direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Schiermonnikoog - Woningbouwlocatie Oost
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0088.BPSchierOost-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op Schiermonnikoog zijn er voor verschillende doelgroepen geen woningen beschikbaar op de woningmarkt. Dit betekent dat inwoners noodgedwongen hun heil aan de vaste wal moeten zoeken, waardoor langzaam maar zeker de leefbaarheid en het voorzieningenniveau op het eiland onder druk komt te staan. Ten oosten van de Oosterreeweg, direct aansluitend aan de Dominee Hasperstraat en de Martha Karststraat ligt een uitbreidingslocatie waar de gemeente Schiermonnikoog 28 woningen wil realiseren indicatief onderverdeeld in 16 sociale huurwoningen, 8 dubbele woningen en 4 vrijstaande woningen. Op de planlocatie is de bestemming 'agrarisch - cultuurgrond' van toepassing waarbinnen wonen niet is toegestaan.

In het geldende bestemmingsplan is geen wijzigings- of afwijkingsmogelijkheid opgenomen om het gebruik van de gronden ten behoeve van de functie wonen alsnog mogelijk te maken. Door middel van het voorliggende bestemmingsplan kan het juiste planologisch-juridische kader worden geboden voor het voorgenomen gebruik.

1.2 Leeswijzer

Dit bestemmingsplan is opgebouwd uit zes hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk twee het planvoornemen. Hoofdstuk drie behandelt het van toepassing zijn beleidskader, waarna in hoofdstuk vier het planvoornemen getoetst wordt aan de wet- en regelgeving. Hoofdstuk vijf geeft een juridische toelichting op het plan. In hoofdstuk zes wordt tenslotte ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Planvoornemen

2.1 Plangebied

Het plangebied betreft een perceel ten oosten van de Oosterreeweg, direct aansluitend aan de Dominee Hasperstraat en de Martha Karststraat met de kadastrale aanduiding sectie B nummer 2980 binnen de gemeente Schiermonnikoog. Onderstaand figuur 1 geeft het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0088.BPSchierOost-VG01_0001.jpg"

1: Plangebied (bron: www.gemeenteatlas.nl)

2.2 Huidige situatie

In de huidige situatie is er sprake van onbebouwd grasland.

afbeelding "i_NL.IMRO.0088.BPSchierOost-VG01_0002.jpg"

Figuur 2: huidige situatie

2.3 Stedenbouwkundige uitgangspunten

In de toekomstige situatie worden er op het nu onbebouwde terrein 28 woningen gebouwd (zie figuur 3).

afbeelding "i_NL.IMRO.0088.BPSchierOost-VG01_0003.jpg"

Figuur 3: Stedenbouwkundig plan

Het ontwerp van de uitbreiding is ontworpen als een logisch vervolg op de bestaande woonbuurt aan de Oosterreeweg. Het ontwerp is afgestemd op kenmerken en kwaliteiten van de bestaande woonbuurt en de (landschappelijke) omgeving. Daarnaast is voorzien in een goede landschappelijke inpassing. De bestaande woonbuurt wordt gekenmerkt door onderstaande kenmerken en kwaliteiten:

  • Een oost-west gerichte open groene zone is het hart van het plan (figuur 4).

afbeelding "i_NL.IMRO.0088.BPSchierOost-VG01_0004.jpg"

Figuur 4. Oost-west gerichte open groene zone

  • De noord- en zuidrand hebben een groen karakter. De noordrand wordt gekenmerkt door een brede sloot. De zuidrand wordt gekenmerkt door een beplantingssingel, greppel en groenzone. Deze elementen voorzien samen in een goede landschappelijke inpassing. Zie figuur 5.

afbeelding "i_NL.IMRO.0088.BPSchierOost-VG01_0005.jpg"

Figuur 5. Inpassing noord- en zuidrand

  • De verkaveling wordt gekenmerkt door een grillige/hoekige vormgeving (figuur 6).

afbeelding "i_NL.IMRO.0088.BPSchierOost-VG01_0006.jpg"

Figuur 6. Verkaveling

  • Het gebied wordt gekenmerkt door een fijnmazige ontsluitingsstructuur met woonpaden. De ontsluiting van het gebied is daarbij vooral gericht op wandelen en fietsen. De ontsluiting van het gebied met auto's is ondergeschikt. De parkeerplaatsen zijn daarom dan ook bewust geclusterd. Zie figuur 7.
  • De woningen zijn vooral gericht/georiënteerd op de smalle woonpaden en de groene ruimte. Zie figuur 7.

afbeelding "i_NL.IMRO.0088.BPSchierOost-VG01_0007.jpg"

Figuur 7. Ontsluiting

  • De woonpercelen hebben een open, eilander inrichting. Gras en lage hagen bepalen het beeld. Erfverharding is ondergeschikt.
  • De vormgeving van de vrijstaande en dubbele woningen is geïnspireerd op de traditionele eilander huizen, maar is geen letterlijke kopie. De hoofdvorm is in schaal forser, maar in vorm is er een duidelijke relatie (asymmetrie, geknikte kap). Ook de asymmetrie in de vormgeving van de gevels is kenmerkend. Het kleur- en materiaalgebruik is traditioneel. Geeltjes, oranje keramische pannen en zwart gebeitst hout bepalen het beeld. ook de rijenwoningen sluiten in kleur en materiaalgebruik aan op de eilander karakteristiek. De kapvorm van de rijenwoningen is die van een zadeldak of mansardekap.

In onderstaande figuren 8 en 9 zijn deze uitgangspunten weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0088.BPSchierOost-VG01_0008.jpg"

Figuur 8 Inrichting

afbeelding "i_NL.IMRO.0088.BPSchierOost-VG01_0009.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0088.BPSchierOost-VG01_0010.png"

Noordrand langs hertenkamp Groene zuidrand

afbeelding "i_NL.IMRO.0088.BPSchierOost-VG01_0011.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0088.BPSchierOost-VG01_0012.png"

Centrale groene ruimte Woningen georiënteerd op woonpaden en de groene ruimte

Figuur 9. Inrichting

In het plangebied en de directe omgeving is een aantal aspecten/elementen waar specifiek rekening mee moet worden gehouden (figuur 10).

  • De in de zuidoosthoek van het plangebied aanwezige dobbe is landschappelijk, cultuurhistorisch (voormalige bomkrater) en ecologisch waardevol. Handhaving ervan is uitgangspunt.
  • De bestaande boom- en struikbeplaning langs de oostrand van het plangebied kan met beperkte aanvullingen dienst doen als landschappelijke inpassing voor de woonbuurt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0088.BPSchierOost-VG01_0013.jpg"

Figuur 10. Aandachtspunten

2.4 Toelichting ontwerp

De hoofdstructuur van de bestaande woonbuurt wordt doorgetrokken inclusief de kenmerkende grillige/hoekige vormgeving in het patroon van wegen en paden en vormen van kavels. De brede groene zone in het hart van het plan wordt als onderdeel van de hoofdstructuur verlengd. Ook de noord- en zuidrand krijgen op een logische manier een vervolg in het verlengde van de bestaande strucuur. Aan de noordzijde wordt de sloot doorgetrokken en verbreed om te voorzien in een overgang van het aangrenzende gebied en tevens te voorzien in de noodzakelijke waterberging. De bestaande greppel wordt verlengd om een bijdrage te leveren voor de waterberging. De aan de oostzijde aanwezige boom- en struikbeplanting blijven gehandhaafd en worden, waar nodig, aangevuld. Vanuit de open polder gezien is de uitbreiding door de beplanting aan de zuid- en oostrand goed ingepast met groene elementen. Aan de noordrand sluit het plan door de gekozen afstand en de waterpartij goed aan op de groene ruimte.

Net als in de bestaande buurt zijn de woningen georiënteerd op woonpaden. De ontsluiting voor auto's is ondergeschikt. De bestaande wegen zijn op een dusdanige manier doorgetrokken dat lange rechtstanden zijn voorkomen en de bestaande structuur op een logische manier is voortgezet. De nieuwe parkeerclusters zijn ingepast tussen de bestaande en nieuwe bebouwing. Met de parkeerplaatsen wordt ruimtelijk gezien ook een overgang vormgeven van de bestaande naar de nieuwe woonbuurt.

De noord- en zuidrand van het plan worden ingevuld met vrijstaande woningen en twee-onder-één-kap-woningen (koopwoningen). Het middengebied wordt ingevuld met rijenwoningen (sociale huur). De vormgeving van alle vrijstaande en dubbele woningen is geïnspireerd op de typische eilander huizen, waarbij het ontwerp tevens moet aansluiten bij de woningen in de bestaande woonbuurt. Voor de twee-onder-één-kap-woningen geldt de eis dat deze ogen als één (grote) woning, waardoor aan de noord- en zuidrand het beeld ontstaat van een rijtje vrijstaande woningen. Voor de rijenwoningen geldt specifiek dat er aandacht moet bestaan voor een kleinschalige uitstraling en de herkenbaarheid van de individuele woningen. De rijenwoningen sluiten in kleur en materiaalgebruik aan op de eilander huizen. In kapvorm wordt hier meer vrijheid gegeven. Naast zadeldaken zijn hier ook mansardekappen toegestaan

Voor de erfinrichting wordt een groene en open terreininrichting nagestreefd, passend in het eilander beeld. Erfafscheidingen worden vormgegeven met lage hagen. Uitgangspunt bij het plan is dat geen bomen worden gekapt. Houtopstanden rondom het plangebied zijn inbestemd als groen.

2.5 Beeldkwaliteit

Het ontwerp van de woningen moet geïnspireerd zijn op de typische eilander huizen en moet tevens in ontwerp aansluiten bij de woningen in de bestaande woonbuurt.

Plaatsing

  • De situering van de woningen sluit aan bij de situering van de woningen in de bestaande woonbuurt (evenwijdig aan, of haaks op de verkaveling met verspringende rooilijnen).
  • De nokrichting van vrijstaande woningen en twee-onder-één-kap-woningen is gelijk aan de nokrichting van de woningen in de bestaande woonbuurt.
  • De nokrichting van de rijenwoningen is evenwijdig aan de lengte van de bouwvorm.
  • De woningen zijn met een voorgevel georiënteerd op het woonpad*.
  • Geen aan- of uitbouwen toepassen voor de voorgevel (aan de zijde van de woonpaden*).
  • Vrijstaande bijgebouwen staan achter de woningen (aan de zijde van de wegen).

