direct naar inhoud van Artikel 20 Recreatie - Recreatiewoningen 4
Plan: Schiermonnikoog - Dorp
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0088.056302-0000

Artikel 20 Recreatie - Recreatiewoningen 4

 

20. 1.    Bestemmingsomschrijving

De voor “Recreatie - Recreatiewoningen 4” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.    recreatiewoningen;

b.    bijgebouwen bij een recreatiewoning;

c.    gebouwen ten behoeve van recreatieve bewoning, ter plaatse van de aanduiding “recreatiewoning”;

met de daarbijbehorende:

d.    tuinen, erven en terreinen;

e.    parkeervoorzieningen;

f.     nutsvoorzieningen;

g.    bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

20. 2.    Bouwregels

20. 2. 1. Voor het bouwen van hoofdgebouwen gel­den de volgende regels:

a.    als hoofdgebouw mogen uitsluitend recreatiewoningen worden gebouwd;

b.    een hoofdgebouw dient voor ten minste 75% binnen een bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat de naar de weg gekeerde bouwgrens niet wordt overschreden;

c.    het aantal hoofdgebouwen mag per bouwvlak ten hoogste één bedragen, tenzij in het bouwvlak een maximum aantal aaneen te bouwen hoofdgebouwen is aangegeven, in welk geval:

1.    de hoofdgebouwen aaneen mogen worden gebouwd;

2.    het aantal (aaneen) te bouwen hoofdgebouwen ten hoogste gelijk is aan het aangegeven maximum aantal;

d.    in afwijking van het bepaalde onder b en c gelden ter plaatse van de aanduiding “specifieke bouwaanduiding - afwijkende situering”, de volgende regels:

1.    een hoofdgebouw dient uitsluitend binnen het bouwvlak te worden gebouwd;

2.    een hoofdgebouw dient vrijstaand te worden gebouwd;

3.    het aantal hoofdgebouwen mag ten hoogste het in het bouwvlak aangegeven maximum aantal bedragen;

e.    de oppervlakte van hoofdgebouw mag ten hoogste:

1.    85 m² bedragen, indien het een vrijstaand hoofdgebouw betreft;

2.    65 m² bedragen, indien het een aangebouwd hoofdgebouw betreft;

f.     de maatvoering van een hoofdgebouw dient te voldoen aan de in het bouwvlak aangegeven maatvoeringseisen.

20. 2. 2. Voor het bouwen van bijgebouwen bij een recreatiewoning gelden de volgende regels:

a.    per recreatiewoning mag ten hoogste één bijgebouw worden gebouwd;

b.    de oppervlakte van een bijgebouw mag ten hoogste 10 m² bedragen;

c.    de bouwhoogte van een bijgebouw mag ten hoogste 3,00 m bedragen.

20. 2. 3. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van recreatieve bewoning gelden de volgende regels:

a.    de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen mag per bouwperceel ten hoogste 45 m² bedragen;

b.    de breedte van een gebouw mag ten hoogste 40% van de breedte van het bouwperceel bedragen, tenzij de bestaande breedte meer bedraagt, in welk geval de bestaande breedte als maximum geldt;

c.    de afstand van een gebouw tot de zijdelingse perceelgrens dient ten minste 2,00 m te bedragen dan wel dient het gebouw op de zijdelingse perceelgrens te worden gebouwd;

d.    de goothoogte van een gebouw mag ten hoogste 2,75 m bedragen;

e.    de bouwhoogte van een gebouw mag ten hoogste 4,50 m bedragen;

f.     een gebouw dient te zijn voorzien van een kap, waarvan de dakhelling ten minste 25° en ten hoogste 65° bedraagt, tenzij de oppervlakte van een gebouw kleiner is dan 6 m², in welk geval het vereiste van een kap niet van toepassing is.

20. 2. 4. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:

-       de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 1,00 m bedragen.

20. 3.    Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

a.    de in bijlage 3 en 4 aangegeven cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het beschermd dorpsgezicht;

b.    de natuurlijke en landschappelijke waarden van het omliggende gebied;

c.    een goede woonsituatie;

d.    de verkeersveiligheid;

e.    de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

20. 4.    Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:

a.    het gebruik van de gronden en bouwwerken voor permanente bewoning;

b.    het gebruik van bijgebouwen voor recreatieve bewoning;

c.    het gebruik van gebouwen ten behoeve van recreatieve bewoning voor het wonen over een oppervlakte van meer dan 30 m².