

5.3 Bestemming

Verkeer - Verblijf

In de bestemming 'Verkeer - Verblijf' wordt de realisatie van het nieuwe bustransferium mogelijk gemaakt. Binnen de bestemming vallen ook de te realiseren gebouwtjes en overkappingen, en het te realiseren water en groen. Om de flexibiliteit zo groot mogelijk te houden, is voor deze elementen geen specifieke locatie opgenomen (bijvoorbeeld een bouwvlak of aparte bestemming), maar wordt volstaan met percentages.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Dit bestemmingsplan maakt een nieuw bustransferium mogelijk. Het betreft een initiatief van de gemeente in samenwerking met de provincie Fryslân. Het project wordt gefinancierd vanuit de Samenwerkingsagenda Fryslân.

Conclusie

Voorgaande betekent dat de uitvoerbaarheid van het voorliggende bestemmingsplan niet door onvoldoende economische uitvoerbaarheid wordt belemmerd.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan is voor overleg ex artikel 3.1.1 Bro naar de betrokken instanties verzonden.

Ook is het bestemmingsplan ter inzage gelegd voor inspraak en er is een informatieavond gehouden worden om de plannen verder toe te lichten.

In de inspraaknota wordt ingegaan op de binnengekomen reacties op het plan. De gemeente geeft hierop een reactie. De inspraaknota is opgenomen als bijlage 4 bij deze toelichting.