*Voor de duidelijkheid wordt hier gemeld dat de woonpaden worden beschouwd als de openbare ruimte waarop woningen zijn georiënteerd (dit i.v.m. de regelgeving ten aanzien van het vergunningvrij bouwen).

Hoofdvorm

  • De woningen kennen een basisbouwvolume van één tot anderhalve bouwlaag met een kap. Aan één zijde van de woning mag een dakopbouw worden toegepast met een bouwvorm tot twee bouwlagen met een plat dak of een kap. Deze dakopbouw beslaat maximaal 60% van de breedte van de gevel waarin deze wordt toegepast. De kapvorm is geïnspireerd op een typische eilander kapvorm.

afbeelding "i_NL.IMRO.0088.BPSchierOost-VG01_0014.png"

Figuur 11. Hoofdvorm

  • De twee-onder-één-kap-woningen ogen door de gekozen massaopbouw/hoofdvorm als één woning.
  • De rijenwoningen zijn tegenover elkaar gelegen en moeten of allemaal in zadeldak worden vormgegeven of allemaal in mansardekap. Door de massaopbouw/hoofdvorm moet sprake zijn van een kleinschalige uitstraling. Dit kan door onderbrekingen in het dakvlak aan te brengen. De nokrichting van de rijen is zowel bij een zadeldak als bij een mansardekap in de lengterichting van het bouwvlak. De onderbreking van het dakvlak kan bijvoorbeeld door plaatselijk een topgevel toe te passen in dezelfde dakvorm als voor het hoofdvolume wordt gebruikt (zie de navolgende tekening rechts in geval van een zadeldak). Andere mogelijkheden liggen in de afwisseling in materiaalgebruik, het maken van geleding door de toepassing van dakkappellen, of de toepassing van een verhoogde gootlijn (zie de navolgende tekening links) zoals dat ook bij de vrijstaande en dubbele woningen is gebeurd in de aangrenzende woonbebouwing. Deze laatste oplossing is met name geschikt bij toepassing van zadeldaken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0088.BPSchierOost-VG01_0015.png"

Figuur 12. Hoofdvorm

  • Eventuele aan- en uitbouwen vormen een samenhangend en/of integraal onderdeel van het ontwerp.
  • Een vrijstaand bijgebouw is ondergeschikt door plaatsing en vormgeving, en kent een vormgeving van één bouwlaag met een zadelkap, lessenaarskap, of plat dak.

Aanzichten

  • Het (gevel)ontwerp van de woningen is geïnspireerd op de typische kenmerken van het eilander huis en sluit aan bij de woningen in de bestaande woonbuurt. Aan- en uitbouwen zijn meeontworpen met het hoofdgebouw. Vrijstaande bijgebouwen zijn meeontworpen met het hoofdgebouw of hebben een eenvoudig, sober ontwerp.
  • De woningen zijn met een voorgevel georiënteerd op het wandelpad. Woningen die grenzen aan de openbare ruimte hebben representatieve zijgevels die zijn voorzien van ramen. Blinde gevels zijn in deze gevallen niet toegestaan.
  • De twee-onder-één-kap-woningen ogen als een woning (bijvoorbeeld door een asymmetrische vormgeving, één entree in de voorgevel en de andere entree in de zijgevel).
  • De rijenwoningen hebben door de gekozen gevelgeleding een kleinschalige uitstraling. Er is met name aandacht voor het opdelen van de bouwblokken in visueel kleinere/kortere delen.
  • Duurzaamheidsmaatregelen integreren in het ontwerp/meeontwerpen.

Opmaak

  • De gevels van het hoofdgebouw worden hoofdzakelijk uitgevoerd in gele (handvorm) baksteen, eventueel gecombineerd met zwart gebeitst hout; refererend aan zwart gekoolteerd hout. De daken van het hoofdgebouw worden bedekt met oranje keramische pannen. Het kleur- en materiaalgebruik van aan- en uitbouwen is in samenhang met het hoofdgebouw.
  • De gevels van vrijstaande bijgebouwen worden uitgevoerd in gele handvorm baksteen en/of zwart gebeitst hout. De daken van vrijstaande bijgebouwen zijn bedekt met oranje keramische pannen, zwart gesmoorde pannen of antraciete golfplaten.
  • De detaillering is traditioneel, eilands (met aandacht voor verbijzonderingen in het metselwerk), of hierop geïnspireerd, en ondersteunt de architectuur.
  • Duurzaamheidsmaatregelen integreren in het ontwerp/meeontwerpen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0088.BPSchierOost-VG01_0016.jpg"

Figuur 13. Opmaak

Erfinrichting

  • De erfinrichting is eenvoudig, eilands. Gras en lage hagen bepalen het beeld aan de voorzijde.
  • Het erf heeft een open karakter. Geen schuttingen toepassen
  • Verharding beperken tot een functioneel minimum.

2.6 Referentiebeelden

Eilander woningen (Langestreek) als referentie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0088.BPSchierOost-VG01_0017.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0088.BPSchierOost-VG01_0018.jpg"

Het beeldkwaliteitsplan wordt tegelijk met het bestemmingsplan vastgesteld. Het beeldkwaliteitsplan fungeert na vaststelling als toetsingskader voor welstand.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 22 november 2011 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) door de Tweede Kamer aangenomen. De Structuurvisie is begin 2012 in werking getreden. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het Nationaal Ruimtelijk beleid. Het rijk laat meer over aan gemeenten en provincies. De burgers en bedrijven komen meer centraal te staan. Het Rijk kiest voor selectievere inzet van het rijksbeleid op 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken onder meer moeten doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen. Deze uitspraken zijn derhalve concreet en normstellend voor bestemmingsplannen.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (kortweg Barro) is in werking getreden op 30 december 2011 en is voor het laatst herzien op 1 januari 2017. Het geeft regels over 13 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Deze strekken ertoe dat de nationale ruimtelijke afweging, die door het kabinet in samenspraak met de Tweede en Eerste Kamer, is gemaakt bij besluitvorming over bestemmingsplannen wordt gerespecteerd. De gemeenteraad is verplicht een bestemmingsplan aan te passen aan het Barro. Uit het Barro blijkt dat voor het voornemen en het projectgebied geen sprake is van specifieke aspecten van nationaal belang. Wel geldt bij elk ruimtelijk plan nationaal belang 13 met betrekking tot zorgvuldig ruimtegebruik.

3.1.3 Ladder duurzame verstedelijking

Nationaal belang 13 van de SVIR van het Rijk vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de zogeheten Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: de Ladder) worden onderbouwd. Deze verplichte toetsing is vastgelegd in het Barro, dat weer verwijst naar het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Artikel 3.1.6, lid 2 Bro schrijft voor dat de onderbouwing van een ruimtelijke plan, waar een nieuwe stedelijking ontwikkeling mee mogelijk wordt gemaakt, aan de Ladder moet voldoen. Per 01-07-2017 is een vereenvoudigde Ladder van toepassing. Het beleid luidt als volgt:

'De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied'.

Als nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt genoemd: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' De eerste afweging in de toetsing aan de Ladder is het beantwoorden van de vraag of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Hiervoor kan gekeken worden naar jurisprudentie. Hieruit blijkt dat niet iedere ruimtelijke ontwikkeling als stedelijke ontwikkeling valt te kwalificeren. Of sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de stedelijke ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Hiervoor kan worden gekeken naar jurisprudentie. Uit rechtspraak (ABRvS 28 juni 2017;ECLI:NL:RVS:2017:1724) blijkt dat niet iedere ontwikkeling van onder meer woningbouw als stedelijke ontwikkeling valt te kwalificeren. Zo is geoordeeld dat er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als meer dan 11 woningen worden gerealiseerd.

Voor overige stedelijke functies wordt gesteld dat voor andere stedelijke ontwikkelingen in de vorm van een terrein 'in beginsel' geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als het ruimtebeslag minder dan 500 m2 bedraagt. Bestaat de nieuwe stedelijke ontwikkeling uit een gebouw, dan ligt de ondergrens 'in beginsel' bij een bruto-vloeroppervlakte van minder dan 500 m².

ONDERBOUWING BEHOEFTE

De realisatie van 28 woningen betreft een nieuwe stedelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied. In dit geval is de uitgebreide motiveringsplicht van toepassing.

Woningmarktanalyse Friese Waddeneilanden
In 2016 is in samenwerking tussen de Friese Waddeneilanden en de provincie Fryslân een woningmarktanalyse Friese Waddeneilanden uitgevoerd (zie Bijlage 1). Uit deze analyse blijkt dat er sprake is van een bijzondere woningmarkt op de Friese Waddeneilanden en dat deze woningmarkt anders functioneert dan die van gemeenten op de wal. De woningmarkt op de Friese Waddeneilanden staat op alle eilanden onder druk, zowel voor mensen met als zonder binding. Er is meer vraag dan ruimte. Signalen daarvoor zijn onder meer:

  • De vierkante meterprijzen, deze ligt op randstedelijk niveau;
  • Gemiddelde wachttijd van actief zoekenden in de sociale huur.

De aanwezige schaarste is vooral zichtbaar waar het gaat om de sociale huurvoorraad en de onderkant van de particuliere woningmarkt (vrije sector huur, maar vooral koop in een range tussen €165.000 en maximaal €250.000).

Dit vraagt om keuzes met betrekking tot de woningvoorraad voor de juiste doelgroepen. Doorstroming, maar vooral ook betaalbaarheid staan voorop om de woningmarkt weer in beweging te krijgen. Uit de woningmarktanalyse Friese Waddeneilanden blijkt dat er voor Schiermonnikoog een netto behoefte is voor het toevoegen van 40 tot 45 woningen aan de reeds aanwezige woningvoorraad onderverdeeld in:

  • 10 - 15 sociale huurwoningen;
  • circa 30 woningen in vrije sector huur en goedkope koop.

Woonanalyse Schiermonnikoog 2017+
De woningmarktanalyse Friese Waddeneilanden heeft geleid tot de woonvisie Schiermonnikoog met als titel "Woonanalyse Schiermonnikoog 2017+" (zie Bijlage 2) die op 23 mei 2017 is vastgesteld. In de woonanalyse heeft een verdere verdiepingsslag plaatsgevonden. Er is onvoldoende aanbod voor de kleine huishoudens (zowel jongeren als starters en de deeltijdwoners (economisch gebonden) met een laag inkomen (zie figuur 14). In mindere mate is er ook voorraad nodig voor gezinnen. Senioren zijn, los van de 24 uurs zorg, momenteel voorzien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0088.BPSchierOost-VG01_0019.jpg"

Figuur 14. Wachtlijst op basis van inkomen. (bron: Woonvisie Schiermonnikoog)

De verdiepingsslag resulteert, afhankelijk van de doelgroepen die voor doorstroming op de woningmarkt kan zorgen, in een netto behoefte van 25 tot 55 woningen onderverdeeld in de volgende woonsegmenten:

  • 10 - 20 sociale huurwoningen;
  • 05 - 15 middel dure huurwoningen;
  • 10 - 20 goedkope koopwoningen.

Provincie Fryslân
In de reactie (zie Bijlage 3) op de concept Woonvisie Schiermonnikoog onderschrijft Provincie Fryslân de constateringen uit de woningmarktanalyse Friesen Waddeneilanden en de Woonanalyse Schiermonnikoog 2017+. De provincie Fryslân kan instemmen met de gekozen bandbreedte van 25 tot 55 woningen voor de periode 2016 - 2026.

Conclusie behoefte
De geplande uitgifte van 28 bouwkavels is op basis van de vereisten van de Ladder voldoende behoefte aangetoond.

MOTIVERING ONTWIKKELING BUITEN STEDELIJK GEBIED
Om dit onderdeel van de Ladder te doorlopen moet gemotiveerd worden dat de ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd en zijn de mogelijkheden binnen het bestaand stedelijk gebied geanalyseerd.

In het Besluit ruimtelijke ordening wordt de volgende definitie van bestaand stedelijk gebied gegeven (artikel 1.1.1 lid 1 aanhef en onder h): "een stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel en horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."

Op de planlocatie 'Schiermonnikoog - Oost' geldt in het vigerend bestemmingsplan een bestemming 'agrarisch'. De beoogde ontwikkeling van deze locatie vereist transformatie van deze gronden naar de bestemmingen 'wonen', 'verkeer- verblijf', 'groen' en 'water'.

De voorziene uitbreiding van bestaand stedelijk gebied betekent dat voor de planlocatie 'Schiermonnikoog - Oost' een motivering voor het bouwen buiten bestaand stedelijk gebied noodzakelijk is. Dit doen wij door alternatieven binnen bestaand stedelijk gebied in de gemeente te beoordelen.

Ter uitvoering van de door de gemeenteraad vastgestelde Woonvisie Schiermonnikoog 2017 is het Woningbouwprogramma 2018-2023 (WBP) opgesteld (zie Bijlage 4). Er is een hoge urgentie om op korte termijn in ieder geval 10 tot 15 sociale (huur)woningen te realiseren. Deze urgentie wordt onderschreven door de provincie Fryslân en de belangrijkste volkshuisvestelijke stakeholders.

Gelet op deze urgentie heeft de gemeente Schiermonnikoog in het WBP de verschillende (reeds bekende) potentiële uitbreidings- en inbreidingslocaties voor woningbouw inclusief tijdschema geanalyseerd om in beeld te brengen waar de urgente 10 tot 15 sociale (huur)woningen op een zo kort mogelijke termijn gerealiseerd kunnen worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0088.BPSchierOost-VG01_0020.jpg"

Figuur 15 Onderzochte binnenstedelijke locaties (bron afbeelding: Google Maps; bron locaties: Woningbouwprogramma 2018-2023

Uit het uitgevoerde onderzoek naar de verschillende binnenstedelijke locaties blijkt dat er uit de vijf (reeds bekende) potentiële inbreidingslocaties twee locaties zijn waar een woningbouwprogramma gerealiseerd kan worden tussen de 10-15 sociale (huur)woningen maar dat deze locaties volgens het WBP de eerstkomende jaren nog niet beschikbaar zijn en het onzeker is wanneer deze locaties beschikbaar komen. Daarnaast is de gemeente geen eigenaar van deze locaties en zijn er andere eigenaren en gebruikers in beeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0088.BPSchierOost-VG01_0021.jpg"

Figuur 16 Beschikbaarheid binnenstedelijke locaties

Naast de vijf inbreidingslocaties zijn er twee uitbreidingslocaties die in aanmerking komen voor de ontwikkeling van 10-15 sociale (huur)woningen te weten de locatie Zuid en locatie Oost.

afbeelding "i_NL.IMRO.0088.BPSchierOost-VG01_0022.jpg"

Figuur 17 Buitenstedelijke locaties (bron afbeelding: Google Maps; bron locaties: Woningbouwprogramma 2018-2023

Uit het raadsvoorstel voor de vaststelling van het Woningbouwprogramma 2018-2023 blijkt dat de locatie Zuid in gemeentelijk eigendom is en de locatie Oost op korte termijn beschikbaar komt. De onderhandelingen over aankoop van deze locatie door de gemeente zijn in een vergevorderd stadium.

Voor beide planlocaties geldt dat het plangebied ruimte biedt voor de ontwikkeling van per saldo 28 bouwkavels in een dorps woonmilieu. De woonomgeving wordt gekenmerkt door een rustige ligging aan de rand van het dorp met uitzicht op een groen landschap. De combinatie van een dorps woonmilieu met een landelijke woonomgeving op een bereikbare locatie maakt deze locatie bijzonder. Elders binnen bestaand stedelijk gebied zijn op korte geen mogelijkheden voor ontwikkelingen op deze schaal.

Beide locaties zijn tegen elkaar afgewogen. De locatie Oost is altijd al voorzien als uitbreidingslocatie. Bij de totstandkoming van de laatste uitbreiding van Schiermonnikoog aan de Dominee Hasperstraat en de Martha Karst straat is al rekening gehouden met deze toekomstige uitbreiding. De toekomstige uitbreiding kan naadloos aantakken op deze beide straten. De locatie is landschappelijk gezien al besloten en omsloten. De gemeenteraad van Schiermonnikoog heeft de voorkeur uitgesproken voor de locatie Oost.

Er is een urgentie voor 10 tot 15 sociale (huur) woningen. De voorbereiding van dergelijke plannen kost de nodige tijd. In totaal is er voor Schiermonnikoog een behoefte van 25 - 55 woningen. Een mix van woningtypen geeft mogelijkheden voor maatwerk, doorstroming en maakt het plan economisch uitvoerbaar.

De eindconclusie is dat het plan voor locatie Schiermonnikoog - Oost voldoet aan de eisen van de Ladder. De geplande ontwikkeling is daarmee gebaseerd op een zorgvuldig gebruik van de ruimte.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Fryslân

Op 21 oktober 2020 is de omgevingsvisie Fryslân vastgesteld. In wat voor Fryslân wilt u in 2025-2030 wonen, werken, recreëren, kortom: leven? Deze vraag staat centraal bij het maken van de nieuwe Omgevingsvisie van de provincie Fryslân. In het plan komt al het provinciale beleid voor de fysieke leefruimte te staan. Het gaat om de hoofdlijnen voor de ruimtelijke inrichting van Fryslân, de provinciale waterhuishouding, infrastructuur, natuur, landschap en milieu.

Een van de doelen in de omgevingsvisie is een vitaal en samenhangend netwerk van steden en dorpen met een variatie aan woningen, bedrijven, kennis- en onderwijsinstellingen, werkgelegenheid en voorzieningen.

Fryslân kent een samenhangend netwerk van steden, grote en kleinere dorpen. Deze steden en dorpen vullen elkaar aan op het gebied van wonen, werken en voorzieningen, ieder vanuit de eigen kwaliteiten. Inzet is onderdelen van dit netwerk nog sterker met elkaar te verbinden tot een compleet palet aan woon-, en werkmilieus en voorzieningen. Het netwerk vormt daarmee de basis voor onder andere plezierig wonen in een verscheidenheid aan woonbuurten, waarbij het woningaanbod aansluit op de vraag van inwoners en van mensen die zich in Fryslân willen vestigen.

Vanuit de wettelijke verantwoordelijkheid voor zorgvuldig en verantwoord gebruik van de schaarse ruimte, vindt er regionale afstemming van plannen voor woningbouw, bedrijventerreinen en kantoorvolume plaats. Tussen provincie en gemeenten in regioverband worden meerjarige programmeringsafspraken over passend aanbod, zowel kwantitatief als ook kwalitatief wanneer dat gewenst is, gemaakt. Met de Waddeneilandgemeenten zijn bilaterale afspraken gemaakt.

De dorpen op de eilanden hebben elk hun eigen identiteit. Geconcentreerd in de dorpen is ruimte voor wonen en werken, afgestemd op de eilander situatie. De woningbouw wordt zo gericht mogelijk ingezet voor bewoners die sociaal-economisch aan de eilanden gebonden zijn. Bij nieuwe functies en bij uitbreiding van bestaande functies moet voortdurend een afweging plaatsvinden ten opzichte van natuurlijke en landschappelijke waarden.

Van belang hierbij is dat stedelijke functies naar aard en schaal passen bij stad of dorp, en daarop aansluiten. En dat ze goed ontsloten worden, waarbij vervoersknooppunten zoveel mogelijk benut worden. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de verdeling van woningbouw en aanleg van bedrijfslocaties over hun kernen; in hun visies/ plannen bepalen ze waar dit gebeurt en in welke kwaliteit. Bij nieuwe inzichten en ontwikkelingen kan van afspraken worden afgeweken. Dit biedt flexibiliteit, ook om in te spelen op kwaliteiten waar aantoonbaar behoefte aan is. In paragraaf 3.1.3 is nader ingegaan op deze afspraken.

3.2.2 Verordening Romte

Provinciale Staten van Fryslân hebben op 25 juni 2014 de Verordening Romte Fryslân 2014 vastgesteld. Deze is in werking getreden op 1 augustus 2014. De verordening is opgesteld om de provinciale ruimtelijke belangen te waarborgen. Daarnaast wordt inzicht gegeven in de wijze waarop deze belangen doorwerken naar gemeentelijke ruimtelijke plannen. In de verordening stelt de provincie regels aan de provinciale belangen. Deze regels moeten in gemeentelijke plannen worden doorvertaald.

Uit de kaart 'Begrenzing bestaand stedelijk gebied' blijkt dat het plangebied niet is gelegen in 'bestaand stedelijk gebied'. Nieuwe bebouwing in het plangebied is hiermee niet zondermeer mogelijk. Op grond van artikel 1.1.1. lid 2 kan, mits goed gemotiveerd, in een ruimtelijk plan een uitbreidingslocatie aansluitend op bestaand stedelijk gebied (zoals hier het geval is) worden toegestaan.

Artikel 2.1.1 ruimtelijke kwaliteit
De plantoelichting van een ruimtelijk plan voor een uitbreidingslocatie of voor het landelijk gebied omvat een ruimtelijke kwaliteitsparagraaf waarin, voor zover noodzakelijk, wordt aangegeven op welke wijze:

  • a. het plan rekening houdt met de draagkracht van het landschap voor de opvang en inpassing van nieuwe functies, op grond van een analyse van de samenhang van de ondergrond, netwerken en nederzettingspatronen;
  • b. het plan invulling geeft aan de blijvende herkenbaarheid van de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten, zijnde de structuren van provinciaal belang zoals die, met inbegrip van een richtinggevend advies, per deelgebied of gebiedsoverschrijdend zijn omschreven in de structuurvisie Grutsk op 'e Romte.

  • 1. Een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op landelijk gebied stelt zo nodig regels die ertoe strekken dat de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten als bedoeld in het eerste lid, sub b, herkenbaar blijven.
  • 2. Een ruimtelijk plan voor het landelijk gebied dient te voorzien in een zorgvuldige inpassing van
    • a. een uitbreidingslocatie;
    • b. nieuwe infrastructuur of aanpassing van infrastructuur;
    • c. een nieuwe recreatieve voorziening of uitbreiding van een recreatieve voorziening;
    • d. agrarische bedrijven, inclusief glastuinbouwbedrijven;
    • e. overige nieuwe of uitbreiding van bestaande, al dan niet aan het landelijk gebied gebonden functies, binnen de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten, zoals bedoeld in het eerste lid, sub b.

In Hoofdstuk 3 is het planvoornemen stedenbouwkundig gemotiveerd en er is een beeldkwaliteitsplan opgesteld die tegelijk met het bestemmingsplan door de gemeenteraad wordt vastgesteld. Daarnaast is in hoofdstuk 4 ingegaan op de omgevingsaspecten. Hieruit blijkt dat het plan stedenbouwkundig passend is op deze locatie. Er is voldaan aan de vereisten die de verordening Romte op dit aspect stelt.

Artikel 2.3 Zorgvuldig ruimtegebruik
De toelichting bij een ruimtelijk plan dat voorziet in een nieuwe stedelijke functie buiten bestaand stedelijk gebied bevat een verantwoording waaruit blijkt dat toepassing is gegeven van het principe van zorgvuldig ruimtegebruik, waaruit in ieder geval blijkt waarom die functie redelijkerwijs niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd. Deze motivatie is opgenomen in paragraaf 3.1.3 'Ladder voor duurzame verstedelijking' van deze toelichting.

Artikel 3.1 Woonplan
Artikel 3.1.1 bepaalt dat een ruimtelijk plan mogelijkheden voor woningbouw kan bevatten indien de aantallen en de kwaliteit van de woningbouw in overeenstemming zijn met een woonplan, dat de schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten heeft.

In paragraaf 3.1.3 'Ladder voor duurzame verstedelijking' is gemotiveerd dat de Provincie Fryslân (zie Bijlage 3) de constateringen uit de woningmarktanalyse Friese Waddeneilanden en de woonanalyse Schiermonnikoog 2017+ onderschrijft en kan instemmen met het realiseren van 25 tot 55 woningen voor de periode 2016 - 2026.

Artikel 7.1.1 EHS
De locatie ligt niet in de ecologische hoofdstructuur maar wel nabij gronden die zijn aangewezen als EHS beheergebied. Op grond van artikel 7.1.1 lid 3 van de verordening kan een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op gronden nabij EHS nieuwe ontwikkelingen mogelijk maken wanneer die niet leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS. Uit het advies Natuurwaarden (zie paragraaf 4.6) blijkt dat er geen sprake is van een sigificante aantasting.

Artikel 7.2.4

Een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op natuurgebieden buiten de ecologische hoofdstructuur, zoals aangegeven op de van deze verordening deel uitmakende kaart Natuur, voorziet in een passende bestemming met gebruiksregels gericht op behoud, herstel of ontwikkeling van natuurwaarden (artikel 7.2.1).

Een ruimtelijk plan voor landelijk gebied dat betrekking heeft op gronden die gelegen zijn in of grenzen aan gebieden die op de kaart Weidevogelbieden zijn aangewezen als weidevogelkansgebieden of weidevogelparels, voorziet in een regeling waarmee voldoende openheid en rust van die gebieden wordt gehandhaafd, met dien verstande dat de agrarische productiefunctie inclusief de ontwikkelingsmogelijkheden van bestaande agrarische bedrijven zijn toegestaan (artikel 7.2.2).

In artikel 7.2.4 is geregeld dat kan worden afgeweken van de bepalingen 7.2.1 en 7.2.2 ten behoeve van een ‘noodzakelijke ruimtelijke ingreep van openbaar belang’.

In paragraaf 3.1.3 is gemotiveerd dat er op Schiermonnikoog een urgentie is voor 10 tot 15 sociale (huur) woningen. In totaal is er voor Schiermonnikoog een behoefte van 25 - 55 woningen. In deze paragraaf is ook gemotiveerd waarom deze ruimte niet gevonden kan worden binnen bestaand stedelijk gebied. Daarnaast zijn twee buitenstedelijke locaties afgewogen. De locatie Oost is altijd al voorzien als uitbreidingslocatie. Bij de totstandkoming van de laatste uitbreiding van Schiermonnikoog aan de Dominee Hasperstraat en de Martha Karst straat is al rekening gehouden met deze toekomstige uitbreiding. De toekomstige uitbreiding kan naadloos aantakken op deze beide straten. De locatie is landschappelijk gezien al besloten en omsloten. De gemeenteraad van Schiermonnikoog heeft de voorkeur uitgesproken voor de locatie Oost. Hiermee is de noodzakelijke ruimtelijke ingreep van openbaar belang aangetoond.

Uit het advies natuurwaarden blijkt dat er geen negatief effecten voor beschermde soorten op ten gevolge van de voorgenomen ontwikkeling optreden. Daarnaast treedt er geen significant negatief effect ten aanzien van weidevogels en ten aanzien van NNN op. Uit nader overleg met de provincie blijkt dat de ontwikkeling geen extra verstoring geeft met betrekking tot weidevogels, omdat al sprake is van bestaande verstoringselementen (zie paragraaf 4.6.1).

Grutsk op 'e Romte
Het provinciaal beleid op het gebied van ruimtelijke kwaliteit is neergelegd in Grutsk op 'e Romte. In Grutsk op 'e Romte wordt het Waddengebied onderscheiden met daarbinnen de Waddeneilanden. Voor de Waddeneilanden zijn met name landschappelijke waarden opgenomen. Voorliggend plan is beoogd direct aangrenzend aan de bebouwde kom van het dorp Schiermonnikoog. Een ruimte die al bij de aanleg van de huidige bebouwing ten oosten van de Oosterreeweg was voorzien. De beoogde bebouwing sluit aan bij de maat en schaal van het dorp en is hiermee niet in strijd met Grutsk op 'e Romte.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurplan Schiermonnikoog 2005

Het Structuurplan Schiermonnikoog is op 14 juni 2005 vastgesteld door de gemeenteraad. Hierin is de ruimtelijke ontwikkeling van Schiermonnikoog in hoofdlijnen vastgesteld voor de komende 10-20 jaar. In dit plan worden de ontwikkelingsmogelijkheden geschetst met hun consequenties.

Het structuurplan spreekt van ruimtelijk beleid dat zich richt op een duurzame inrichting en een duurzaam gebruik van Schiermonnikoog. Instandhouding en waar mogelijk versterking van de op dit moment aanwezige ruimtelijke en functionele zonering, acht de gemeente een eerste vereiste. Voor het dorp met zijn directe omgeving, betekent dit dat, het primaat zal blijven liggen bij de menselijke activiteiten met als grensstellende randvoorwaarden de cultuurhistorie, het landschap en de natuur.

Op de structuurplankaart I is het plangebied aangeduid als zoekgebied woonuitbreiding. Het plangebied, (samen met nog twee andere gebieden) werd, gezien het huidige gebruik en de daaraan gekoppelde beperkte landschappelijke en ecologische waarden alsmede hun mogelijkheden in relatie tot een compacte opbouw van het dorp, het meest geschikt geacht voor een verdere planmatige uitbreiding daarvan. Deze drie gebieden hebben een zodanige oppervlakte, dat in een of meer daarvan de planmatige woningbouw voor de komende 20 jaar, zonder problemen gerealiseerd kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0088.BPSchierOost-VG01_0023.jpg"

Figuur 18 Fragment structuurplan (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

3.3.2 Bestemmingsplan Schiermonnikoog - Dorp

Op 24 maart 2009 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan Schiermonnikoog - Dorp vastgesteld. Op 19 april 2011 is de Partiële hervaststelling Bestemmingsplan Schiermonnikoog – Dorp vastgesteld. In dit bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Agrarisch - Cultuurgrond'. De voor 'Agrarisch - Cultuurgrond ' aangewezen gronden zijn bestemd voor (agrarische) cultuurgrond en groenvoorzieningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0088.BPSchierOost-VG01_0024.jpg"

Figuur 19. Uitsnede bestemmingsplan Schiermonnikoog - Dorp (2009)

Het bebouwen en het gebruiken van de gronden ten behoeve van de woonfunctie is binnen de huidige bestemming niet mogelijk. Ook zijn de bebouwingsmogelijkheden ontoereikend. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het juiste planologisch-juridische kader voor het voorgenomen gebruik.

3.3.3 Huisvestingsverordening 2020-2024

De huisvestingsverordening is tweeledig. De verordening gaat enerzijds in op de evenwichtige verdeling van woonruimte en heeft anderzijds onder andere tot doel om te voorkomen dat de woningen die bestemd zijn en gebruikt worden voor permanente bewoning, in gebruik worden genomen als “tweede woning”, geheel of gedeeltelijk recreatief worden verhuurd of (gedeeltelijk) voor andere doeleinden worden gebruikt. Dit zal namelijk ten koste gaan van het in stand houden van de leefbaarheid en de woonfunctie van het dorp. Indien steeds meer woningen aan de permanente woningvoorraad zouden worden onttrokken, dan zou dit als consequentie hebben, dat meerdere dorpsuitbreidingen onvermijdelijk zullen blijken te zijn om de lokale bevolking te huisvesten. Vanwege de planologische beperkingen op het eiland is dit een ongewenste ontwikkeling die afbreuk doet aan het in stand houden van het karakter van het eiland.

In het bestemmingsplan wordt de huisvestingsverordening voor de onderdelen die gericht zijn op het behoud van de woningvoorraad geïntegreerd. Dit gebeurt met het oog op heldere eenduidige regeling die begrijpelijk en goed te handhaven is. De samenhang tussen de beide instrumenten wordt verzekerd; begrippen en oppervlaktebepalingen worden op elkaar afgestemd.

3.3.4 Woonvisie Schiermonnikoog 17+

Met de oplevering van de 'Woningmarktanalyse Friese Waddeneilanden' begin juli 2016 werd nogmaals duidelijk dat de woningmarkt op de Friese Waddeneilanden uniek is. Door de grote recreatieve sector wordt van verschillende kanten aan de woningvoorraad getrokken, en door de unieke landschappelijke situatie moeten de eilanden extra zorgvuldig met hun schaarse ruimte omgaan. Er is een stevige druk op de woningmarkt, zowel van mensen met als zonder economische of maatschappelijke binding. Zie paragraaf 3.1.3 voor de motivering hoe het planvoornemen binnen de woonvisie past.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Water

In de ruimtelijke ordeningspraktijk is het doorlopen van de wettelijk verplichte 'watertoets' bij de betrokken waterbeheerder (in dit geval Wetterskip Fryslân) van belang. De watertoets wordt gezien als procesinstrument dat moet waarborgen dat de gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen voor de waterhuishouding meer expliciet worden afgewogen. De watertoets is een belangrijk instrument bij het klimaatbestendig en waterrobuust inrichten van de ruimte. De watertoets zorgt ervoor dat in alle ruimtelijke plannen in een vroegtijdig stadium aandacht wordt besteed aan veiligheid, kwaliteit en kwantiteit van het water.

Watertoets
Het initiatief van dit bestemmingsplan is in het kader van de watertoets op 20-05-2019 via de digitale watertoets bij Wetterskip Fryslân aangemeld. In Bijlage 5 bij dit bestemmingsplan zijn de stukken met betrekking tot de watertoets opgenomen.

Op basis van de aangeleverde gegevens bij Wetterskip Fryslân is met de digitale watertoets geconstateerd dat een 'normale procedure' moet worden gevolgd.

Voor zover noodzakelijk en mogelijk dienen de waterhuishoudkundige zaken in de regels en op de verbeelding van voorliggend bestemmingsplan te worden verwerkt. Hier is in dit bestemmingsplan geen sprake van. Verder zijn regels van Wetterskip Fryslân in de eigen Keur 2013 vastgelegd. Daarin wordt voor bepaalde uit te voeren activiteiten of werkzaamheden een watervergunning voorgeschreven.

In de huidige situatie is er sprake van onbebouwd grasland. De ontwikkeling van 28 woningen met bijbehorende verharding leidt tot een toename van verharding met 4.177 m².

Een verhardingstoename leidt tot een versnelde afvoer van hemelwater waartegen maatregelen moeten worden getroffen. De compensatieverplichting in landelijke gebieden die in boezemgebied liggen bij verhardingstoenames van 1.500 m² of meer is 5%. In geval van demping van oppervlaktewater geldt een compensatieverplichting van 100%.

In het plangebied wordt 426 m² aan waterberging gerealiseerd in de vorm van oppervlaktewater. Nieuw oppervlaktewater is de meest voorkomende manier van compensatie van verhard oppervlak. Aan de noordzijde wordt een waterpartij gerealiseerd en aan de zuidzijde wordt de bestaande sloot verlengd. Met het nieuw te realiseren oppervlaktewater wordt voldaan aan de compensatieplicht.

Advisering van Wetterskip Fryslân en relevante documentatie ten aanzien van waterhuishoudkundige maatregelen worden betrokken in de verdere planvorming en definitieve invulling van het plangebied. Daarmee mag worden aangenomen dat er tot het voorliggende plan geen bezwaren ten aanzien van het wateraspect zullen bestaan.

4.2 Bodem

Het nationale bodembeleid is geregeld in de Wet bodembescherming (Wbb). Het doel van de Wet bodembescherming is om te voorkomen dat nieuwe gevallen van bodemverontreiniging ontstaan. Het beleid gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie.

Milieuhygiënisch vooronderzoek 
Het milieuhygiënisch vooronderzoek is opgesteld door Econsultancy op 17 oktober 2019 (Bijlage 6). Op basis van de informatie uit onderhavig vooronderzoek is een aantal deellocaties geïdentificeerd. Het betreft een slootdemping (A), een (voormalig) erf met puin of sloopafval (B), en een grondwal (C) met plaatselijk wat puin en tevens een stuk asbesthoudend materiaal, wat plaatselijk aanleiding geeft een asbestverontreiniging in de grondwal op de locatie te verwachten.

Perceel Schiermonnikoog B 2980
A: Gedempte sloot
Vermoedelijk is deze sloot aangevuld met gebiedseigen grond. In het kader van de voorgenomen grondtransactie bestaat er voor dit deel van de onderzoekslocatie volgens Econsultancy vooralsnog geen aanleiding voor verder bodemonderzoek dan wel een bodemonderzoek op analytische grondslag.

B: (Voormalig) erf met puin of sloopafval 
Uit het zintuiglijk bodemonderzoek blijkt niet dat ter plaatse van het (voormalig) erf in de huidige situatie nog bodemvreemd dempingsmateriaal toegepast is. In het kader van de voorgenomen grondtransactie bestaat er voor dit deel van de onderzoekslocatie volgens Econsultancy vooralsnog geen aanleiding voor verder bodemonderzoek dan wel een bodemonderzoek op analytische grondslag.

Percelen Schiermonnikoog B 2908 & 2980
C: Grondwal met bodemvreemd materiaal (grens beide percelen)
Uit het zintuiglijk bodemonderzoek blijkt dat ter plaatse van de grondwal bodemvreemd en deels asbesthoudend materiaal toegepast is, waardoor het vermoeden van bodemverontreiniging aanwezig is en waardoor wordt verwacht dat er wisselende gehalten aan verontreinigende stoffen in de grond kunnen voorkomen. De verwachte verontreinigende stoffen voor deze situatie zijn asbest, metalen en PAK. Op basis van het vooronderzoek is geconcludeerd, dat de grondwal op de onderzoekslocatie onderzocht dient te worden middels een (AP04) partijkeuring grond (protocol 1001).

Overige terreindelen
Op de overige terreindelen worden geen verontreinigende stoffen verwacht in gehalten boven de achtergrondwaarde of boven het in het betreffende gebied geldende achtergrondgehalte. Verspreid over deze locaties is altijd sprake geweest van een gelijksoortig en extensief gebruik (eenduidig geringe antropogene beïnvloeding) en weinig tot geen bebouwing. Het oppervlak is voor één van de afzonderlijke percelen groter dan 1,0 ha. Op basis van het vooronderzoek is geconcludeerd dat er sprake is van enkele "(grootschalig) onverdachte" locaties. In het kader van de voorgenomen grondtransactie bestaat er voor deze delen van de onderzoekslocatie volgens Econsultancy vooralsnog geen aanleiding voor verder bodemonderzoek dan wel een bodemonderzoek op analytische grondslag.

Aanbeveling
Ter plaatse de verdachte grondwal op de twee onderzochte percelen wordt geadviseerd om een partijkeuring grond volgens het Besluit Bodemkwaliteit uit te voeren.

Partijkeuring grond
Uit de door Econsultancy uitgevoerde partijkeuring d.d. 27 januari 2020 (Bijlage 7) blijkt dat de achtergrondwaarde voor geen enkele onderzochte parameter wordt overschreden. De gehalten aan PFOS en PFOA voldoen eveneens aan de maximale waarden voor functieklasse 'Landbouw/ Natuur'. De partij kan daarom worden beschouwd als "schone grond" en is vrij toepasbaar.

Conclusie
Wat betreft het aspect bodem is het planvoornemen uitvoerbaar.

4.3 Milieuhinder

4.3.1 Hinder van bedrijven

Op grond van de Wet milieubeheer zijn bedrijven en instellingen verplicht om te voldoen aan de eisen van de AMvB, dan wel een milieuvergunning te hebben voor de exploitatie van het bedrijf. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de omliggende woonbebouwing. Door middel van de milieuwet- en regelgeving wordt (milieu)hinder in woongebieden zoveel mogelijk voorkomen.

In de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) wordt een richtafstandenlijst voor milieubelastende activiteiten gehanteerd. Per bedrijfstype zijn voor elk van de aspecten geur, stof, geluid en gevaar minimale afstanden aangegeven. In de meeste gevallen kunnen deze minimale afstanden worden aangehouden tussen een bedrijf en hindergevoelige functies om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. De grootste afstand is bepalend. De publicatie van de VNG is niet bindend maar is enkel een hulpmiddel. De genoemde maten zijn richtinggevend; met een goede motivering of na milieutechnisch onderzoek kan en mag hiervan worden afgeweken.

In onderstaand onderzoek wordt ingegaan op het voorliggende plan met 28 woningen.

Onderzoek planvoornemen
In de directe omgeving van het plangebied zijn verschillende functies met daarbij behorende richtafstanden gesitueerd zoals een brandweer- en ambulancepost (50 meter), klooster (30 meter), kinderboerderij (30 meter) en wonen. Omdat er sprake is van diverse functies naast het wonen kan gesteld worden dat er sprake is van een gemengd gebied. In de VNG-brochure is vermeld dat de richtafstanden met één afstandsstap kunnen worden verlaagd indien sprake is van het omgevingstype gemengd gebied. De richtafstand van 50 meter wordt in een dergelijk geval 30 meter en 30 meter wordt 10 meter. Aangenomen wordt namelijk dat een dergelijke omgeving al een hogere milieubelasting kent. Alle aanwezige functies zijn op een grotere afstand gelegen dan de VNG-brochure voorschrijft in het geval van een gemengd gebied.

Conclusie
Wat betreft het aspect milieuhinder is het planvoornemen uitvoerbaar.

4.3.2 Hinder van geluid

In 1979 is de Wet geluidhinder (Wgh) in werking getreden. De Wgh is erop gericht om de geluidhinder vanwege onder andere wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai te voorkomen en te beperken. Deze wet is op 1 januari 2007 voor het laatst gewijzigd. De Wgh bepaalt dat de 'geluidbelasting' op gevels van woningen en andere geluidgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan een in de wet bepaalde norm. In veel gevallen is deze norm 48 dB, die als voorkeursgrenswaarde wordt aangeduid.

Onderzoek
Voor dit planvoornemen is wegverkeerslawaai van toepassing. In de Wgh is aangegeven wanneer een weg zoneplichtig is. Elke weg heeft in principe een zone, behoudens wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximumsnelheid geldt van 30 km/uur. Indien binnen een geluidzone nieuwe geluidgevoelige obnecten, zoals woningen, worden gerealiseerd moet door middel van akoestisch onderzoek worden vastgesteld of aan de grenswaarden uit de Wgh wordt voldaan.

Daarnaast is op Schiermonnikoog sinds 1968 een geslotenverklaring voor motorvoertuigen van kracht waardoor hinder van geluid door motorvoertuigen tot een minimum wordt beperkt. Deze geslotenverklaring geldt voor auto's, motoren, vrachtwagens, brommers en snorfietsers. Wanneer het gebruik van een motorvoertuig op het eiland echt noodzakelijk is, kan een ontheffing worden verleend. Inwoners van Schiermonnikoog mogen per adres één auto op het eiland te hebben. Zie ook paragraaf 4.9 Verkeer en parkeren.

Conclusie
Op Schiermonnikoog is een 30 km/uur regime van toepassing waardoor geconcludeerd kan worden dat aanvullend onderzoek naar de geluidbelasting van wegverkeer niet noodzakelijk is.

4.4 Erfgoed

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

4.4.1 Archeologie

De provincie Fryslân geeft voor het plangebied voor zowel de periode ijzertijd - middeleeuwen als de periode steentijd - bronstijd aan dat geen onderzoek noodzakelijk is. Dit advies wordt gegeven als op basis van eerder onderzoek is gebleken dat er zich geen archeologische resten in de bodem bevinden, of wanneer de archeologische verwachting voor het aantreffen van archeologische resten uit de periode ijzertijd - middeleeuwen op gefundeerde gronden zodanig laag is dat de kans op aantasting bij de meeste ingrepen zeer klein is.

Conclusie
Wat betreft het aspect archeologie mag het planvoornemen uitvoerbaar worden geacht.

4.4.2 Cultuurhistorie

Ten aanzien van de cultuurhistorische waarden in het plangebied is de cultuurhistorische kaart Fryslân (CHK2) geraadpleegd. Het plangebied is gelegen in een aardkundig waardevol gebied, namelijk de Waddeneilanden. De eilanden bestaan uit zeer veel gave en karakteristieke duinvormen waarin sedimentatie en erosieprocessen nog steeds plaatsvinden, grote strandvlakten en kwelders met de kenmerkende kreken. Er is sprake van polderverkaveling (zeepolders) welke zich kenmerkt door rechthoekige verkaveling in nieuw aangewassen en bedijkte gronden zoals de Middelzee.

afbeelding "i_NL.IMRO.0088.BPSchierOost-VG01_0025.jpg"

Figuur 20: Uitsnede Cultuurhistorische kaart Fryslân (CHK2) (bron: provincie Fryslân)

Het plangebied is gelegen grenzend aan de bebouwde kom van het dorp Schiermonnikoog. Naast dat het plangebied is gelegen in een aardkundig waardevol gebied zijn geen cultuurhistorische waarden in of in de directe nabijheid van het plangebied aanwezig.

Aardkundig waardevolle gebieden zijn de gebieden waar de bodem een bijzondere waarde vertegenwoordigt. Het betreft cultuurhistorisch interessante bodembeschermingsgebieden uit het Streekplan Fryslân 2007. De gebieden zijn abiotisch waardevol of antropogeen waardevol voor zover door de bodem bepaald. De abiotisch categorie omvat waardevolle, geologische, geomorfologische of bodemkundige landschapselementen. De antropogene categorie omvat artefacten van de vroegere mens, die bestaan uit archeologische en cultuurhistorische objecten en structuren. De Waddeneilanden bestaan uit zeer veel gave en karakteristieke duinvormen waarin sedimentatie en erosieprocessen nog steeds plaats vinden, grote strandvlakten en kwelders met de kenmerkende kreken.

Ten noorden van het plangebied is het op rijksniveau aangewegen als te beschermen dorpsgezicht gelegen welke op de CHK2 met donkerrood is weergegeven. Ten westen van het plangebied zijn wederopbouwwijken gelegen, deze zijn op de CHK2 met lila weergegeven. Ten zuiden van het plangebied is een binnendijk met een groene lijn weergegeven. Het planvoornemen conflicteert niet met deze waarden.

Conclusie
De uitvoerbaarheid van het planvoornemen wordt niet door het aspect cultuurhistorie belemmerd.

4.5 Externe veiligheid

Bij ieder plan moet vanuit een goede ruimtelijke ordening gekeken worden naar veiligheidsaspecten. Hierbij gaat het om de eventuele aanwezigheid van risicovolle inrichtingen, opslag van vuurwerk of transport van risicovolle stoffen. In het externe veiligheidsbeleid van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleiding (Bevb), Wet basisnet, Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het activiteitenbesluit milieubeheer (Activiteitenbesluit) staat de bescherming van individuen tegen kans op overlijden als gevolg van een ongeluk met gevaarlijke stoffen centraal.

Onderstaand figuur 21 geeft een uitsnede van de risicokaart weer. In de nabijheid van het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen aanwezig

afbeelding "i_NL.IMRO.0088.BPSchierOost-VG01_0026.jpg"

Figuur 21: Uitsnede Risicokaart (Bron: www.risicokaart.nl)

4.6 Ecologie

In het kader van de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen is het van belang om aandacht te besteden aan beschermde natuurwaarden. De effecten op natuurwaarden dienen te worden beoordeeld in relatie tot bestaande wet- en regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming en soortenbescherming, zoals vastgelegd in de Wet natuurbescherming (Wnb), Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en de provinciale ruimtelijke verordening.

4.6.1 Advies natuurwaarden

Om de uitvoerbaarheid van onderhavig plan te toetsen, is een ecologische inventarisatie van de natuurwaarden uitgevoerd (Bijlage 8). Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. Uit het advies komen de volgende conclusies en consequenties.

Beschermde soorten
Uit het onderzoek komt naar voren dat in en om het plangebied beschermde soorten voorkomen, of kunnen voorkomen. Over de beschermde soorten levert de uitgevoerde ecologische inventarisatie voldoende informatie op. Er treden geen negatief effecten voor beschermde soorten op ten gevolge van de voorgenomen ontwikkeling en een ontheffing is niet nodig. Wel moeten het broedseizoen van vogels in acht worden genomen en de zorgplicht van de Wnb voor zoogdieren en amfibieën die vallen onder de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen van de provincie Fryslân.

Beschermde gebieden
Het plangebied maakt geen deel uit van, en grenst niet aan gebieden aangewezen als Natura 2000-gebied (beschermd op basis van Wnb). Het plangebied maakt geen deel uit van het Natuur Netwerk Nederland, maar grenst hier aan de oost- en zuidzijde wel aan. Het maakt wel deel uit van Weidevogelkansgebied. NNN en Weidevogelkansgebied zijn beide beschermd op basis van Provinciale Ruimtelijke Verordening. Toename van de oppervlakte verstoord gebied rondom het plangebied is verwaarloosbaar klein doordat in de huidige situatie het NNN hier al aan meerdere zijden aan bebouwing grenst. Als gevolg van de planontwikkeling neemt de oppervlakte Weidevogelkansgebied af met circa 1,6 hectare. De huidige waarde voor weidevogels is echter al zeer laag door de besloten ligging en nabijheid van woonhuizen.

Conclusie is dat geen significant negatief effect ten aanzien van weidevogels en ten aanzien van NNN optreedt. Wel treedt een negatief effect op door een gering oppervlakteverlies van Weidevogelkansgebied dit betreft echter een gebied met lage actuele waarde voor weidevogels. Door de provincie is een weidevogelberekening uitgevoerd en uit deberekening blijkt dat de verstoring zal toenemen met 0,26 ha. Weidevogelcompensatie is derhalve niet aan de orde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0088.BPSchierOost-VG01_0027.png"

Figuur 22. Resultaat weidevogelberekening

4.6.2 Stikstofdepositie

Een AERIUS- berekening van de stikstofuitstoot van het planvoornemen moet uitwijzen of er negatieve effecten in het kader van de Wnb beschermde gebieden zullen optreden. Op basis daarvan kan worden bepaald of vervolgstappen nodig zijn, zoals het aanvragen van een vergunning van de Wnb. De depositie van stikstof ten gevolge van het planvoornemen is berekend. De depositie van stikstof in Natura 2000- gebieden ten gevolge van de emissie van NOx en NH3 van het programma alsmede van het verkeer van en naar de diverse functies is berekend met programmapakket Aerius (Bijlage 9).

De berekening met AERIUS genereert een rekenresultaat en een pdf-bestand waarin wordt geconstateert dat de projectbijdrage leidt tot een stikstofdepositie van meer dan 0,00 mol N/ha/jaar in de Natura 2000-gebied ‘Duinen Schiermonnikoog’. Het betreft een maximale overschrijding van ten hoogste 0,07 mol N/ha/jaar in het stikstofgevoelige habitattype ‘Grijze duinen (kalkarm)’. Een complete lijst van getroffen habitattypen is terug te vinden in Bijlage 9.

Het plan leidt tot een toename van stikstofdepositie in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) beschermde stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden. Daarom is voor dit project een vergunning van de Wnb nodig. Voor deze vergunning wordt gebruik gemaakt van het stikstofregistratiesysteem voor woningbouw (SSRS). Het SSRS is geregeld in paragraaf 2.1.2. Stikstofregistratiesysteem Regeling natuurbescherming.

Het SSRS biedt ruimte voor de bouw van woningen door gebruik te maken van een deel van de stikstofruimte die is ontstaan door de snelheidsverlaging op de snelwegen en door de sanering van varkenshouderijen. Aangezien het bij Plan Oost ook om woningbouw gaat, is het een mogelijkheid om een beroep te doen op het SSRS als oplossing voor de zeer geringe stikstofdepositie in de aanlegfase en gebruiksfase.

De toename in stikstofdepositie wordt mogelijk gemaakt door een reductie van de stikstofemissie en –depositie als gevolg van de maatregelen uit het SSRS. Daarmee wordt geborgd dat het bestemmingsplan niet leidt tot een toename van stikstofdepositie, zodat negatieve effecten in Natura 2000-gebieden uitgesloten kunnen worden. Een tweede belangrijk voordeel is dat het SSRS een oplossing biedt voor de depositie in de gebruiksfase.

De depositieruimte voor het project is vastgelegd in een Natura 2000-vergunning. Dat is een vergunning als bedoeld in artikel 2.7 lid 2 Wet natuurbescherming. Verder moet de gemeente volgens het artikel aan de provincie mededelen dat voor dit project een omgevingsvergunning is aangevraagd. Tot slot mogen de woningen niet worden aangesloten op een distributienet voor aardgas.

Uitvoerbaarheid
Op 23 april 2021 heeft de provincie Fryslân het ontwerp van de Wnb-vergunning gedurende zes weken ter inzage gelegd. Het ontwerp is als Bijlage 10 bij het bestemmingsplan gevoegd. Op het moment van indienen van een omgevingsvergunning kan verwezen worden naar de verleende Wnb-vergunning.

4.7 Luchtkwaliteit

In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10) en zeer fijn stof (PM2,5) van belang. Grenswaarden ten aanzien van de jaargemiddelde concentratie betreffen 40 µg/m³ voor zowel NO2 als PM10 en 25 µg/m³ voor PM2,5. Projecten met een invloed van 'Niet In Betekenende Mate' (NIBM) op de luchtkwaliteit zijn verder vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Dit geldt op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) onder meer voor projecten die minder dan 3% van de (toekomstige) grenswaarde voor NO2 of PM10 bijdragen, wat overeenkomt met 1,2 µg/m³.

PM10 en PM2,5 zijn sterk gerelateerd, aangezien PM2,5 onderdeel uitmaakt van de emissie van PM10. Als aan PM10 wordt voldaan, mag daarom worden aangenomen dat ook de grenswaarde van PM2,5 niet wordt overschreden.

In Fryslân zijn de achtergrondconcentraties voor NO2 en PM10 laag. Als aannemelijk is dat geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde vormen luchtkwaliteitseisen dan ook geen belemmering voor een plan. Hier is voor dit bestemmingsplan van uit gegaan. Op grond van voorgaande kan worden geconcludeerd dat luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen van dit bestemmingsplan.

4.8 M.e.r.-verantwoording

De bij elk ruimtelijk plan uit te voeren m.e.r.-beoordeling houdt in dat nagegaan moet worden of er activiteiten plaatsvinden die negatieve effecten op het milieu kunnen hebben. De grondslag hiervoor is enerzijds het Besluit m.e.r. (Besluit milieueffectrapportage) en anderzijds de hiervoor beschreven onderzoeken.

Op het planvoornemen is onderdeel D.11.2 van het Besluit m.e.r. (Besluit milieueffectrapportage) van toepassing. Onderdeel D.11.2 betreft: “De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen”. Volgens de nota van toelichting op het Besluit m.e.r. en diverse jurisprudentie is er sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject als er per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen zijn. De hiervoor geldende drempelwaarden worden evenwel niet overschreden met de in het plangebied beoogde activiteiten.

Het Besluit milieueffectrapportage (hierna: Besluit m.e.r.) is gewijzigd. De wijziging is het gevolg van de implementatie van Richtlijn 2014/52/EU die ziet op het wijzigen van Richtlijn 2011/92/EU. Dit is de richtlijn die ziet op projecten (kolom 4). De wijzigingsrichtlijn is voor het overgrote deel geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. Het gewijzigde Besluit m.e.r. is (op één onderdeel na) in werking getreden op 7 juli 2017, maar geldt vanaf 16 mei 2017 voor alle lopende vergunningaanvragen en bestemmingsplannen waarover nog geen besluit is genomen.

Hierin is geregeld dat ook voor projecten waarvoor formeel geen MER gevoerd hoeft te worden een beslissing moet worden genomen of een MER nodig is. In dat kader wordt afgewogen of het plan mogelijk toch belangrijke negatieve milieueffecten heeft, op basis van de eerder genoemde omstandigheden. Dit is een “vormvrije” m.e.r.-beoordeling.

De gestelde drempelwaarde wordt met het planvoornemen niet overschreden. Er is alleen aanleiding voor een m.e.r.-beoordeling wanneer de realisatie zou kunnen leiden tot per saldo aanzienlijk negatieve effecten op het milieu. Eventuele milieueffecten zijn in voorgaande paragrafen al voldoende onderzocht. In de omgeving van de gewenste ontwikkeling worden geen andere projecten uitgevoerd waarvan de effecten in cumulatie met effecten van onderhavig project tot aanzienlijke milieugevolgen kunnen leiden. Op grond hiervan kan in alle redelijkheid worden aangenomen dat de toekomstige activiteiten in het plangebied geen onaanvaardbare gevolgen voor het milieu zullen hebben.

4.9 Verkeer en parkeren

Voor een ruimtelijk plan geldt dat de verkeerseffecten die optreden als gevolg van een planvoornemen in het kader van een goede ruimtelijke ordening afgewogen moeten worden. De nadruk ligt daarbij op de effecten van de ontwikkeling op de verkeersafwikkeling en parkeren (bereikbaarheid), de verkeersveiligheid en de verkeershinder (leefbaarheid).

De gemeente Schiermonnikoog kent een autoluw karakter. De gemeente Schiermonnikoog werkt daarom ook niet met de parkeernormen volgens de CROW publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'.

Op Schiermonnikoog is een geslotenverklaring voor motorvoertuigen van kracht. Deze geslotenverklaring geldt voor auto's, motoren, vrachtwagens, brommers en snorfietsers. Dit betekent dat een ontheffing noodzakelijk is om met de auto naar het eiland te komen. De gemeente kent een permanente ontheffing voor eilanders en bedrijven. Inwoners van Schiermonnikoog mogen per adres één auto op het eiland hebben. Daarnaast bestaat er een tijdelijke ontheffing voor veertien dagen.

In totaal kunnen er op Schiermonnikoog maximaal 500 ontheffingen afgegeven worden. Er zijn momenteel circa 250 ontheffingen afgegeven (50%). Van deze ontheffinghouders beschikt de helft (25 % van de maximaal uitgeefbare ontheffingen) over eigen parkeergelegenheid op het eiland: op eigen terrein of een autobox. De overige ontheffinghouders maken slechts incidenteel gebruik van de ontheffing: de auto blijft voornamelijk op de vaste wal (garageboxen en parkeergarage). Incidenteel nemen deze ontheffinghouders de auto mee naar het eiland voor het meenemen van volumineuze en zware goederen en producten naar de woning.

In het dorp zijn op een vijftal plekken openbare parkeerterreinen met in totaal 100 parkeerplekken. Deze parkeerplekken kennen een gemiddelde bezettingsgraad van 50 %.

De tarieven van de overtochten met een auto zijn zodanig dat het vaak lonender is om de auto te parkeren op het vaste land en voor vervoer van diverse goederen gebruik te maken van eilander vervoersdiensten.

Met het planvoornemen worden 28 woningen mogelijk gemaakt. Voor deze woningen worden in het plangebied 25 parkeerplaatsen gerealiseerd. Op basis van voornoemde ervaringscijfers voor ontheffinghouders en de beschikbare openbare parkeerplaatsen zijn er voldoende parkeerplaatsen om de parkeerbehoefte van de bewoners van de 28 te realiseren  woningen op te vangen.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Plansystematiek

Dit bestemmingsplan is zodanig vormgegeven dat het voldoet aan de vereisten voortkomend uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Bij de vormgeving van de regels en de verbeelding is aangesloten op de meest recente regeling Ruimtelijke Standaarden ruimtelijke ordening en is de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012) toegepast. Het bestemmingsplan voldoet daarmee aan de digitale verplichtingen zoals die per 1 januari 2010 van kracht zijn.

De SVBP2012 bevat een aantal juridische regels die moeten worden opgevolgd. Voor de planregels betekent dit dat er sprake is van een aantal dwingend voorgeschreven begripsbepalingen, die worden neergelegd in artikel 1 aangaande de begrippen. Ook schrijft de SVBP2012 voor op welke wijze er invulling moet worden gegeven aan artikel 2 betreffende de wijze van meten. Vanwege het Bro geldt verder een formulering die ten aanzien van de anti-dubbeltelregel en het overgangsrecht eveneens in de planregels moet worden overgenomen.

De regels zijn zo opgesteld dat deze gebruikt kunnen worden in een analoog alsook in een digitaal bestemmingsplan. Op basis van de Wro is het digitaal vastgestelde bestemmingsplan leidend. Als er een verschil bestaat tussen het analoge en digitale bestemmingsplan, is het digitale bestemmingsplan bepalend qua vormgeving en inhoud.

5.2 Toelichting op de regels

In dit bestemmingsplan zijn de enkelbestemmingen Groen, Verkeer - Verbijf, Water en Wonen opgenomen, conform de gemeentelijke systematiek. Onderstaand is nader ingegaan op de opgenomen bestemmingen.

Groen
Het te realiseren groen alsmede de reeds aanwezige groene omzooming van het plangebied is onder de bestemming Groen gebracht. Het groen heeft vooral een visuele waarde en dient om de kwaliteit van de woonomgeving en het historische beeld te waarborgen.

Verkeer - Verblijf
Deze bestemming heeft betrekking op de woonstraten in het plangebied. Naast straten vallen hier ook parkeer-, groen- en speelvoorzieningen onder. Uitgangspunt is dat de openbare (verblijfs)functie ten dienste staat van de woonomgeving. Er zijn binnen de bestemming geen gebouwen toegestaan.

Water 
Deze bestemming heeft betrekking op de te realiseren waterpartij aan de noordzijde van het plangebied. Binnen deze bestemming zijn sloten, vijvers, en daarmee gelijk te stellen waterlopen en -partijen ten behoeve van de wateraanvoer en -afvoer en waterberging en bermen en oeverstroken toegestaan.

Wonen
De te realiseren woningen hebben de bestemming 'Wonen' gekregen. De bouwvlakken zijn bepaald op basis van de voorgestelde stedenbouwkundige structuur. De stedenbouwkundige structuur is vastgelegd in de bouwvlakken met gevellijnen. De voorgevel van de woningen moet in deze gevellijn worden gebouwd. In de bouwregels wordt onderscheid gemaakt tussen hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken. De bouwregels voor de hoofdgebouwen sluiten aan bij de op Schiermonnikoog gebruikelijke maatvoeringen van woningen. Voor wat betreft de regeling voor bijbehorende bouwwerken is aangesloten op de regeling voor het omgevingsvergunningvrije bouwen in artikel 2 bijlage II Bor.

Verder is er een regeling voor beroep aan huis opgenomen die overeenkomt de regeling die overal wordt toegepast op Schiermonnikoog. Teneinde het recreatieve karakter van het dorp in stand te houden en te versterken is via een ontheffing de mogelijkheid geboden om naast de hiervoor genoemde bedrijfsfuncties eveneens detailhandel bij het wonen toe te staan. De vestiging hiervan mag niet leiden tot een verstoring van de distributieve voorzieningen op Schiermonnikoog en er mag geen verstoring optreden van de gewenste detailhandelsstructuur.

5.3 Overige aspecten

Additionele voorzieningen
In het bestemmingsplan zijn de al dan niet in directe relatie met een bestemming staande voorzieningen, zoals ondergrondse leidingen, verhardingen, bermen, geluidswerende voorzieningen, centrale installaties ten behoeve van de energievoorziening, voorzieningen ten behoeve van de waterbeheersing in de vorm van watergangen, duikers, waterkeringen en dergelijke bij de bestemming inbegrepen zonder dat dit uitdrukkelijk wordt vermeld.

Handhaving
Het bestemmingsplan geeft de gewenste planologische situatie voor het plangebied aan. Bestemmingsplannen zijn bindend voor de overheid en de burger. Enerzijds kan de overheid naleving van bestemmingsplannen afdwingen, anderzijds vormt het bestemmingsplan een juridisch kader voor burgers waaruit deze kunnen afleiden wat de bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn, op de in eigendom zijnde dan wel de naastgelegen buurpercelen, in de directe woon- en leefomgeving.

5.4 Bestemmingsplanprocedure

In de Wro en het Bro zijn wettelijke regels voor de bestemmingsplanprocedure vastgelegd. Hierin zijn de volgende fasen onderscheiden:

Voorbereidingsfase
De gemeente voert ten behoeve van de voorbereiding van een bestemmingsplan onderzoek uit naar de bestaande situatie en de mogelijke (ruimtelijke) ontwikkelingen in de gemeente. De gemeente stelt voor het overleg op grond van artikel 3.1.1 van het Bro haar voornemen beschikbaar aan de besturen en diensten van hogere overheden. De gemeente geeft een reactie op mogelijke reacties die voor zover noodzakelijk worden verwerkt in de regels en verbeelding.

Terinzageleggingsfase 
Na de aankondiging in de Staatscourant en op de website www.officielebekendmakingen.nl wordt het ontwerpbestemmingsplan voor een periode van 6 weken ter inzage gelegd. In deze periode kan door iedereen een zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan worden ingediend.

Vaststellingsfase 
Na de periode van terinzagelegging stelt de gemeenteraad het ontwerpbestemmingsplan, mogelijk met wijzigingen, binnen een periode van ten hoogste 12 weken vast.

Beroepsfase
Na de vaststelling van het bestemmingsplan maakt de gemeenteraad het vaststellingsbesluit bekend en legt het vastgestelde bestemmingsplan ter inzage. Dit gebeurt als volgt:

  • Indien Gedeputeerde Staten (GS) of de Inspectie voor Leefomgeving en Transport (ILT) een zienswijze hebben ingediend die door de gemeenteraad niet volledig is overgenomen of indien de gemeenteraad het bestemmingsplan gewijzigd heeft vastgesteld, geschiedt bekendmaking en terinzagelegging 6 weken na vaststelling.
  • Indien het bestemmingsplan ongewijzigd is vastgesteld en er gehoor is gegeven aan eventuele zienswijzen van GS en/of de ILT wordt het vaststellingsbesluit door de gemeenteraad uiterlijk 2 weken na vaststelling bekend gemaakt. Tevens wordt uiterlijk 2 weken na vaststelling het bestemmingsplan ter inzage gelegd.

Uiterlijk 6 weken na bekendmaking van het vaststellingsbesluit kan er door belanghebbenden beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS). Belanghebbenden zijn diegenen die tegen het ontwerpbestemmingsplan een zienswijze hebben ingediend en diegenen die hebben aangetoond in redelijkheid niet in de mogelijkheid zijn geweest om een zienswijze tegen het ontwerpbestemmingsplan in te dienen.

Indien geen beroep tegen het vastgestelde bestemmingsplan is ingediend, is het bestemmingsplan na afloop van de beroepstermijn onherroepelijk.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Grondexploitatie
Op grond van artikel 6.12 Wro stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen. Wat onder een bouwplan moet worden verstaan, is in artikel 6.2.1 Bro aangegeven. In geval van de bouw van meerdere woningen is sprake van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro.

Doel van een grondexploitatieregeling is het inzichtelijk maken van de financiële haalbaarheid en het bieden van meerdere mogelijkheden voor het kostenverhaal, waardoor er meer sturingsmogelijkheden zijn. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de weg waarlangs kosten anderszins zijn verzekerd (bijvoorbeeld door het sluiten van een overeenkomst). In geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden. De grond in het plangebied is volledig in eigendom van de gemeente Schiermonnikoog. Het kostenverhaal is dan ook anderszins verzekerd middels verrekening bij de gronduitgifte. De financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is aangetoond via de gemeentelijke grondexploitatie. De grondopbrengsten vanuit de gronduitgifte zijn naar verwachting voldoende om de kosten van grondexploitatie af te dekken.

Onderzoeks- en plankosten en planschade
Alle onderzoeks- en plankosten en planschade worden opgenomen in de grondexploitatie. De gemeente is verantwoordelijk voor de grondexploitatie. Terzijde wordt opgemerkt dat het risico van planschade als zeer laag wordt ingeschat, aangezien met alle eigenaren van de omliggende terreinen afspraken zijn gemaakt omtrent de ontwikkeling van de locatie.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Wettelijk vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Bro verplicht om bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te voeren met het Rijk, de provincie en het waterschap. Facultatief kan overleg worden gevoerd met ander maatschappelijke organisaties. Dit overleg is vormvrij en de betreffende instanties kunnen ook aangeven wanneer overleg niet nodig is. Het bestemmingsplan is aan de overlegpartners toegezonden. Van de volgende overlegpartners is een reactie ontvangen:

Wetterskip Fryslân

Wetterskip Fryslân heeft geen opmerkingen. Het waterbelang is in het bestemmingsplan voldoende verwoord.

Gemeentelijke beantwoording

Deze reactie wordt voor kennisgeving aangenomen.

Provincie Fryslân

Weidevogels (cat.2, interpretatie verordening/motivering)

Het plangebied is gelegen binnen weidevogelkansgebied. Uit berekening blijkt dat de verstoring zal toenemen met 0,26 ha. Weidevogelcompensatie is derhalve niet aan de orde. Wel vraag ik u in de toelichting te motiveren op welke wijze aan de regels van artikel 7.2.4 Verordening Romte Fryslan is voldaan.

Gemeentelijke beantwoording

In paragraaf 3.2.2 Verordening Romte is gemotiveerd op welke wijze het planvoornemen voldoet aan de regels van artikel 7.2.4 Verordening Romte Fryslan.

Stikstof (cat.3, overige provinciale belangen)

U geeft aan dat een onderzoek naar de stikstofdepositie nog gaande is. Ik verwacht dat ten tijde van de ter inzage legging van het plan de onderzoeksresultaten zijn toegevoegd.

Gemeentelijke beantwoording

De stikstofberekening is als Bijlage 9 bij de toelichting gevoegd.

De overlegreacties zijn als Bijlage 11 bij de toelichting gevoegd.

6.2.2 Inspraak

Het voorontwerpbestemmingsplan heeft van 28 augustus 2020 tot en met 2 oktober 2020 voor inspraak ter inzage gelegen. Gedurende deze periode kon eenieder een inspraakreactie op het voorontwerpbestemmingsplan in te dienen. Er zijn geen inspraakreacties ingediend.

6.2.3 Tervisielegging ontwerpbestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan wordt na behandeling van de ingekomen overleg- en inspraakreacties ter visie gelegd. Binnen de termijn van tervisielegging kunnen belanghebbenden zienswijzen op het plan naar voren brengen.

6.2.4 Procedure

Het voorontwerp bestemmingsplan bestemmingsplan is overeenkomstig artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening in vooroverleg gezonden naar de betrokken instanties. Het ontwerpbestemmingsplan doorloopt verder de procedure van artikel 3.8 en verder van de Wet ruimtelijke ordening. Het ontwerpbestemmingsplan wordt gedurende een periode van zes weken ter visie gelegd, waarbij de mogelijkheid wordt geboden tot het indienen van zienswijzen. Na afloop van de tervisielegging worden de zienswijzen beoordeeld en wordt het plan ter vaststelling aangeboden aan de gemeenteraad.

Hoofdstuk 7 Raadsvaststelling

Het ontwerpbestemmingsplan heeft overeenkomstig artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) vanaf 23 december 2020 gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode konden zienswijzen aangaande het bestemmingsplan worden ingediend. Binnen de hiervoor bedoelde termijn zijn 2 zienswijzen ontvangen door Wetterskip Fryslân en provincie Fryslân. Deze zienswijzen zijn onderstaand van een reactie voorzien. De zienswijzen zijn als Bijlage 12 bijgevoegd.

Wetterskip Fryslân

Wetterskip Fryslân heeft geen opmerkingen. Het waterbelang is in het bestemmingsplan voldoende verwoord.

Provincie Fryslân

Door de provincie Fryslân is op 29 januari 2021 een zienswijze ingediend. In het ontwerpbestemmingsplan is aangegeven dat het plan leidt tot een toename van stikstofdepositie op beschermde stikstofgevoelige Natura 200-gebieden in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb). Voor dit project is een vergunning van de Wnb nodig. In het bestemmingsplan is opgenomen dat gebruik kan worden gemaakt van het stikstofregistratiesysteem voor woningbouw (SSRS). Op grond van de toeiichting in het bestemmingsplan gaat de provincie Fryslân ervan uit dat het bestemmingsplan wordt vastgesteld nadat er sprake is van een onherroepelijke Wnb vergunning voor dit plan.

De ingediende zienswijzen geven geen aanleiding tot aanpassing van het bestemmingsplan. Op 23 april 2021 heeft de provincie Fryslan het ontwerp van de Wnb-vergunning gedurende zes weken ter inzage gelegd. Op het moment van indienen van een omgevingsvergunning kan verwezen worden naar de verleende Wnb-vergunning. Het bestemmingsplan wordt op 18 mei 2021 vastgesteld. Het raadsbesluit is opgenomen in Bijlage 13 bij deze toelichting.